Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Spoorwegwet en de Wet Personenvervoer 2000 aan te passen in verband met de uitvoering van het kabinetsstandpunt «Spoor in beweging»;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aangemelde instantie als bedoeld in artikel 2, onderdeel j, van richtlijn 2008/57/EG;
houder van een concessie als bedoeld in artikel 16, eerste lid;
bevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 3, onderdeel j, van richtlijn 2007/59/EG;
capaciteit van de hoofdspoorweginfrastructuur;
het met een spoorvoertuig rijden over of stilstaan op een hoofdspoorweg;
vergoeding als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 91/440/EEG en hoofdstuk 2 van richtlijn 2001/14/EG;
gerechtigde als bedoeld in artikel 57;
interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van richtlijn 2008/57/EG;
kaderovereenkomst als bedoeld in artikel 17 van richtlijn 2001/14/EG;
instantie aangewezen op grond van artikel 93;
lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
vergunning als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2007/59/EG;
netverklaring als bedoeld in richtlijn 2001/14/EG;
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet;
eigenaar, bezitter of degene die een recht van erfpacht, opstal, vruchtgebruik, gebruik, huur of pacht heeft;
voertuig, bestemd voor het verkeer over spoorwegen;
weg bestemd voor verkeer over spoorstaven of geleiderails;
spoorwegen en daarbij behorende spoorweginfrastructuur als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, van Verordening (EG) nr. 851/2006 van de Europese Commissie van 9 juni 2006 betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema’s bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad (PbEU L 158);
spoorwegonderneming als bedoeld in richtlijn 95/18/EG alsmede iedere andere onderneming die gebruik maakt of beoogt te maken van de spoorweg en daarvoor de beschikking heeft over tractie;
subsysteem van structurele aard als bedoeld in bijlage II van richtlijn 2008/57/EG;
technische specificatie inzake interoperabiliteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel i, van richtlijn 2008/57/EG;
toegangsovereenkomst als bedoeld in artikel 59;
functie van bestuurder van een spoorvoertuig of een andere, bij algemene maatregel van bestuur omschreven, functie binnen het spoorwegverkeerssysteem die van aanmerkelijke invloed is op de veiligheid van het spoorverkeer;
verbetering als bedoeld in artikel 2, onderdeel m, van richtlijn 2008/57/EG;
vernieuwing als bedoeld in artikel 2, onderdeel n, van richtlijn 2008/57/EG;
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt voorts verstaan onder:
richtlijn nr. 91/440/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PbEG L 237);
richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG L 143);
richtlijn nr. 96/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEG L 235);
richtlijn nr. 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PbEG L 75);
richtlijn nr. 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PbEG L 110);
richtlijn nr. 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake de veiligheid op communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PbEU L 220);
richtlijn nr. 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PbEU L 315);
richtlijn nr. 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU L 191).
B
Artikel 5 komt te luiden:
C
Aan artikel 6 worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Een wijziging van de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur die de gebruiksmogelijkheden van de hoofdspoorwegen aanmerkelijk verandert, behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister. De beheerder vermeldt in zijn verzoek om instemming de zienswijzen van betrokken gerechtigden als bedoeld in artikel 57 en, voorzover de wijziging afwijkt van die zienswijzen, een deugdelijke motivering van die afwijking.
6. Het vijfde lid geldt niet voor een wijziging van de technische of functionele eigenschappen, indien het verbetering of vernieuwing betreft waarvoor Onze Minister een vergunning voor indienststelling respectievelijk een nieuwe vergunning voor indienststelling als bedoeld in artikel 9, derde lid, heeft verleend.
D
In artikel 16a, tweede lid, aanhef, vierde en vijfde lid, wordt veiligheidszorgsysteem vervangen door: veiligheidsbeheersysteem.
E
1. Artikel 17, derde en vierde lid, komen te luiden:
3. Aan een concessie kan het voorschrift worden verbonden dat de beheerder, indien hij tekortschiet in het verrichten van een bepaalde prestatie, gehouden is een geldsom te voldoen aan Onze Minister.
4. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid is de concessieverlener niet bevoegd ten aanzien van het verrichten van de desbetreffende prestatie aan de concessiehouder een last onder dwangsom op te leggen. Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. Er wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. Onze Minister kan aan de beheerder een bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 verlenen met betrekking tot hoofdspoorweginfrastructuur die aan de Staat toebehoort.
F
Na artikel 17 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. De beheerder stelt een beheerplan op conform de in de hem verleende concessie vastgelegde voorschriften.
2. Aan de concessie wordt een voorschrift verbonden ten aanzien van de duur van het beheerplan.
1. De beheerder vraagt advies aan de gerechtigden, bedoeld in artikel 57, met uitzondering van de concessieverlener, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, over de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen onderdelen van het beheerplan, bedoeld in artikel 17a.
2. De beheerder stelt de gerechtigden in de gelegenheid met hem overleg te voeren voordat advies wordt uitgebracht.
3. Het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het door de beheerder op te stellen beheerplan.
4. Indien na het advies van de gerechtigden een beslissing wordt genomen ten aanzien van de onderdelen van het beheerplan, bedoeld in het eerste lid, worden de gerechtigden door de beheerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken voor deze gevolg geeft aan de beslissing, schriftelijk hiervan in kennis gesteld. Indien het advies van de gerechtigden niet of niet geheel is gevolgd, wordt aan hen tevens meegedeeld, waarom van dat advies is afgeweken en wordt hen de gelegenheid geboden binnen vier weken nader te overleggen met de beheerder alvorens deze gevolg geeft aan de beslissing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de termijnen die bij de adviesprocedure en de overlegprocedure, bedoeld in dit artikel, in acht worden genomen.
G
Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
H
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «veiligheidsattest» vervangen door: veiligheidscertificaat.
2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «proefattest» vervangen door: proefcertificaat.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma wordt aan artikel 22, tweede lid, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de uitoefening van overige activiteiten in opdracht van de beheerder.
I
In artikel 27, tweede lid, onderdeel b, wordt «veiligheidsattest of proefattest» vervangen door: veiligheidscertificaat of proefcertificaat.
J
Artikel 32 komt te luiden:
1. Onze Minister verleent op aanvraag van een spoorwegonderneming een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 10 van richtlijn 2004/49/EG bestaande uit:
a. een A-certificaat voor het veiligheidsbeheersysteem dat wordt verleend indien het veiligheidsbeheersysteem voldoet aan artikel 9 en bijlage III van richtlijn 2004/49/EG;
b. een B-certificaat voor de voorzieningen die de spoorwegonderneming overeenkomstig bijlage IV van richtlijn 2004/49/EG heeft getroffen om te voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften.
2. Een veiligheidsbeheersysteem waarvoor door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie een certificaat als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 2004/49/EG is afgegeven, wordt voor de verlening van het veiligheidscertificaat gelijkgesteld met een A-certificaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
K
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde tot en met het zevende lid tot tweede tot en met het vijfde lid vervallen het tweede en derde lid.
2. In het eerste, tweede (nieuw), derde (nieuw) en zesde lid (nieuw) wordt «veiligheidsattest» telkens vervangen door: veiligheidscertificaat.
3. In het derde lid, onderdeel c (nieuw), wordt «attesthouder» vervangen door: certificaathouder.
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel c (nieuw), door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. indien het certificaat, bedoeld in artikel 32, tweede lid, door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie is ingetrokken.
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: tweede lid.
L
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «veiligheidsattest» telkens vervangen door: veiligheidscertificaat.
2. In het eerste lid wordt «attesthouder» vervangen door: certificaathouder.
3. In het eerste, tweede, derde en vierde lid wordt «proefattest» telkens vervangen door: proefcertificaat.
M
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «van een veiligheidsattest en van een proefattest» vervangen door: van een veiligheidscertificaat en van een proefcertificaat.
2. In onderdeel b wordt «een veiligheidsattest en een proefattest» vervangen door: een veiligheidscertificaat en een proefcertificaat.
3. In onderdeel c wordt «veiligheidszorgsysteem» vervangen door: veiligheidsbeheersysteem.
N
Artikel 56 vervalt.
O
Artikel 57 komt te luiden:
1. Gerechtigd tot het sluiten van een toegangsovereenkomst en een kaderovereenkomst met de beheerder zijn de partijen, bedoeld in het tweede lid.
2. Als aanvrager als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van richtlijn 2001/14/EG worden aangemerkt:
a. spoorwegondernemingen die in het bezit zijn van een bedrijfsvergunning of deze hebben aangevraagd, voorzover zij daarmee gerechtigd zijn van de hoofdspoorwegen gebruik te maken op de wijze waarvoor zij de overeenkomst willen sluiten;
b. concessieverleners als bedoeld in artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 ten behoeve van openbaar vervoer per trein;
c. andere natuurlijke personen of rechtspersonen die om commerciële redenen aantoonbaar belang hebben bij de verwerving van capaciteit voor het doen vervoeren van personen of lading door middel van spoorvervoerdiensten.
3. Overdracht van capaciteit als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 2001/14/EG is verboden.
4. De spoorwegonderneming doet uiterlijk tien maanden voor aanvang van de geldigheidsperiode van de dienstregeling, bedoeld in artikel 2, onderdeel m, van richtlijn 2001/14/EG waarin hij met het grensoverschrijdend personenvervoer wil aanvangen aan de raad van bestuur NMa en de beheerder melding van het voornemen om voor dat vervoer capaciteit aan te vragen.
5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing voor wijzigingen van het grensoverschrijdend personenvervoer.
P
Onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid, vervalt artikel 59, tweede lid.
Q
Onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid, vervalt artikel 60, tweede lid.
R
Artikel 64 komt te luiden:
1. De beheerder draagt er zorg voor dat werkzaamheden aan en nabij de hoofdspoorweg ten behoeve van de hoofdspoorweginfrastructuur veilig plaatsvinden. De beheerder treft hiertoe maatregelen waardoor het spoorverkeer en de uitvoering van werkzaamheden geen gevaar voor elkaar opleveren.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de veilige uitvoering van werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg.
S
Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 19, 21, 33, zevende lid, 36 eerste lid, 37, eerste lid, 37b, eerste en achtste lid, 51, vierde lid, 53, 65, tweede lid en 96, tweede lid, alsmede ter zake van overtreding van de krachtens hoofdstuk 2 en de artikelen 64, tweede lid, en 65, eerste lid, vastgestelde voorschriften, voor zover die overtreding daarbij uitdrukkelijk als beboetbaar feit is aangemerkt.
2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Een overtreding die krachtens het eerste lid als beboetbaar feit is aangemerkt, wordt niet tevens als strafbaar feit krachtens artikel 87, eerste lid, aangemerkt.
T
Artikel 80 komt te luiden:
1. De bestuurlijke boete die ten hoogste voor een overtreding als bedoeld in artikel 77, eerste lid, kan worden opgelegd, is indien begaan door:
a. een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 5700,–;
b. een onderneming, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 225 000,–.
2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt in ieder geval afgestemd op de omzet van een onderneming indien de overtreder een onderneming is.
3. Onverminderd het eerste lid en tweede lid wordt de op te leggen bestuurlijke boete met 50% verhoogd, indien op de dag van het constateren van de overtreding nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat een eerdere overtreding bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
4. Indien de gegevens omtrent de omzet van een onderneming, bedoeld in het tweede lid, niet aan Onze Minister beschikbaar zijn gesteld, kan Onze Minister aan degene aan wie de bestuurlijke boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is de hoogte van de boete gelijk aan het maximale boetebedrag, bedoeld in het eerste lid, onder b.
5. De in het eerste lid genoemde bedragen kunnen elke twee jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd ten gevolge van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige wijziging van deze bedragen. Bij deze wijziging wordt het geldbedrag van op een veelvoud van € 5 naar beneden afgerond.
6. Onze Minister stelt een beleidsregel vast voor de toepassing van dit artikel.
U
Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste respectievelijk het tweede lid komt te luiden:
1. Overtreding van artikel 4, vierde lid, en artikel 22, eerste lid, onderdelen c en d, alsmede overtreding van de krachtens hoofdstuk 2 en de artikelen 64, tweede lid, en 65, eerste lid, vastgestelde voorschriften, voor zover die overtreding daarbij uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Overtreding van de artikelen 3 en 22, eerste lid, onderdelen a en b, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Een overtreding die krachtens het eerste lid als strafbaar feit is aangemerkt, wordt niet tevens als beboetbaar feit krachtens artikel 77, eerste lid, aangemerkt.
V
In artikel 120, eerste en tweede lid, wordt «veiligheidsattest» telkens vervangen door: veiligheidscertificaat.
De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel a, wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
B
In artikel 27a, eerste lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: de concessieverlener.
C
In hoofdstuk II, paragraaf 3, wordt na artikel 35 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. De concessiehouder van een concessie voor openbaar vervoer per trein als bedoeld in artikel 20, eerste lid, stelt een vervoerplan op conform de in de hem verleende concessie vastgelegde voorschriften.
2. Aan de concessie, bedoeld in het eerste lid, wordt een voorschrift verbonden ten aanzien van de duur van het vervoerplan.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Milieu,