Vastgesteld 4 juli 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 5 juni 2019 overleg gevoerd met mevrouw Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over:
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 2 juni 2014 inzake faillissementen in de land- en tuinbouw, specifiek de groentesector en de champignonteelt (Kamerstuk 32 627, nr. 16);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 10 juni 2014 inzake stand van zaken en ontwikkelingen rond de recente vondst van Potato Spindle Tuber Viroid (PSTVd) bij een aardappelveredelingsbedrijf in de gemeente Reimerswaal (Kamerstuk 27 858, nr. 272);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 8 oktober 2014 inzake uitkomsten bestuurlijk overleg tuinbouw (Kamerstuk 32 627, nr. 18);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 3 juli 2014 inzake meerjarenafspraak energietransitie glastuinbouw 2014–2020 (Kamerstuk 32 627, nr. 17);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 6 juli 2017 inzake evaluatie CO2-sturing in de glastuinbouw (Kamerstuk 32 813, nr. 149);
– de brief van de Minister van Economische Zaken d.d. 13 oktober 2017 inzake tussentijdse evaluatie Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014–2020 (Kamerstuk 32 627, nr. 27);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 15 oktober 2018 inzake samenwerking in de Nederlandse tuinbouw (Kamerstuk 32 627, nr. 28);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 9 november 2018 inzake gewijzigde Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw en plan van aanpak programma Kas als Energiebron voor de periode 2018–2020 voor de huidige klimaatopgave van de glastuinbouw (Kamerstuk 32 627, nr. 29);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 14 maart 2019 inzake tuinbouwakkoord en de Nationale Tuinbouwagenda 2019–2030 (Kamerstuk 32 627, nr. 30);
– de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat d.d. 21 maart 2019 inzake deelname Energie Beheer Nederland (EBN) in geothermie (Kamerstuk 31 239, nr. 298).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
Voorzitter: De Groot
Griffier: Goorden
Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Bromet, De Groot, Von Martels en Weverling,
en mevrouw Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Aanvang 13.07 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik heet de Minister, de collega's, de mensen op de tribune en de mensen die thuis meeluisteren of meekijken van harte welkom bij het algemeen overleg over de tuinbouw. Mevrouw Bromet heeft zich verontschuldigd. Zij is om 13.30 uur bij een beëdiging van een collega. En ik constateer dat mevrouw Ouwehand zich heeft verontschuldigd. Ik stel voor dat we snel beginnen met de inbreng van de heer Weverling. Ik zie drie vingers. De heer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
Ik zwaai even naar de Minister.
De voorzitter:
De heer Von Martels. Wilt u ook even naar de Minister zwaaien? Of wilt u iets zeggen?
De heer Von Martels (CDA):
Dat doe ik graag op een ander moment. De beëdiging om 13.30 uur is van een CDA-Kamerlid, dus dat is voor mij dezelfde reden om ook even weg te lopen, maar ik kom met alle plezier weer terug.
De voorzitter:
Omdat we ruim in de spreektijd zitten, stel ik voor dat we dan een korte schorsing hebben en na de beëdiging weer verdergaan; anders wordt de spoeling wel erg dun. Het woord is aan de heer Weverling van de VVD-fractie.
De heer Weverling (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Fijn om na vijfenhalf jaar weer een AO tuinbouw te hebben. Gelukkig spreken we regelmatig over deze sector in de AO's gewasbescherming, biotech of voedsel en dat soort zaken.
Voorzitter. De Nederlandse tuinbouw is een veelomvattende sector, internationaal sterk aangeschreven en ook in eigen land toonaangevend met verschillende productie- en afzetketens, zowel op het gebied van groente en fruit als bloemen en planten. Sinds enkele jaren zijn de zeven tuinbouwclusters in Nederland georganiseerd als greenports. Dit resulteerde in de Nationale Tuinbouwagenda en het tuinbouwakkoord. Het akkoord tussen LNV en de greenports is mede gesloten op aandringen van de VVD. Dank dat de Minister zich hiervoor heeft ingespannen. De Nederlandse tuinbouw biedt structureel werk aan 200.000 mensen en daarnaast in het hoogseizoen nog eens aan meer dan 100.000 mensen extra. De totale Nederlandse tuinbouw exporteert voor bijna 30 miljard aan gezonde groenten, fruit, bloemen, planten, uitgangsmaterialen en allerlei innovatieve technieken. De tuinbouw is nagenoeg circulair. Verspilling wordt zo veel mogelijk voorkomen en grondstoffen worden hergebruikt. De ecologische voetafdruk is bijzonder laag. De tuinbouw is daarmee in eigen land en in de rest van de wereld een onmisbare maatschappelijke en economische factor. Bovendien kan het landen wereldwijd op een duurzame manier zelfvoorzienend maken. Hoe mooi is dat? Ruim baan dus voor deze sector, zou je denken. Maar uitdagingen op het gebied van arbeid, gewasbescherming, energie, ruimtelijke inrichting en versnippering aan overheidszijde zorgen ervoor dat het niet alleen maar hosanna is. Hoe voorkomen we dat dit bij het tuinbouwakkoord en de Nationale Tuinbouwagenda een papieren tijger blijkt te zijn? De uitdaging ligt wat ons betreft met name aan overheidszijde. Hoe voorkomen we versnippering en onvoldoende urgentiebesef bij andere relevante partijen dan LNV?
Iets over energie. Tuinders halen warmte, elektra en CO2 uit aardgas. Wil de tuinbouw van het gas af, dan is er voor alle drie de stromen een duurzaam alternatief nodig, naast de besparing op het gebruik. Daarbij is het zekerstellen van externe CO2-levering een belangrijke randvoorwaarde voor tuinders. Dit punt kent belemmeringen, namelijk de afvalstatus van industriële CO2. CO2 wordt nu juridisch gezien als afvalstof, terwijl het in feite als een grondstof wordt gebruikt. Het veranderen van de afvalstatus is dus een randvoorwaarde. Daarom het verzoek om nieuwe CO2-bronnen voor de glastuinbouw op te nemen in de verbrede SDE++-regeling, die in 2020 moet worden opengesteld. Ook het gebruik van restwarmte voor de glastuinbouw is een alternatief voor gas. Andere technieken, zoals aardwarmte en biomassa, worden gesubsidieerd via de SDE, maar voor restwarmte bestaat een dergelijke regeling niet. Met het gebruik van restwarmte kan op korte termijn een forse CO2-reductie worden gerealiseerd. Is de Minister in haar coördinerende rol bereid hierop aan te dringen bij BZK?
Dan de ruimtelijke inpassing. Wie voelt zich verantwoordelijk voor de jaarlijkse herstructurering en de nieuwbouw van 300 hectare kassen? Herstructurering van glastuinbouwgebieden komt onvoldoende van de grond. Modernisering van het productieareaal is van levensbelang voor een vitale sector. Ook hierop graag een reactie van de Minister.
Bij het tuinbouwakkoord is afgesproken dat er een jaarlijks overleg is met de Minister van LNV. Is dat wel voldoende voor zo'n veelomvattende sector? Wie is verantwoordelijk voor de afspraken uit het akkoord? Hoeveel geld staat er eigenlijk op de begroting voor de tuinbouwsector? Het is tenslotte een sector die 28 miljard exporteert. Is de Minister van plan om apart geld te reserveren voor de uitvoering van de agenda? Hoe gaan we het akkoord in de tuinbouwsector communicatief uitdragen? Ziet de Minister daar een taak weggelegd voor haarzelf en voor haar ministerie?
Ik ga afronden, voorzitter. Wat de VVD betreft zou een mainportstatus de gezamenlijke greenports de urgentie kunnen meegeven bij de verschillende ministeries en andere overheden. Dit omdat de gezamenlijke greenports een economisch kerngebied zijn van nationale betekenis. Is de Minister bereid om in navolging van de mainportstatus die Eindhoven heeft gekregen, na Schiphol en de Rotterdamse haven, ook te onderzoeken of deze status aan de zeven gezamenlijke greenports gegeven kan worden? Ze zijn tenslotte een economisch kerngebied van nationale betekenis. Dit helpt de sector, maar ook het Ministerie van LNV, om de sector ook in 2030 nog wereldleider te laten zijn.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, de heer Weverling. Het woord is aan mevrouw Bromet van de GroenLinksfractie.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter. Ik ben het afgelopen halfjaar bij twee zaadveredelingsbedrijven geweest. Ik was diep onder de indruk van wat ze lieten zien en wat Nederland te bieden heeft aan de rest van de wereld. Eerder dit jaar was er in Nederland een ambassadeursconferentie. Dan komen alle ambassadeurs naar Nederland. Ik stond toen met een heleboel ambassadeurs over de landbouw te praten. Ze probeerden mij met klem te verzekeren dat het echt heel bijzonder is wat de landbouw in Nederland voorstelt. Ik ben het, als het over de tuinbouw gaat, eigenlijk wel heel erg eens met de ambassadeurs. We zijn een kritische fractie die heel veel aan te merken heeft op de landbouw, maar in de tuinbouw zijn superveel goede dingen aan de hand. Daar wil ik vandaag even op inzoomen.
De tuinbouwbedrijven werken namelijk op een succesvolle manier aan klimaatneutrale tuinbouw. Het programma Kas als Energiebron is volgens de Wageningen Universiteit een van de weinige programma's waarbinnen meetbare impact is gerealiseerd en waarbij de ambities zullen worden gerealiseerd. In de periode tussen 2010 en 2017 is de CO2-emissie van de tuinbouwsector gedaald van 8,1 naar 5,9 megaton. Gezien de grote hoeveelheden die de sector altijd heeft verbruikt, is dat een bijzondere prestatie. Kan de Minister reflecteren op wat er van de tuinbouw geleerd kan worden voor andere sectoren in de landbouw? Je kunt je voorstellen dat een heleboel stallen die nodig zijn voor het houden van dieren, eenzelfde energiebron kunnen vormen. Waarom liggen nog niet alle stallen in Nederland vol met zonnepanelen?
Dan geothermie. Geothermie is in opkomst. Dat is een goede ontwikkeling. Alleen al in 2018 groeide de hoeveelheid gewonnen aardwarmte met 19,5%. In dat jaar werd zo veel warmte geproduceerd dat er in theorie 82.000 woningen mee zouden kunnen worden verwarmd. Momenteel wordt het alleen nog maar toegepast in de tuinbouw zelf, waarbinnen 4,5% van de warmte uit geothermie komt. Kan de Minister met ons delen hoe zij de tuinbouw en de innovaties met geothermie samen met Minister Wiebes gaat ondersteunen om dit op te schalen naar woningbouw? Want een heleboel van wat nu in de tuinbouw wordt ontdekt, is natuurlijk van nut voor de gebouwde omgeving.
Dan de bestrijdingsmiddelen. De tuinbouwsector gaat de goede kant op met het terugdringen van chemische bestrijdingsmiddelen. Er worden steeds meer biologische bestrijdingsmiddelen gebruikt, maar wat wordt er volgens de Minister precies verstaan onder biologische middelen? Hoe staat het ten opzichte van de middelen die zijn toegestaan in de biologische landbouw, zoals bij FiBL en de inputlijsten van de Skal? Welke verbeteringen ziet de Minister zelf nog op het gebied van het terugdringen van gif? En ook hier weer de vraag: hoe kan de reguliere landbouw leren van het precieze gebruik van middelen zoals toegepast in de tuinbouw?
Wij zijn blij met het tuinbouwakkoord. Hiermee wordt gewerkt aan de circulaire tuinbouw in de praktijk, wat hard nodig is gezien de grote hoeveelheden energie en water die in de sector worden gebruikt. In de prioriteiten van het tuinbouwakkoord wordt weinig specifieke aandacht besteed aan het verminderen van bestrijdingsmiddelen. Er wordt alleen gesproken over de duurzame teelt. Zou het verminderen van chemische bestrijdingsmiddelen niet ook expliciet onder de prioriteiten moeten vallen?
Tot slot. In de Nationale Tuinbouwagenda 2019–2030 worden goede stappen gezet om de emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater te verminderen. Er wordt nog maar weinig gesproken over het daadwerkelijk terugdringen van schadelijke middelen, alleen over de inzet van gewasbeschermingsmiddelen waarin biologische middelen maximaal zijn geïntegreerd. Kan dit nog beter?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bromet. Dan is het woord aan de heer Von Martels van de CDA-fractie.
De heer Von Martels (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Ook vanuit het CDA lovende woorden over de sector, want de Nederlandse tuinbouwsector is het toonbeeld van innovatie. Ook is het een belangrijke economische sector met export naar 150 landen voor meer dan 28 miljard aan toegevoegde waarde. National Geographic kopte dan ook: Hoe Nederland de wereld voedt. Ik wil daaraan toevoegen: met prachtige bloemen die de wereld opvrolijken.
Voorzitter. In dit overleg wil ik namens het CDA bij de Minister een aantal knelpunten aankaarten waarmee de tuinbouwsector worstelt. Al komen we daar morgen verder over te spreken, ook vandaag moeten we het hebben over gewasbeschermingsmiddelen. Dit is een groot knelpunt. Met name voor kleine teelten zijn er op dit moment middelen weggevallen en zijn er geen alternatieven. Welke mogelijkheden ziet de Minister om in de uitvoeringsagenda voor gewasbeschermingsmiddelen meer te doen voor kleine teelten, omdat producenten van middelen er gewoon geen brood in zien deze voor kleine teelten aan te vragen? Is het mogelijk om bij aanvragen ook makkelijke, kleine teelten toe te voegen als daar geen grote bezwaren tegen zijn? Is het fonds voor kleine teelten toereikend? Bent u bereid om de lelieteelt te bestempelen als kleine teelt?
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Die had ik al ingezet voordat de laatste zin volgde. Ik vroeg mij namelijk af wat het CDA onder kleine teelten verstaat.
De heer Von Martels (CDA):
Daar is een omschrijving voor. In Nederland wordt gerekend: 5.000 hectare en minder hoort bij de kleine teelten. In Europa is echter nog geen sprake van harmonisatie. In heel veel andere landen vallen alle sierteeltgewassen onder de kleine teelten. In Nederland valt bijvoorbeeld de lelieteelt niet onder kleine teelten, want het heeft een areaal van 6.000 hectare. Mijn verzoek is om dat ruimer te zien.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dan heb ik een extra vraag voor het CDA die wat politieker van aard is. Vindt het CDA dat wij, daar waar de tuinbouw juist zo goed op weg is om gewasbeschermingsmiddelen of gif terug te dringen, een uitzondering zouden moeten maken voor gewassen die niet noodzakelijk zijn voor de voedselvoorziening, bijvoorbeeld de lelieteelt; een teelt waar ontzettend veel gif wordt gebruikt?
De heer Von Martels (CDA):
Bij alle teelten geldt dat we gebruik moeten maken van IPM. Dan heb je toch steeds nog bepaalde middelen nodig. Het zou makkelijker zijn als bepaalde toepassingen toch zouden kunnen worden ingezet, omdat dat de mogelijkheden vergroot om gevarieerder middelen in te zetten. Dat zou alleen maar goed zijn.
De voorzitter:
De heer Von Martels vervolgt zijn betoog.
De heer Von Martels (CDA):
Dan moet ik even kijken waar ik gebleven ben. De lelieteelt heb ik genoemd. Daarnaast zal ik morgen verder gaan met zaken die duidelijk naar voren kwamen uit de rondetafel over plantgezondheid die het CDA onlangs samen met D66 organiseerde, zoals maatwerk, IPM en het eenvoudiger toelaten van laagrisicomiddelen.
Voorzitter. Op de agenda van vandaag staan ook een aantal brieven over energie. Kan de Minister een update geven van de voortgang van het energieakkoord ten aanzien van de glastuinbouw? Volgens mij ligt de glastuinbouw goed op stoom. Wel krijg ik een aantal signalen dat de CO2-voorziening voor glastuinbouwbedrijven nog niet goed geregeld is. Is de Minister bereid om samen met haar collega van EZK ervoor te zorgen dat het gebruik van CO2 in kassen zo snel mogelijk, en liefst al in 2020, een maatregel wordt in de verbrede SDE++-regeling? Mijn collega's refereerden er ook al aan. Wat is hiervoor nodig en wat gaat u daaraan doen?
Voorzitter. Dan nog over een mogelijke regeling voor grote schade bij plantenziekten. In verband met de uitbraak van Ralstonia heb ik hierover meermaals schriftelijke vragen gesteld, en nu ook bij de behandeling van de Plantgezondheidswet. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de Minister dat zij binnen een maand reactie zou krijgen van de Europese Commissie. We zijn nu bijna twee maanden verder, dus hoe staat het ermee? Hoe gaat u hierover verder het gesprek aan met de sector?
Wij vinden het belangrijk dat tuinbouwbedrijven hun best doen om een goede band te hebben met hun omgeving. Dat zie je heel veel terug. Dat kan onder andere door personeel uit de omgeving aan te nemen, maar we zien in de tuinbouw ook arbeidsmigranten, met name laaggeschoold en uit Midden- en Oost-Europa. Zij werken hier of via uitzendbureaus of als seizoenarbeiders. Hoe kunnen wij uitbuiting van buitenlandse werknemers met nulurencontracten via uitzendbureaus voorkomen? Dat is toch een onderwerp dat benoemd moet worden. Heeft de Minister daar zicht op? Ook moeten we ervoor zorgen dat de tijdelijke huisvesting goed op orde is. Dat straalt ook af op ons land. Kan de Minister inzichtelijk maken of uit inspecties blijkt dat de tijdelijke huisvesting aan de regels voldoet?
Voorzitter, tot slot. In sommige dorpen liggen er in de dorpskern oude te saneren kassen. Vanuit LTO Glaskracht loopt er een pilot naar deze sanering, maar eigenlijk gaat het hier om verbetering van de omgeving én het landschap. Hierbij kan een zetje van het Rijk veel lostrekken. Welke mogelijkheden ziet de Minister om gebiedsgericht integraal maatwerk te ondersteunen of los te trekken voor de sanering van oude kassen?
Ik weet niet of ik nog tijd heb, voorzitter. Ik heb nog één onderwerp dat ik zou willen benoemen.
De voorzitter:
Vijftien seconden.
De heer Von Martels (CDA):
In vijftien seconden kan dat mooi. De Russische boycot brengt nog steeds structureel schade toe aan de tuinbouw. Wat gebeurt er straks na de brexit? Ziet de Minister mogelijkheden voor de ontwikkeling en opening van nieuwe markten?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik nu aan de heer Weverling vragen om het voorzitterschap kort over te nemen, zodat ik mijn bijdrage kan leveren.
Voorzitter: Weverling
De voorzitter:
Dat lijkt mij een heel goed plan. Het woord is aan de heer De Groot namens D66.
De heer De Groot (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik sluit mij aan bij de vele warme woorden die zijn gezegd over de tuinbouw. De gewasbeschermingsdiscussie wil ik voor morgen bewaren.
Ik heb zelf ook warme gevoelens bij de tuinbouw, want mijn opa was tuinder. Ik herinner me nog de geur van vochtige aarde, de warmte in de kas en de potplanten in Heerenveen. Mijn oom nam het over. Hij was geen goede ondernemer. Althans, in die zin: eerst kwam de eerste oliecrisis en toen de tweede oliecrisis in 1982. Hij was te klein om te overleven, daar in Heerenveen. Maar die geur blijft je bij.
Bij alle complimenten die zijn gegeven over de glastuinbouw weten we ook dat de glastuinbouw soms blinde vlekken heeft. Ik wil er één benoemen: de bodem. Dat zal u niet verbazen, want ook in de kringlooplandbouw gaat het over de vraag hoe je met een gezonde bodem gezonde en robuuste gewassen krijgt. Twintig jaar geleden hadden we de blinde vlek van de wasserbombe. Ik heb het idee dat het telen op substraat, wat natuurlijk een hele veilige, gecontroleerde manier van telen is, niet echt bijdraagt aan gezondheid. Het is een open vraag. Maar het is ongelooflijk van belang om te beseffen dat het hier gaat over groente en fruit die een hele grote bijdrage leveren aan onze gezondheid. Daar is iedereen het over eens, en iedereen is het er ook over eens dat we er te weinig van eten. Het is zelfs bizar dat we 90 miljard uitgeven aan gezondheidszorg, maar heel weinig aan preventie en voorlichting over het meer eten van groente en fruit. Die komen vaak uit kassen of uit de volle grond. Een aantal studies naar de nutriëntendichtheid in gewassen – dan gaat het om het aantal mineralen en dat soort zaken – laten zien dat het aantal nutriënten steeds minder wordt. Je hebt het dan soms over 20% of 30%. Bij vitamines kan het te maken hebben met versheid, maar er zijn ook wel andere thema's. Wil de Minister daar toch eens over nadenken en daar onderzoek naar laten doen? Is onze groente nog wel zo gezond als vóór de enorme productiviteitsstijging met kunstmest en substraten?
De voorzitter:
De voorzitter gaat even interrumperen. Hij is gelijk van zijn à propos. Wat bedoelt u nu eigenlijk, meneer De Groot? Wat wilt u duidelijk maken? Substraat, waar hoofdzakelijk op geteeld wordt, is toch een mooi circulair systeem?
De heer De Groot (D66):
Het is misschien niet de meest smakelijke vergelijking, maar ik noem hem toch. De flora van een gezonde bodem lijkt heel erg op de darmflora van een gezond mens. Dat is ook niet verwonderlijk, want wij zijn ook onderdeel van die kringloop. Daarom is die gezondheidskringloop essentieel. En je onderbreekt die kringloop met een relatief onnatuurlijk materiaal, waarin eigenlijk alleen wat voedingsstoffen zitten met wat extra toegevoegde mineralen. Dat is iets heel anders dan een bodembiologie die je gezonde gewassen laat telen die ons gezond houden. USDA heeft bijvoorbeeld verschillende studies naar nutriëntendichtheid in groenten en fruit gedaan en die laten zien dat die dichtheid de laatste 50, 60 of 70 jaar naar beneden is gegaan. Daarover maak ik mij zorgen, want uiteindelijk gaat het om onze gezondheid.
De voorzitter:
Maar heeft u het dan over vollegrondsteelt, of twijfelt u ook aan het systeem van substraat?
De heer De Groot (D66):
Die studies maken geen onderscheid tussen volle grond en substraat. Het lijkt me wel de moeite waard om dat nog nader te onderzoeken. We weten echter wel dat we de laatste 50 jaar de bodem in toenemende mate hebben uitgeput. Bij de vollegrondsteelt zou het daaraan kunnen liggen. Maar doen we nog het goede? Hebben we op het gebied van substraat geen blinde vlek, vanuit die gezondheidsgedachte? Daar ben ik erg nieuwsgierig naar.
De voorzitter:
Om 13.30 uur start men in de plenaire zaal. Hoelang heeft u nog nodig, meneer De Groot?
De heer De Groot (D66):
Ik heb nog ruim een minuut nodig om mijn bijdrage af te ronden.
De voorzitter:
Gaat u dan door. Daarna kunnen we schorsen en kan de Minister de beantwoording voorbereiden.
De heer De Groot (D66):
Dank u wel, voorzitter.
Een tweede blinde vlek is smaak. Ik ga weer terug naar de wasserbombe. We hadden twee soorten tomaten in die tijd: de grote en de kleine tomaat. De Duitsers – Duitsland is onze belangrijkste markt – vonden die op een gegeven moment niet meer lekker. De tuinbouw heeft een gigantische prestatie geleverd en inmiddels zijn er 40 soorten fantastisch uitziende tomaten. We hebben met de vaste Kamercommissie een proeverij gehad in Duitsland en daaruit bleek dat de Nederlandse tomaat het op smaak nog steeds niet per se beter deed. Er waren één of twee uitzonderingen; ik zal geen namen noemen. Uiteindelijk gaat het om de smaak. De Nederlandse tuinders laten ook kleine tomaatjes heel snel groeien. Dan gaat het toch weer om de kilo's. Dat lijkt me een tweede blinde vlek. Uiteindelijk is de Duitse markt voor ons heel erg belangrijk, weet ik uit ervaring.
Voorzitter, ik rond af. Circulariteit gaat ook over het gebruik van plastic. Dat zit om substraat heen. Wat gebeurt daarmee? Kan dat worden hergebruikt?
Tot slot: er zijn een aantal voorbeelden van zonnepanelen die geplaatst zijn op van die waterbassins bij glastuinbouw, in de Lingewaard bijvoorbeeld. Dat vind ik nou een mooi voorbeeld van het goed benutten van je ruimte voor energieopwekking. Is de Minister bereid om te bekijken of zij dat initiatief kan ondersteunen? Kan zij het uitrollen en aantrekkelijk maken voor andere tuinbouwbedrijven?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Groot. Ik neem u graag een keer mee op een smaakexperience, maar dat doen we wel in onze eigen tijd. Ik geef het woord graag terug aan u.
De heer De Groot (D66):
Dan schors ik...
De voorzitter:
O, er is nog een interruptie van de heer Von Martels.
De heer Von Martels (CDA):
Ik dacht: ik laat de heer De Groot even zijn verhaal afronden. Het leek me wel belangrijk om te horen wat er allemaal naar voren zou komen. De heer De Groot heeft het over blinde vlekken. Maar heeft de heer De Groot ook oog voor het feit dat ondernemers nu met een aantal problemen kampen? Heeft de heer De Groot dat op het netvlies? Of is dat een blinde vlek bij D66 zelf?
De voorzitter:
Het woord is aan de heer De Groot.
De heer De Groot (D66):
U doelt op marktproblemen, neem ik aan.
De heer Von Martels (CDA):
Ik heb bij mijn eigen inbreng een aantal onderwerpen aan de orde gesteld. Ik heb het gehad over gewasbeschermingsmiddelen bij de kleine teelt en over energieopwekking en over CO2. Allerlei onderwerpen zijn naar voren gekomen. Daar hoor ik D66 nu niets over zeggen. Ik hoor D66 alleen over smaak en nutriënten. Hoe denkt D66 over die andere onderwerpen die al ter sprake zijn gekomen?
De heer De Groot (D66):
Ik probeer in mijn inbreng altijd een aanvullende bijdrage te leveren. Ik denk dat wij een andere visie op gewasbescherming hebben. Die zal ik morgen naar voren brengen. Dat is juist de uitdaging, ook voor de glastuinbouw die al vooropliep met biologische bestrijding, want dat kunstje kunnen onze Duitse buren inmiddels ook. Ik denk dat op het gebied van gewasbescherming nog wel stappen te zetten zijn om weer de voorsprong te nemen. In 2005 zei Lidl als eerste dat ze lagere residuen wilden dan wat wettelijk vereist was. Toen stonden de Nederlandse tuinders vooraan met hun producten, omdat we een voorsprong hadden. D66 neemt liever een voorsprong dan dat we ervoor zorgen dat het peloton meekan. Voor de rest hebt u natuurlijk goede dingen gesproken over de CO2-problemen en de energievoorziening. Die problemen zien wij ook, maar ik zie ze wel in de positieve context van wat er allemaal gaat gebeuren in het kader van het klimaatakkoord.
De voorzitter:
De heer Von Martels, nog een keer.
De heer Von Martels (CDA):
Ja, in tweede termijn nog even. De heer De Groot brengt het nu naar voren alsof D66 en het CDA zo zouden verschillen en alsof het CDA geen oog heeft voor de koplopers. Integendeel, zou ik willen zeggen. We hebben zeer veel oog voor de koplopers en we zijn vóór innovatie. Maar we zijn ook voor IPM. We willen dus altijd dat telers de mogelijkheid hebben om in te grijpen als dat echt nodig is. Wij streven wat dat betreft hetzelfde na: wij willen ook naar een nagenoeg emissieloze, residuvrije omgeving. Alleen, de weg ernaartoe vergt dat de markt zich kan aanpassen, dat er weerbare planten komen, dat CRISPR-cas gebruikt kan worden en er moeten voldoende middelen beschikbaar zijn. Daar streven wij óók naar. Ik geloof er niets van dat wij zo veel uit elkaar zouden zitten. Die veronderstelling klopt niet. Is de heer De Groot dat met mij eens?
De heer De Groot (D66):
Nou, het maakt het debat misschien wat interessanter. D66 ziet IPM als een toverwoord. Alles kan eronder. Zelfs systemische gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden toegepast bij IPM. Ik denk dat dat te weinig zeggingskracht heeft. Verder is D66 niet tegen de beschikbaarheid van een breed palet aan middelen – zo noem ik het maar even – mits die op een verstandige manier kunnen worden ingezet. Maar wij zijn niet voor systemische middelen, zoals neonicotinoïden, ook niet in de glastuinbouw.
De heer Von Martels (CDA):
Ik heb nog een derde poging, maar de neonicotinoïden komen morgen aan bod. Ik zal mijn inhoudelijke bijdrage dus voor dit moment beperken en dit onderwerp morgen aan bod laten komen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het voorzitterschap weer terug. Of wilt u daar nog op reageren?
Voorzitter: De Groot
De voorzitter:
Nee, ik stel voor dat we de vergadering schorsen tot na de beëdiging. Dat geeft de Minister de tijd om alle vragen te beantwoorden. Zonder tegenbericht beginnen we weer om 13.45 uur.
De vergadering wordt van 13.34 uur tot 13.46 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister voor haar eerste termijn.
Minister Schouten:
Dank u wel, voorzitter. Toen ik dit debat aan het voorbereiden was, zag ik nog brieven uit 2014 op de agenda staan. Dat wil niet zeggen dat wij niet vaker over tuinbouwgerelateerde onderwerpen spreken, maar een algemeen overleg specifiek over de tuinbouw was alweer even geleden.
Maar het is goed om de tuinbouw te bespreken, al was het maar omdat het een heel indrukwekkende sector is in Nederland. Dat hebben veel van de leden ook al gememoreerd. Ik ben net vanochtend bij de GES geweest, de Global Entrepreneurship Summit. Daar is net weer een contract getekend dat een kassenbouwer aan de slag gaat in Amerika en daar een groot complex gaat neerzetten. Daarbij werd aangegeven dat specifiek voor Nederland werd gekozen, omdat Nederland heel veel kennis en kunde op dit gebied heeft. Nederland heeft ook de hoogwaardigste technologie wat betreft vraagstukken die nu wereldwijd spelen ten aanzien van klimaat en de productie van voldoende voedsel van hoge kwaliteit. Die dingen komen eigenlijk allemaal samen in de tuinbouw. En de sector doet dat op een manier die bijdraagt aan allerlei innovatieve oplossingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het energievraagstuk en van gewasbeschermingsmiddelen. Dat zegt al genoeg over het belang van de tuinbouwsector voor de voedselvoorziening, voor onze sierteelt en zeker ook voor onze economische positie. Ik vind het mooi dat dat wereldwijd erkend wordt. Ik deel dus helemaal het positieve geluid dat in de introducties van de leden te horen was.
Dat wil niet zeggen dat het altijd allemaal vanzelf gaat. Dat lijkt soms weleens een beetje zo. Bij de presentatie van het tuinbouwakkoord heb ik gezegd dat ik eigenlijk nooit zo heel veel heb te stellen met de tuinbouwsector. Dat was als compliment bedoeld. De sector pakt heel veel dingen zelf op en aan. Maar dat wil niet zeggen dat wij geen aandacht hoeven te hebben voor de sector, want het gaat niet allemaal vanzelf. Daarom is het goed dat we nu een aantal onderwerpen behandelen.
Ik ga de onderwerpen per Kamerlid langs. Zo groot is de commissie op dit moment niet, dus ik kan wat meer aandacht besteden aan de aparte vragen van de verschillende leden.
De heer Weverling geeft het belang van het nationaal tuinbouwakkoord aan. Dat deel ik met hem. We waren allebei bij de feestelijke formele ondertekening. Hij heeft er zelf ook hard aan getrokken. Ik weet nog dat hij het onderwerp bij één van de eerste begrotingsbehandelingen op de kaart zette. Het is mooi dat we dat tot een resultaat hebben kunnen laten komen.
Hij vraagt zich echter wel meteen af hoe we kunnen voorkomen dat het een papieren tijger wordt. Hoe zorgen we ervoor dat de mooie woorden die op papier staan tot uitwerking komen? Ik deel die urgentie met hem. We moeten ervoor zorgen dat de uitwerking nu ook concreet gaat worden. De heer Weverling stelt dat die uitdaging met name bij de overheid ligt. Ik neem hem serieus, maar ik denk dat het een opgave is voor alle partijen die bij het tuinbouwakkoord betrokken zijn. Eén van die partijen is uiteraard het bedrijfsleven, maar het geldt ook voor de provincies, voor ons ministerie en ook voor andere ministeries. Op dat laatste kom ik straks nog even terug. We moeten er ook voor zorgen dat al die partijen goed op elkaar aangehaakt zijn en dat ze goed met elkaar worden verbonden. Ik denk dat daar nog wel wat winst te boeken valt.
We zijn ten aanzien van de uitwerking van het tuinbouwakkoord ook in gesprek met andere departementen over de onderwerpen die aan die departementen raken. Als bij de uitwerking van de Nationale Tuinbouwagenda blijkt dat verdere afstemming met andere departementen nodig is, of als blijkt dat er specifieke zaken meegenomen moeten worden, dan zijn wij degenen die dat coördineren en oppakken. Die rol ligt dus nadrukkelijk bij mij. We hebben nu ook de energie om de punten op te pakken die prioriteit hebben en om te bekijken waar we een versnelling kunnen aanbrengen binnen de tuinbouwagenda. We zijn er dus mee aan de slag. Commitment van onze zijde is er zeker.
De heer Weverling vroeg ook hoe we voorkomen dat er versnippering optreedt, omdat er bij andere partijen onvoldoende urgentie zou zijn. Maar de kracht van het akkoord is juist dat het niet door één partij is gesloten, maar door meerdere partijen. Daarmee committeren die partijen zich er allemaal aan en daarmee zijn ze aanspreekbaar op hun rol in het geheel. Dat is dus juist het voordeel van zo'n akkoord. Morgen is er weer een Greenboard, waar wijzelf ook in zitten. Daar bespreken we de voortgang van het tuinbouwakkoord. Daarbij is het zaak dat we concreet gaan worden en dat we de tuinders meenemen, want uiteindelijk gaat het daar natuurlijk om.
Ik kom bij de CO2-levering in de glastuinbouw en de rol van de SDE+ daarin, of de SDE++ of de SDE. Iedereen geeft altijd al aan dat het mooie aan de glastuinbouw is dat het een van de weinige sectoren is die CO2 nodig heeft. Waar de rest te veel CO2 heeft of te veel CO2 uitstoot, is de glastuinbouw de plek waar juist behoefte is aan CO2. Het is zelfs van cruciaal belang dat die CO2 geleverd kan worden om ervoor te zorgen dat de energietransitie in de glastuinbouw plaats gaat vinden. Er zijn hoge ambities, maar we hebben andere bedrijven nodig om die te realiseren. Daarom is de techniek opgenomen op de lijst van technieken waarnaar onderzoek uitgevoerd wordt, om te bekijken of die geschikt is voor de brede SDE+. Daar wordt dus naar gekeken.
Het afvangen van CO2 en het leveren aan de glastuinbouw valt onder de categorie Carbon Capture and Utilisation, oftewel CCU. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de interactie met CCUS, dat is de opslag van CO2 en het verbinden van CO2-afval op één locatie en de koppeling daarvan aan CO2-reductie op een andere locatie. Dat wordt zeker gezien als belangrijk. Er bestaan voor CCU geen richtsnoeren onder het staatssteunkader. Dat betekent dat subsidie voor dergelijke opties gemeld moeten worden onder het Europees verdrag. Dat duurt wel even: we hebben er wel een jaar voor nodig om dat voor elkaar te krijgen. Er was gevraagd of het haalbaar is om dit voor 2020 open te stellen, maar dat zal dus waarschijnlijk niet gaan lukken. Maar de openstelling in 2021 is wel echt het doel.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
Realiseert de Minister zich dat dan ook de status van afval naar grondstof omgezet moet worden? Zinspeelt zij daar in dit antwoord al op?
Minister Schouten:
Ik moet eventjes kijken of dat daarvoor nodig is. Ik moet even naar de mensen achter mij kijken, want die weten dat. Moeten wij die status aanpassen? Heeft u een moment? Ik moet het nog even bekijken. Ik kom er in de tweede termijn zo meteen op terug.
De heer Weverling (VVD):
Misschien ter verheldering nog deze opmerking. Het gaat dus over het volgende. CO2 wordt gezien als afval, terwijl het voor de tuinbouw een grondstof is. Daar zit een juridisch verschil. Het moet een andere benaming krijgen en dat moet uitgezocht worden. Maar er is geen tijd te verliezen. De afval- en de tuinbouwsector zouden dit al in 2020 willen effectueren. Als het 2021 zou worden, kun je denken: ach, het is maar een jaar. Maar het is uiteindelijk zonde in de hele energietransitie. Dus het gaat om het omzetten van de definitie van afval naar grondstof. En de termijn daarvoor is dan z.s.m., eigenlijk 2020. Dat ter verheldering.
De voorzitter:
De Minister komt er in de tweede termijn even op terug.
Minister Schouten:
Ja, ik kom er in de tweede termijn op terug. Het heeft nog wel een implicatie voor de staatssteunkaders. We moeten er even naar kijken. Ik kom er in de tweede termijn specifiek op terug.
Ik kom op mijn coördinerende rol ten aanzien van de restwarmte, het verbreden van de SDE+ en het instrumentarium om dat bij EZK aan te kaarten. Ten aanzien van restwarmte zijn er nu vier concrete initiatieven voor de levering aan de glastuinbouw in voorbereiding. Deze initiatieven zijn belangrijk voor de energietransitie van de glastuinbouw. Het benutten van de industriële restwarmte is één van die nieuwe technieken. Het PBL bereidt een advies voor de verbrede SDE+ voor. Daarbij is beoogd om de opname in de openstelling in 2020 plaats te doen vinden. In het najaar van dit jaar gaan we de vormgeving bekendmaken. Dan komt er meer zicht op. Uiteraard spreek ik daarover met mijn collega van EZK. Hij ziet het belang ook.
De heer Weverling vroeg ook wie zich verantwoordelijk voelt voor de herstructurering en de nieuwbouw. Dat is aan alle partijen die bij het akkoord zijn betrokken. Primair zijn dat de regionale gebiedsvisies vanuit de ondernemers, de greenports, de provincies en ook het Rijk. Ik heb met BZK al toegezegd om op uitnodiging van Glastuinbouw Nederland een gebied in te gaan om te bespreken wat nodig is voor de versnelling. Dus daar vindt ook al actie plaats.
Dan kom ik bij de vraag van de heer Weverling of het jaarlijkse overleg van de Nationale Tuinbouwagenda wel voldoende is. De kracht van de agenda is dat hij van onderop is vormgegeven. Het is niet zo dat wij helemaal hebben zitten bepalen wat er moet gebeuren. Er is een soort aanbod neergelegd, en soms een vraag richting andere partijen over wat nodig is om dat aanbod te realiseren. Daarmee pakt de sector zelf de regie om te bekijken wat er nodig is en hoe in de toekomst het gedeelde eigenaarschap over die agenda eruitziet.
Wij zijn daar als belangrijke partij uiteraard bij betrokken, met alle andere overheden overigens. Wij gaan ervoor zorgen dat we die zaken met elkaar kunnen verbinden en ook met landelijke en maatschappelijke thema's. Wij gaan bekijken waar we een versnelling kunnen aanbrengen en hoe we dat kunnen faciliteren. Daarbij hebben we op verschillende niveaus geregeld contact met de sector. Greenport komt een paar keer per jaar bij elkaar. Daar spreken we elkaar ook aan op het maken van afspraken en hoe daarmee voortgegaan moet worden. Zelf zal ik ook jaarlijks met de partijen spreken. Maar dat is dus niet het enige contactmoment. Het past natuurlijk in een groter geheel van heel veel contacten. Als er echt iets urgents speelt, wachten we uiteraard niet totdat het jaar voorbij is, maar dan stappen we eerder in om het vlot te trekken.
Gaan we ook helpen om de agenda communicatief uit te dragen? Het is goed dat het tuinbouwakkoord een gezamenlijk verhaal is. Daar dragen wij graag aan bij. Er ligt een mooie agenda en die moet je niet laten verstoffen. We moeten uitdragen wat we daarmee aan het doen zijn. Het is echt een mooi verhaal. Wij helpen daar dus bij. Vanuit onze rol dragen we het uit waar dat mogelijk is.
Dan kom ik bij de mainportstatus. Zouden wij de greenports ook een mainportstatus willen geven? De termen greenports en mainports komen uit het MIRT en zijn met de regio's afgestemd. De bedoeling was juist om de tuinbouwclusters heel herkenbaar te maken met die term. Mensen moesten denken: we hebben mainports, maar we hebben óók greenports. Het zou dan heel duidelijk zijn waar het om ging, namelijk om de tuinbouwclusters.
Mainport betekent niet dat daar meer aandacht naar uitgaat of iets dergelijks. Het is gewoon in het beeld duidelijker wat het belang is. Ik denk dat we dat juist met de term greenport heel goed uitdragen. De inspanning is er niet minder om. Ik heb net al aangegeven wat onze rol daarin is, bijvoorbeeld ten aanzien van de agenda die we aan het uitvoeren zijn.
Tot zover de vragen van de heer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
Hartelijk dank. In dat laatste ga ik voor een groot gedeelte mee. Maar toch vraag ik me af waarom iedereen in Eindhoven dan zo nodig wilde dat de Brainport Eindhoven een mainportstatus kreeg. Misschien is het alleen maar een gevoelen. Ik zou misschien moeten uitzoeken of het meer is dan een gevoelen, want dat denk ik namelijk. Ik denk dat de mainportstatus in kabinetskringen meer status meegeeft aan de vergadertafels. Ik probeerde in mijn inbreng de versnippering te schetsen. Het behelst namelijk nogal veel. Het zijn ruimtelijke, economische clusters. Je kunt ze niet zomaar elders in het land neerzetten als je dat zou willen. Ze zijn decennia of zelfs eeuwen geleden ontstaan vanuit Hollands vernuft en ze zijn daar niet voor niks ontstaan. Het zijn economische clusters van betekenis geworden, met vele aspecten, ruimtelijk en noem maar op – we hebben ze net de revue laten passeren. Ik waardeer de betrokkenheid vanuit LNV en ik twijfel ook absoluut niet meer aan de goede intenties vanuit het ministerie met betrekking tot tuinbouw. Maar uiteindelijk moeten LNV en al die andere partijen, zoals de provincies en andere partijen binnen het kabinet, die relevantie onder ogen zien. Dus vandaar die mainportstatus.
Ik had nog een vraag gesteld over geld voor de tuinbouw. Dat kan natuurlijk een gekscherende vraag zijn, maar er staat weinig geld op de LNV-begroting voor tuinbouw. Ik hoef niet achter de komma te weten hoeveel het is; dat kan ik ook zelf uitzoeken. Maar met die vraag wil ik helder maken dat het gek is dat we voor bijna 30 miljard exporteren en daar als land allerlei vruchten van plukken, maar dat we daar blijkbaar geen geld voor over hebben. Het is dus meer een reflecterende vraag, in combinatie met die «greenport meets mainport»-vraag. Ik zet hier even mijn tanden in en ik laat nog niet gelijk los, mevrouw de Minister.
Minister Schouten:
Laat ik het bij mijzelf houden, maar ik zit in het kabinet en het kabinet spreekt altijd met één mond: de mainport heeft voor mij geen grotere status dan de greenport. Dus u heeft nu gelijk het antwoord vanuit het kabinet. En ik denk ook daadwerkelijk dat we met die term juist aanduiden wat het is en dat het daarom in zichzelf een status heeft. Waarom Eindhoven graag van brainport naar mainport gaat, laat ik bij Eindhoven. Dit zijn termen uit het MIRT, zoals ik net al aangaf. Als we van greenport naar mainport zouden overgaan in de glastuinbouw, denk ik persoonlijk dat het juist verwatert. Dan is niet meer in één keer duidelijk wat het precies is en dat is juist de kracht van deze term. Dat geef ik ter overweging mee aan de heer Weverling.
Dan was er nog de vraag over de financiering. Is er voldoende geld op onze begroting voor de financiering? Er is niet één potje glastuinbouw waarin alles zit. We investeren natuurlijk wel veel in de topsectoren en dat is terecht. In de energietransitie zijn ook middelen beschikbaar voor deze sector. In de aparte begrotingsartikelen, bijvoorbeeld bij subsidies, bij plantaardige productie en bij opdrachten, zit ook overal geld dat ten goede komt aan de glastuinbouw. Ook in het onderzoeksbudget zit geld. De heer Weverling vindt misschien niet één begrotingsartikel met daarin precies alle bedragen, maar als je het allemaal bij elkaar optelt, komt er heel wat geld direct of indirect bij deze sector terecht.
De voorzitter:
Heel kort graag, meneer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
Hartelijk dank voor de beantwoording. Het gaat mij niet om het omlabelen van de term greenport. Het gaat mij meer om de status op kabinetsniveau, laat ik het zo maar omschrijven. Ik ben juist blij met Greenports Nederland en heel de structuur die daaronder zit en ook met de terminologie. Het gaat mij meer om de status, niet zozeer om het omlabelen van de naam.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Schouten:
Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Bromet. Zij stelt een mooie vraag: kan ik eens reflecteren op wat andere sectoren kunnen leren van de tuinbouw? Zij noemt een paar concrete voorbeelden, maar ik vind het wel mooi om het wat breder te doen. We vergeten weleens dat de tuinbouw niet zomaar vanzelf hier is gekomen. Er zijn jaren geweest waarin het echt behoorlijk zwaar was. Ik zei net dat ik met de tuinbouw meestal niet zo heel veel te stellen heb, maar er waren jaren waarin dat wel zo is geweest. Het gaat niet vanzelf. De kracht zit misschien in het feit dat er veel ondernemerschap en ondernemersgeest te vinden is. Er zit ook lef. Ze durven te kijken naar technieken die nog in de kinderschoenen staan en ze durven daarin te investeren. Dat geldt ook als niet altijd zeker is of het helemaal werkt. Ik denk dat de greenports, zoals de heer Weverling aanhaalde, ook een bijdrage hebben geleverd, met een duidelijke structuur en een duidelijke clustering. Daarin is de samenwerking goed terug te vinden. De kennisinstituten, de sector en de overheden die daarbij betrokken zijn, vormen eigenlijk de gouden driehoek die we in de land- en tuinbouw altijd hebben gehad. In de tuinbouw zie ik de uitwisseling daartussen nog heel sterk terug. Het World Horti Center is daar een voorbeeld van. Daar vind je ze letterlijk allemaal onder één dak. Een aantal lessen die we misschien altijd al wel kenden, is dus heel consequent in deze sectoren doorgevoerd. Ik denk dat we in de topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen een heel duidelijke plek hebben waarin we partijen, middelen en onderzoeksinstituten bij elkaar brengen. Op die manier kunnen we steeds vernieuwend blijven. Ik proef best veel ambitie in de sector. Waar zit hem dat in? Ik denk dat dat ook een beetje de aard van het beestje is.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
In het landbouwdebat hebben we het vaak over imago. Dan komt ook slachtofferschap vaak naar voren. Ik geef de Minister er gelijk in dat dat veel minder zo is bij de tuinbouwsector. Daarover kan met een zekere trots gesproken worden. Dat zie je vandaag ook wel, doordat partijen van verschillend pluimage allemaal de loftrompet steken. Is de Minister bereid om dit bij sectoren in de landbouw waarmee het wat minder goed gaat als voorbeeld te stellen? Ik kan me voorstellen dat het heel prettig is om te zien dat juist een sector waarmee het in het verleden niet goed ging ten goede is gekeerd. Dat heeft ook iets te maken met reflectie op het maatschappelijke debat en de uitdagingen die er sowieso aankomen. Daar kun je je ogen wel voor sluiten, maar je kunt er beter met open vizier op afgaan.
Minister Schouten:
Ik denk dat elke sector zijn eigen kenmerken heeft. Zoals ik net aangaf, komt de tuinbouw natuurlijk ergens vandaan. In het verleden was daar ook best wat aan de hand. Ik denk dat daar nu gezien wordt dat je kwesties vaak voor bent als je vooruitkijkt. Dat is in ieder geval wat zij nastreven of proberen. Ik moet zeggen dat we logistiek gezien ook heel voordelig liggen en daar veel voordeel bij hebben, ook in de glastuinbouw.
Aan de andere kant, om nog even een bedreiging te noemen die net ook al werd aangehaald, kan de brexit potentieel een grote impact hebben op deze sectoren. Dat geldt natuurlijk voor alle sectoren, maar dit is een exportgeoriënteerde sector. Het is dus niet zo dat het allemaal vanzelf blijft gaan. We moeten daar alert op zijn. Denken in de mogelijkheden van de toekomst en vooruitdenken in plaats van achteruitkijken hoe het was, passen denk ik in het algemeen bij goed ondernemerschap. Dat is iets wat ook voor andere sectoren geldt.
Om even heel pragmatisch te blijven: ja, ze hebben oog voor maatschappelijke ontwikkelingen. Soms zien ze ook gewoon kosten op zich afkomen, bijvoorbeeld ten aanzien van energie. Als je ziet dat de gasprijs nou niet bepaald omlaaggaat, ga je kijken naar andere technieken. In die zin gaat het ook om goed ondernemerschap. Waar daarbij ervaringen gedeeld kunnen worden, zal ik dat niet nalaten.
Kunnen de innovaties met geothermie ook toegepast worden in de woningbouw? Eigenlijk stelde mevrouw Bromet daarbij een soort cross-over voor. De ontwikkeling van geothermie vindt tot op heden plaats in de glastuinbouw. Ook daarin loopt de sector echt voorop. De kennis en ervaring die worden opgegaan worden gedeeld via het Platform Geothermie en de operatorsorganisatie DAGO. Daarnaast wordt kennis ontwikkeld via de gezamenlijke kennisagenda van LNV en EZK. De resultaten worden gedeeld bij bijeenkomsten en in rapportages die openbaar worden gemaakt. Er wordt echt gekeken hoe het in de glastuinbouw gaat en of we dat ook breder kunnen toepassen.
Mevrouw Bromet had het over de gewasbeschermingsmiddelen. Zij vraagt wat wordt verstaan onder niet-chemische middelen. Niet-chemische middelen zijn bijvoorbeeld mechanische onkruidbestrijding en inzet van natuurlijke vijanden. Denk bijvoorbeeld aan de roofmijt of aan de sluipwesp.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet heeft een verduidelijkende opmerking.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik heb het woord «niet-chemisch» niet in de mond genomen. Ik heb de biologische middelen genoemd. Ik weet niet wat het verschil is tussen biologische en niet-chemische middelen. Daar ben ik juist naar op zoek.
Minister Schouten:
Ik probeer dat aan te geven door aan te geven wat niet-chemische middelen zijn. Biologische middelen zijn middelen die op basis van biologische bestanddelen zijn gemaakt. Zowel in de reguliere als in de biologische teelt worden niet-chemische middelen gebruikt. Dat is dus een iets bredere definitie. Ze kunnen in al die sectoren ook weer leren van elkaar. Dat is nadrukkelijk onderdeel van de visie die we hebben vastgelegd ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen en waarvoor we nu een uitvoeringsprogramma aan het opstellen zijn.
Mevrouw Bromet vraagt ook of het verminderen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen in het tuinbouwakkoord prioriteit moet krijgen. Ik heb net verwezen naar de Toekomstvisie gewasbescherming, waarin de land- en tuinbouw allebei worden meegenomen, en ook de veranderingen die daarop gericht zijn. Het uitgangspunt is gebaseerd op de weerbare plant- en teeltsystemen. In de tuinbouw, en met name in de glastuinbouw, wordt overigens al veel gewerkt met natuurlijke en biologische bestrijders. Dat is een ontwikkeling die nog wel verder gebracht zal gaan worden. Je ziet dat daar steeds meer gezocht wordt naar dat soort middelen.
Kan het terugdringen van emissies naar oppervlaktewater nog beter? Ook hiervoor is er een pakket aan maatregelen die we gaan bekijken bij de visie op de gewasbeschermingsmiddelen. Daarmee wil het kabinet ook in de open teelt de emissies terugbrengen. Het terugdringen van emissies is een belangrijk deel van de basis van de visie die we hebben opgesteld. Het is dus onderdeel van het uitvoeringsprogramma dat nog naar uw Kamer zal toekomen.
Dat waren de vragen van mevrouw Bromet.
Ik kom dan bij de vragen van het CDA. De eerste vraag was welke mogelijkheden ik zie voor de toepassing van de kleine teelten. Het is bekend dat de kleine teelten problematischer zijn ten aanzien van de toelating van middelen. Zoals de heer Von Martels al zei, staan partijen er niet altijd om te springen om de hele toelatingsprocedure te doorlopen, omdat de afzet waarschijnlijk niet zo heel erg groot is. Dan wordt gewoon afgewogen of dat kostenefficiënt is voor degene die de aanvraag doet. Bij de NVWA hebben we het Loket Kleine Toepassingen. Via het Fonds Kleine Toepassingen en de speciale toelatingsprocedure voor de toelating van kleine toepassingen proberen we dit juist wel te ondersteunen, om de mogelijkheden te doen vergroten. Het fonds is naar onze mening toereikend, maar we gaan het binnenkort wel evalueren. Zo kunnen we kijken wat de ervaringen daarmee zijn.
Zal ik dit even afmaken, voordat de heer Von Martels een vraag stelt?
De voorzitter:
Ja.
Minister Schouten:
De heer Von Martels vroeg ook nog of de lelieteelt te bestempelen is als een kleine teelt. De lelieteelt voldoet nu niet aan de grens van 5.000 hectare. Ik heb al gemeld dat ik in Europees verband nog naar deze criteria ga kijken. Op dit moment ga ik geen grotere hoeveelheid hectares meenemen in de definitie voor kleine teelt.
De heer Von Martels (CDA):
Ik kan beter meteen inhaken op beide onderwerpen die de Minister naar voren heeft gebracht. Ik wil eerst inhaken op het Fonds Kleine Toepassingen. Vervolgens zal ik iets zeggen over de kleine teelten. Voor het Fonds Kleine Toepassingen was € 400.000 beschikbaar. In 2018 is dat bedrag volledig toegekend. De Minister zei: dat lijkt me toereikend, maar ik ga het nog wel evalueren. Dat lijkt mij niet de juiste volgorde. Ik denk dat je beter eerst kunt evalueren en dan misschien kunt uitspreken of het toereikend is geweest. Het lijkt er eigenlijk niet op dat het toereikend is. Vandaar mijn vraag: wanneer is de evaluatie verricht? Er staat dat de evaluatie medio 2019 zal plaatsvinden. Dan is het nu ongeveer zover, dus ik ben benieuwd wanneer die evaluatie heeft plaatsgevonden.
De tweede vraag heeft betrekking op de kleine teelten. In dit geval gaat het om de 5.000 of 6.000 hectare voor de lelieteelt. In mijn inbreng heb ik als antwoord op de vraag van mevrouw Bromet aangegeven dat in Europa op verschillende manieren naar de kleine teelten wordt gekeken. Als we EU-harmonisatie nastreven, zou ik zeggen: laten we in Europa allemaal op dezelfde manier naar de kleine teelten kijken en de sierteelt als een kleine teelt beschouwen. Ik hoop dat de Minister deze suggestie overneemt.
De voorzitter:
We gaan het zien. Het woord is aan de Minister.
Minister Schouten:
De heer Von Martels doet goed zijn best om mij te verleiden tot dat antwoord. Eerst het antwoord op zijn eerste vraag: hoe kom ik erbij dat het toereikend is? Het klopt dat het geld wordt opgemaakt. De wedervraag zou zijn waarom de heer Von Martels zegt dat het niet toereikend is. Hij zou dan allerlei aanwijzingen moeten hebben dat dat het geval is. Ik geef aan dat wij die signalen nu niet direct hebben, maar dat ik kijk wat er mogelijk in de evaluatie verbeterd kan worden. De evaluatie is overigens breder dan alleen de hoeveelheid geld die daarin zit; die gaat ook over de inhoud, de criteria en dat soort zaken. Ik bedoelde te zeggen dat ik nu niet direct allerlei signalen heb dat wat daarin zit volledig ontoereikend is.
De heer Von Martels (CDA):
Mijn belangrijkste vraag blijft overeind. Wanneer is de evaluatie afgerond?
Minister Schouten:
Die start in 2019. Op de vraag of die ook dit jaar wordt afgerond, kom ik in de tweede termijn terug. De evaluatie start wel dit jaar. Ik zal zo meteen nog nader concretiseren wanneer deze is afgerond.
Ten aanzien van de kleine teelten: juist om ervoor te zorgen dat we in Europa harmonisatie hebben, moet dit punt in Europees verband bekeken worden. Ik heb aangegeven dat ik daartoe bereid ben, maar dat ik nu niet zelf de aantallen hectares voor de definitie van kleine teelten ga aanpassen.
Ik kom dan bij de vraag over de verbrede SDE++.
De voorzitter:
De heer Von Martels is nog niet helemaal tevreden, of hij heeft een vervolgvraag.
De heer Von Martels (CDA):
Ik wil in ieder geval nog even het volgende bevestigen. Ik heb al eerder gehoord, ook schriftelijk, dat de Minister bereid is om hiernaar te kijken. Op een gegeven moment is de verwachting bij ons wel dat er een keer een antwoord komt op de vraag of harmonisatie in Europa mogelijk gemaakt kan worden.
Minister Schouten:
Daar gaat u een antwoord op krijgen.
Dan de mogelijkheden van de verbrede SDE+, of de SDE++. Wat is er nodig ten aanzien van warmte? De verbrede SDE+ zal een groot aantal voor de glastuinbouw interessante technieken gaan stimuleren. Voor warmte worden naast de huidige opties in geothermie en zon bijvoorbeeld adviezen voorbereid voor de daglichtkas, aquathermie, ondiepe geothermie, composteringswarmte, warmte-koudeopslag in de glastuinbouw, het benutten van restwarmte en de warmtepomp. Ik denk dat daarin heel veel zaken zitten die daar heel interessant voor kunnen zijn.
Dan de Ralstonia, de reactie van de Europese Commissie en hoe verder het gesprek aan te gaan met de sector. Ik heb helaas nog steeds geen antwoord van de Europese Commissie. Ik had gehoopt dat ik dat wat sneller zou krijgen, maar dat is helaas niet het geval. De sector is gevraagd om zelf met een plan voor een plantgezondheidsfonds te komen. Daarover vindt deze maand een gesprek plaats tussen mijn ministerie en de sector.
Gevraagd is hoe uitbuiting van arbeidsmigranten voorkomen kan worden en of wij daarover contact hebben met SZW. Het antwoord is ja, wij hebben daarover contact. Daarover is ook een brief in voorbereiding. Daar wordt op dit moment door de verantwoordelijke bewindspersonen van SZW, EZK en BZK aan gewerkt. Die brief gaat specifiek over de misstanden rondom werkomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten uit de Europese Unie. De problematiek en het vraagstuk zijn breder. Dit vergt dus inderdaad een kabinetsbrede, integrale aanpak. Wij worden daarbij betrokken. Dat geldt ook voor deze brief. Ik heb begrepen dat de inzet is om de brief nog voor de zomer aan de Kamer te zenden. Zoals gezegd is huisvesting een belangrijk onderdeel van de brief, omdat dat ook als knelpunt wordt ervaren.
De update over het terugdringen van CO2 gaat ook over de mogelijkheden van de brede SDE+. Excuus, die vraag heb ik al beantwoord.
Welke mogelijkheden zie ik om gebiedsgericht ondersteuning te geven aan de sanering van de kassen, zo vraagt de heer Von Martels. De sanering van kassen is een regionale uitdaging. In de regio's zijn dat ruimtelijke-ordeningskwesties en er zijn regionale subsidies die ze daarvoor kunnen inzetten. In het kader van het tuinbouwakkoord is modernisering en herstructurering een belangrijk thema. Daarbij zitten we aan tafel en daar spreken we over mee. Daarop wordt ook ingezet in het kader van een pilot over gebiedsontwikkeling. Daar vindt dus wel het een en ander aan acties plaats.
Dan de vraag of ik nog mogelijkheden zie voor opening van nieuwe markten. Als ik even reclame mag maken: deze week zijn onze landbouwraden weer allemaal in Nederland. We vieren namelijk deze week het 100-jarig bestaan van de landbouwraden. Ik denk dat zij een niet te onderschatten rol spelen in de toegang tot nieuwe markten. Als ik zelf in het buitenland ben, hebben we het in de bilaterale gesprekken vaak over het openen van markten. Op het ministerie hebben we ook een team dat zich steeds bezighoudt met het behoud van bestaande markten – want dat is natuurlijk het eerste – maar ook met het openen van nieuwe markten. Bij mijn weten gebeurt dat altijd in goed overleg met het bedrijfsleven.
Tot slot kom ik bij de vragen van de heer De Groot van D66. Hij vraagt zich af of onze groenten nog net zo gezond zijn als vóór de stijging van de productie, het kunstmestgebruik en het gebruik van substraat. In het kader van de topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen zijn Avans Hogeschool, Groen Agro Control, HAS Hogeschool en Maastricht University in 2019 een meerjarig publiek-privaat onderzoek gestart. In het project De waarden van groenten en fruit wordt door ondernemers en kennisinstellingen samengewerkt om de echte waarden van verschillende groenten en fruitsoorten in kaart te brengen. Er is op dit moment nog relatief weinig bekend over de relatie tussen specifieke grondstoffen, de samenstellingen van groenten en fruit en de daarmee samenhangende gezondheidseffecten. Daarnaar moet echt nog verder onderzoek gedaan worden en daar is dus al een project over opgestart.
De voorzitter:
Wanneer wordt dat afgerond?
Minister Schouten:
Poeh. Volgens mij is dat een wat groter project. Ik geloof niet dat dat dit jaar zal zijn. Ik denk dat de kracht juist is dat daarbij heel fundamenteel gekeken wordt hoe het allemaal zit. Ik heb niet gelijk een bepaald jaartal waarin allerlei dingen worden opgeleverd, maar er wordt aan gewerkt. Ik wilde u geruststellen.
De voorzitter:
Zeker. Het is heel fijn dat daar op deze manier naar gekeken wordt. Dank u wel.
Minister Schouten:
Dan het gebruik van plastic en de manier waarop we dat kunnen verminderen. Dat is een vraagstuk waar al veel mee gebeurt en waarover ook al veel wordt nagedacht. Allereerst gebeurt dat natuurlijk door de koplopers binnen de sector. Verder heeft IenW een programma over het terugdringen van plastic verpakkingen. Dat is namelijk ook een thema binnen de circulaire economie. Circulariteit in verpakkingsmateriaal past onder het tuinbouwakkoord en het missiegedreven topsectorenbeleid. Er zijn verschillende pps'en waar vervanging van plastic in terugkomt. Ook in de nieuwe call voor pps'en wordt daar specifiek naar gevraagd. Dat is een thema dat daarin echt meeloopt.
Kan ik de zonnepanelen in de Lingewaard doortrekken naar de hele sector? Dat voorbeeld past heel mooi onder het thema energie dat in het tuinbouwakkoord is opgenomen. Het kan door andere greenports worden overgenomen bij de ontwikkeling van gebiedsvisies, maar bijvoorbeeld ook in de regionale energiestrategieën die op lokaal niveau vastgesteld moeten worden. Ik denk dat een mooi voorbeeld is dat we kunnen kijken of we de ervaring die we daar opdoen verder kunnen brengen.
Overigens heb ik net een antwoord gekregen over het programma waarnaar net gevraagd werd. Op 1 april jongstleden is daar de kick-off van geweest. Het loopt vier jaar. Er zijn twaalf bedrijven en vier kennisinstellingen bij betrokken. Dan nog even de tussentijdse evaluatie. De heer Von Martels vroeg wanneer de evaluatie van het Fonds Kleine Toepassingen gereed is. Die start binnenkort en komt dit jaar waarschijnlijk niet meer gereed. Het zal volgend jaar worden voor we die helemaal rond hebben. Uiteraard informeer ik uw Kamer zodra ik de resultaten van de evaluatie heb.
Dan nog de vraag van de heer Weverling. Die hoef ik dan niet meer in de tweede termijn te doen. De vraag die nog openstond, was of we van afval- naar grondstof moeten, of dat juridische consequenties heeft en hoe we dat moeten omzetten. De aanvraag van afvalstof naar grondstof wordt door Rijkswaterstaat getoetst aan voorwaarden die onder andere voortvloeien uit Europese regelgeving. Het advies van het RIVM gaat over de check op eventuele ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid. Dat advies wordt binnenkort afgerond. Daarna kan Rijkswaterstaat weer verder met de beoordeling van de aanvraag. Ik heb begrepen dat dat uiterlijk 2020 moet gaan lukken.
Ik denk dat ik daarmee alle vragen heb beantwoord, voorzitter.
De voorzitter:
Daarmee is de Minister gekomen aan het eind van de eerste termijn. Ik kijk even of er behoefte is aan een tweede termijn. Ik zie dat dat het geval is. Het woord is aan de heer Weverling van de VVD.
De heer Weverling (VVD):
Niet dat er nog zo heel veel te bespreken is, want ik vind dat er heel veel antwoorden zijn gegeven. Ik ben oprecht blij dat ik hier zo veel enthousiaste collega's aan tafel tref. Mijn punt is dat ik vind dat we ervoor moeten waken dat we zo blij zijn dat het allemaal maar een beetje voortkabbelt. In die zin: wanneer zijn we nou tevreden? Ik heb al gezegd dat we in 2030 nog steeds wereldleider moeten zijn. Het antwoord kan dan natuurlijk zijn dat we dat zijn als we het tuinbouwakkoord uitvoeren. Daarmee is dat een ongoing process. Ik zou daar een reflectie van de Minister op willen. Doen we de juiste dingen? Rondom andere zaken binnen het landbouwsegment is er namelijk altijd veel gedoe – laat ik het zo maar even omschrijven – terwijl we hier overgaan tot de orde van de dag. Iedereen doet zijn werk, in 2030 verdient iedereen nog steeds geld en zijn we gezond. Op zich is dat mooi.
De Minister haalde net afval- en grondstoffen aan. Dat wordt dus in 2020 afgerond. Dat klinkt positief. Het RIVM en Rijkswaterstaat zijn betrokken bij de definitie en het omzetten hiervan. Wil de Minister er bij haar collega van EZK op toezien dat dit onder de SDE kan gaan vallen, bij voorkeur al vanaf 2020? Dat zou fijn zijn. Dat is eigenlijk de vraag.
Verder ben ik blij met alle gegeven antwoorden. Ik laat het hierbij.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil de Minister bedanken voor haar antwoorden. Ik wil haar nog eens op het hart drukken dat, als zij in discussies met boeren uit andere sectoren terechtkomt, zij dit voorbeeld blijft noemen. Ik denk dat dat heel inspirerend kan werken.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Von Martels.
De heer Von Martels (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dit is een belangrijke sector. Deze sector verdient het dus dat er wat vaker over wordt gesproken dan iedere vijfenhalf jaar. Het is natuurlijk ook aan de Kamer zelf om ervoor te zorgen dat het onderwerp weer op de agenda komt.
Hartelijk dank voor de antwoorden van de Minister. Over de evaluatie: het verbaast met dat die zo lang moet duren. De evaluatie over de kleine fondsen begint nu en is dan pas volgend jaar beschikbaar. Opvallend dat het zo lang moet en gaat duren.
Over de kleine teelt en met name de lelieteelt heb ik geprobeerd de Minister te verleiden tot een antwoord. Dat is er vandaag niet gekomen, maar ik hoop dat hier binnenkort wel een positief antwoord op komt. Dat is heel belangrijk. Het gaat het CDA om het bieden van handelingsperspectief aan ondernemers. Dat is allesbepalend voor een gezonde sector en voor een gezonde toekomst.
Dank u wel.
Voorzitter: Weverling
De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de heer De Groot.
De heer De Groot (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil ook de Minister danken voor haar antwoorden. Ik ben heel blij dat dat onderzoek is gestart. Dat is mooi. Dat wist ik niet. Als daar tussendoor iets over te melden is, hoop ik dat de Minister een tussenbericht aan de Kamer zal doen toekomen. Ik ben oprecht nieuwsgierig naar de bevindingen.
Ik had twee blinde vlekken gezien. De eerste ging over de micronutriënten in groenten en fruit. De andere ging over smaak. Daarmee zijn we natuurlijk al eerder behoorlijk op onze neus gevallen. Ik zie dat dit weer dreigt te gebeuren. Althans, de smaaktesten die wijzelf als commissie in Duitsland hebben gedaan met tomaten vielen slecht uit voor de Nederlandse en goed voor de Duitse. Daar moeten we voor oppassen. Ik weet dat de Minister geen tomaten produceert, maar dit is wel iets om als overheid in de gaten te houden.
Ik wil de Minister bedanken. Tegen de collega van het CDA zeg ik dat het om een gezonde sector gaat en om gezonde mensen, maar ook om gezonde mensen die rondom de sierteeltgebieden wonen. Ik vind het een beetje jammer dat u uitgerekend de lelieteelt als voorbeeld neemt. Dat is namelijk een teelt die zeer in de belangstelling staat, en niet op een positieve manier. Bewoners in het gebied bij Westerveld wordt geadviseerd ramen en deuren te sluiten als de boerentuinders daar met de lelies aan de gang gaan. Dat lijkt me toch niet geheel de bedoeling. Het RIVM is daar ook kritisch over, in die zin dat we nog niet eens weten wat de effecten van de cumulatie van al die middelen zijn voor zeer kleine kinderen. Het is toch niet de bedoeling om je was binnen te moeten hangen als er gespoten wordt? Ik wil even meegeven dat daarover kritische noten te kraken zijn.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik krijg de indruk dat de heer Von Martels daar nog een reactie op wil geven.
De heer Von Martels (CDA):
Dit is bijna uitlokking, voorzitter. Ik stel echter voor om daar morgen uitgebreid over door te praten, tijdens het AO Gewasbeschermingsmiddelen. Hier valt veel over te zeggen. Ik denk dat dit debat een halfuur langer zou kunnen duren. Als de voorzitter dat goedvindt, is dat prima, maar het lijkt me beter om er morgen verder over te praten. Er zijn namelijk genoeg kanttekeningen te plaatsen bij de uitspraken die de heer De Groot net deed.
De heer De Groot (D66):
Daar neem ik voor nu even kennis van.
Voorzitter: De Groot
De voorzitter:
Er is nog een kort slotwoord van de Minister en dan zijn we erdoorheen.
Minister Schouten:
De heer Weverling komt eigenlijk nog met een soort wake-upcall: ga niet achterover leunen, blijf ambitieus en zorg dat we koploper blijven, ook in 2030. Ik denk juist dat Greenports Nederland heel ambitieus is en dat we een ambitieus tuinbouwakkoord hebben liggen. Het is vooral zaak dat we doen wat daarin allemaal is opgenomen, zoals de heer Weverling zelf ook stelde. We moeten elkaar bij de les houden. Als we dat doen, geloof ik dat we bezig zijn om koploper te blijven en om die ambitie te blijven waarmaken. Daar gaat het uiteindelijk om.
Dan nog de vraag hoe het zit met afvalstof versus grondstof. Die ga ik nog één keer afpellen. We zijn nu bezig om ervoor te zorgen dat afval ook als grondstof kan worden gezien. Dat is waarschijnlijk afgerond in 2020 met het RIVM en Rijkswaterstaat. Zoals ik net al heb aangegeven, moet het dan aangemeld worden onder het Europese verdrag, want anders krijg je met staatssteunachtige kwesties te maken. Juist dat duurt nog wel even. Dat ligt niet zozeer aan ons, maar het is gewoon een wat langere procedure. Het doel daarbij is dat het in de brede SDE+ voor 2021 kan worden meegenomen. Heel veel sneller kan ik het niet maken, want we moeten de procedures wel doorlopen. Ik snap het ongeduld van de heer Weverling, maar ik kan geen ijzer met handen breken. Dat is de route die we moeten lopen en waaraan gewerkt wordt.
De heer Weverling (VVD):
Dank. Ik ga ervan uit dat het juist is wat de Minister zegt. Het moet geen showstopper worden voor de sector. Maar goed, het lijkt dus 2021 te worden. Ik kan een motie indienen om het eerder te bereiken, maar dat heeft geen zin. Uw antwoord blijft hetzelfde. Daar bereiken we dus niks mee. Ik snap ook dat het tot 2021 duurt voordat er helderheid is. Dan kun je dit niet al in 2020 in een SDE stoppen. Daar zit wel wat teleurstelling bij, laat ik het zo maar zeggen. Daar kunt uzelf niks aan doen, maar dat deel ik hier dan maar even.
Minister Schouten:
Laat de winst dan in ieder geval zijn dat er geen verschil van mening tussen ons beiden is over de noodzaak om dit te gaan regelen.
Dank voor de woorden van mevrouw Bromet. I will spread the word, zeg ik tegen haar.
Ik zeg aan de heer Von Martels toe dat we de evaluatie echt zo snel mogelijk zullen doen, maar ik wil natuurlijk wel een goede evaluatie. Ik snap ook hier het ongeduld van de heer Von Martels. Het zal geen dag langer duren dan noodzakelijk is. Dat wil ik hem hierbij toezeggen.
Tot slot de vraag van de heer De Groot: kunnen we tussentijds bericht krijgen over het onderzoek? Ik meen dat op de website staat wat het onderzoek inhoudt. Er is een aparte projectwebsite. Ik kan eventueel de link doorgeven als daar behoefte aan is. U kunt daar zelf de tussenstand zien en en waarmee ze bezig zijn.
Ik heb altijd geleerd dat over smaak niet te twisten valt, maar dat schijnt toch wel het geval te zijn. Ik wist niet dat jullie een smaaktest hebben ondergaan in Duitsland. Smaak is een van de belangrijke thema's die bij de verdeling meegenomen worden. Uiteindelijk wil de ondernemer natuurlijk dat zijn producten afgenomen worden. De kans daarop is groter op het moment dat de smaak goed is. Daar zijn veel bedrijven dus mee bezig. Natuurlijk spelen ook andere zaken mee, bijvoorbeeld de gezondheid. We hadden het net ook over de hoeveelheid nutriënten. Maar smaak is een aspect dat behoorlijk goed in het vizier is. Laten we de uitdaging aangaan dat de Nederlanders volgend jaar de smaaktest gaan winnen. Dat is hierbij misschien een oproep richting de telers. Bij mijn weten hoeven ze daartoe niet opgeroepen te worden, want dat bewustzijn is er echt wel.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank aan de Minister. Dan zijn we bijna gekomen aan de afronding van dit algemeen overleg over tuinbouw. Er zijn twee, of misschien drie toezeggingen te noteren. De eerste is aan de heer Von Martels.
– Voor de zomer komt er een kabinetsbrede brief over het vóórkomen van uitbuiting van arbeidsmigranten, waarin zal worden ingegaan op huisvestingsproblematiek.
Minister Schouten:
Die komt niet van mij. Ik denk dat SZW de eerstverantwoordelijke is, met EZK en BZK, en dat wij mede betrokken zijn bij deze brief. Deze toezegging zou ik dus bij een andere commissie willen neerleggen.
De voorzitter:
Dat nemen we daarin mee. Dank u wel voor de precisering.
– De evaluatie van het Fonds Kleine Toepassingen start dit jaar. De resultaten hiervan ontvangt de Kamer in 2020, zo snel als mogelijk is.
– De Minister zal de projectwebsite van het onderzoek naar gezondheid van groenten en fruit nog aan de Kamer sturen.
Minister Schouten:
Daar ga ik geen aparte brief voor schrijven, maar ik zorg dat die bij u terechtkomt.
De voorzitter:
Ja, heel graag. Ik kijk even rond of er behoefte is aan een VAO. Dat is niet het geval. Dan dank ik de mensen op de publieke tribune, de luisteraars thuis, de Minister en haar staf en de collega's.
Sluiting 14.41 uur.