Kamerstuk 32623-69

Verslag van een algemeen overleg

Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten


Nr. 69 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 juli 2012

De vaste commissie voor Defensie en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben op 12 juni 2012 overleg gevoerd met minister Hillen van Defensie en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 22 mei 2012 met de eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan Operation Unified Protector in Libië (OUP) in de periode van april 2011 tot en met oktober 2011 (32 623, nr. 64);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 7 mei 2012 inzake de reactie op het verzoek van de heer Van Bommel over het beleid van de NAVO voor NAVO-schepen die vluchtelingen aantreffen op de Middellandse Zee (28 676, nr. 151).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,Van Beek

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak

De griffier van de vaste commissie voor Defensie, Roovers

Voorzitter: Van Beek

Griffier: Lemaier

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van Beek, Van Bommel, Ten Broeke, Eijsink, El Fassed, Hernandez, Knops en Hachchi,

en minister Hillen van Defensie en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over de eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de Operation Unified Protector in Libië. Wij hebben daarvoor twee uur beschikbaar, maar niet meer, want nadien is er een volgende vergadering gepland in deze zaal, overigens met merendeels dezelfde deelnemers. Ik heet beide ministers, hun staven en de collega's welkom. Ik stel een spreektijd voor van zes minuten per persoon en zal de woordvoerders daar ook aan houden.

De heer Hernandez (PVV): Voorzitter. De PVV heeft zich altijd tegenstander getoond van de missie in Libië. Wederom heeft onze fractie gelijk gekregen. De grote militaire bijdrage van Nederland leidde ertoe dat onze eigen piloten niet meer konden trainen, waardoor onze eigen luchtmacht niet voldoende gereed was. De rebellen die wij te hulp schoten, hebben zich achteraf, net als het regime van Kadhafi, aan wreedheden bezondigd en lieten zien warme banden te hebben met terreurgroepen als Al Qaida. De sharia kan weleens de basis gaan vormen van de Libische wetgeving. Verder is er sprake van een grootschalige proliferatie van wapens, waaronder MANPAD's (Man Portable Air Defense), waardoor onze eigen militairen nu worden beschoten voor de kust van Somalië. De situatie in Libië is labiel, terwijl het land beschikt over grote hoeveelheden chemische wapens. De rebellen die door het Westen aan de macht zijn geholpen, verwoesten Britse erebegraafplaatsen en momenteel houdt de nieuwe Libische regering zelfs een advocate van het Internationaal Strafhof (ICC) vast. Dat zijn nogal wat minpunten die ook niet terugkomen in de militaire evaluatie.

De vraag is of dit militair gezien een zinvolle bijdrage was of dat het politiek gezien een zinvolle bijdrage was. De PVV is hier duidelijk over: het was überhaupt geen zinvolle bijdrage, politiek niet en militair niet. Ook deze ministers vinden waarschijnlijk achteraf dat het geen zinvolle bijdrage was, alhoewel dit vandaag natuurlijk niet toegegeven zal worden.

De minister van Defensie toonde zich in maart van dit jaar in Nieuwspoort erg somber over Libië en bekritiseerde de rebellen, die zich net zo goed als Kadhafi aan wreedheden hadden bezondigd. Met betrekking tot Syrië moest men dan ook oppassen om partij te kiezen. Eigenlijk heeft de minister zijn fout dus al toegegeven. De PVV wil dan ook graag een uitgebreide reactie van de minister van Defensie op deze opmerkingen in relatie tot de evaluatie.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Het was misschien een verspreking, daarom vraag ik het even. Ik hoor de heer Hernandez zeggen dat de minister een en ander heeft uitgesproken in Nieuwspoort. Zou dat misschien Nieuwsuur kunnen zijn? Of bedoelt hij inderdaad Nieuwspoort? Dan zou ik hem aanraden om verder te gaan, want dan hebben we de Nieuwspoortcode ook eventjes hier neergelegd. Gaat u dan vooral verder, mijnheer Hernandez.

De heer Hernandez (PVV): De minister heeft daar net al antwoord op gegeven, dus dat lijkt me heel duidelijk. Het stond in een artikel in de media.

De inzet van de F-16's betekende een extra inspanning die 9% van de totale operationele vloot aan F-16's betrof, terwijl minister Hillen tegelijkertijd een enorme bezuiniging moest slikken. Ook over de wijze van inzet valt de vraag te stellen of dit in militair opzicht zinvol is geweest. Onze F-16-piloten mochten opstijgen, een rondje vliegen boven Libië en weer landen. Alleen duurde dat rondje vliegen soms wel acht uur. En als ze toevallig aangestraald zouden worden door vijandige wapensystemen, dan moesten ze maar wegvliegen en de hulp van bondgenoten inroepen. Zoals de squadroncommandant het op Sardinië zei: we hebben nog nooit zo'n helder en duidelijk mandaat gehad. Ze mochten namelijk helemaal niets.

Het totale aantal gebruikte vlieguren heeft er zo hard ingehakt dat minder dan 50% van de beschikbare vlieguren overbleef voor de resterende F-16-vliegers in Nederland. Libië is dus ten koste gegaan van de geoefendheid van de Nederlandse luchtmacht. Ik had het hier net al over: de squadroncommandant had hier ook zijn bedenkingen bij. Door bij te dragen aan deze missie heeft de Nederlandse regering kostbare vlieguren verkwanseld. De Nederlandse Luchtmacht was niet voldoende gereed, met alle gevolgen van dien, voor onze nationale veiligheid. Ook het nut van de inzet van een mijnenjager zonder boardingcapaciteit bij de handhaving van een wapenembargo is uiterst discutabel. Broddelwerk! Men had net zo goed een kano kunnen sturen.

In de eindevaluatie wordt gemeld dat de Nederlandse deelname niet bedoeld was om een regime omver te werpen, maar om de burgerbevolking te beschermen tegen de gewelddadigheden van dat regime. Verderop staat dat de oppositie steeds beter in staat was om zich te verweren tegen dat regime, dankzij de NAVO-inspanningen. Had de minister destijds echt geen idee dat dit weleens kon leiden tot het omverwerpen van het regime met dank aan de Nederlandse inspanningen? Was het omverwerpen van het regime volgens deze minister nu wel of niet een doelstelling? Graag hoor ik daarop een reactie.

De bereidheid van landen uit de regio om hun strijdkrachten in te zetten in Libië teneinde een burgeroorlog te voorkomen, is zeer beperkt geweest. Met andere woorden: de regionale verantwoordelijkheid was er amper. De bijdrage van de Arabische wereld was bedroevend. Ook gezien de enorme smokkel van wapens uit Libië is er totaal geen bereidheid geweest bij de buurlanden om stevige grenscontroles uit te voeren. Dus moest Nederland via de EU weer eens bijdragen met specialisten. Er kan dus ernstig getwijfeld worden aan de effectiviteit van het wapenembargo. Had Nederland daar wel aan moeten bijdragen?

Ik concludeer dat het militair gezien geen zinvolle bijdrage is geweest. Het militaire nut van deze bijdrage is niet aangetoond en diende dus slechts de politieke agenda's. De prijs die daarvoor betaald is door de Nederlandse F-16-piloten en de Nederlandse belastingbetaler is hoog. Er is met militaire middelen bijgedragen aan een NAVO-operatie om internationaal politieke goodwill te tonen en te kweken. Deze bijdrage heeft alleen maar schade berokkend aan de Nederlandse Staat, in financiële en in materiële zin. Was het met de kennis die we nu hebben niet verstandiger geweest om hier nooit aan mee te doen? Zouden beide ministers met de huidige stand van zaken dezelfde beslissing hebben genomen? Graag hoor ik daarop een reactie.

Nog even opgeteld, is het totale kostenplaatje van de missie 18,7 mln. en 110 mln. aan schenkingen alsof het niets is. Wat de PVV betreft, is Libië een rijke oliestaat, die in staat moet worden geacht om zijn eigen boontjes op financieel gebied te doppen. Dus waarom moet Nederland zulke enorme bedragen storten in de kas van een rijke oliestaat? Ook daarop hoor ik graag een reactie.

Ter afsluiting wil ik zeggen dat mijn fractie enorme waardering heeft voor de inzet en de loyaliteit van de militairen die deze missie hebben uitgevoerd. Ondanks dat velen, net als de PVV, ernstige twijfels hadden over het nut en de noodzaak van deze missie, hebben zij de schouders eronder gezet om er naar eer en geweten een succes van te maken.

De heer Ten Broeke (VVD): Als ik de PVV voor de zoveelste keer hoor zeggen dat ze de militairen lof toezwaait voor de loyaliteit waarmee ze hun opdracht hebben uitgevoerd, dan ga ik mij bijna onpasselijk voelen, vooral als ik zie hoe vaak de PVV in deze Kamer dezelfde militairen de rug toekeert. Was het niet zo dat het luchtembargo inderdaad door de PVV gesteund werd, mits daar niet aan werd bijgedragen? Toen het ging om een Nederlandse bijdrage, was de PVV opeens niet thuis. Maakt de heer Hernandez niet gewoon een nummertje van het gebrek aan training dat is opgelopen door Nederlandse piloten, omdat ze geen air-to-ground konden doen – daar heeft hij naar mijn mening terecht kritiek op – en omdat daarmee de nationale inzet van de piloten gevaar zou lopen? Als de PVV na afloop van een missie die ze niet heeft gesteund, wel voor de resultaten wil applaudisseren en telkens de militairen individueel een hart onder de riem wil steken, dan zou het ook passen om in deze Kamer een keertje niet te draaien en echt een positie in te nemen waar militairen wat aan hebben. Dat zou de PVV passen. Het zou ook de heer Hernandez als ex-militair passen. Ik roep hem daar vandaag dan ook toe op. Houd op met dat gedraai en houd op met weglopen voor de verantwoordelijkheid!

De voorzitter: Zou het antwoord wat korter kunnen zijn? De vraag was namelijk veel te lang.

De heer Hernandez (PVV): De heer Ten Broeke mag onpasselijk worden tot hij een ons weegt. Wie kan er nu tegen een no-flyzone zijn, waarbij burgers en civiele objecten beschermd worden? Daar kan niemand tegen zijn. Maar u, mijnheer Ten Broeke, u bent er met uw partij voor verantwoordelijk dat Nederland in weer een militaire operatie is gestort in tijden van ernstige bezuinigingen. U kunt dat niet op de militairen verhalen, want die mensen voeren gewoon loyaal uit wat u ze hebt opgedragen. Door uw partij en nog een aantal andere partijen in dit huis zijn die mannen en vrouwen die kant op gestuurd. Dat moet u niet op mij verhalen. Ik ben consequent geweest. U moet het niet hebben over draaien. De PVV is tegen deze missie geweest. Gaat u mij dus geen dingen in de schoenen schuiven die niet waar zijn!

De heer Ten Broeke (VVD): We wisten al dat u nationaal overal voor wegloopt. Dat doet u ook internationaal. Hoe kunt u hier hard maken dat u een no-flyzone steunt, terwijl u daar vervolgens geen inzet voor wilt plegen? Legt u dat nu eens uit aan de militair die u vandaag lof toezwaait, maar die u toen niet wilde wegsturen.

De heer Hernandez (PVV): Ik heb het net al gezegd: niet mijn partij, maar uw partij is medeverantwoordelijk voor wat zich daar nu afspeelt, ook voor het feit dat daar nu ICC-advocaten worden vastgehouden door dat fantastische democratische regime dat u in het zadel hebt geholpen. Nee, mijnheer Ten Broeke, u moet mij niet betichten van draaien en u moet mij al helemaal niet betichten van het feit dat wij hier alleen maar naar Nederland kijken. Dat doen wij zeker, maar op een heel andere manier dan uw partij dat doet.

Mevrouw Hachchi (D66): Ondanks de vragen die gesteld zijn en de antwoorden die gegeven zijn, is mij het standpunt van de PVV niet helemaal duidelijk. De PVV heeft de no-flyzone gesteund. Toen het heet werd, toen duidelijk werd dat Kadhafi een slachting zou laten uitvoeren, vond de hele Kamer, elke fractie in deze Kamer, dat er een no-flyzone moest komen. Moet ik het PVV-standpunt zo begrijpen: ja, de no-flyzone en de NAVO-missie waren nodig, maar wij vinden dat Nederland daar niet aan moet bijdragen? Of zegt de PVV: nee, die NAVO-missie had toch niet plaats moeten vinden, ondanks het feit dat wij de no-flyzone gesteund hebben? Dat is mij niet duidelijk.

De heer Hernandez (PVV): Volgens mij is het helemaal niet zo moeilijk. Ik zei net dat Nederland niet aan die missie had moeten bijdragen. Daar zijn wij dus ook tegen geweest. Dat kunt u goed bekijken in de lijst van partijen die voor en tegen deze missie gestemd hebben. Wij hebben tegen deelname aan deze missie gestemd. Los daarvan ga ik niet zeggen of de NAVO wel of niet iets moet doen. Daar ga ik niet over. Dat mag u zelf invullen, daar ga ik geen uitspraak over doen. Ik beperk mij tot de Nederlandse bijdrage en tot zaken waar wij als parlement en als politieke partij verantwoordelijk voor zijn.

Mevrouw Hachchi (D66): Het gaat de PVV dus om de Nederlandse bijdrage. Daar is de PVV op tegen geweest. Zij was echter wel voor de no-flyzone. De PVV vond dus dat er internationaal moest worden opgetreden tegen het regime van Kadhafi. Ik snap werkelijk niet waarom de heer Hernandez dan in zijn inbreng zo uithaalt naar de situatie in Libië, dat hij zegt dat die missie niet had moeten plaatsvinden. Hij moet zich dan beperken tot de Nederlandse bijdrage. De PVV heeft echter de instelling van een no-flyzone gesteund en zegt dus eigenlijk: ja, de NAVO-missie heeft moeten plaatsvinden, maar wij vinden dat Nederland daar gewoon helemaal niets aan had moeten bijdragen. Dan is het voor mij een duidelijk verhaal.

De heer Hernandez (PVV): Ik ben daar net heel duidelijk over geweest. Ik heb net gezegd dat Nederland niet had moeten bijdragen aan deze missie. En ik heb net ook gezegd dat feitelijk niemand kan zijn tegen het beschermen van burgers en tegen het voorkomen dat burgers slachtoffer worden van aanvallen, van wat dan ook. Dat geldt dus ook voor de inzet van de NAVO. Nee, mevrouw Hachchi, u moet goed blijven opletten. Uw fractie is medeverantwoordelijk voor het feit dat daar nu mensen gegijzeld worden door een regime dat u hebt geholpen om daar aan de macht te komen.

De voorzitter: Collega's, dit kan zo niet. We zijn nu een kwartier verder en nog steeds met de eerste spreker bezig. Dat gaat zo niet. Ik zie dat er nog meer sprekers willen interrumperen. Als dit niet verandert, ga ik de interrupties bij de spreektijd rekenen, want zo loopt het helemaal uit de hand. Ik wil door naar de volgende spreker. Degenen die willen interrumperen, moeten in hun eigen termijn maar reageren.

De heer Knops (CDA): Voorzitter. De eindevaluatie van de Nederlandse inzet bij een internationale missie moet het moment zijn om onszelf maar ook de regering een spiegel voor te houden over het handelen in de voorbereiding en in de uitvoering van deze missie. Wij zien deze evaluatie dan ook als het moment bij uitstek om te bezien of de missie, Operation Unified Protector, gerechtvaardigd en gelegitimeerd was. Mijn fractie antwoordt op beide vragen bevestigend. Deze missie was gerechtvaardigd, omdat op het moment dat de VN-Veiligheidsraad resolutie 1973 goedkeurde, elite-eenheden van Kadhafi op weg naar Benghazi waren met de opdracht om geen medelijden te tonen bij het neutraliseren van de daar aanwezige rebellen. Zonder deze operatie had de dolle hond Kadhafi een bloedbad in Benghazi aangericht dat de recente beelden uit het Syrische Houla zou hebben doen verbleken. Deze missie was ook gelegitimeerd, omdat de VN-Veiligheidsraad de lidstaten in resolutie 1973 expliciet machtigde om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de bedreigde burgerbevolking te beschermen en om het vliegverbod en het wapenembargo af te dwingen.

Onze fractie steunde de regering ook om te komen tot een gezamenlijke inzet binnen de NAVO en ons niet direct aan te sluiten bij de «coalition of the willing». Mijn fractie heeft het toenmalige besluit van de regering gesteund om de Nederlandse bijdrage te beperken tot een air-to-air-rol, zoals is omschreven in de Kamerbrief van 30 maart 2011. Wij hebben toen al, en ook in het debat dat daarna volgde, vragen gesteld over de wijze waarop de inzet van de Nederlandse F-16's in het kader van het afdwingen van de no-flyzone op basis van een mandaat dat ultimo tot doel had het beschermen van «civilians and civilian-populated areas under threat of attack», zich verhoudt tot het mandaat dat de Nederlandse regering aan de inzet toekende, namelijk sec een air-to-air-interdictierol.

Hoe zou de regering deze vraag nu, met de kennis van vandaag, beantwoorden? Als de CDA-fractie achteraf naar deze missie kijkt, met de kennis van vandaag, dan moet zij concluderen dat Nederland gewoon mee had moeten doen met de volledige operatie. De situatie waarin Nederland zelf geen bombardementen uitvoerde, maar wel bommen leverde aan Denemarken, is toch een beetje een halve werkelijkheid. Wel meedoen, niet meedoen, lid zijn van de NAVO, wel de bommen leveren en toch uiteindelijk kunnen zeggen dat je ze niet gegooid hebt ... Het blijven echter wel Nederlandse bommen en we blijven wel lid van de NAVO. Over de levering van bommen aan Denemarken heb ik de volgende vragen. Kan de regering aangeven of ook andere NAVO-lidstaten dergelijke munitie met elkaar hebben uitgewisseld? Heeft Nederland een marktconforme prijs ontvangen van de Denen? Heeft Nederland ook munitie geleverd aan andere NAVO-bondgenoten?

Een ander aspect dat in deze missie is blootgelegd, is dat de Europese NAVO-lidstaten – het is eerder aangehaald, ook door de minister van Defensie – in zeer hoge mate afhankelijk waren van de hulp van de Verenigde Staten om deze missie te kunnen afmaken. Zo leverde de VS ongeveer driekwart van de luchttankcapaciteit en de meerderheid van de kruisraketten, omdat de Europese voorraadschuren binnen enkele maanden leeg waren. Welke lessen trekt de regering uit deze constatering? Is Nederland bij een vergelijkbare operatie in de toekomst beter uitgerust om een dergelijke operatie te volbrengen? Hoe kan Smart Defence hierbij een oplossing bieden?

Deze operatie heeft laten zien dat steeds minder NAVO-lidstaten bereid zijn, zich militair te committeren aan de verantwoordelijkheden die het lidmaatschap van de NAVO met zich meebrengt. Het interruptiedebatje van zojuist maakt dat ook duidelijk. Het is feitelijk een trieste constatering dat van de 28 NAVO-lidstaten uiteindelijk 14 bereid waren om militair bij te dragen aan de missie. Slechts 8 van deze 14 NAVO-lidstaten waren vervolgens bereid om de volledige missie uit te voeren. Hoe kijkt de regering hiertegen aan, zeker in het licht van het feit dat de CDA-fractie, maar ook andere fracties in dit parlement, in het verleden zeer kritisch waren over het voeren van caveats in operaties zoals bijvoorbeeld in Afghanistan?

Het ondersteunen van ongeorganiseerde en slecht uitgeruste rebellengroepen tegenover een goed bewapend en genadeloos regime heeft veel improvisatie en flexibiliteit van de NAVO vereist. De NAVO verdient respect voor de extreem accurate uitvoering van de letterlijk duizenden missies die door NAVO-vliegtuigen zijn uitgevoerd. De precisiebombardementen hebben er in sterke mate voor gezorgd dat het regime van Kadhafi niet meer in staat was om door te vechten. Bovendien, dat mag ook gezegd worden, zijn er bij deze aanvallen relatief weinig burgerslachtoffers gevallen. Er wordt geschat dat bij de ongeveer 8 000 NAVO-aanvallen op Libië minder dan een dozijn Libische burgers zijn omgekomen. Kan de regering dit bevestigen?

Dan nog een compliment aan deze regering. De regering heeft destijds een keuze gemaakt en wij hebben die ondersteund. Laat dat duidelijk zijn. Ondanks dat feit stond de getraindheid van de Nederlandse vliegers op het spel. Het continu vliegen van rondjes zorgt er immers voor dat andere taken en trainingsmissies niet uitgevoerd kunnen worden. Ik ben blij dat de regering dat ook heeft gezien. We hebben dat geconstateerd tijdens ons werkbezoek op Sardinië. Dat signaal is opgepikt en de regering heeft in reactie daarop extra ruimte gecreëerd in het trainingsprogramma.

Concluderend kan naar onze mening de balans worden opgemaakt dat de doelstellingen van Operation Unified Protector zijn behaald. Het wapenembargo is gehandhaafd, de Libische bevolking en de bevolkte gebieden zijn beschermd tegen aanvallen of dreigingen tot aanvallen en de no-flyzone is naar tevredenheid afgedwongen. De huidige situatie in Libië is echter nog altijd zorgelijk. De toekomst is ongewis, maar er vinden in Libië hoopvolle ontwikkelingen plaats op het terrein van democratie en economische ontwikkeling.

Tot slot wil onze fractie iedereen die aan deze missie heeft bijgedragen, op zee, in de lucht en op het land, bedanken voor hun inzet voor deze belangrijke operatie.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Het is goed om iedere inzet van Nederlandse militairen in het buitenland na de actie nader tegen het licht te houden, om te bezien of de gestelde doelen behaald zijn en of de inzet van Nederland in militair, politiek en financieel opzicht verantwoord was en ook past bij de doelen die aanvankelijk gesteld zijn. Het is de opvatting van de SP-fractie dat de Nederlandse regering in de eindevaluatie die nu aan de Kamer is aangeboden, onterecht optimistisch en tevreden is over het resultaat dat is geboekt. Er staat letterlijk in de evaluatie dat de operatie geslaagd is in het behalen van de gestelde doelen. Dat moeten we nader tegen het licht houden, politiek, militair en anderszins.

Om te beginnen wordt terugverwezen naar het belangrijke concept Responsibility to Protect. Dat wordt als basis genomen voor de gehele operatie, en wel op basis van de VN-Veiligheidsraadsresoluties 1970 en 1973. Resolutie 1973 roept nadrukkelijk op om te komen tot een volledig einde van het geweld, van alle aanvallen en van het misbruik van burgers. Als we de resultaten echter bekijken, moeten we op basis van berichten uit Libië zelf vaststellen dat er sprake is van maar liefst 30 000 doden en 50 000 gewonden, onder wie veel burgers. De interim-minister van gezondheidszaken heeft dat aantal eind vorig jaar genoemd. We kunnen dus niet stellen dat we zijn geslaagd in de opzet om te voorkomen dat er grootschalig geweld zou worden gebruikt.

Los daarvan moeten wij ons afvragen of de NAVO, eveneens op basis van de VN-resoluties, niet ook het geweld had moeten voorkomen dat in het land zelf door opstandelingen tegenover delen van de eigen bevolking is gebruikt. Als alle burgers beveiligd waren geweest, had er ook opgetreden moeten worden toen de milities gingen jagen op de inwoners van de plaats Tawergha, een stad bestaande uit 30 000, veelal van Afrikaanse slaven afkomstige Libiërs. Die stad is nu volledig verlaten, een spookstad. Hoe heeft dat kunnen gebeuren terwijl Responsibility to Protect, het beschermen van burgers, het uitgangspunt was van deze operatie? Dan moet je toch op z'n minst zeggen dat de resolutie in kwestie voor dat deel van de bevolking niet geldig was en dat de Responsibility to Protect niet van toepassing was op hen. Graag hoor ik daarop een reactie.

De heer Knops (CDA): De heer Van Bommel haalt het punt aan van de interpretatie van het begrip Responsibility to Protect. De discussie daarover is natuurlijk ook gevoerd in de VN-Veiligheidsraad. Daarbij zijn verschillende posities ingenomen. Wil de heer Van Bommel nu zeggen, op basis van de inleiding die hij net hield, dat hij achteraf pleit voor landoptreden van de NAVO in Libië om invulling te geven aan dat begrip?

De heer Van Bommel (SP): Ons probleem met het optreden van de NAVO begint al eerder. Wij vinden dat de uitvoering van resolutie 1973, die wij hebben verwelkomd, met buitensporig geweld gepaard is gegaan. Daarbij zijn, ook als gevolg van NAVO-optreden, burgerslachtoffers gevallen. Ik zal daar zo meteen nog op ingaan. Ik vind het terecht dat er vanuit het Internationaal Strafhof is aangedrongen op onderzoek naar het optreden van de NAVO en de daarbij gevallen burgerslachtoffers. Ik stel de volgende vraag. Als de internationale gemeenschap, gesteund door Nederland, zegt dat dit is gebeurd op basis van het nieuwe concept Responsibility to Protect, waarom gold dat dan niet voor de burgers van Tawergha? Dat zou inconsequent zijn.

De heer Knops (CDA): Ik wil de redenering van de heer Van Bommel graag afmaken. Als hij zo doorredeneert, kan dat volgens mij niet anders betekenen dan dat de NAVO ook op het land militair invulling zou moeten geven aan het begrip Responsibility to Protect. Kan hij dat bevestigen of ontkennen?

De heer Van Bommel (SP): Het is aan de Nederlandse regering om aan te geven waarom die redenering, Responsibility to Protect, kennelijk niet gold voor deze burgers van Libië. Dat is aan de regering. Zij zegt immers: dit was op basis van Responsibility to Protect. Dat wil nog steeds niet zeggen dat ik het een toereikende basis vind, maar de regering heeft hier verantwoording af te leggen over haar optreden, de basis die zij daarvoor zag en de uitvoering die daarvoor is gekozen op basis van de resoluties 1970 en 1973.

De heer Ten Broeke (VVD): Hoe de regering verantwoording aflegt, horen wij zo. Vanochtend was de heer Van Bommel er als de kippen bij om zijn eigen partijleider als de nieuwe regeringsleider aan te wijzen. Wij moeten zijn woorden dus zeer serieus nemen. Ik wil van hem heel graag weten hoe hij denkt dat zijn eigen partijleider een schone oorlog had willen voeren als hij in die situatie had gezeten: steun voor resolutie 1973, maar geen steun voor luchtoptreden?

De heer Van Bommel (SP): Naar aanleiding van wat de heer Ten Broeke zei over hedenochtend: hij moet mijn woorden altijd serieus nemen. Daarnaast betekent de aanname van de resolutie niet een-op-een dat je daarmee een blanco cheque afgeeft voor elke wijze van uitvoeren van die resolutie. Na een paar dagen was mijn conclusie al dat de NAVO hier heeft opgetreden als de luchtmacht van de rebellen. Zo is het ook opgevat door de opstandelingen in Libië. Daarmee is dit conflict niet in de kiem gesmoord maar juist verhevigd, met een groot aantal doden, met burgerslachtoffers en met een onduidelijke positie van de NAVO als het gaat om de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van burgerslachtoffers. Dat is mijn probleem hiermee.

De heer Ten Broeke (VVD): Dat was niet mijn vraag. Ik neem de woorden van de heer Van Bommel altijd serieus. Dat doe ik nu zelfs in het bijzonder. Dat heeft hij in ieder geval bereikt. Mijn vraag was de volgende. Kan de heer Van Bommel in het licht van zijn eigen woorden aangeven hoe de SP in dezen had willen opereren? Hij zegt dat het NAVO-optreden buitensporig was, terwijl nagenoeg iedereen zegt dat het aantal burgerslachtoffers relatief laag is. Hij is voorts van mening dat er met minder geweld meer resultaat voor meer burgers had kunnen worden bereikt.

De heer Van Bommel (SP): Twee prominente en permanente leden van de Veiligheidsraad zeggen dat deze wijze van optreden, deze uitvoering van resolutie 1973, voor hen niet aanvaardbaar is als toepassing van Responsibility to Protect. Daarmee is het politieke probleem gecreëerd waar nu de hele wereldgemeenschap voor staat, namelijk dat het concept Responsibility to Protect voorlopig besmet en misschien wel voorgoed verpest is. Daarmee kunnen we in toekomstige situaties waarschijnlijk helemaal niet meer op basis van dit concept optreden. Dat is een verlies voor de wereldgemeenschap.

Ik wil de vraag van de heer Ten Broeke best beantwoorden. Als wij aan de knoppen hadden kunnen zitten, zouden wij van het begin af aan hebben gezegd: dit moet niet met buitensporig geweld gebeuren. In de eerste paar dagen is een enorme hoeveelheid kruisraketten op Libië afgevoerd. Dat heeft grote schade veroorzaakt. Dat heeft mensenlevens gekost en infrastructuur verwoest. En het heeft politiek veroorzaakt dat de rebellen de zekerheid hadden dat de NAVO zou gaan optreden als hun luchtmacht. Een andere beslechting van dit conflict dan de totale overwinning waar de oppositie naar streefde, en dus «regime change» – jawel! – was daarmee hun agenda geworden, omdat de NAVO zo had opgetreden. Dat zijn de politieke feiten.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Amnesty International heeft uitspraken gedaan over die onschuldige burgerdoden. Hoeveel het er zijn, weten we niet. Ik vraag de regering wat haar indruk van de cijfers is. Van NAVO-zijde hebben we slechts een vage verklaring gezien. Er is enige spijt en over aantallen doet men geen precieze uitspraken, hooguit bagatelliserend. Het onderzoek van het Internationaal Strafhof zoals aangekondigd door Moreno-Campo, heeft nog niets opgeleverd. Aanvankelijk wilde de NAVO daar niet eens aan meewerken. Dan laad je de verdenking op je dat je wel iets te verbergen hebt. Als de NAVO dit naar de eigen maatstaven keurig en netjes heeft gedaan, dan moet de NAVO op dit punt volledige medewerking verlenen. Ik roep de regering op daar in internationaal verband, in NAVO-verband, op aan te dringen.

Resolutie 1970 betreft het wapenembargo. Desondanks zijn er berichten dat NAVO-lidstaten en andere landen wapens hebben geleverd aan de opstandelingen in Libië. Op dit moment lijkt hetzelfde indirect te gebeuren in Syrië. Dat is in strijd met het wapenembargo, dat is ook in strijd met de politieke verantwoordelijkheid van NAVO-lidstaten om conflicten niet verder met wapens te voeden. Erkent de regering dat deze wapenleveranties in strijd waren met de aangenomen resoluties en dat die niet hadden mogen plaatshebben?

Het is van belang om te spreken over de ontwikkelingen in Libië na Kadhafi. Kennelijk ontbreekt het aan een functionerend centraal gezag. Er is sprake van tot op de tanden gewapende milities. In 60 gevangenissen worden zo'n 8 000 gevangenen vastgehouden en er vindt marteling plaats. De gevangenen worden door voormalige opstandelingen buitenrechtelijk geëxecuteerd. Is dat nu het nieuwe Libië waarnaar gestreefd werd met deze operatie? Is er in Libië nu niet gewoon sprake van volledige chaos, waarin het gijzelen, het gevangen nemen van ICC-medewerkers eigenlijk een volstrekt logische ontwikkeling is, omdat niemand het meer voor het zeggen heeft in Libië? Is de zelfverklaarde semi-autonome regio Barqa in het oosten van Libië, waar is opgeroepen tot een boycot van de eerste vrije verkiezingen, niet een teken aan de wand dat Libië als eenheidsstaat op termijn wellicht verdwijnt en dat daar waarschijnlijk nog meer bloedvergieten aan voorafgaat?

Ten slotte heb ik een vraag over de bootvluchtelingen. Deze kwestie is apart aan de orde gesteld. Daarover moeten vragen worden gesteld. Waarom reageerde de NAVO niet op de noodoproep van de bootvluchtelingen? Waarom werd de noodoproep door het NAVO-hoofdkwartier niet doorgestuurd aan de NAVO-schepen in de Middellandse Zee? Waarom was de NAVO tijdens de Libië-missie, zoals in het rapport van de Raad van Europa wordt geconcludeerd, nauwelijks benaderbaar voor «Search and Rescue»-missies. Welke maatregelen neemt de NAVO om in de toekomst dit soort dodelijke nalatigheid te voorkomen? Dat is misschien nog wel de belangrijkste vraag. In de brief over deze kwestie schrijft de minister dat de NAVO meer inzicht probeert te krijgen in de omstandigheden waaronder dit incident plaatsvond. Is hier inmiddels al meer inzicht in verkregen?

De heer Knops (CDA): Ik kan het heel kort houden. De heer Van Bommel zegt dat Search and Rescue een verantwoordelijkheid van de NAVO. Bij mijn weten is Search and Rescue een verantwoordelijkheid van de diverse lidstaten, wellicht toevallig NAVO-lidstaten, die in dat gebied met schepen aanwezig zijn. Die hebben daar dus een eigen verantwoordelijkheid. Het kan nooit een NAVO-taak zijn.

De heer Van Bommel (SP): Ik beroep me op het rapport van de Raad van Europa. De Raad van Europa stelt in zijn rapport dat de NAVO tijdens de Libië-missie de zaak wel coördineerde, maar niet benaderbaar was voor «Search and Rescue»- missies. Wanneer iets gecoördineerd wordt door de NAVO, is het logisch dat de NAVO daarop wordt aangesproken. Hier is jammerlijk gefaald. Dat moet toch worden erkend.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. In maart 2011 spraken wij voor het eerst over de Operation Unified Protector en in september 2011 spraken wij over de verlenging ervan. Mijn fractie was in maart 2011 voorstander, maar zij sprak haar twijfel uit over de verlenging. Zij had toen een behoorlijke discussie, onder anderen met de minister van Defensie, over nut en noodzaak van deze verlenging. Wat zouden we immers nog kunnen vinden aan wapens en wat zouden we nog kunnen begeleiden als het gaat om de handhaving van het vliegverbod boven Libië? Dat waren destijds serieuze discussiepunten.

Bij deze operaties stonden drie punten centraal: de bescherming van de burgerbevolking, de handhaving van het vliegverbod boven Libië en het afdwingen van een wapenembargo. Van belang is of de gestelde doelen gerealiseerd zijn. Kan de minister van Defensie hierop reageren? Hij herinnert zich vast nog wel het debat met mijn collega Timmermans in september over nut en noodzaak van de verlenging. Zijn de doelen behaald die men toen voor ogen had?

Voorts vraag ik aan de minister van Buitenlandse Zaken informatie over de politieke situatie. In de evaluatie staat dat we ons in een transitiefase bevinden – dat weet iedereen – en dat er sprake is van multilatere en bilaterale betrokkenheid. Dat wordt verder niet uitgewerkt in de evaluatie. Het is al eerder aangehaald: de situatie in Libië is natuurlijk gewoon zorgelijk. In de evaluatie staat: de politieke situatie in Libië is zorgelijk. Wat betekent dat? Kunnen wij nu terugkijkend zeggen: we hebben een bijdrage geleverd voor de langere termijn, ook politiek gezien?

Collega Hernandez heeft ook al gesproken over de training van eenheden. Mijn fractie is er beslist niet op tegen om te zeggen: ook daar is gewoon geoefend. We zijn tijdens een werkbezoek op Sardinië geweest. Ik heb er geen bezwaar tegen dat je de daar gebruikte vlieguren ook als oefenuren kunt zien. Wel van belang is om op een gegeven moment te bezien waar middelen en geld vandaan gehaald worden, want we hebben ter plekke van de aanwezige militairen begrepen dat het moeizaam ging. Er is al gesproken over het leveren van munitie aan alle landen. Die vraag wil ik ook herhalen.

Op pagina 14 van de evaluatie wordt gesproken over de MIVD-taken en de potentiële dreigingen tegen personeel. Kan de minister daar iets meer over zeggen?

Mijn volgende vraag gaat over de financiën. Dat blijft altijd een moeilijk punt. Daarbij noem ik de onderdelen die ingezet zijn, de reserveonderdelen, de voor de missie benodigde budgetten en de trainingsuren. Er zijn minder vlieguren gemaakt dan gepland. Die kunnen nu alsnog gemaakt worden. In hoeverre komen die terugberekeningen weer op het defensiebudget?

Mijn laatste vraag luidt: wat zijn nu onze plannen na deze evaluatie? Deze vraag sluit aan bij mijn eerdere vraag over de politiek. De minister van Buitenlandse Zaken heeft zich daarover uitgesproken. Wij hebben daar nog geen verdere invulling van gezien. Het is van groot belang dat deze missie niet op zichzelf blijft staan in onze inbreng in de NAVO. Ook die kritiek is eerder geuit.

De heer Van Bommel (SP): Suggereert mevrouw Eijsink dat het aanvaardbaar is dat deze vlieguren als oefenuren worden beschouwd?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Wij hebben in een eerder debat al besproken dat militairen hun oefenuren moeten maken. Er hoeft geen bezwaar tegen te zijn als vliegers hun vlieguren daar maken. Ik vraag de minister om daarop te reageren. We hebben dat eerder besproken, dat is niet nieuw.

De heer Van Bommel (SP): Ik was tijdens ons werkbezoek zeer onder de indruk van het verhaal van de piloten. Ik wil mevrouw Eijsink voorhouden dat hun klacht juist was dat je die vlieguren niet kunt zien als oefenen, omdat je tijdens het oefenen allerlei verschillende kunstjes oefent die je in de praktijk niet kunt trainen. Het is een verlies van kostbare oefenuren, dat hier weliswaar door creatief boekhouden kan worden weggeschreven maar dat door de vliegers in de praktijk als een probleem wordt gezien. Erkent mevrouw Eijsink dit of heeft ze dat gemist tijdens ons werkbezoek?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik kan uiteraard een keer iets missen, maar het creatieve boekhouden bij Defensie is mij de afgelopen jaren gebleken. Ik let daar ook op en, zoals u weet, ook op de kleintjes! Ik wil die vraag toch gewoon aan de minister voorleggen, want tijdens hetzelfde werkbezoek heb ik ook diverse mensen gesproken. Ik leg deze vraag aan de minister voor en ben nieuwsgierig naar het antwoord.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Ik wil graag minister Hillen bedanken voor het feit dat de Nederlanders in Afghanistan vanaf 12 september hun stem kunnen uitbrengen. Dat is dezelfde dag als waarop de Nederlanders hier in Nederland stemmen. Ik dank hem voor het mogelijk maken van de stembus in Kunduz.

Wij hebben het vanavond over de NAVO-operatie Unified Protector in Libië, waar Nederland tussen 1 april en 31 oktober 2011 aan heeft bijgedragen. Mijn fractie heeft dit gesteund. D66 diende samen met GroenLinks een motie in waarin werd gepleit voor een no-flyzone die door de hele Kamer werd aangenomen. Mijn fractie spreekt haar waardering uit aan alle mannen en vrouwen die bijgedragen hebben aan deze operatie. Als ik luister naar vorige sprekers, zou ik willen zeggen: nee, het was geen perfecte missie maar ik vraag me af of perfecte missies bestaan. De start die dit kabinet met deze missie maakte, blonk niet uit in doortastendheid. Er was allereerst onduidelijkheid over de VN-resolutie. Minister Rosenthal wilde direct meedoen. Wij herinneren ons zijn woorden nog: wie A zegt, moet ook B zeggen. Dat uitgangspunt stond op gespannen voet met dat van zijn collega Hillen. Die zei namelijk dat het niet vanzelfsprekend was om hupsakee erin te gaan.

Een ander punt waar mijn fractie, net als een aantal andere fracties in de Kamer, vraagtekens bij zette, was de air-to-ground-rol. Het kabinet koos daar niet voor en hield het bij air-to-air. Mijn fractie was van mening dat wanneer je gegevens verstrekt aan anderen, bommen levert voor Deense vliegtuigen en de mogelijkheid hebt om zelf air-to-ground mee te doen, dit niet onbenut hoeft te blijven. Hoe kijkt het kabinet terug op de geschiedenis? Had het sneller duidelijkheid kunnen geven en had de air-to-ground-rol een meerwaarde kunnen hebben?

D66 dankt het kabinet voor de eindevaluatie. Deze onderstreept de meerwaarde die de NAVO kan hebben. Tegen de heer Hernandez zou ik willen zeggen: NAVO betekent ook bondgenootschap. Ik herinner me dat de PVV-fractie dat bondgenootschap hoog had zitten. Dus als de NAVO ingrijpt, vind ik het niet meer dan logisch dat Nederland ook bekijkt wat het kan bijdragen.

De heer Hernandez (PVV): Wij hebben er in ieder geval niet mee ingestemd dat de NAVO-operatie door Nederlanders ondersteund werd. Dat heeft de partij van mevrouw Hachchi wel gedaan. Haar partij is dus ook direct schuldig aan datgene wat er allemaal heeft plaatsgevonden. Zij moet mij dus de maat niet nemen.

Mevrouw Hachchi (D66): Hier neem ik ten stelligste afstand van. Als wij deze redenering van de heer Hernandez doortrekken, dan zouden we kunnen zeggen: als de PVV niet voor een bijdrage was en zelfs de no-flyzone nu hier ter discussie stelt, dan was de PVV aansprakelijk geweest voor de slachting die mogelijk door Kadhafi was aangericht als de internationale gemeenschap niet had ingegrepen. Zo'n redenering is onzin. Nogmaals, als je kiest voor het NAVO-bondgenootschap, dan kijk je als land serieus naar wat je kunt bijdragen. Bij de PVV betekent dit per definitie: nee, Nederland doet niks.

De heer Hernandez (PVV): Het is ook fijn om te horen dat de fractie van D66 meteen braaf in de houding springt als de NAVO iets roept, ook als dat dus hersenloze acties betreft. Ik wil mevrouw Hachchi eraan herinneren dat mijn fractie moties heeft ingediend waarin werd uitgesproken dat wij tegen een Nederlandse bijdrage aan die NAVO-operatie waren.

Mevrouw Hachchi (D66): Volgens mij was zo'n beetje heel de wereld, en ook de PVV hier in Den Haag, het erover eens dat er een no-flyzone moest komen, omdat er een slachting zou plaatsvinden. Een hersenloze actie of missie zou ik het dus zeker niet willen noemen. Ik vind de PVV hierin ook niet consistent.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. De NAVO greep in om een humanitaire ramp te voorkomen, maar dat ging niet geheel zonder kinken in de kabels. Er waren bondgenoten die het niet eens waren met de strategie, zoals Duitsland en Turkije. Er waren landen die geen militaire bijdrage leverden. Er was de vrees voor gebrek aan vliegtuigen en precisiebommen. Er was vrees voor onvermogen van de NAVO en er was vrees voor een patstelling. Het verliep in militair opzicht echter uiteindelijk beter dan gedacht. De NAVO greep in binnen tien dagen na de stemming over resolutie 1973. Binnen tien dagen waren tientallen schepen en honderden vliegtuigen in actie en er bestaat geen twijfel dat de NAVO vele levens heeft gered.

D66 wil vandaag graag aandacht vragen voor twee zaken: de bondgenootschappelijke verhoudingen en de burgerslachtoffers. D66 vindt het goed als de NAVO meer is dan alleen de Verenigde Staten. Dat was nu zeker het geval. Slechts 45% van de vluchten werd verricht door de VS. Waren de Amerikanen in Kosovo verantwoordelijk voor 90% van alle precisiebombardementen, nu werd 90% daarvan niet door Amerikanen gedaan, met een precisie die geen precedent kent. Aan de andere kant werd het bondgenootschap op meerdere fronten getest. Duitsland steunde niet alleen resolutie 1973 niet, maar Duitsland onthield zich ook van alle praktische ondersteuning aan de missie. Polen zei dat de operatie gedreven werd door oliebelangen. Van de 28 lidstaten leverde de helft even significant een militaire bijdrage. Daarvan waren 8 lidstaten bereid air-to-ground-vluchten voor hun rekening te nemen. Alleen Frankrijk en Engeland leverden aanvalshelikopters, maar Frankrijk dropte zelfs wapens voor de rebellen, ondanks het wapenembargo. De minister zegt dat de bondgenootschappelijke solidariteit op de proef werd gesteld, maar dat uiteindelijk de eenheid toch werd bewaard. Kan hij daar iets meer over zeggen, ingaand op de voorbeelden die ik net genoemd heb? Hoe wordt dit soort zaken naderhand besproken? Welke lessen worden eruit getrokken? Zijn of komen er voorstellen om dit in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen.

De NAVO heeft er zo veel mogelijk aan gedaan om burgerslachtoffers te voorkomen. Het aantal burgerslachtoffers is beperkt gebleven, maar dat moet natuurlijk vanzelfsprekend zijn. We kunnen tevreden zijn over een militaire organisatie die haar trots in belangrijke mate ontleent aan het feit dat het aantal burgerslachtoffers beperkt is gebleven. Wij hopen dat dit aspect tot een standaard leidt die ook zal gelden bij volgende missies. Dat geldt voor iedere fase van de missie. Nederland zal zich hier altijd hard voor moeten blijven maken. De International Commission of Inquiry on Libya concludeert dat bij een beperkt aantal aanvallen sprake was van burgerslachtoffers en doelwitten zonder een militair karakter. De minister gaat in zijn brief niet in op het feit dat de NAVO lange tijd niet alle informatie wilde geven over deze acties. Klopt dit nog steeds? Zal de minister hier toch op aandringen?

Ik rond af. D66 blijft aandacht vragen voor de bescherming van de burgerbevolking in situaties als deze. Zij vraagt om een duidelijke inzet van het kabinet vanaf het begin. De Operation Unified Protector heeft enkele zwaktes van de bondgenootschappelijke solidariteit laten zien, maar de uiteindelijke inzet is een succes te noemen. Er was sprake van een duidelijke noodzaak, regionale steun en een volkenrechtelijk mandaat. Dat maakte de interventie noodzakelijk. De NAVO maakte de interventie mogelijk.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Voor ons ligt de eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de missie in Libië. Wij onderschrijven de conclusie van dit rapport. Al met al is dit een geslaagde missie die relatief snel is opgezet en uiteindelijk in overeenstemming en samenwerking is uitgevoerd. Aanvankelijk had mijn fractie een aantal bezwaren tegen de vele losse eindjes die er in het begin waren, maar ook zij heeft uiteindelijk de missie kunnen steunen. Veel burger zijn gespaard gebleven van de gruwelijke misdaden van het Kadhafi-regime. Mijn fractie heeft echter wel zorgen over het aantal luchtaanvallen, waarbij 72 burgerslachtoffers zijn gevallen. Human Rights Watch heeft bij een aantal aanvallen geen enkele indicatie gevonden dat het hier ging om een militair doelwit. Deze aanvallen – en andere als die er zijn – moeten onderzocht worden door de NAVO. Antwoorden moeten worden gevonden. We moeten weten waarom het daar mis heeft kunnen gaan. Ook compensatie aan slachtoffers en nabestaanden is daarbij van belang.

De NAVO heeft niet alleen geweigerd om informatie te verstrekken aan Human Rights Watch, maar ook het onderzoeksteam dat wordt geleid door de VN heeft geen informatie gekregen. Ook de VN heeft bij een aantal locaties geen indicatie gevonden van een mogelijk militair doelwit. Ook de VN roept de NAVO op om vervolgonderzoek te doen. In de eindevaluatie staat echter wel dat de NAVO heeft meegewerkt aan verschillende onderzoeken, zoals die van de VN en Human Rights Watch. Daar denken zij dus heel anders over. Ook zij vinden dat deze houding van de NAVO ongewenst is.

Als burgerbescherming het doel is geweest en er zorg is uitgegaan naar het vermijden van burgerslachtoffers, moet transparantie hierover vooropstaan. Bij het overleg voorafgaand aan de NAVO-top hebben wij hierom gevraagd. Inmiddels zijn we een maand verder en hebben we nog steeds geen reactie, ondanks een magere toezegging van de minister. Is hij nu bereid om een stap verder te gaan en de NAVO op te roepen tot meer transparantie, onderzoek en genoegdoening voor de overlevenden en nabestaanden? Gaat hij de regering van Libië ook vragen om ervoor te zorgen dat onderzoek mogelijk wordt gemaakt en zelf onafhankelijk onderzoek te organiseren? Ik hoor hierop graag een reactie of liever gezegd een toezegging van de minister

Burgerbescherming en het wapenembargo zijn nog steeds van groot belang. In deze fragiele situatie waarbij rivaliserende milities vrij spel hebben tegenover een zwak centraal gezag, is verzoening essentieel. Het geweld moet stoppen en de enorme hoeveelheid wapens die in omloop is, maakt het er niet beter op, zeker in een situatie waarbij het centrale gezag niet bij machte is om milities te ontwapenen. Dit draagt verder bij aan onveiligheid.

Naast het incident met ICC-medewerkers is in Benghazi een konvooi van Britse diplomaten beschoten. Vorige week ontplofte een bom bij de Amerikaanse ambassade en eerder werd een gebouw van het Rode Kruis bestookt. Ook was er een aanslag op een konvooi van de VN. Is er zicht op waar deze aanslagen vandaan komen? Kan de minister ervoor zorgen dat ook hier onderzoek naar wordt gedaan door de overgangsregering?

Het doel om bescherming te bieden aan burgers is wat ons betreft nog niet bereikt. De regering lijkt dat wel te denken met de huidige inzet van een à twee personen bij de EU en de VN, maar dat staat nogal in schril contrast met de militaire inzet. Hoe zit het met de 3D-benadering waar Nederland normaliter om bekend staat? Ik heb al heel lang en herhaaldelijk gezegd dat de Responsibility to Protect veel meer is dan alleen de last resort militaire interventie. Nederland heeft expertise in huis als het gaat om ontwapening en democratiseringsprocessen. Heeft de minister deze capaciteit aangeboden en, zo ja, wat was de reactie daarop? Hoe staat het nu met de UNSMIL? Komt deze missie nu van de grond? Zijn er tekorten?

Ik kom te spreken over de vluchtelingen. De minister wist aanvankelijk niet hoe snel hij moest zeggen dat we vooral geen vluchtelingen zouden toelaten.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik wil over het vorige punt nog een vraag ter opheldering stellen. Ik hoor de heer El Fassed spreken over de 3D-benadering. Ik begrijp niet zo goed wat de evaluatie van OUP met de 3D-benadering te maken heeft.

De heer El Fassed (GroenLinks): De conclusie is dat burgerbescherming verder gaat dan alleen de missie als zodanig met een no-flyzone en een wapenembargo. Als je kijkt naar het doel, is de burgerbescherming niet ineens afgelopen. Ik denk dat Nederland ook een verantwoordelijkheid heeft om te kijken naar andere middelen die kunnen worden ingezet ter verbetering van de situatie in Libië. De vraag is of er capaciteit is, of de minister dat heeft aangeboden of dat ernaar gevraagd is.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Er wordt in de evaluatie gesproken over een transitiefase. Naar mijn mening is ontwikkelingssamenwerking iets heel anders dan een land helpen in een politieke situatie van transitie. Wat bedoelt de heer El Fassed nu? Ontwikkelingssamenwerking is natuurlijk een vorm van 3D. Een politieke situatie in transitie is, wat mij betreft, een heel andere.

De heer El Fassed (GroenLinks): Volgens mij hebt u dan een nogal nauwe definitie van ontwikkeling. Daarbij gaat het om politieke, sociale en economische processen. Dat is veel breder dan het slaan van putten om water te halen. Dan gaat het ook om diplomatieke steun en om het wijzen van een regering op haar verantwoordelijkheid als het gaat om het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar incidenten. Daar gaat het dan over.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog en zal ingaan op de vluchtelingen. Ik zei al dat de minister aanvankelijk niet wist hoe snel hij moest zeggen dat we vooral geen vluchtelingen zouden toelaten. Toen ik ergens in februari vorig jaar begon over de Responsibility to Protect, moesten we nog zo'n drie dagen wachten omdat de vluchtelingen eerst tegengehouden moesten worden. Hij verwees daarbij naar de buurlanden Tsjaad, Sudan, Egypte, Algerije en Tunesië. Dat zijn stuk voor stuk landen die onder hoge druk stonden. Te gênant voor woorden! Ik hoef daarbij niet uitgebreid stil te staan bij de onmenselijke situatie op Lampedusa. Hoe kijkt de minister daar nu zelf op terug?

Niet alleen de VN loopt tegen de NAVO-muur op, maar ook mijn collega Tineke Strik, rapporteur voor de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, krijgt niets te horen. Zij heeft onderzoek gedaan naar het incident waarbij 72 bootvluchtelingen zijn omgekomen in de Middellandse Zee. Een in- en intriest incident! Is de minister bereid zowel bij de NAVO als bij de betrokken lidstaten aan te dringen op transparantie hierover? Heeft de NAVO zelf al meer inzicht in de omstandigheden waaronder dit incident plaatsvond? Is al besloten tot aanscherping van procedures? Ik hoor daarop graag een uitgebreide reactie van de minister.

De heer Hernandez (PVV): Kan de GroenLinks-fractie misschien toelichten of zij deze operatie zinvol heeft gevonden? Zo ja, waarom heeft zij dan tegen een verlenging gestemd?

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik kan me dat debat nog heel goed herinneren. Zoals ik al heb gezegd, hadden wij nog een aantal losse eindjes. Dat ging over de grote hoeveelheid schriftelijke vragen die nog onbeantwoord waren en waarop we de antwoorden vijf minuten voor het debat pas kregen. Dat waren vragen over de landen die zouden deelnemen en over de militaire activiteiten die aan de orde zouden zijn. De juridische experts binnen de NAVO waren het nog niet eens over de invulling van de resolutie. Er was geen duidelijkheid over eventuele activiteiten van special forces. Er was onduidelijkheid over wapenleveranties en over het doel van de missie. Daarom hebben wij toen een motie ingediend om niet over één nacht ijs te gaan maar eerst nog wat meer duidelijkheid te krijgen. We konden op die avond zonder al die informatie dat besluit niet nemen.

De heer Hernandez (PVV): De fractie van GroenLinks geeft dus gewoon aan dat zij heeft ingestemd met een operatie, terwijl ze niet wist wat die operatie zou inhouden. Dat zegt de heer El Fassed hier eigenlijk namelijk de fractie van GroenLinks. Is dat een juiste constatering?

De heer El Fassed (GroenLinks): We hebben daarna gekeken hoe de situatie verliep. We hebben daarna de situatie langs diezelfde criteria gelegd en konden ons vinden in de wijze waarop de samenwerking op dat moment verliep. Daarbij was sprake van meer eensgezindheid. Die vragen zijn toen beantwoord.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Na elke missie op grond van artikel 100 volgt een evaluatie. Dat is een goed gebruik. Deze evaluatie lijkt ook een beetje op een evaluatie van de inbreng van verschillende fracties. Ook dat is een goed gebruik.

Waar deden we het voor? Na een lange aanloop werd op 17 maart 2011 de resolutie 1973 aangenomen. De VVD-fractie heeft al vaker gezegd dat dit een bijzondere resolutie was, omdat daarin voor de eerste keer het beginsel Responsibility tot Protect, ooit door Kofi Annan naar voren gebracht in 2005, mogelijk werd gemaakt. Die resolutie en het optreden van de internationale coalition of the willing, waar de NAVO een bijzondere en belangrijke rol in heeft gespeeld, maakten het mogelijk om een moderne slachting, zoals we die sinds Srebrenica of sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer hebben gezien, te voorkomen. We zullen het nooit zeker weten. Gelukkig niet! Daarvoor verdienen alle militairen en ook deze regering lof. Zij verdienen lof voor de bijdrage die is geleverd. Dat geldt uiteraard ook voor de andere landen die hebben deelgenomen.

Zoals bekend, had de VVD-fractie de nodige vraagtekens bij de reikwijdte van onze inzet. Het ging om de vraag of we ook air-to-ground hadden moeten doen. Het ging, simpel gezegd, om de vraag of we mee hadden moeten bombarderen, gegeven het feit dat de Nederlandse vliegers op dit vlak ook bij het handhaven van andere no-flyzones bijzondere ervaringen hebben opgedaan. Wij vonden dat dat had gekund. De regering zegt daar het hare over. Waar het nu om gaat, is dat we evalueren wat er wel is gebeurd.

Ik wil dan direct een prangend punt naar voren brengen. Mijn fractie vroeg in het debat over de artikel 100-brief of het wellicht noodzakelijk of verstandig was om onze F-16's uit te rusten met verdedigingsmiddelen die het mogelijk maken om zich te verdedigen op het moment dat men wordt aangestraald. De minister antwoordde destijds: voor zover wij überhaupt aanstuurbaar zijn voor geleide wapens via de radar, zullen we ons uit de voeten maken als dat mocht gebeuren, wat niet erg waarschijnlijk is omdat wij daarvoor op een te grote hoogte zitten. Op pagina 14 van de evaluatie staat echter: «De mobiele en draagbare systemen waren lastiger te lokaliseren en daardoor moeilijker uit te schakelen, waardoor de dreiging van deze middelen aanzienlijk bleef. De Nederlandse F-16's waren voorzien van zelfbeschermingsmiddelen, maar beschikten niet over sensoren om de aanwezige moderne, niet radargeleide dreiging te detecteren. Tijdens OUP zijn Nederlandse F-16's enkele malen aangestraald door target tracking radars van zowel strategische als tactische luchtverdedigingssystemen van het regime.»

De vraag is helder. De VVD-fractie heeft destijds op dit risico gewezen. In het kader van de artikel 100-evaluatie ben ik wel verplicht om nu ook aan de minister te vragen of Nederlandse militairen daarbij risico's hebben gelopen en wat de les is die de Nederlandse regering daar voor volgende artikel 100-situaties uit gaat trekken.

De Nederlandse bijdrage bestond uit een mijnenjager, een KDC-10-tankvliegtuig en zes F-16-jachtvliegtuigen. Veel Nederlands personeel is actief geweest. Wij hebben dat kunnen zien op Sardinië en wij hebben daar ook onze waardering uitgesproken. Ik ben blij dat de Kamer in staat is geweest om met de minister iets te regelen voor het verlies aan trainingsuren. Hulde daarvoor! In het totaal hebben over de gehele periode meer dan 400 Nederlandse militairen hun uitermate belangrijke bijdrage geleverd.

Ook over de financiën is positief nieuws te melden, want deze missie bleef behoorlijk binnen het budget met 18,7 mln. terwijl er bijna 40 mln. was begroot.

Ik heb het punt al gemaakt over het mandaat, de caveats en in dit geval met name het risico voor onze piloten. Ik hoor daarop graag nog een antwoord.

Ik wil een ander punt maken dat mij zorgen baart: de Europese inzet versus de Amerikaanse inzet. Al snel werd duidelijk dat met name de Europese inzet toch wel wat op zijn achterste benen liep. Los van het feit dat we de Amerikanen nodigen hadden om überhaupt strategisch te kunnen opereren, los van het feit dat we de Amerikanen nodig hadden om in de eerste 24 uur met 100 cruise missiles het luchtverdedigingssysteem uit te schakelen, omdat zonder die actie Nederlandse F-16's en waarschijnlijk ook andere Europese vliegtuigen in de coalitie überhaupt niet inzetbaar zouden zijn geweest, werd pijnlijk duidelijk dat de Europese NAVO-landen de missie maar met moeite konden volhouden. Ik heb het daarbij ook bijvoorbeeld over de air refueling. Ik hoor graag een beoordeling op dit punt. Die miste ik in de evaluatie. Europa heeft 42 toestellen van 9 verschillende typen. De Amerikanen hebben er 650 van maar 3 typen. Zonder die Amerikaanse toestellen had dit niet gekund. Zijn er signalen ontvangen dat de Amerikanen er eigenlijk wel genoeg van hebben? Volgens mij hebben we die signalen ontvangen met de aftredende minister van Defensie.

Het ironische van deze missie is dat het optreden in Libië aan de ene kant als een succes kan worden gedefinieerd, ook wat betreft mijn fractie, en heeft gezorgd voor de revitalisering van de NAVO. De NAVO was tot op dat moment in zekere zin een zieltogend bondgenootschap. Maar aan de andere kant heeft de missie de Atlantische relatie, die zo cruciaal is voor de NAVO, verzuurd. Ik hoor daarover graag een oordeel.

In het tweede deel van de missie, toen het foto's nemen door de Nederlandse F-16's van buitengewoon grote waarde bleek, hebben we ook kunnen zien dat Libië niets anders was dan een open wapendepot. De hele wereld heeft daar nu last van. Zelfs in de antipiraterijmissie die we later deze week nog zullen bespreken, heeft men last van de wapens die vervolgens over de hele wereld zijn verspreid. Ware het ook tegen die achtergrond niet verstandiger geweest als ook Nederland wat forser had kunnen ingrijpen? Kan de minister van Defensie hierop reageren?

De heer Knops (CDA): De heer Ten Broeke noemt terecht het onvermogen van de Europese NAVO-landen om eigenstandig te opereren. Welke oplossing ziet hij daarvoor?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik denk dat ik ongeveer dezelfde oplossing voor ogen heb als de heer Knops en het CDA. Er moet in de eerste plaats sprake zijn van meer en een betere Europese samenwerking, maar dan niet op de manier die D66 vaak naar voren brengt, want dan begint het in Brussel en dan eindigt het daar waarschijnlijk ook. Ik zou dat willen zien als meer samenwerking tussen Europese landen. Ook hier heb je een coalition of the willing nodig. De woordvoerster van D66 sprak in dit debat wederom haar teleurstelling uit over de samenwerking in Europa. Ik ken die teleurstelling niet, want ik had niet anders verwacht. Ik denk dat we hier een les uit moeten trekken. Ik heb nu air refueling als voorbeeld genoemd, maar we zouden het ook over het aantal bevoorradingsmagazijnen in Europa kunnen hebben. Er vallen nog tal van besparingen en efficiency te behalen, die ook operationeel tot uitdrukking zouden moeten komen als Europese landen gezamenlijk, bilateraal en als het kan ook in meerdere samenwerkingseenheden, zouden opereren.

De voorzitter: Ik zie dat iedereen nu wil interrumperen. Mogen niet alleen de vragen wat korter, maar ook de antwoorden?

Mevrouw Eijsink (PvdA): De heer Ten Broeke maakte een opmerking over de begroting. Hij zei dat die zo was meegevallen. Er was inderdaad een budget van 38,3 mln., maar in de evaluatie wordt ook duidelijk gesteld dat er wel heel ruim begroot was en dat het daarom juist meeviel. Er was geen hotel nodig, er was legering, de kosten voor voeding vielen mee, et cetera. Het is allemaal terug te vinden in de evaluatie. Is de heer Ten Broeke het met mij eens dat het dan iets te gemakkelijk is om te zeggen dat het allemaal zo meegevallen is en dat iedereen zo zijn best heeft gedaan? De begroting had gewoon nogal een ruim jasje. Dat kan, maar dan is de conclusie toch een andere.

De heer Ten Broeke (VVD): Dit zijn nu bij uitstek tijden waarin ik het buitengewoon prettig vind om aan sociaaldemocraten uit te leggen dat het goed is om conservatief te begroten en dat je daarmee uiteindelijk altijd spekkoper bent. Dat geldt zelfs voor missies als deze.

De heer Hernandez (PVV): De heer Ten Broeke zei zojuist dat er meer Europese samenwerking moet plaatsvinden, dat er lessen uit de ervaringen in Libië getrokken moeten worden, maar dat de Europese samenwerking ook op haar achterste benen staat. De heer Ten Broeke vindt het voorts noodzakelijk om D66 te betichten van het beginnen en eindigen in Brussel, maar het is de VVD-fractie die naar de pijpen van Brussel danst met de 3%-norm die ze volgend jaar al wil halen. Die opmerking wil ik eventjes neerleggen! De VVD-fractie zegt dat datgene wat vanuit Europa gedaan is, ontoereikend was. Mijn vraag luidt: vindt de VVD-fractie dan dat Nederland meer had moeten doen?

De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, gaat u alleen in op de militaire aspecten.

De heer Ten Broeke (VVD): Wat jammer!

Dit is vergelijkbaar met de gedachte dat de PVV gewoon haar handtekening heeft gezet voor de 3%-norm toen zij nog meedeed aan verstandig beleid. Ook voor samenwerking in Europa geldt dat we het moeten doen met de middelen die wij hebben. Wij proberen zo veel mogelijk defensie te krijgen voor elke euro die we daaraan kunnen spenderen. De Amerikanen noemen dit: «bang for buck». We zijn ook altijd op zoek naar een coalition of the willing in Nederland om dat mogelijk te maken. Er zijn partijen, zoals de uwe, die dat vaak onmogelijk maken. Dat snap ik ook, want voor u is een no-flyzone vooral een freeriderszone. U laat het graag aan anderen over om het vuile werk op te knappen en zet vervolgens «vrijheid» in de naam van uw partij. U hebt echter geen flauw idee, mijnheer Hernandez, wat het is om voor vrijheid te moeten vechten en daarvoor op te komen.

De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, ik vraag u om via de voorzitter te spreken.

De heer Hernandez (PVV): Ik bedank de heer Ten Broeke voor de complimenten. Helaas is het «bang for bucks». De partij van de heer Ten Broeke stemde in met de missies in Uruzgan en Kunduz, terwijl er geen geld voor was en er geen middelen voor waren. Zij stemde ook in met deze missie, die de krijgsmacht op de rand van het faillissement bracht. Laat de heer Ten Broeke daar eerlijk in zijn. Nog steeds heeft hij mijn vragen niet beantwoord. Vindt hij echt dat er meer had moeten gebeuren? Had Nederland daar, wat de VVD-fractie betreft, een rol in moeten spelen?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik ben altijd heel helder geweest over de rol die Nederland heeft gespeeld en die we vandaag evalueren. Ik ben van mening dat dit een zeer geslaagde missie is geweest. Ook in internationaal verband en zelfs in historisch verband is dit een kantelmoment, niet alleen vanuit het perspectief van de NAVO maar ook in het licht van de bijzondere resolutie 1973 en daarmee de internationale rechtsorde. Ik ben blij dat Nederland daar een bijdrage aan heeft geleverd met de steun van veel partijen, waaronder helaas niet de PVV. Hierover kan hetzelfde gezegd worden als over de missie in Uruzgan, waar de PVV eerst voor was en toen tegen. Zij is wel voor de missie in Libië, maar niet als Nederland zelf moet meedoen. Hetzelfde geldt voor Zuid-Sudan en de piraterij. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik hecht er zeer aan dat we hier de evaluatie van de inzet van 400 militairen in Libië bespreken, en dat het geen verkiezingsdebat wordt. Ik vraag u om dat niet te laten gebeuren. Dat vind ik niet correct voor onze evaluatie en de gestelde doelen.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Dank voor de inbreng in eerste termijn. Een groot aantal militairen, niet alleen Nederlandse maar ook andere militairen, heeft in Operation Unified Protector voortreffelijk werk geleverd, met alle risico's die daarbij aan de orde waren. Dat verdient alleen maar lof. Het is niet direct in het kader van Unified Protector aan de orde, maar ook anderen, zoals diplomaten in Libië zelf, hebben in die moeilijke tijd voortreffelijk werk geleverd, niet in de laatste plaats onze ambassadeur, die daar onder zeer moeilijke omstandigheden heeft gewerkt.

De regering beschouwt Operation Unified Protector als een geslaagde operatie. Het is een succes geweest. De doelstellingen zijn gehaald. Ik merk dat sommige leden van de commissie daar heel anders over denken. Sommigen denken overigens wel geheel in de lijn van de regering. Het is van belang geweest dat het een NAVO-operatie was onder een volledig VN-mandaat. Niet alleen de NAVO maar ook de regio bood expliciete steun en leverde een bijdrage. Dat is ook van belang geweest. Nederland heeft een sterke en evenredige bijdrage geleverd op basis van de behoeftestelling van de NAVO. Collega Hillen zal dat op basis van de gestelde vragen nader adstrueren. Hij zal ook op de vragen daaromtrent ingaan.

We moeten niet onder stoelen of banken steken dat er ook lessen te trekken zijn uit de gebeurtenissen en de manier waarop de besluitvorming heeft plaatsgehad. Ik noem twee punten, waar we niet voor weglopen. Hoewel we in de prille beginfase snel hebben gehandeld, had het misschien nog sneller en nog doeltreffender gekund. Ik herinner mij goed die 48 tot 72 uur waarin een en ander in het directe crisismanagement binnen NAVO-verband steeds een uur langer duurde dan men wilde. In het prille begin hebben zich in het kader van de politiek en de betrokkenheid van de bondgenoten ook zaken voorgedaan waarover we achteraf zeggen dat we daar lessen uit moeten trekken. Een voorbeeld hiervan is het feit dat de bijeenkomst in Parijs plaatshad zonder de aanwezigheid van Turkije. Onze premier heeft toen nog een bemiddelende rol gespeeld tussen Turkije en Parijs.

Er is nog een ander punt dat ik niet wil verhelen. Ook leden van de commissie hebben het aangekaart. Het glas was bijna letterlijk halfvol of halfleeg, maar halfvol is vervelend voor een bondgenootschappelijk verband. 13 van de 28 landen is de helft te weinig. Dat moeten we ons ook aantrekken. Daar moeten we wat aan doen. Daarvan zijn we ons allemaal ten volle bewust.

De Libiërs zelf hebben moedig deelgenomen en een belangrijke bijdrage geleverd aan de strijd voor de bevrijding van hun land. Voordat we het weten, vergeten we dat. De toekomst van Libië ligt in eerste instantie in handen van de Libiërs.

De heer Van Bommel (SP): De minister constateert terecht dat zo'n beetje de helft van de NAVO geen steun gaf. Welke politieke conclusie verbindt hij daaraan?

Minister Rosenthal: De politieke conclusie die ik daaraan verbind, is dat wij ernaar moeten streven de bondgenootschappelijke samenwerking te maximeren bij NAVO-inspanningen, van welke aard dan ook. Dat geldt niet alleen voor missies op NAVO-niveau, maar ook voor tal van andere zaken die in de NAVO aan de orde zijn. We hebben te maken met 28 landen, die gezamenlijk de inspanningen moeten leveren die in het NAVO-charter, het nieuwe strategische concept, zijn beschreven. Daarvoor geldt evenredigheid.

De heer Van Bommel (SP): Dient de politieke conclusie niet te zijn dat, om andere redenen wellicht, de helft van de NAVO-landen twijfelde aan de zinvolheid of aan de legitimiteit van dit militair optreden? De minister kan wel zeggen dat we meer moeten doen om onze bondgenoten erbij te betrekken. Dank je de koekoek! Als zij het niet eens zijn met zo'n besluit, kan de minister alle argumenten van stal halen waarom het uit bondgenootschappelijk oogpunt van belang is om eensgezind op te treden, maar dat zal deze landen niet overtuigen. Waarom weegt hij dat niet mee?

Minister Rosenthal: Er zijn verschillende redenen geweest waarom verschillende landen niet wilden of konden meedoen. Voor het ene land was het een politieke afweging. Bij andere landen ging het om andersoortige afwegingen. Daar moesten we mee leven. Ik stel mij in dezen kwetsbaar op. Wanneer een inspanning moet worden geleverd, moeten we kijken naar al datgene wat door de verschillende lidstaten sowieso wordt opgebracht. Dat geldt niet alleen voor de missie die dan op stapel staat, maar ook voor andere missies. Op dat punt is er dus een amalgaam aan overwegingen die aan de orde kunnen zijn wanneer een land wel of niet intekent op een dergelijke missie. De conclusie dat de landen die niet hebben meegedaan, daar in de gegeven situatie geen legitieme redenen voor zouden hebben gehad, is dus te snel getrokken. Daarvoor moet je het totale pakket van inspanningen van de NAVO her en der in de wereld verdisconteren.

Voorzitter. Ik kom op de doelstellingen van Operation Unified Protector en al datgene wat verder aan de orde is geweest. Dat punt is aangekaart door de heer Van Bommel. We hebben dit onderwerp meermalen met elkaar besproken, in voorgaande algemene overleggen en plenaire debatten. Steeds is naar voren gebracht dat «regime change», verandering van het regime, nooit als doelstelling is aangemerkt c.q. is aangepakt in het kader van Operation Unified Protector. «Regime change» is wel een doelstelling geweest van de internationale gemeenschap, in het bijzonder van de Europese Unie; men vond dat Kadhafi wegmoest. Dat is echter nooit in het kader van Operation Unified Protector aan de orde geweest.

De heer Van Bommel (SP): Op dit punt moet ik de minister toch echt tegenspreken. Het is toch een zotte redenering dat lidstaten van de Europese Unie als eis stelden dat Kadhafi weg moest, maar dat het geen expliciete doelstelling was van de NAVO, die militair heeft opgetreden in Libië? Bijna alle EU-lidstaten zijn namelijk ook lidstaat van de NAVO. De leden van de Europese Unie die deelnamen aan de operatie, hebben zelf verklaard: onze eis is dat Kadhafi weg moet; we zetten het militaire instrument in. Dit kun je een-op-een met elkaar verknopen, ook al betreft het geen expliciet onderdeel van de NAVO.

Minister Rosenthal: Het ging om een militaire missie van de NAVO. Die militaire missie was gebaseerd op resolutie 1970 en vooral op resolutie 1973. Met resolutie 1973 worden «all necessary means» gerechtvaardigd. Die zijn op een bepaalde manier ingevuld. Daar is een bepaalde doelstelling bij geformuleerd in het kader van de resolutie van de Veiligheidsraad. Het gaat in het bijzonder om de bescherming van de bevolking, zowel door het land heen als in de «densely populated areas». Het instrumentarium is niet voor meer dan dat gehanteerd. Dat is simpelweg het punt waar het om gaat. In de politieke arena van de Europese Unie werd op een bepaald moment gezegd dat het noodzakelijk was dat Kadhafi weg moest. De Europese Unie heeft echter geen militaire middelen ingezet. Sterker nog, toen op een bepaald moment de vraag aan de orde was of er ook vanuit de Europese Unie een aandeel moest worden geleverd, was het antwoord notoir nee. De Europese Unie heeft op dit domein niet meer geleverd dan een aandeel in humanitaire activiteiten. Dat is heel scherp onder ogen gezien.

De heer Van Bommel (SP): Dit toont weer aan dat wij helemaal niet de kant op moeten van een Europese Unie met een gemeenschappelijk buitenlands beleid en een Europese krijgsmacht die ingezet kan worden vanuit Brussel. Ik maak dit punt niet omdat Kadhafi steun verdient, maar vanwege het simpele feit dat, als Europa zoiets zegt en de NAVO wordt ingezet, er geen andere uitweg meer is dan een grootschalig conflict. Dat probleem is ontstaan door de uitspraken van de Europese Unie. Erkent de minister dat?

Minister Rosenthal: Dat erken ik niet. Ik kan de logica van de heer Van Bommel op dit punt in genen dele volgen. Ik ga er maar meteen op door. Ook tijdens de inbreng van de heer Van Bommel ben ik de draad kwijtgeraakt bij zijn redenering omtrent het aantal doden en het aantal gewonden in Libië. Op een bepaald moment wekte hij zelfs sterk de suggestie dat Operation Unified Protector ook «boots on the ground» had moeten inhouden om datgene te realiseren waar hij over sprak.

De heer Van Bommel (SP): Ik word hier rechtstreeks aangesproken. Ik stel de regering vragen over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht in een NAVO-missie en de uitgangspunten die zij zelf hanteert. Ook stel ik vragen over de resultaten die volgens haar zijn geboekt. Dat is mijn taak als controleur van de regering. Als de minister de vragen niet snapt, dan heeft hij een probleem.

Minister Rosenthal: Ik stel voor om het te laten voor wat het is. Ik herhaal: de doelstelling van Operation Unified Protector was eerst en vooral het beschermen van de burgerbevolking. Doordat de besluitvorming in het begin wat trager was dan we hadden gewild, is er eerst gewerkt vanuit een «coalition of the willing». Laten we niet vergeten wat er is gebeurd. Leden van de commissie hebben dat met nadruk naar voren gebracht. Er zou een ongekend bloedbad in Benghazi hebben plaatsgehad als de coalition of the willing en daarna ook de andere landen die meededen aan Operation Unified Protector niet razendsnel hadden opgetreden. Dat vergeten we nog weleens nu het zich allemaal heeft afgespeeld. Maar alles wel bekeken, houd ik met klem staande dat alleen al om die reden Operation Unified Protector een succes is geweest van de NAVO.

De heer Hernandez (PVV): Ik ben benieuwd hoe minister Rosenthal aankijkt tegen de uitspraak van minister Hillen dat we ervoor moeten oppassen om in dit conflict partij te kiezen, mede in relatie tot wat er in Syrië gebeurt. In de eindevaluatie wordt bovendien vermeld dat de oppositie in Libië dankzij de NAVO-inspanningen steeds beter in staat was zich te verweren tegen het zittende regime. Had de minister dan echt geen idee dat die NAVO-inspanning weleens kon leiden tot «regime change», terwijl «regime change» expliciet geen deel uitmaakte van de doelstellingen?

Minister Rosenthal: Binnen Operation Unified Protector is er geen sprake geweest van de doelstelling «regime change». We mogen er echter wel meer tevreden over zijn dat «regime change» heeft plaatsgehad. Ik neem toch aan dat we daar met elkander tevreden over zijn? Het zou merkwaardig zijn als dat anders wordt geapprecieerd door de Kamer. In het bredere verband gaat het erom dat in ieder geval tot stand is gebracht dat het regime van een van de ergste dictators die er in de naoorlogse periode is geweest, beëindigd is. Dat staat echter los van Operation Unified Protector.

De heer Hernandez (PVV): Niemand kan erop tegen zijn dat deze gruwelijke man verdwenen is. Ik heb echter nog steeds geen antwoord gehad op de vraag hoe dit hele verhaal in het licht moet worden gezien van de uitspraken van collega Hillen. Hij heeft namelijk gezegd dat we er in dit conflict voor moeten oppassen partij te kiezen.

Minister Rosenthal: Je moet er natuurlijk altijd voor oppassen in zo'n conflict op een bepaald moment partij te kiezen. Maar laten we wel wezen: het beschermen van de bevolking, in eerste instantie in Benghazi en daarna in een veel breder gebied in Libië, is van groot belang geweest. Onder anderen de heer Van Bommel vroeg aandacht voor de Responsibility to Protect. Daarbij is het belangrijk dat je, als je niet met niet-militaire middelen in staat bent om te realiseren wat in Responsibility to Protect besloten ligt, op een bepaald moment, als de situatie zich daartoe leent en er kans op succes is, ook militaire interventie zult moeten plegen. Daar gaat het om in resolutie 1973.

De heer El Fassed (GroenLinks): Het zou helpen om op dit punt wat helderheid te verschaffen, ook in de antwoorden op de vragen van de leden Van Bommel en Hernandez. Kan de minister ons haarfijn uitleggen hoe hij de invulling en de basisprincipes van de Responsibility to Protect zag in het kader van de bedreigende situatie in Benghazi, de toespraak van Kadhafi op dat moment en de roep van mensen voor een no-flyzone.

Minister Rosenthal: De vraag stellen is hem beantwoorden. Op dat moment ging het in alle scherpte om datgene waar het bij Responsibility tot Protect om gaat. Op een bepaald moment moet je in zekere zin ingrijpen in de soevereiniteit van een land. Als het regime zelf niet in staat is om de eigen burgerbevolking te beschermen, sterker nog, als het regime het tegenovergestelde doet, namelijk die bevolking dreigt uit te moorden – zie de beruchte redevoering van kolonel Kadhafi – dan is de internationale gemeenschap verplicht om daar op te treden. Alleen Responsibility tot Protect kan geen voorwaarde zijn om te bepalen dat militair moet worden opgetreden. Dan komen we op datgene waar de heer El Fassed ongetwijfeld impliciet ook aan denkt, namelijk de verschillen die er kunnen zijn tussen de situatie in Libië en de situatie in andere landen waar het regime ook op een schandalige manier de eigen bevolking naar het leven staat.

Voorzitter. Ik kom op de burgerslachtoffers. Daarna zal ik kort ingaan op de politieke ontwikkelingen, waar verschillende leden van de commissie naar hebben gevraagd. Uit de cijfers die wij hebben over burgerslachtoffers, blijkt dat er 8 incidenten zijn geweest en dat in totaal 72 burgers om het leven zijn gekomen. Dat is een ongekend laag aantal, ook al omschrijf ik het nu in nogal crue termen. Elk burgerslachtoffer is er één te veel, maar naar omstandigheden heeft de NAVO op een zeer precieuze manier opgetreden in Operation Unified Protector. Human Rights Watch heeft in een rapport van mei jongstleden erkend dat de NAVO belangrijke stappen heeft gezet om burgerslachtoffers te voorkomen. Het UN Panel of Experts heeft gezegd dat er een zeer nauwkeurige campagne is geweest met aantoonbare inzet om burgerslachtoffers te voorkomen. De International Commission of Inquiry on Libya en Amnesty International hebben de NAVO evenzeer lof toegezwaaid voor haar inspanningen om burgerslachtoffers te voorkomen.

Er werd een vraag gesteld over het optreden van de NAVO ter zee en het rapport van de Raad van Europa inzake 63 overleden bootvluchtelingen. De bondgenoten doen altijd het uiterste om bootvluchtelingen te redden wanneer zij in nood zijn. Meer dan 600 drenkelingen zijn gered in de periode van Operation Unified Protector. De NAVO neemt het rapport van Eerste Kamerlid Strik en de resolutie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa zeer serieus. Op dit ogenblik heeft er nog steeds intern beraad plaats over de vraag hoe men follow-up moet geven aan de aanbevelingen uit het desbetreffende rapport. De NAVO probeert de procedures ter zake zo veel mogelijk aan te scherpen. Collega Hillen zal ongetwijfeld zo ingaan op de precieze zaken rond de inspanningen van Defensie. Voor alle duidelijkheid, de NAVO stelt alle informatie die zij beschikbaar heeft, onherroepelijk ter beschikking aan welke onderzoekscommissies dan ook. Een van de problemen daarbij is overigens dat veel informatie bij afzonderlijke lidstaten ligt en dan weer bij elkaar moet worden gebracht.

De heer Knops (CDA): Hierover heb ik ook een interruptie gepleegd tijdens het betoog van de heer Van Bommel. Door deze beantwoording suggereert de minister dat de NAVO hiervoor verantwoordelijk is. Op eerdere vragen van een Kamerlid, ik dacht van de heer Van Bommel, heeft de minister ook geantwoord dat de NAVO weliswaar betrokken was, maar dat de afzonderlijke lidstaten verantwoordelijkheid dragen inzake Search and Rescue. Kan de minister dat bevestigen?

Minister Rosenthal: Dat wil ik bevestigen. Bij reddingsoperaties gaat het in eerste instantie om een civiele taak. De NAVO heeft geen controle over het zeegebied en is dus in die zin niet verantwoordelijk. De wijze waarop de NAVO heeft gereageerd op het rapport van de commissie-Strik laat echter zien dat er desondanks lessen te trekken zijn uit datgene wat door de commissie-Strik naar voren is gebracht. Daarom worden die aanbevelingen ook serieus genomen en is aanscherping van procedures aan de orde.

De heer El Fassed (GroenLinks): De minister noemde heel snel Human Rights Watch, de VN en Amnesty International. Deze drie instanties zeggen echter dat de NAVO niet voldoende meewerkt aan onderzoeken. Kan de minister daarop ingaan? Het is namelijk heel erg belangrijk dat de NAVO zelf onderzoek doet en meewerkt aan onderzoek naar de situaties waarin burgerslachtoffers zijn gevallen.

Minister Rosenthal: De NAVO is zich ervan bewust dat elk burgerslachtoffer er een te veel is. We spreken nu over de burgerslachtoffers in Libië zelf. Daar is onderzoek naar gedaan. Dat wordt nog steeds voortgezet. Het onderzoek wordt gedaan in samenwerking met de Libische autoriteiten. We wachten op de uitkomsten daarvan. Een ander punt dat daar speelt, namelijk compensatie aan de burgerslachtoffers – ook de heer El Fassed vroeg hiernaar – is nu niet aan de orde. Verder onderzoek is nu aan de Libische regering. De NAVO is steeds bereid om daaraan mee te werken. Zij heeft dat meermaals expliciet meegedeeld aan de Libische autoriteiten. Als verantwoordelijkheid van de NAVO zou worden vastgesteld, is er ongetwijfeld de principebereidheid om te kijken naar compensatie. Dat is de constellatie waarin nu wordt gewerkt.

Voorzitter. Ik kom op de politieke situatie. Ik pak meteen enkele punten mee die niet direct de politieke ontwikkelingen betreffen maar ook de sociaaleconomische ontwikkelingen. De leden Van Bommel, El Fassed, Eijsink en Hachchi hebben hier expliciet vragen over gesteld. De Libische regering is voortdurend bezig om verdere stappen te zetten in de richting van democratische transitie. Dat gaat met vallen en opstaan, net zoals in allerlei andere landen in de regio, maar langzaam gaat het wel de goede richting op. De prioriteiten zijn duidelijk: het herstel van veiligheid en centraal gezag en het herstarten van de economie. Ik heb begrepen dat de commissie het hier volkomen mee eens is. Er zijn ook prioriteiten op het gebied van de democratische gang van zaken: het organiseren van verkiezingen en het tot stand brengen van een grondwetgevende vergadering. Twee punten staan hierbij centraal. Ten eerste gaat het bij veiligheid om het binnenloodsen van milities in de reguliere politiestructuur en militaire structuur. De autoriteiten in Libië zijn zich er ten volle van bewust dat dit van meet af aan hun eerste veiligheidstaak is geweest. Dat gaat gepaard met zaken als het voor je rekening nemen van de soldij, dus ervoor zorgen dat mensen maandelijks hun geld krijgen. Het gaat erom dat, als mensen wapens in hun bezit hebben, die wapens ook onder het gezag van de politie en de krijgsmacht worden gebracht. Het is een hardnekkig probleem. Bij de militie in Zintan gaat het niet allemaal van een leien dakje, om het maar vriendelijk te zeggen.

Het tweede punt dat centraal staat, is het punt van de verkiezingen. Bij de verkiezingen doen zich opmerkelijke positieve ontwikkelingen voor. Ik zeg dit op gezag van de Verenigde Naties en de VN-missie in Libië onder leiding van Ian Martin. Men is zeer positief over de manier waarop de verkiezingen worden georganiseerd. In eerste instantie leek het erop dat de registratie van kiesgerechtigden in Libië een groot probleem zou worden. Een paar maanden geleden was het aantal geregistreerde kiesgerechtigden nog om en nabij de 10%. Dat zou een catastrofale ontwikkeling zijn geweest. Momenteel zijn ruim 2,5 miljoen van de 3,5 miljoen kiesgerechtigden geregistreerd en hebben 4 000 kandidaten zich aangemeld. Er zijn maar liefst 300 politieke partijen geregistreerd. Of dat moet worden gezien als een positief of negatief sein, laat ik graag in het midden. De vorming van politieke partijen, waarvan eerst totaal geen sprake was in Libië, is er dus nu waarachtig wel, zelfs in hoge mate. Uitstel van de verkiezingen van eind juni naar 7 juli wordt door de VN en anderen die zich daarmee bezighouden, gezien als een signaal dat men die verkiezingen zo zorgvuldig mogelijk wil voorbereiden en tot gelding wil brengen.

Wat vindt er aan assistentie en dergelijke plaats? Assistentie op technisch gebied bij de organisatie van de verkiezingen vindt plaats vanuit de Verenigde Naties. Verder brengt de Europese Unie een waarnemersmissie tot stand.

Ik heb nog een paar opmerkingen over de sociale en economische ontwikkelingen in Libië, in het bijzonder in reactie op de vragen van de heer El Fassed. Wij zetten het Matra-Zuid-programma in voor een aantal economische activiteiten. Een voorbeeld hiervan is het Private Sector Investeringsprogramma, waarbij we vooral joint ventures steunen tussen Nederlandse en lokale bedrijven in Libië met een sterke nadruk op de inbreng van vrouwen en jonge ondernemers. Tijdens mijn eigen contacten met de Libische autoriteiten merk ik steeds dat zij vooral joint ventures op prijs stellen en niet zomaar het opleggen van onze manieren van handelen aan de Libische gemeenschap van ondernemers, de business community. Wij werken eraan om het Private Sector Investeringsprogramma eind dit jaar voor Libië te openen. In de EU pleit ik voortdurend voor steun voor economisch herstel en voor partnerships, dus ook joint ventures.

Ik bespreek nog snel een aantal punten. Bij de bilaterale steunactiviteiten wordt de focus gelegd op de rechtsstaatontwikkeling, het tegengaan van corruptie en vooral op de opbouw van capaciteit op dit terrein. Wij steunen het Carter Center en de waarnemingsmissie voor de verkiezingen. Wij doen dit samen met andere donoren, in het bijzonder de Verenigde Staten, Canada, Denemarken en Noorwegen.

Dan kom ik nog even terug op de militaire kant van de zaak en, niet te vergeten, de veiligheid. We hebben dit punt echter al meermalen met de Kamer besproken. Wij hebben 1 mln. ter beschikking gesteld voor het ontmijningsprogramma. Mijnen vormen namelijk een ernstig probleem. Ook hebben wij 1 mln. ter beschikking gesteld voor het opruimen van van de schouder afvuurbaar luchtafweergeschut, de zogeheten MANPADS. Verder zet Nederland een expert in bij de EU-missie voor de controle aan Libische grenzen.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik wil de minister graag van de politieke situatie in Libië meenemen naar de politieke situatie hier in Nederland in aanloop naar en gedurende de missie. Ik heb gevraagd hoe het kabinet terugkijkt op de onduidelijkheid die er was tussen minister Rosenthal en minister Hillen. Ook heb ik gevraagd of het voor Nederland een meerwaarde zou hebben gehad als het had bijgedragen aan air-to-ground. Die vragen zijn niet beantwoord.

De voorzitter: Voordat de minister deze vragen beantwoordt, bekijken we even of er nog meer vragen zijn.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Mijn vraag ging over transitie. De minister heeft herhaald wat daarover in de brief zelf stond. Ik dank hem daarvoor. Mijn vraag was echter veel meer gericht op de lange termijn. Ik vroeg of er dan één expert is voor integraal grensbeheer et cetera. Dat staat al in de evaluatie, maar wat gaat de Nederlandse regering doen? Voor hoe lang is die toezegging gedaan? Hoeveel middelen worden op langere termijn structureel en incidenteel ingezet? Dat zou deel moeten uitmaken van de evaluatie.

De heer Van Bommel (SP): Ik heb een vraag gesteld over wapenleveranties. De wapenleveranties zijn toch een overtreding van het wapenembargo? Erkent de minister dat? Had daar niet op gereageerd moeten worden?

De heer El Fassed (GroenLinks): Vanmiddag heeft de heer Ten Broeke al mondelinge vragen gesteld over de ICC-medewerkers. Ik had echter vragen gesteld over de beschieting van een konvooi van Britse diplomaten, een aanslag op de Amerikaanse ambassade en op een gebouw van het Rode Kruis in Benghazi. Wat voor zicht is daarop? In hoeverre is dat gerelateerd aan de missie en de internationale gemeenschap?

Minister Rosenthal: Het is mij niet bekend dat er onenigheid was tussen collega Hillen en mij. Mevrouw Hachchi doelde daarop. Ook in dit verband is steeds sprake geweest van eenheid van regeringsbeleid.

Mevrouw Hachchi stelde ook een vraag over air-to-ground. We hebben besloten om het bij air-to-air te laten, binnen het kader van een sterk en evenredig aandeel in de organisatie van Operation Unified Protector. Ik wijs erop dat het etiket «sterk en evenredig aandeel» ook in NAVO-verband breed is gezien.

Mevrouw Eijsink stelde een vraag over de lange termijn. De assessments op dat punt zijn ook vanuit de Verenigde Naties nog steeds aan de gang. Op basis van die assessments zal worden bekeken hoe we verdergaan. Het is in dit verband van groot belang dat de fundamenten om de ontwikkeling op lange termijn in de goede richting te laten gaan, er nu in elk geval lijken te zijn. In de eerste plaats lijkt de voorbereiding op de verkiezingen de goede kant op te gaan. In de tweede plaats – dat wil ik niet verhelen – zijn niet-gouvernementele organisaties, maatschappelijke organisaties en organisaties van vrouwen in anderhalf jaar tijd, dus in razendsnel tempo, opgebloeid in een land waar niets te vinden was van enigerlei civil society.

De heer El Fassed stelde een vraag over de veiligheidsincidenten. Het is simpelweg onbekend wie achter die aanslagen zitten. Het is ook onbekend of de Britse ambassadeur, het Rode Kruis en de Verenigde Naties zelf het doelwit zijn geweest. De Libische regering onderzoekt dit nu. Hiermee wordt in ieder geval één ding duidelijk: de veiligheidssituatie is nog niet optimaal. Ik zeg nu even na wat de premier gezegd zou hebben over Amsterdam of Putten, alhoewel Amsterdam op dit punt zo af en toe ook nog wel enige rimpelingen kent.

De heer El Fassed vroeg ook naar wapentransporten. We hebben daar eerder met elkaar over gesproken. Operation Unified Protector had betrekking op het wapenembargo van buiten naar binnen en de transporten die op land en langs de zeecorridor in de territoriale wateren van Libië zelf hebben plaatsgehad. In dit kader is er verschil van interpretatie mogelijk.

Veel zaken hebben zich in de sfeer van geruchten afgespeeld. Dergelijke geruchten zijn niet altijd bevestigd.

Minister Hillen: Voorzitter. Ik dank de leden voor de inbreng in eerste termijn.

Allereerst maak ik een opmerking over de geslaagdheid van de missie. Collega Rosenthal heeft gezegd dat de missie geslaagd is. Ik wil dat onderstrepen en erkennen, al was het alleen maar omdat er zo ontzettend veel slachtoffers voorkomen zijn. Mevrouw Hachchi en anderen hebben dat ook opgemerkt. Het gaat om extreme aantallen. Bij de situatie in Syrië kijken we in menig opzicht nog machteloos toe. Alleen al gelet op wat er bij Benghazi opgezet werd, was het ingrijpen van de internationale gemeenschap gerechtvaardigd.

Vervolgens kun je je afvragen of de wijze waarop er is ingegrepen en de manier waarop dat zich verder ontwikkeld heeft ideaal is geweest. Het antwoord op die vraag is nee. Ik citeer mevrouw Hachchi, die mij ook heeft geciteerd: er is geen ideale missie. Die is er inderdaad niet. Van deze missie kunnen en zullen we nog best dingen leren. Collega Rosenthal heeft daar ook op gedoeld. Er waren bijvoorbeeld verschillen tussen landen die de missie steunden of juist niet steunden. De beslissing is gehaast tot stand gekomen. Collega Rosenthal wees er ook al op dat Turkije, Polen en Duitsland verschillende posities innamen. Dat zijn toch heel relevante landen binnen de NAVO. Er was best een en ander aan toe te voegen. Amerika deed maar deels mee. Dat heeft niet tot verzuring van de relatie geleid, maar het heeft Europa wel voor de krachtproef gezet om te bekijken hoe we daarmee konden omgaan, onder andere in politiek en militair opzicht. Het was ook de vraag of we voldoende materieel in huis hadden om dit te kunnen doen. Ook op dat punt zijn er nog best lessen uit te trekken. Al met al kun je blijven zeggen dat het doel waarmee we de missie begonnen zijn, is behaald: een enorm bloedbad is voorkomen. Bovendien zijn Kadhafi en zijn troepen niet in staat gesteld om tijdens de operatie terug te slaan.

Het Nederlandse luchtwapen is niet als wapen gebruikt, maar is alleen gebruikt om te surveilleren. Is daardoor een rol gemist of heeft dat invloed gehad? Bij het vorige debat hebben we hier ook al over gesproken. Het antwoord op die vraag is nee. De NAVO vraagt naar de hoeveelheid beschikbare en benodigde capaciteit inzake alle wapensystemen en naar alle mogelijkheden. Dat wordt allemaal ingedeeld. Als wij hadden gebombardeerd, hadden andere landen onze taak «air policing» moeten overnemen. Met andere woorden, het aantal gevlogen rondjes door welke vliegtuigen dan ook of het aantal te bombarderen rondjes van andere vliegtuigen zouden daardoor in totaal niet afgeweken hebben. Voor het resultaat heeft het dus geen verschil gemaakt. Het enige wat wel verschil kan maken zijn de politieke redenen, dus niet de militaire redenen, om mee te doen. Het feit dat Nederland niet gebombardeerd heeft, heeft in militair opzicht dus geen verschil gemaakt.

De heer Knops (CDA): De redenering van de minister gaat natuurlijk op voor deze situatie.

Minister Hillen: Daar hebben we het toch over?

De heer Knops (CDA): Maar stelt u zich eens voor dat de redenering die in Nederland gevolgd is, navolging had gekregen in die zeven andere landen en dat niet één NAVO-land uiteindelijk gekozen zou hebben voor de mogelijkheid van bombarderen. Dan had iedereen rondjes gevlogen en was de missie niet uitgevoerd. Het verhaal klopt dus wel, maar deze afweging wordt op nationaal vlak gemaakt en achteraf zegt de minister dat het in de praktijk geen probleem is omdat anderen de bommen gooiden. Dat is natuurlijk waar, maar ik wijs toch op het punt waar we net ook met de minister van Buitenlandse Zaken over spraken, namelijk dat het in de NAVO ook gaat om solidariteit en zo min mogelijk caveats. Dit had een probleem kunnen zijn.

Minister Hillen: Dit had inderdaad een probleem kunnen zijn. Achteraf gezien is het echter geen probleem geweest. Sterker nog, Nederland deed niet mee aan de coalition of the willing, die er meteen met vliegtuigen ingegaan is. Toen de vergadering in Parijs afgelopen was, vlogen de eerste vliegtuigen al. Wij zijn erin gegaan nadat de NAVO ertoe had besloten. Toen was deze capaciteit strikt genomen niet noodzakelijk meer. Terugkijkend zou de heer Knops gelijk kunnen hebben als het anders was geweest. Het is echter geweest zoals het is geweest, en dan nog blijft het in politiek opzicht moeilijk balanceren, want het gaat om een politieke afweging en niet om een militaire afweging. In militair opzicht was de uitkomst dezelfde geweest. Politiek gezien is het echter een moeilijke afweging. Ik heb als minister van Defensie, net zoals minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, met het hele kabinet in elke fase eenstemmig besluiten genomen. We hebben overal dezelfde verantwoordelijkheid voor gedragen en die ook als zodanig uitgedragen. Wij hebben ook laten zien dat wij medeverantwoordelijkheid dragen voor de air-to-ground-acties door bijdragen te leveren aan AWACS en aan air-to-air-refueling. De heer Knops kan zich dus afvragen of we iets hebben laten staan. Het antwoord daarop is ja. Binnen het hele conglomeraat van militaire operaties waren er echter een aantal politieke signalen. Die hadden ook te maken met de genesis van de hele operatie, met het feit dat partijen meteen mee zijn gaan doen of juist moeilijk te bewegen waren en alles wat daarmee te maken had. Duitsland deed bijvoorbeeld niet mee. Wij voelen ons ook een sterke bondgenoot van Duitsland. Binnen het Europese deel van het bondgenootschap is ervoor gekozen om aan de ene kant solidariteit te laten blijken en aan de andere kant toch ook te laten merken dat we duidelijk oog hebben voor landen die een en ander nog niet hebben kunnen meemaken. Ook aan die landen dienden we duidelijk te maken dat we daar een zeker mate van solidariteit mee hebben. Om het nog moeilijker te maken, Duitsland bijvoorbeeld heeft uitdrukkelijk uitgesproken dat het politiek volledig verantwoordelijk was voor de missie, ook al deed het in materieel opzicht niet mee. Dat doen uiteraard alle NAVO-partners op het moment dat er een NAVO-actie is. Die actie is dus heel complex. Het is goed om ons achteraf af te vragen wat we ervan kunnen leren, wat niet helemaal goed is gegaan en wat beter is gegaan. Dit moeten we zien in het licht van de totale afweging, waar ik mee begonnen ben, dat er een bloedbad voorkomen is. De Europese landen hebben ook fouten gemaakt. Er zijn ook tekortkomingen geweest. Het is goed om die met elkaar te evalueren, maar alles afwegend kunnen we niet anders zeggen dan dat het een succes is geweest en dat de resultaten die wij wilden behalen, behaald zijn.

De heer Knops (CDA): In eerste instantie heb ik gezegd dat we heel positief zijn over de missie. In het debat gaat het er vooral om scherpte op te zoeken als het beter kan. Zo moet de minister mijn opmerkingen ook zien. Wij zijn in Decimomannu geweest. Wij hebben daar de Duitsers letterlijk zien vliegen. Zij vlogen echter alleen rondjes boven Sardinië. Dat was dus het toonbeeld van hoe het helemaal niet moet, maar het kan nog erger.

Het is niet reëel om achteraf iets te besluiten. De ministers moesten namelijk op basis van de kennis die zij vooraf hadden, besluiten nemen. Maar zou de minister met de kennis van vandaag tot de conclusie kunnen komen dat een Nederlandse bijdrage waarbij wel gebombardeerd zou zijn, een prima mogelijkheid was geweest?

Minister Hillen: Dat was zeker mogelijk geweest, maar ik maak er twee kanttekeningen bij. Ten eerste had ik dan achteraf oordelend ook gehoopt – ik hoop dat we dit ook vooraf kunnen beïnvloeden – dat de besluitvorming minder improviserend en haastig was geweest en dat landen die er wat weigerachtig in zaten, iets meer de kans hadden gehad om te bekijken op welke wijze ze hun bijdrage kunnen leveren. Ik kijk hierbij met name naar de moslimlanden. Ten tweede hadden wij in militair opzicht aanvankelijk ook wel enige voorzichtigheid. Dat had te maken met het feit dat je, als je niet op de grond bent, niet naar doelen kunt leiden en het helemaal vanuit de lucht moet doen, een groot risico loopt op collateral damage. Dat hebben we wel degelijk meegewogen. Gaandeweg bleek het gelukkig mee te vallen. We hebben die afweging wel gemaakt. Omdat wij later pas mee zijn gaan liften, zijn we ook bij die opstelling gebleven, ook voor de politieke duidelijkheid. We hadden bij de verlenging misschien nog een andere positie kunnen innemen. Mevrouw Hachchi vroeg hiernaar. We hebben toen voor alle duidelijkheid de positie ingenomen die wij reeds hadden, ook omdat het militair gezien voor het resultaat niet meer uitmaakte.

De heer Hernandez vroeg: wat moet je daar dan op zee met een mijnenjager die geen boardings kan doen? Het is lastig als een mijnenjager geen boardings kan doen, terwijl er boardings gedaan moeten worden. Er hadden misschien boardings gedaan moeten worden in de buurt van de mijnenjager, maar een eenheid van de NAVO die in de buurt daarvan aan het oefeningen was, is voor de Libische kust gaan liggen. Op het moment dat wij in de buurt waren geweest van een schip dat geboard had moeten worden, zouden wij assistentie van een ander schip hebben gevraagd, maar uiteindelijk is de mijnenjager ingezet om mijnen te ruimen. De Libiërs legden namelijk mijnen voor de kust. De mijnenjagers zijn precies ingezet voor het doel waarvoor ze gemaakt zijn. Achteraf bekeken hebben de mijnenjagers de juiste functie vervuld en was het goed dat de NAVO-vloot uit meerdere soorten schepen bestond, die meerdere functies konden vervullen. Men kan zich dus terecht afvragen: wat doet een mijnenjager daar als je probeert met een embargo boarding te voorkomen? Bij toeval is de vloot zo opgesteld, maar vervolgens bleek het gelukkig ook van nut te zijn.

Mevrouw Hachchi (D66): De minister zei dat Nederland wat later aanschoof. De Belgen, de Noren en de Spanjaarden stonden direct klaar.

Minister Hillen: Niet de Spanjaarden.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb begrepen dat de Belgen, de Noren en de Spanjaarden direct klaarstonden. Los daarvan, Nederland kwam er pas later bij. Daarom heb ik ook gewezen op de onduidelijkheid van het kabinet, van zowel minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken als minister Hillen van Defensie, want Defensie moet uiteindelijk een en ander uitvoeren. Ik wil niet stoken binnen het kabinet. Ik heb niet gesproken van onenigheid maar van onduidelijkheid. Een en ander heeft ertoe geleid dat Nederland pas in een later stadium duidelijkheid kon geven. Daaraan is gekoppeld dat er alleen nog behoefte was aan air-to-air. Hoe blikken de bewindspersonen hierop terug? Waarom heeft het zo lang geduurd voordat er duidelijkheid was over de positie van Nederland? Had dit sneller gekund?

Minister Hillen: Dat had niets te maken met de positie die minister Rosenthal of ik innam. Dat had te maken met het feit dat de Fransen in hun drang om snel aan de slag te gaan, zelfs de secretaris-generaal van de NAVO niet hadden uitgenodigd. Wij hechtten er niet aan dat het een coalition of the willing zou worden van een aantal willekeurige Europese landen, maar wij hechtten eraan dat het een NAVO-operatie zou worden. Minister Rosenthal, de minister-president, die er in Frankrijk bij was, en ik zijn daar altijd van uitgegaan. Daardoor is er een aantal dagen vertraging opgetreden. Dat had echter niets te maken met een verschil van inzicht tussen minister Rosenthal en mij.

Voorzitter. Onder anderen de heer Knops stelde een vraag over de vliegers die uren hebben gemist. Hij stelde dat zij een eenzijdige actie moesten uitvoeren, waardoor we tekortkwamen. Dat is het gevolg daarvan, maar ik trek daaruit een andere conclusie dan de heer Knops: het maakt duidelijk hoe laag we al staan. Voor mij als minister van Defensie is dat misschien wel de meest logische conclusie. Op dat moment voerden we twee missies uit, namelijk de missie in Afghanistan met zes vliegtuigen en die in Libië. Uiteraard voerden we ook een en ander uit op eigen grondgebied. Als je dan al zo in de problemen komt, maakt dat duidelijk dat je een wissel op je eigen luchtmacht aan het trekken bent en dat dit toch wel heel heftig is. De Algemene Rekenkamer heeft daar ook al voor gewaarschuwd. Ons werd internationale solidariteit gevraagd, maar zo langzamerhand kwamen we op rock-bottom uit. We kwamen inderdaad trainingsuren tekort. Dat probleem is opgelost door extra uren ter beschikking te stellen via HGIS. Daardoor hebben we het tekort kunnen inlopen. Als wij niet in Libië gezeten hadden, hadden we normaal onze oefeningen kunnen doen. Het is toch heel raar dat we moeten constateren dat we dan weer niet inzetbaar zouden zijn geweest voor dit soort eenzijdige acties. Wat dat betreft, moeten we ons er rekenschap van geven dat de krijgsmacht zo langzamerhand met zijn rug tegen de muur staat.

Hebben we lessen getrokken uit de Amerikaanse hulp, die op tal van momenten toch aanwezig is geweest? Is Smart Defence daar mede uit voortgekomen? Het antwoord hierop is ja. Air-to-air-refueling is daar het beste voorbeeld van. De Amerikanen hebben de meeste air-to-air-refueling gegeven. Wij waren aanvankelijk aanwezig en zaten toen al met het probleem dat we het tweede vliegtuig, dat wel gevraagd was van Nederland, niet konden leveren omdat het op dat moment elders nodig was. Desondanks heeft Nederland met Frankrijk en Engeland afgesproken om gezamenlijk aan air-to-air-refueling te doen in het kader van Smart Defence, opdat een deel van het hiaat werd opgevuld. Er worden dus inderdaad lessen uit getrokken.

Ik kom op de munitie. Het is mij niet bekend of er tussen andere landen handel in munitie is geweest omdat er tekorten waren. Voor zover ik weet, is dat niet het geval. Wij hebben munitie aan Denemarken geleverd. Denemarken betaalt het niet terug in geld maar in munitie. Het betaalt met gelijke munt, dus in dit geval met gelijke munitie. Het is dus een betaling in natura. Die munitie komen de Denen brengen; ze schieten er niet mee. Dat had ook gekund.

Mevrouw Eijsink vroeg of de MIVD heeft bekeken of er sprake is van een potentiële dreiging voor Nederlandse militair personeel. Daar hebben ze uiteraard naar gekeken. Er is versterkte inzet van de MIVD op Libië geweest toen wij daar bezig waren. Er is geen specifieke dreiging waargenomen die op dat moment alarmerend zou zijn voor Nederland. In geval van dreiging, hebben wij onderzocht waar die op gericht was. Voor zover wij dreiging hebben waargenomen, was die gericht op de interventies van landen die het dichtstbij kwamen. De vijand bestudeerde met welke middelen dat werd gedaan en op welke manier die te treffen waren. Er is geen specifieke dreiging waargenomen jegens Nederland, tenminste geen gevaarlijke dreiging.

Hoe zit het dan met de vliegtuigen? De heer Ten Broeke vroeg hoe onze F-16's zijn aangestraald. Libische troepen hadden twee wapensystemen om het ons lastig te kunnen maken, namelijk ongeleide en geleide raketten. Voor de ongeleide raketten bevonden wij ons op te grote hoogte. Wij zijn wel met de radar gedetecteerd. We hebben andere vliegtuigen gewaarschuwd die op de radarpost gezien waren, maar de munitie kon ons niet bereiken. Bij geleide raketten zou dat wel het geval zijn geweest. Die detecteerden wij echter direct omdat daarvoor de sensoren op de F-16's aanwezig waren. Vervolgens werden direct toestellen ingevlogen om die posten uit te schakelen. Professioneel gezien zijn wij daardoor niet extra in gevaar gekomen. Defensie speelt vrijwel altijd uitwedstrijden en werkt vrijwel altijd in een onveilige omgeving. Zij is daarop ingesteld en getraind en weet hoe zij daarmee om moet gaan.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik dank de minister voor zijn openhartige antwoorden op dit vlak. Hij zegt dat Nederlandse militairen niet extra in gevaar zijn geweest. Ik behoor niet tot de mensen die geloven in een schoon of gevaarloos ingrijpen door onze militairen. Van tevoren heeft ook mijn fractie op dit punt een opmerking gemaakt. We moeten op basis van het toetsingskader dat daarvoor is ontwikkeld, nog even stilstaan bij het gevaar voor militairen. Nu de minister heeft ingeschat dat militairen daardoor geen extra gevaar liepen, zou hij in een dergelijk geval een andere les trekken en wel met die sensoren aan boord gaan vliegen?

Minister Hillen: Je plaatst geen sensoren op je ruit als je de lucht in gaat. Je hebt ze of je hebt ze niet. De sensoren voor de geleide wapens waren er. Die waren het gevaarlijkste, want ze kunnen ook op grotere hoogte raken. Tussen detecteren en afvuren zit nog behoorlijk veel tijd. Je hebt tijd genoeg om een en ander te ontwijken en tegelijkertijd collega-vliegers in te schakelen om zo’n doel uit te schakelen. Voor de andere raketten geldt dat niet. De vraag van de heer Ten Broeke is echter zeer valide. In principe moeten onze vliegers dit kunnen in een voorkomend geval. Als je terugkomt van een vlucht en munitie hebt gebruikt, kun je namelijk in eenzelfde situatie terechtkomen. Je moet daarop voorbereid zijn. Onze vliegers zijn daarop voorbereid. Ook dan is het een militaire afweging of de veiligheid verantwoord genoeg is. Wij hebben dat in dit geval verantwoord genoeg gevonden. Terugkijkend denk ik dat het risico verantwoord is genomen.

De voorzitter: Ik dank de ministers voor hun beantwoording. Ik neem aan dat er geen behoefte is aan een tweede termijn, want de leden zijn ruim in de gelegenheid gesteld om te interrumperen.

De heer Hernandez (PVV): Om een tweede termijn te voorkomen, wil ik de minister nog een vraag stellen.

De voorzitter: Dat mag.

De heer Hernandez (PVV): De minister zei net dat de krijgsmacht op rock-bottom uitkwam. We raakten bijna de bodem. De capaciteit was er niet, ook niet qua vlieguren, maar we hebben het toch gedaan. Dat bewijst toch dat de stelling dat we het niet hadden moeten doen, juist is? Dit heeft de krijgsmacht en BV Nederland in financiële en materiële zin schade berokkend. Kan de minister dat eerlijk toegeven?

Minister Hillen: In de eerste plaats is de minister altijd eerlijk. Of hij toegeeft, is een tweede. De heer Hernandez zegt dat dit ons schade heeft berokkend. Ik ben het hier niet mee eens. Het kan wel geld kosten. Wij zijn echter lid van een bondgenootschap, dat ons ook te hulp komt als wij in de problemen zitten, oftewel: voor wat, hoort wat. Als er geroepen wordt, wegen wij dat af en bekijken we wat de kosten daarvan zijn. Dat de krijgsmacht zo in de problemen zit, komt niet door Libië maar door de bezuinigingen die wij zelf binnenslands hebben uitgevoerd.

De heer Hernandez (PVV): Deze minister beticht een buurland als Duitsland van oncollegialiteit. Landen moeten zelf weten welke afwegingen zij maken. Wij moeten in dit land echter een stevige bezuinigingsoperatie doorvoeren. De minister geeft dat toe. De Algemene Rekenkamer constateert bovendien dat de middelen en de financiën niet in lijn zijn met het ambitieniveau. De minister kan zeggen dat we rock-bottom zitten en kan vervolgens zeggen dat het eigenlijk best wel kan. Feit is echter dat het gewoon niet kan.

Minister Hillen: Ik ga nog even in op de opmerking over Duitsland. Een van de problemen waar we tegen aan zijn gelopen, is dat we er niet eenduidig als bondgenootschap uitgekomen zijn. Ik heb hier al op gewezen. Dat probleem heb ik ook erkend.

Kunnen we het ons permitteren? Ja, op het moment dat we geroepen worden, zullen wij telkens opnieuw de kosten en mogelijkheden moeten afwegen en ons telkens opnieuw moeten afvragen of we dat net wel of net niet kunnen. Wat mij betreft, zou die afweging ruimer moeten zijn. Wij kunnen eveneens op bondgenoten rekenen, ook als het voor hen krap is. Ik deel de conclusie van de heer Hernandez dus niet dat we ook gegeven het feit dat we krap zitten, niet moeten meedoen. Daarbij kunnen we echter verschillende afwegingen maken.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit AO.