Aangeboden 18 mei 2011
blz. | ||
A. | Algemeen | 4 |
1. | Aanbieding en dechargeverlening | 4 |
2. | Leeswijzer | 7 |
B. | Beleidsverslag | 8 |
3. | Beleidsprioriteiten 2010 | 8 |
4. | Beleidsartikelen | 11 |
5. | Bedrijfsvoeringparagraaf | 18 |
C. | Jaarrekening | 19 |
6. | De verantwoordingsstaat | 19 |
7. | De saldibalans | 20 |
D. | Bijlagen | 24 |
8. | Bijlage 1: Verdiepingsbijlage | 24 |
9. | Bijlage 2: Lijst met afkortingen | 25 |
10. | Bijlage 3: Lijst van de belangrijke termen en hun betekenis | 26 |
Aan de Voorzitters van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Hierbij bieden wij het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het gemeentefonds over het jaar 2010 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal ons decharge te verlenen over het in het jaar 2010 gevoerde financiële beheer.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel beheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag;
d. de saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering van het gemeentefonds.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2010;
b. het voorstel van de slotwet over 2010, dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over 2010 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van 's Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2010 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2010, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2010 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner
De Staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...
De voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...
De voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.
Het jaarverslag van het gemeentefonds maakt onderdeel uit van de financiële verantwoording van het Rijk maar heeft daarbinnen een eigen bijzonder karakter. Het jaarverslag van het gemeentefonds kent in tegenstelling tot een departementaal jaarverslag slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel.
Dit jaarverslag zal de eerdere, op 2010 betrekking hebbende, begrotingen van het gemeentefonds (de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2010 en de 1ste en 2de suppletore begrotingen 2010) als uitgangspunt nemen. Terugkijkend op de beleidsprioriteiten zal hierbij de ontwerpbegroting 2010 van het gemeentefonds van belang zijn.
Het jaarverslag is verdeeld in twee onderdelen: het beleidsverslag en de jaarrekening.
Het beleidsverslag is een terugblik op het gevoerde beleid in 2010. Hierin komt de realisatie van de beleidsprioriteiten aan bod, worden de budgettaire gevolgen van het gevoerde beleid in beeld gebracht en worden er beleidsmatige conclusies ten aanzien van de beleidsprioriteiten getrokken. Bovendien wordt in de paragraaf beleidsartikelen stilgestaan bij de prestatiegegevens die betrekking hebben op de beleidsdoelstellingen van het gemeentefonds. Hier wordt ook de toelichting gegeven op het verschil tussen de oorspronkelijke vastgestelde begroting en realisatie.
De jaarrekening geeft het financiële beeld van het begrotingsjaar 2010 wat betreft het gemeentefonds. In dit onderdeel wordt de verantwoordingsstaat en de saldibalans gepresenteerd.
Ten slotte volgen er nog drie bijlagen (verdiepingsbijlage, een lijst met afkortingen en een lijst van de belangrijkste termen en hun betekenis).
Dit jaarverslag gaat in op de in 2010 gerealiseerde beleidsprioriteiten. Uitgangspunt daarbij is in de eerste plaats de oorspronkelijk in de begroting 2010 geformuleerde beleidsprioriteiten.
Voor burgers vormen Rijk, gemeenten en provincies één overheid. De burger verwacht een slagvaardig openbaar bestuur. Dit vraagt om een duidelijke taakverdeling tussen de verschillende overheden en goede interbestuurlijke en financiële verhoudingen. Het gemeentefonds voorziet gemeenten van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken. Daarnaast voorziet het in een dusdanige verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten dat deze in staat zijn om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren. In dit kader zijn in de begroting 2010 een aantal beleidsprioriteiten geformuleerd. Deze zijn op hoofdlijnen in te delen in de volgende categorieën:
• Bestuursakkoord en decentralisatie.
• Goede financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten.
Onderdeel A. beschrijft de realisatie van de beleidsprioriteiten in 2010. Vervolgens worden in onderdeel B. de budgettaire en financiële consequenties van deze beleidsprioriteiten weergegeven.
Bestuursakkoord en decentralisatie
Het bestuursakkoord Rijk-gemeenten van juni 2007 is gericht op het herstel van de bestuurlijke verhoudingen, meer beleidsvrijheid voor medeoverheden en decentralisatie van taken. Aanvullend op het bestuursakkoord heeft het Rijk in 2008 afspraken gemaakt met de gemeenten op basis van de adviezen van de Interbestuurlijke Taakgroep Gemeenten (Commissie d’Hondt).
Met een brief van 19 juli 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VII, nr. 71) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de bestuursakkoorden met zowel de gemeenten als de provincies. Een groot deel van de afspraken met gemeenten kan als «gerealiseerd» worden aangemerkt. Een ander deel van de afspraken ligt op koers. Dat wil zeggen dat de afspraken nog niet gerealiseerd zijn, maar dat naar verwachting eind 2011 wel zijn.
Met betrekking tot de Interbestuurlijke Taakgroep Gemeenten is actief werk gemaakt van de aangekondigde decentralisatievoorstellen. Een aantal daarvan is in 2010 gerealiseerd.
Eind 2009 hebben BZK, VNG en IPO afgesproken om de beoogde gezamenlijke evaluatie van de bestuursakkoorden versneld op te pakken in 2010. De evaluatie is als bijlage bij bovengenoemde brief van 19 juli 2010 meegezonden aan de Tweede Kamer. De belangrijkste conclusies voor het bestuursakkoord Rijk-gemeenten zijn dat:
• het akkoord een omslag markeert in de verhoudingen tussen Rijk en gemeenten;
• het akkoord aansluit bij zowel bij de doelstellingen van het Rijk als bij de inzet van de VNG;
• de uitvoering van het akkoord vrij goed uit de verf komt;
• het akkoord tot op zekere hoogte sturend is geweest voor het op gang brengen van activiteiten gericht op de aanpak van maatschappelijke problemen.
Goede financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten
Een goede bestuurlijke verhouding tussen Rijk en gemeenten is alleen dan mogelijk als ook in de financiële verhouding door een ieder gedragen afspraken worden gemaakt. De financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten heeft dan ook in 2010 de aandacht gekregen die het verdient. Daarbij kwamen de volgende kernpunten aan de orde:
• Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) met de VNG en het IPO heeft in 2010 drie keer plaatsgevonden. In april rond het verschijnen van de voorjaarsnota en in juni en juli twee extra bestuurlijke overleggen over de Wmo, de normeringssystematiek en de bestuursakkoorden. Het Bofv rond het verschijnen van de miljoenennota is vanwege de toen demissionaire status van het kabinet niet doorgegaan.
• Het kabinet heeft artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet onverkort toegepast en nageleefd. De vakministers zijn primair verantwoordelijk voor het aangeven van de kosten en bekostigingswijze van taakwijzigingen van gemeenten. Daartoe treden zij tijdig in overleg met de fondsbeheerders en daarna – conform de Code interbestuurlijke verhoudingen – met de VNG.
• Op 15 april 2009 is een pakket aanvullende afspraken op de bestuursakkoorden overeengekomen met VNG, IPO en Unie van Waterschappen. Aanleiding voor de aanvullende afspraken is de economische crisis. Een belangrijk gevolg van de afspraken is dat de normeringsystematiek (die uitgaat van het principe van «samen de trap op, samen de trap af») voor de periode 2009–2011 buiten werking is gesteld. In plaats daarvan is met de gemeenten en provincies voor deze jaren een reeks van nominale uitkeringen voor het gemeentefonds en het provinciefonds overeen gekomen. Ten aanzien van latere jaren is afgesproken dat de normeringssystematiek weer wordt ingevoerd. Het gevolg van het vastleggen van het accres is ook, dat de behoedzaamheidsreserve voorlopig buiten werking is gesteld.
In begrotingsjaar 2010 hebben zich twee belangrijke mutaties voorgedaan die verbonden zijn met bovenstaande realisatie van beleidsprioriteiten.
In de eerste plaats heeft een verdere stijging van de decentralisatie-uitkeringen plaatsgevonden met name door de nieuwe decentralisatie-uitkeringen leefbaarheid en veiligheid (€ 90 miljoen), maatschappelijke opvang (€ 308 miljoen) onderwijsachterstandenbeleid (€ 173 miljoen), spoorse doorsnijdingen (€ 37 miljoen) en jeugd (€ 22 miljoen). In 2010 zijn er 51 decentralisatie-uitkeringen met een totaalbedrag van € 1 171 398 000. In 2009 waren dat er nog 36 met een totaalbedrag van € 325 958 000.
Ten tweede is dat het tijdelijk buiten werking stellen voor de periode 2009 tot en met 2011 van de normeringssystematiek. De financiële gevolgen voor 2010 waren:
• Het reële accres is op 0% gesteld. Het bijbehorende nominale accres bedraagt € 75 miljoen. Het nominale accres ligt daarmee vast.
• Er wordt niet gewerkt met een behoedzaamheidsreserve en er zal dus geen nacalculatie plaatsvinden.
• Gemeenten ontvingen een incidentele bijdrage van € 90 miljoen.
Voor het overige hebben zich in het begrotingsjaar 2010 voor het gemeentefonds geen belangrijke mutaties voorgedaan die verbonden kunnen worden aan bovenstaande realisatie van beleidsprioriteiten.
De gemeentefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen een eigen bijzonder karakter. Zo kent de gemeentefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Dit beleidsartikel kent als algemene doelstelling: te bewerkstelligen dat de gemeenten via het gemeentefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee onderdelen:
1. De omvang van de middelen moet adequaat zijn;
2. De verdeling van de middelen moet adequaat zijn.
Verantwoordelijkheid ministers
De fondsbeheerders, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën, zijn verantwoordelijk voor het gemeentefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die gemeenten met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: gemeenten zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het gemeentefonds. Ook de eigen gemeentelijke belastingsopbrengsten kennen deze karakteristiek. Dit in tegenstelling tot de overige inkomstenbronnen van gemeenten, specifieke uitkeringen en heffingen en retributies. Niet alleen in bestedingsrichting, ook de effectiviteit van de inzet van de middelen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, waarin het college van B&W wordt gecontroleerd door de gemeenteraad.
Succesfactoren van beleid
Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de gemeenten als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de gemeenten bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de gemeenten. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de gemeenten.
In onderstaande tabel worden de budgettaire gevolgen van beleid weergegeven.
Gemeentefonds | Realisatie | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
Verplichtingen: | 13 458 431 | 15 011 739 | 16 205 746 | 17 699 939 | 18 607 147 | 18 046 569 | 560 578 |
Uitgaven: | 13 435 995 | 15 094 194 | 16 246 636 | 17 683 013 | 18 381 101 | 18 046 569 | 334 532 |
1.1. Apparaatsuitgaven | |||||||
1.1.1. Kosten Financiële-verhoudingswet | 2 178 | 1 245 | 1 498 | 1 829 | 1 451 | 2 091 | – 640 |
1.1.2. Kosten Waarderingskamer | 1 165 | 1 119 | 1 168 | 1 279 | 1 328 | 1 158 | 170 |
1.1.3. Budget A+O-fonds | 5 073 | 5 218 | 5 466 | 5 887 | 5 996 | 5 996 | 0 |
1.1.4. Bijdrage aan VNG inzake WOZ-kosten | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 0 | |||
1.1.5. Bijdrage gemeenten inzake KING | 6 436 | 0 | 6 436 | ||||
1.2. Programmauitgaven | |||||||
1.2.1. Algemene uitkering c.a. en de aanvullende uitkeringen | 13 334 468 | 13 570 449 | 14 528 565 | 15 725 525 | 15 549 679 | 15 626 986 | – 77 307 |
1.2.2. Integratie-uitkeringen | 93 111 | 1 516 164 | 1 539 399 | 1 621 535 | 1 643 813 | 1 682 201 | – 38 388 |
1.2.3. Decentralisatie-uitkeringen | 170 540 | 325 958 | 1 171 398 | 727 137 | 444 261 | ||
Ontvangsten: | 13 435 995 | 15 094 194 | 16 246 636 | 17 683 013 | 18 381 101 | 18 046 569 | 334 532 |
Apparaatsontvangsten | |||||||
1. Terugontvangsten Waarderingskamer | 149 | 122 | 56 | 125 | 149 | 0 | 149 |
Programmaontvangsten | |||||||
1. Ontvangsten ex art. 4 Fvw | 13 435 846 | 15 094 072 | 16 246 580 | 17 682 888 | 18 380 952 | 18 046 569 | 334 383 |
Toelichting
Onderdeel verplichtingen
Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting zijn de verplichtingen met € 560 578 000 bijgesteld. Dit bedrag is het saldo van de mutaties die bij 1ste suppletore (€ 355 856 000), 2de suppletore (€ 209 068 000) en in de slotwet (€ – 4 346 000) zijn aangebracht. Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletore begrotingen (Kamerstukken II 2009–2010, 32 395 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2010–2011, 32 565 B, nr. 2) en in de slotwet.
Onderdeel uitgaven
– Kosten Financiële-verhoudingswet
Het gerealiseerde bedrag komt € – 640 000 lager uit dan in de ontwerpbegroting 2010 werd geraamd. Het gerealiseerde bedrag voor kosten Financiële-verhoudingswet komt hiermee op € 1 451 000.
– Kosten Waarderingskamer
Het gerealiseerde bedrag komt € 170 000 hoger uit dan in de ontwerpbegroting 2010 werd geraamd. Het gerealiseerde bedrag voor kosten Waarderingskamer komt daarmee uit op € 1 328 000.
– Bijdrage Stichting A+O-fonds gemeenten
Het gerealiseerde bedrag is gelijk aan het begrote bedrag in de ontwerpbegroting 2010 en is € 5 996 000.
– Bijdrage aan VNG inzake WOZ-kosten
Het gerealiseerde bedrag is gelijk aan het begrote bedrag in de ontwerpbegroting 2010 en is € 1 000 000.
– Algemene uitkering
De uitgaven van de algemene uitkering van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting verlaagd met € – 77 307 000 en komen daarmee in totaal op € 15 549 679 000. Bij de 1ste en 2de suppletore begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 145 940 000 (positief) en € 21 299 000 (positief). In de slotwet vindt een mutatie plaats van € – 244 546 000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletore begrotingen (Kamerstukken II 2009–2010, 32 395 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2010–2011, 32 565 B, nr. 2) en in de slotwet.
– Integratie-uitkeringen
De uitgaven van de integratie-uitkeringen van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting verlaagd met € – 38 388 000 en komen daarmee in totaal op € 1 643 813 000. Bij de 1ste suppletore begroting heeft een mutatie plaatsgevonden van € – 34 742 000 (negatief) en in de slotwet van € – 3 646 000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van de suppletore begrotingen (Kamerstukken II 2009–2010, 32 395 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2010–2011, 32 565 B, nr. 2) en in de slotwet.
– Decentralisatie-uitkeringen
De uitgaven van de decentralisatie-uitkeringen van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting verhoogd met € 444 261 000 en komen daarmee in totaal op € 1 171 398 000. Bij de 1ste en 2de suppletore begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 256 365 000 (positief) en € 187 929 000 (positief) en in de slotwet van € – 33 000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletore begrotingen (Kamerstukken II 2009–2010, 32 395 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2010–2011, 32 565 B, nr. 2) en in de slotwet.
Onderdeel ontvangsten
– Terugontvangsten Waarderingskamer
Er heeft in 2010 een terugboeking naar het gemeentefonds plaatsgevonden vanuit de Waarderingskamer. Deze terugboeking van € 149 000 betreft het gemeentelijke aandeel in de onderuitputting van het budget van 2009 van de Waarderingskamer.
– Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet
Sinds de invoering van de Financiële-verhoudingswet zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting van het gemeentefonds voor 2010 worden de ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet, met € 334 383 000 verhoogd tot € 18 380 952 000.
De bijdrage van de fondsbeheerders om te komen tot het bewerkstelligen dat de gemeenten via het gemeentefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren wordt geoperationaliseerd door twee doelstellingen:
• De gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
• Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
Operationele doelstelling 1: De gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
Prestatie-indicator
De omvang van het gemeentefonds wordt bepaald op basis van de normeringsystematiek. Dit is een bestuurlijke afspraak tussen Rijk en VNG, die inhoudt dat het gemeentefonds evenredig meegroeit (of – krimpt) met de netto gecorrigeerde Rijksuitgaven. Het uitgangspunt is «samen de trap op en samen de trap af». Onderdeel van de afspraak is tevens, dat de uitkomst van de normering in het voor- en het najaar bestuurlijk wordt gewogen. Die weging vindt plaats in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhouding (Bofv). Wanneer één van de partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringsystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het bestuurlijk overleg aan de orde worden gesteld.
Doelbereiking:
1. De werking van de normeringsystematiek
De normeringssystematiek betreft de afspraken over de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds. Deze afspraken bestaan uit een rekenregel en uit de bestuurlijke weging van de uitkomst van die rekenregel. De rekenregel is uitgewerkt in de accresberekening die plaats vindt op basis van de jaar op jaar-mutatie van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De bestuurlijke weging van de uitkomst (het accres) vindt twee maal per jaar plaats in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen.
Eén keer per vier jaar wordt de normeringssystematiek geëvalueerd. Daarbij wordt niet alleen naar de uitkomsten gekeken, maar ook naar een afgesproken aantal toetsingscriteria. De meest recente evaluatie is in de zomer van 2010 afgerond. Het evaluatierapport is 22 november 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2010–2011, 32 500 B, nr. 7) en is opgesteld door een ambtelijke werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van Financiën, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg. Het rapport is door alle betrokken partijen geaccordeerd in het bestuurlijk overleg van 8 juli 2010. Het rapport heeft als input gediend bij de totstandkoming van het Regeerakkoord van het Kabinet Rutte-Verhagen. In het Regeerakkoord is besloten om de normeringssystematiek op basis van evenredigheid, de zogenaamde «trap op, trap af» systematiek, vanaf 2012 opnieuw in werking te stellen. Verder is besloten dat de rente-uitgaven niet langer onderdeel uitmaken van de netto gecorrigeerde Rijksuitgaven.
Zoals eerder is gemeld, is voor de periode 2009–2011 de normeringssystematiek tijdelijk buiten werking gesteld. In plaats daarvan is met de gemeenten en provincies voor deze jaren een reeks van nominale uitkeringen voor het gemeentefonds en het provinciefonds overeengekomen. Op die manier wordt zekerheid geboden over de bedragen in onzekere tijden. Deze afspraken betreffen de gevolgen van de huidige economische situatie en het Aanvullend Beleidsakkoord.
2. Financieel overzicht gemeenten (FOG)
Een volgende belangrijke indicatie voor de toereikendheid van de omvang van het fonds valt na te gaan met behulp van het Financieel overzicht gemeenten, dat laat zien hoe de financiële ruimte van gemeenten zich ontwikkelt. Het FOG is een uitvloeisel van het Plan van aanpak transparantie (Plavat). Het doel van Plavat is het komen tot meer transparantie in de financiële verhouding. Het overzicht geeft (meerjarig) zowel een terugblik als een vooruitblik op de financiële situatie van de gemeenten. Doel van het FOG is een beter gefundeerd oordeel mogelijk te maken over de rekenkundige uitkomsten van de normeringsystematiek voor het gemeentefonds. Het overzicht ondersteunt het Rijk en de VNG bij het halfjaarlijkse overleg over de rekenkundige uitkomsten van de normering. Daarbij is het uitgangspunt dat de groei van de algemene middelen toereikend moet zijn om de voorzieningen op een voldoende niveau te handhaven, rekening houdend met prijs-, volume- en taakmutaties.
De laatst beschikbare kerngegevens Financieel overzicht gemeenten zoals gepubliceerd in de begroting 2011 van het gemeentefonds, laten voor de periode 2011–2014 zien dat de financiële ruimte voor gemeenten afneemt. Daarbij is wel de veronderstelling gemaakt dat het acress vanaf 2012 nul (nominaal 0) of maximaal de veronderstelde inflatie (reëel 0) bedraagd. In het bestuurlijk overleg is afgesproken het FOG niet meer apart uit te brengen, maar de relevante gegevens op te nemen in de fondsbegroting.
3. Beroep op artikel 12 van de Financiële verhoudingswet
Het aantal gemeenten dat de laatste jaren een beroep op artikel 12 van de Financiële verhoudingswet heeft gedaan, is beperkt gebleven. Voor de aantallen wordt verwezen naar tabel 2.2.3. van de begroting 2011 van het gemeentefonds (Kamerstukken II 2010-2011, 32 500 B, nr. 2)
Operationele doelstelling 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.
Prestatie-indicator
Voor wat betreft de verdeling van de beschikbare financiële middelen is het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) de belangrijkste indicator. Daarin wordt door de fondsbeheerders bijgehouden of de verdeling nog adequaat is, d.w.z. of deze, binnen bepaalde marges nog aansluit bij de daadwerkelijke uitgaven van de gemeenten zoals blijkt uit de begrotingen. Het POR verschijnt jaarlijks als bijlage bij de begroting van het gemeentefonds.
Doelbereiking:
Periodiek Onderhoudsrapport (POR)
Het gemeentefonds is verdeeld in clusters. Deze betreffen brede beleidsterreinen, zoals wegen en water, maatschappelijke zorg, werk en inkomen, fysiek milieu, etc. Op het geaggregeerde niveau van deze clusters wordt gevolgd of de verdeling van het gemeentefonds nog overeenkomt met de kostenontwikkeling in de gemeenten, zoals die zichtbaar wordt uit de gemeentelijke begrotingen. Dit wordt jaarlijks onderzocht in het kader van het Periodiek Onderhoudsrapport. Het meest recente POR, het POR 2011, bevat een terugblik op de verdeling in 2010. Ook is de geactualiseerde onderhoudsagenda opgenomen.
In het POR 2010 is geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is naar 5 uitgavenclusters (Kunst en ontspanning/Oudheid, Educatie, Openbare orde en veiligheid, Wegen en water en Groen) en de twee inkomstenclusters OEM en OZB. In april 2010 verscheen de Brede Heroverweging Openbaar Bestuur. Dit rapport geeft aanleiding om in de nadere POR-onderzoeken niet alleen te kijken naar het verdeelstelsel van het gemeentefonds, maar ook naar het volume van het gemeentefonds. Als gevolg van deze verbreding van de onderzoeksvragen worden alle clusters van het gemeentefonds onderwerp van nader onderzoek. Omdat alle clusters onderwerp zijn van nader onderzoek, zijn de analyses in het POR 2011 beperkter dan in voorgaande jaren. In het nader onderzoek zullen er per cluster immers al uitgebreidere analyses worden uitgevoerd.
De veertien uitgavenclusters in het gemeentefonds overziend, zijn er ook in het POR 2011 nogal wat signalen voor scheefheid in de verdeling en/of omvang. Grotendeels komen die overeen met de signalen uit het POR 2010.
In het POR 2010 is een nader onderzoek aangekondigd naar de inkomstenclusters OEM en OZB. Een onderzoek naar de OZB kan feiten opleveren die van invloed zijn op hoe tegen de hierboven gememoreerde «scheefheid» bij diverse uitgavenclusters wordt aangekeken. Zijn de extra uitgaven op bepaalde clusters het gevolg van de extra inkomsten of zijn de extra inkomsten noodzakelijk als gevolg van de uitgaven. De nadere onderzoeken naar de OEM en OZB worden dan ook in samenhang uitgevoerd met de aangekondigde nadere onderzoeken naar de uitgavenclusters.
Inleiding
Met ingang van het verslagjaar 2006 kent het gemeentefonds een bedrijfsvoeringparagraaf met twee verplichte elementen, te weten rechtmatigheid en de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie. Voor rechtmatigheid geldt dat wordt vermeld of en bij welk beleidsartikel de tolerantiegrens voor verplichtingen en ontvangsten is overschreden en wat daarvan de oorzaak was. Ten aanzien van de niet-financiële beleidsinformatie is aangegeven op welke manier aandacht is besteed aan de totstandkoming daarvan.
Rechtmatigheid
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen onrechtmatigheden geconstateerd die de tolerantiegrens op artikelniveau overschrijden en er is sprake van een getrouw beeld.
Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen relevante tekortkomingen geconstateerd in de totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie op artikelniveau.
Algemene rekenkamer
De Algemene Rekenkamer heeft onderzocht of het Jaarverslag 2009 van het gemeentefonds voldoet aan de eisen die de Comptabiliteitswet 2001 (CW 2001) stelt. Daarnaast heeft zij de bedrijfsvoering en de beleidsinformatie van het ministerie onderzocht. Hieronder staan de belangrijkste conclusies en resultaten van het onderzoek beschreven.
Uit het onderzoek naar de financiële informatie en de saldibalans in het Jaarverslag 2009 van het gemeentefonds blijkt dat deze voldoen aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit betekent dat er geen belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid en de deugdelijke weergave zijn geconstateerd die de tolerantiegrenzen overschrijden, en dat de informatie voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften.
In 2009 is voor een bedrag van € 13,8 miljard aan openstaande voorschotten afgerekend. De Algemene Rekenkamer heeft vastgesteld dat deze afrekeningen voldoen aan de daaraan gestelde eisen.
De informatie over de bedrijfsvoering en het gevoerde beleid in het Jaarverslag 2009 van het gemeentefonds is op deugdelijke wijze tot stand gekomen en voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ziet in de positieve beoordeling van het jaarverslag 2009 en het financieel beheer geen aanleiding voor een nadere reactie.
(1) | (2) | (3) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil Realisatie en Oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | ||
01 | gemeentefonds | 18 046 569 | 18 046 569 | 18 046 569 | 18 607 147 | 18 381 101 | 18 381 101 | 560 578 | 334 532 | 334 532 |
Ons bekend,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner
De Staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers
DEBET | CREDIT | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
OMSCHRIJVING | 31-12-2010 | 31-12-2009 | OMSCHRIJVING | 31-12-2010 | 31-12-2009 | |||
1) | Uitgaven t.l.v. de begroting 2009 | 17 683 013 | 2) | Ontvangsten t.g.v.de begroting 2009 | 17 683 013 | |||
Uitgaven t.l.v. de begroting 2010 | 18 381 101 | Ontvangsten t.g.v. de begroting 2010 | 18 381 101 | |||||
5) | Uitgaven buiten begrotingsverband | 0 | 0 | 6) | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 0 | 0 | |
8) | Extra comptabele vorderingen | 0 | 0 | 8a) | Tegenrekening extra compt. Vorderingen | 0 | 0 | |
10) | Voorschotten | 36 916 186 | 46 882 139 | 10a) | Tegenrekening voorschotten | 36 916 186 | 46 882 139 | |
12a) | Tegenrekening openstaande verplichtingen | 274 440 | 48 394 | 12) | Openstaande verplichtingen | 274 440 | 48 394 | |
Totaal | 55 571 727 | 64 613 546 | Totaal | 55 571 727 | 64 613 546 |
Toelichting behorende bij de saldibalans per 31 december 2010 van het gemeentefonds
Hierna worden de saldibalansposten toegelicht. De nummering van de toelichting komt overeen met die van de saldibalansposten.
Ad 1. Uitgaven ten laste van de begroting
Ad 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting
Bij de begrotingsuitgaven en -ontvangsten voor 2010 zijn de gerealiseerde uitgaven en ontvangsten opgenomen met betrekking tot het jaar waarvoor de Rijksrekening nog niet door de Tweede Kamer is goedgekeurd (2010).
Ad 5. Uitgaven buiten begrotingsverband (intra-comptabele vorderingen)
Per 31-12-2010 zijn er geen uitgaven buiten begrotingsverband.
Ad 6. Ontvangsten buiten begrotingsverband (intra-comptabele schulden)
Per 31-12-2010 zijn er geen ontvangsten buiten begrotingsverband.
Ad 8. Extra comptabele vorderingen
Dit bedrag is opgebouwd uit de eventuele negatieve behoedzaamheidsreserve en eventuele overige vorderingen door wijzigingen in het betalingsverloop. Het bedrag is in bijlage 2 bij de saldibalans gespecificeerd.
Ad 10. Voorschotten
Hieronder zijn de betaalde voorschotten opgenomen voor nog niet definitief vastgestelde uitkeringen aan gemeenten, evenals het voorschot op de bijdrage in de kosten van de Waarderingskamer. De gemeenten ontvangen, als gevolg van de wet, voorschotten tot het bedrag waar ze vermoedelijk recht op hebben. Uitkeringen aan de gemeenten worden na afloop van het uitkeringsjaar via beschikkingen definitief vastgesteld. Het totaalbedrag van de betaalde voorschotten bestaat bijna volledig uit voorschotten aan gemeenten op de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het bedrag is in bijlage 1 bij de saldibalans gespecificeerd.
Ad 12. Openstaande verplichtingen
Onder deze post zijn de ultimo 2010 openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de algemene uitkering uit het gemeentefonds, openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen, en openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de apparaatskosten opgenomen. Het bedrag is in bijlage 2 bij de saldibalans gespecificeerd.
31-12-2010 | 31-12-2009 | |||
---|---|---|---|---|
Art. 1.1. Apparaatskosten1 | ||||
2009 | 0 | 1 279 | ||
2010 | 1 328 | 0 | ||
1 328 | 1 279 | |||
Art. 1.2.1. Algemene uitkering gemeentefonds 2 | ||||
2007 | 0 | 13 489 975 | ||
2008 | 0 | 14 501 840 | ||
2009 | 15 684 023 | 15 693 612 | ||
2010 | 15 564 971 | 0 | ||
31 248 994 | 43 685 427 | |||
Art. 1.2.2. / 1.2.3. Integratie-uitkeringen / decentralisatie-uitkeringen2 | ||||
2008 | 1 469 607 | 1 472 157 | ||
2009 | 1 534 148 | 1 723 276 | ||
2010 | 2 662 109 | 0 | ||
5 665 864 | 3 195 433 | |||
TOTAAL | 36 916 186 | 46 882 139 |
Betreft alleen de Kosten Waarderingskamer. Omdat voor de Kosten Financiële-verhoudingswet, Budget A+O-fonds, Bijdrage aan VNG inzake WOZ-kosten en Bijdrage gemeenten inzake KING de beschikkingen reeds zijn opgemaakt, zijn de voorschotten gelijk aan € 0.
Dit onderdeel van de tabel vergelijkt de voorschotten per 31 december 2010 waarvoor per uitkeringsjaar de beschikking nog niet definitief is opgemaakt (en de daarbij behorende omvang van de voorlopige beschikking) met de voorschotten waarvoor geldt dat de definitieve beschikking voor het betreffende uitkeringsjaar per 31 december 2009 nog niet was opgemaakt.
voorschotten per 01-01-2010 | 46 882 139 |
ontstaan in 2010 | 18 379 384 |
afgerekend in 2010 | 28 345 337 |
voorschotten per 31-12-2010 | 36 916 186 |
Art. | Omschrijving | Openstaande verplichtingen per 1-1-2010 | Aangegane verplichtingen in 2010 (excl. positieve bijstellingen) | Tot betaling gekomen in 2010 | Bijstellingen van aangegane verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren | Openstaande verplichtingen per 31-12-2010 |
---|---|---|---|---|---|---|
1.1. | Apparaats-kosten 1 | 1 000 | 16 211 | 16 211 | 0 | 1 000 |
1.2.1. | Algemene uitkering met inbegrip van de | |||||
netto-uitkering over vorige jaren | 39 233 | 15 783 143 | 15 549 679 | 0 | 272 697 | |
1.2.2. / 1.2.3. | Integratie- en decentralisatie-uitkeringen | 8 161 | 2 807 793 | 2 815 211 | 0 | 743 |
Totaal | 48 394 | 18 607 147 | 18 381 101 | 0 | 274 440 |
Kosten Financiële-verhoudingswet, Kosten Waarderingskamer, Budget A+O-fonds, Bijdrage aan VNG inzake WOZ-kosten en Bijdrage gemeenten inzake KING.
Gemeentefonds | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten |
---|---|---|---|
Ontwerp-begroting | 18 046 569 | 18 046 569 | 18 046 569 |
(Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 B, nrs. 1 en 2 ) | |||
1. Vastgestelde begroting | 18 046 569 | 18 046 569 | 18 046 569 |
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota) | 355 856 | 375 098 | 375 098 |
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2009–2010, 32 395 B, nrs. 1 en 2) | |||
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting | 355 856 | 375 098 | 375 098 |
Mutatie 2e suppletore begroting (Najaarsnota) | 209 068 | 209 068 | 209 068 |
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2010–2011, 32 565 B, nrs. 1 en 2) | |||
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting | 209 068 | 209 068 | 209 068 |
Voorgestelde mutatie bij slotwet | |||
Ontwerp-slotwet | – 4 346 | – 249 634 | – 249 634 |
4. Vast te stellen mutatie bij slotwet | – 4 346 | – 249 634 | – 249 634 |
Totaal geraamd tevens realisatie 2010 (1+2+3+4) | 18 607 147 | 18 381 101 | 18 381 101 |
Een uitgebreide toelichting op de bovengenoemde bedragen en mutaties is te vinden in de memorie van toelichting van de ontwerpbegroting 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 B, nr. 2) en in de memories van toelichting van de suppletore begrotingen 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 395 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2010–2011, 32 565 B, nr. 2) van het gemeentefonds. Een uitgebreide toelichting op de mutaties bij slotwet is opgenomen in de memorie van toelichting bij genoemde wet.
A+O fonds | Arbeidsmarkt- en Opleidingsfonds Gemeenten |
BCF | BTW-compensatiefonds |
Bofv | Bestuurlijk overleg financiële verhouding |
CBS | Centraal Bureau voor de statistiek |
CW | Comptabiliteitswet |
EMU | Economische en Monetaire Unie |
FES | Fonds Economische Structuurversterking |
FOG | Financieel Overzicht Gemeenten |
Fvw | Financiële-verhoudingswet |
GF | Gemeentefonds |
IPO | Interprovinciaal Overleg |
MILH | Monitor Inkomsten Lokale Heffingen |
NJN | Najaarsnota |
OEM | Overige Eigen Middelen |
OSU | Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen |
OW | Ontwerpbegroting |
OZB | Onroerende-zaakbelastingen |
PF | Provinciefonds |
POR | Periodiek Onderhoudsrapport |
Rfv | Raad voor de financiële verhoudingen |
Rob | Raad voor het openbaar bestuur |
SiSa | Single information Single audit |
SW | Slotwet |
VJN | Voorjaarsnota |
VNG | Vereniging Nederlandse Gemeenten |
Wmo | Wet maatschappelijke ondersteuning |
Aanvullende uitkering | Uitkering op aanvraag van gemeenten waar de algemene middelen aanmerkelijk en structureel tekortschieten om in de noodzakelijke uitgaven te voorzien, ondanks een redelijk peil van de eigen inkomsten. |
Accres | Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het gemeentefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek). |
Algemene uitkering uit het gemeentefonds | Uitkering aan alle gemeenten die ten goede komt aan de algemene middelen. |
Artikel 12-uitkering | Zie aanvullende uitkering uit het gemeentefonds |
Behoedzaamheidreserve | Gedeelte van de algemene uitkering (€ 208 739 000 per jaar) dat niet aan de gemeenten wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. Eventuele fluctuaties in de hoogte van de algemene uitkering uit hoofde van de normeringsystematiek worden na afloop van het begrotingsjaar verrekend met de behoedzaamheidreserve. Indien er achteraf voldoende ruimte is om de behoedzaamheidreserve uit te keren, dan gebeurt dit ook. Het kan echter ook gebeuren dat de behoedzaamheidreserve slechts ten dele of helemaal niet wordt uitgekeerd. |
Cluster | Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling. |
Decentralisatie-uitkering uit het gemeentefonds | Sinds 2008 bestaat binnen het gemeentefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het gemeentefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het gemeentefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het gemeentefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. |
Financiële-verhoudingswet (Fvw) | Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het gemeentefonds. In de wet zijn tevens regels opgenomen met betrekking tot de aanvullende uitkering. Per 1 januari 1997 is de wet voor het gemeentefonds herzien. |
Integratie-uitkering uit het gemeentefonds | Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. |
Normeringsystematiek | Bepaling van het accres van het gemeentefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af». |
Periodieke onderhoudsrapportage (POR) | Jaarlijkse rapportage aan de Staten-Generaal over de staat van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Wanneer de bestaande verdeling niet meer voldoet aan de kostenstructuren bij de gemeenten, dan wordt gerapporteerd hoe de verdeling kan worden aangepast, c.q. welke onderzoeken op dat gebied lopen. Het rapport verschijnt als bijlage bij de gemeentefondsbegroting. |
Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) | Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën. |
Uitkeringsbasis | De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid). |
Uitkeringsfactor | Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het gemeentefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten. |
Uitkeringsjaar | Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat. |
Verdeelmaatstaf | Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de gemeentelijke behoefte aan algemene middelen. |
Verdeelreserve | Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de gemeenten wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. De verdeelreserve dient om onverwachte effecten bij de meting van maatstaven op te vangen. Op het moment dat maatstaven definitief zijn of geen onverwachte ontwikkelingen meer kunnen doormaken wordt de verdeelreserve verrekend. |
Waarderingskamer | Zelfstandig bestuursorgaan dat toeziet op een correcte waardering van onroerende zaken in Nederland. De gemeenten dragen via het gemeentefonds bij aan de bekostiging van dit orgaan. |