Vastgesteld 9 december 2010
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
Met vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Van Bochove
De griffier van de commissie,
De Kler
1
Kunt u aangeven waarom in tabel 1 Overzicht belangrijkste suppletoire mutaties 2010 de stand van de uitgavenkant van € 36,8 miljard niet overeenkomt met de stand van € 36,9 miljard die blijkt uit de Wijziging van de begrotingsstaat van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2010 en de stand Najaarsnota 2010 in de verticale toelichting?
In tabel 1 «Overzicht belangrijkste suppletoire mutaties 2010» is het verkeerde bedrag opgenomen bij mutatie 3, OV-jaarkaart. Dit moet € 205,9 miljoen zijn in plaats van € 125,9 miljoen. De stand van de uitgavenkant komt dan uit op € 36,9 miljard.
2
Kunnen de belangrijkste mutaties op mee- en tegenvallers in de 2e suppletoire begroting 2010 voor OCW nader worden geëxpliciteerd?
Het betreft meevallers op het budget van de regeling conciërges in het primair onderwijs, op het vangnet zwangerschapsverlof in de reguliere bekostiging van het primair onderwijs en op de subsidies voor de kinderopvang. Daarnaast vallen in het mbo middelen vrij vanwege het niet herinvesteren van terugbetaalde prestatiesubsidies voor het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Deze terugbetaling vindt plaats als instellingen de beoogde reductie in het aantal voortijdig schoolverlaters niet realiseren.
3
Hoeveel prestatiebeurzen worden er in 2010 omgezet in een gift? Hoe ontwikkelt dit aantal zich de laatste tien jaar?
Onderstaande tabel geeft per jaar het aantal omzettingen van prestatiebeurs in gift.
Jaar | ho | mbo/bol |
---|---|---|
2001 | 24 460 | – |
2002 | 37 834 | – |
2003 | 46 946 | – |
2004 | 52 723 | – |
2005 | 58 324 | 598 |
2006 | 62 696 | 5 126 |
2007 | 68 080 | 20 019 |
2008 | 73 542 | 39 195 |
2009 | 74 189 | 47 720 |
2010* | 74 720 | 48 133 |
Cijfers 2010* t/m oktober.
Toelichting
Het prestatiebeursregime geldt voor het ho vanaf het cohort 1996/1997.
Het prestatiebeursregime geldt voor het mbo/bol niveau 3 en 4 vanaf het cohort 2005/2006.
4
Hoeveel middelen resteren er nog voor de regeling Kenniswerkers?
De middelen voor de regeling kenniswerkers zijn volledig toegewezen en verplicht. Dit betreft een intertemporele compensatie van € 24,3 miljoen naar 2011 ten behoeve van de definitieve afrekening in 2011.
5
Kan worden aangegeven welk deel van de verminderde terugverdienverplichting voor Beelden voor de Toekomst wordt veroorzaakt door de invoering van gratis schoolboeken?
Nee, dat is moeilijk te kwantificeren. Uit de evaluatie van het project door TNO blijkt echter wel dat de introductie van de Wet Gratis Schoolboeken (WGS) – gecombineerd met de aanbestedingsplicht van de schoolboeken – een belangrijke invloed heeft gehad op het ontbreken van betalingsbereidheid voor digitaal materiaal en de diensten van Beelden voor de Toekomst. Het bewustzijn bij scholen over kosten van leermateriaal is sterk gestegen en het beleid ten aanzien van leermateriaal binnen scholen is veranderd. Het is nu meer een verantwoordelijkheid van het management dan van individuele docenten geworden. Uit de evaluatie blijkt dat de prognose voor de gehele terugverdienverplichting (€ 64 miljoen) niet realistisch was. De verwachting was dat van deze € 64 miljoen circa € 45 miljoen uit het onderwijs zou komen.
6
Wat valt er onder het afbouwen van het project Beelden voor de Toekomst onder de post «beleidsmatig overig» aangezien dit ook onder post 5 wordt verantwoord in tabel 1 Overzicht belangrijkste suppletoire mutaties 2010?
Op de oorspronkelijke projectomvang van € 154 miljoen zijn verplichtingen aangegaan, die een incidentele bijdrage van € 25 miljoen in 2010 noodzakelijk maken. De dekking hiervoor is voor de ene helft gevonden binnen de cultuurbegroting en voor de andere helft binnen de onderwijsbegroting. De dekking vanuit de onderwijsbegroting maakt deel uit van de post «Beleidsmatig overig» in tabel 1.
De projectomvang is inmiddels bijgesteld naar € 115 miljoen en krijgt een lager ambitieniveau.
7
Kunt u de € 0,312 miljoen toename voor het verbeteren van het binnenmilieu in de programma-uitgaven van artikel 1 primair onderwijs toelichten? Wat is de reden van deze verhoging?
De toename van de uitgaven voor het verbeteren van het binnenmilieu is toe te schrijven aan het feit dat circa 200 scholen meer dan geraamd in 2010 gebruik hebben gemaakt van deze subsidie.
8
Als het budget voor personele bekostiging per saldo met € 1,2 miljoen wordt verhoogd en als er overboekingen plaatsvinden van € 15 miljoen en € 6,7 miljoen naar personele bekostiging, wat is de verklaring van het verschil tussen de per saldo verhoging en de overboekingen?
Het budget voor personele bekostiging wordt per saldo met € 1,2 miljoen verhoogd. Dit saldo ontstaat door diverse posten. De grootste posten daarvan zijn: de toevoeging van € 15 miljoen vanuit het budget Passend Onderwijs voor dekking van de overschrijding bij de zorguitgaven 2010 (reguliere bekostiging (V)SO en rugzakken). Daarnaast is op dit budget een meevaller ontstaan van € 14 miljoen als gevolg van meer ontvangsten vangnet zwangerschapsverlof. Van deze meevaller wordt € 7,3 miljoen doorgeschoven naar 2011 en 2012 ter dekking van de verwachte overschrijding op de zorguitgaven in die jaren; de overige € 6,7 miljoen valt vrij.
9
Is het juist dat projecten als het project «alle scholen in beweging» vallen onder post «verbeteren van taal- en rekenopbrengsten»? Zo ja waarom? Zo nee, waarom worden deze projecten onder de betreffende post ondergebracht?
Inderdaad valt het project alle scholen in beweging onder de beleidsprioriteit taal en rekenopbrengsten, omdat hiermee scholen die niet concreet hebben kunnen meedoen met de diverse taal- en rekenverbetertrajecten alsnog kennis kunnen nemen van innovaties op dat gebied dan wel begeleiding door een expert kunnen krijgen om zo hun kwaliteit te verbeteren.
10
Wat is de oorzaak dat het aantal studenten met een aanvullende beurs achterblijft bij het geraamde aantal?
In de raming die ten grondslag ligt aan de begroting 2010 werd rekening gehouden met de effecten van de economische crisis. Uit de realisatiecijfers blijkt dat dit effect in mindere mate is opgetreden dan verwacht. Daarom is de raming die ten grondslag ligt aan de 2e suppletoire begroting 2010 naar beneden bijgesteld.
11
Wat is de oorzaak dat er minder prestatiebeurzen zijn omgezet in een gift dan geraamd? Betekent dit dat er een stijging is van het aantal langstudeerders of dat er meer uitval is in het hoger onderwijs?
Met «minder omzettingen van prestatiebeurs» wordt bedoeld dat een minder groot bedrag aan omzettingen wordt verwacht dan eerder geraamd. Het aantal omzettingen zal in 2010 evenwel iets hoger uitvallen dan in 2009 (zie vraag 3). Op basis van deze cijfers kan dus niet worden geconcludeerd dat er een stijging is van het aantal langstudeerders en ook niet dat er meer uitval in het hoger onderwijs is.
12
Waarom is het bedrag van € 1,6 miljoen niet tot betaling gekomen voor het project «opbrengst gericht werken», het project «alle scholen in beweging» en het project «scholen voor morgen»? Wordt dat nog in 2011 verwacht of vervalt dat bedrag op deze projecten en zo ja, waarom?
De uitgaven voor deze projecten zijn vertraagd. In 2011 zullen deze projecten alsnog betaald moeten worden.
13
Waarom wordt de € 7,7 miljoen ten aanzien van passend onderwijs niet uitgegeven in 2010 en wordt dat in de eindejaarsmarge meegenomen?
Van de € 7,7 miljoen wordt circa € 5 miljoen niet uitgegeven omdat er bij een paar projecten minder budget nodig is dan begroot. Dit betreft ondermeer de «Stichting Gewoon Anders» en «Op de Rails». Deze € 5 miljoen wordt in de eindejaarsmarge meegenomen. Daarnaast zijn er betalingen gedaan voor circa
€ 2,7 miljoen onder andere aan het ministerie van VWS ten behoeve van het doveninstituut in Haren.
14
Waarom wordt de € 3,2 miljoen ten aanzien van onderwijsachterstanden niet uitgegeven in 2010 en wordt dat in de eindejaarsmarge meegenomen?
De in deze toelichting genoemde € 3,2 miljoen is in 2010 uitgegeven, namelijk aan de bijzondere bekostiging vreemdelingen en aan de trekkende bevolking. De € 3,2 miljoen was hiervoor ook bestemd. Dit is in de 2e suppletoire wet verkeerd toegelicht. Deze middelen worden dus niet meegenomen in de eindejaarsmarge.
15
Wat is de reden dat het budget op de onderwijsvoorziening jonggehandicapten lager uitvalt dan geraamd?
De daadwerkelijke uitgaven bleken lager dan was begroot. Het gaat hierbij om een bedrag van circa € 3 miljoen op een totaalbedrag van circa € 22 miljoen. De verwachting is dat de geraamde bedragen in de nabije toekomst wel nodig zullen zijn gezien de groeitrend in de verstrekking van deze voorzieningen.
16
Kan de verlaging van de uitgaven van € 22,7 miljoen van het budget voor passend onderwijs nader worden toegelicht? Waarom is besloten dit budget te verlagen?
Vanuit Passend Onderwijs is € 15 miljoen overgeboekt naar de personele bekostiging ten behoeve van de dekking voor de zorguitgaven 2010 (reguliere personele bekostiging (V)SO en rugzakken).
Tevens wordt het budget met circa € 7,7 miljoen verlaagd; zie hiervoor de toelichting bij vraag 13.
17
Waarvoor is de € 2 miljoen bedoeld die vanuit de OCW-begroting wordt bijgedragen aan huisvesting voor scholen op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius, Saba)? Gaat het hier bijvoorbeeld om bouw van nieuwe scholen of onderhoud van bestaande gebouwen?
Het bedrag van € 2 miljoen is onderdeel van de bijdrage van het ministerie van OCW aan de uitvoering van het Masterplan huisvesting BES 2010–2015. Het ministerie van OCW draagt financieel bij aan de noodzakelijke verbeterslag, omdat de kwaliteit van de schoolgebouwen op de drie eilanden zeer slecht is. Het was niet realistisch dat de eilandbesturen dit op een redelijke termijn zonder extra financiering voor elkaar konden krijgen.
De middelen kunnen worden aangewend voor zowel nieuwbouw als verbetering van de bestaande onderwijshuisvesting.
18
Hoeveel lesuren worden er door hoeveel leraren gegeven voor de huidige € 7,5 miljoen voor humanistisch vormend en godsdienstonderwijs? Waarop is de uitspraak gebaseerd dat sprake is van opbouw van de activiteiten?
Op ongeveer 1 200 openbare basisscholen wordt 1 lesuur per groep per week onderwijs gegeven in godsdienst of humanistisch vormend onderwijs.
Momenteel kunnen nog niet alle aanvragen worden gehonoreerd wegens een tekort aan docenten. Dit tekort is de afgelopen jaren ontstaan toen het beroep van vakdocent GVO/HVO nog niet op een professioneel niveau werd betaald en een terugloop van het aantal leraren het gevolg was. Het werven en opleiden van docenten heeft nu alle aandacht van de werkgeversstichtingen, zodat ook deze oorzaak van onderbenutting zal verdwijnen.
19
Waarom valt er € 2 miljoen vrij op het budget voor brede scholen?
De gereserveerde middelen voor bezwaar en beroep voor de regeling Stimulering aanpassing multifunctionele huisvesting brede scholen 2009 zijn niet volledig uitgeput. Er zijn minder bezwaren en beroepen binnengekomen en gehonoreerd.
De middelen gereserveerd voor de Impuls brede scholen, sport en cultuur (combinatiefuncties) zijn ook niet uitgeput. Er zijn minder gemeenten gestart met deelname aan de Impuls.
20
Kan de € 2 miljoen die vrijvalt op het budget voor brede scholen elders worden ingezet? Wat gebeurt er met deze vrijgevallen middelen?
De € 2 miljoen die vrijvalt op het budget kan elders worden ingezet. De middelen worden ingezet voor OCW brede problematiek.
21
Wat was de reden van de terugvordering naar aanleiding van het jaarverslag 2009 van de Stichting Kennisnet?
Jaarlijks vindt er een afrekening plaats van voorschotten die aan de Stichting Kennisnet worden verstrekt. Op basis van een verantwoording wordt dan de definitieve subsidie vastgesteld.
Naast de zogenaamde basissubsidie gaat het om subsidies ten behoeve van diverse projecten op het gebied van ICT. In totaal is over 2009 een bedrag van € 1,6 miljoen teruggevorderd van de Stichting Kennisnet; het betreft dus «meevallende« kosten van projecten.
22
Waarom is er sprake van een vrijval van € 1,4 miljoen op de regeling van het school-ex programma?
In 2009 is op basis van het school-ex programma aan alle instellingen een voorschot betaald naar rato van de aantallen diploma’s per instelling. De definitieve hoogte van de aanvullende vergoeding werd echter bepaald door de prestatie van de instelling, gemeten aan de hand van het aantal ingevulde mobiliteitsregistratieformulieren van deelnemers. Omdat het aantal werkelijk ingevulde formulieren lager was dan het «geraamde budget» is € 1,4 miljoen van het beschikbare budget in 2010 niet uitgeput. Deze onderuitputting is vervolgens ingezet voor de dekking van de OCW-brede problematiek.
23
Hoe komt het dat het budget van € 14,2 miljoen voortkomende uit de convenanten voor voortijdig schoolverlaten niet is uitgekeerd?
Bij Miljoenennota 2010 is de tranche 2010 VSV enveloppemiddelen Balkenende IV aan de OCW-begroting toegevoegd. In de vsv-convenanten is een oploop in de vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters aangebracht, oplopend van 10% reductie in 2009 naar 40% in 2012. De budgettaire ruimte die door deze oploop in 2010 ontstaat wordt meegenomen in de eindejaarsmarge.
24
Waarom is het onderzoek naar de tevredenheid van het bedrijfsleven ten aanzien van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie uitgesteld of vertraagd?
Het onderzoek is niet vertraagd. In 2010 is een zorgvuldig voorbereide pilot uitgevoerd voor de meting van tevredenheid bedrijfsleven over het mbo. De pilot is zodanig vormgegeven dat deze op draagvlak kan rekenen van de mbo-sector en van het landelijk georganiseerde bedrijfsleven. De resultaten laten zien dat uitspraken over groepen van opleidingen verantwoord te doen zijn, maar uitspraken over individuele opleidingen van individuele mbo-instellingen riskant zijn. Dit komt door een te geringe hoeveelheid waarnemingen per opleiding, ondanks keuzes die aan de voorkant bij de steekproef zijn gemaakt.
Als oplossing hebben de onderzoekers suggesties gedaan om de respons bij de geënquêteerde bedrijven hoger te krijgen en ook om de vragenlijst nog wat verder in te korten. Begin 2011 zal het vervolgtraject starten dat met deze suggesties rekening houdt. Het is de bedoeling dat uiterlijk in mei 2011 duidelijk is of en, zo ja, hoe een systematische meting van de tevredenheid van het bedrijfsleven over het mbo breed uitgerold kan worden. Ook is dan duidelijk hoe dit zich verhoudt tot de herziening van de bekostiging in het mbo, mede als gevolg van de aangekondigde maatregelen in het Regeerakkoord.
25
Wat zijn de gevolgen voor universiteiten van het niet ontvangen van de middelen à € 2 miljoen die waren geraamd in het kader van de koppeling van kwaliteit en bekostiging?
Zie het antwoord op vraag 31.
26
Hoeveel aanvragen zijn er ingediend voor de middelen voor nieuwe hbo-masteropleidingen en hoeveel zijn er goedgekeurd? Hoeveel middelen waren er voor 2010 gebudgetteerd?
In 2009 en 2010 zijn in drie rondes in totaal 20 aanvragen voor nieuwe hbo-masters ontvangen. Hiervan zijn er 10 goedgekeurd, 9 afgewezen en is er 1 aanvraag voorwaardelijk goedgekeurd.
Voor 2010 was in totaal € 10,452 miljoen begroot. De geraamde realisatie van de goedgekeurde aanvragen bedraagt in 2010 € 1,079 miljoen. De lagere realisatie is het gevolg van het beperkte aantal aanvragen.
27
Waarom zijn de middelen die waren gereserveerd voor nieuwe hbo-masteropleidingen niet besteed?
Zie het antwoord op vraag 26.
28
Waarom zijn de middelen voor onderwijs en ondernemerschap verlaagd? Wat betekent dit voor het ambitieniveau op dit onderwerp?
Omdat de middelen voor onderwijs en ondernemerschap in een gewijzigd kasritme beschikbaar worden gesteld, is het budget voor 2010 verlaagd met € 7 miljoen en het budget voor de jaren 2011 tot en met 2013 in totaal verhoogd met € 7 miljoen.
De doelstellingen van het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen zijn niet veranderd.
29
In hoeverre wordt er voortgang geboekt met de invoering van de functiemix? Is het in het kader van vergroting van de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep doelmatig als de invoering van de functiemix wordt overgelaten aan de beleidsvrijheid op instellingsniveau, zodat het in de praktijk nogal eens gebeurt dat inschaling van docenten in hogere schalen vooral plaatsvindt op basis van anciënniteit en inbreng in projecten die mogelijk met andere zaken te maken hebben dan lesgeven, in plaats van de kwaliteit van vakdocenten?
De eerste middelen in het primair onderwijs zijn in augustus 2010 beschikbaar gekomen. Scholen zijn daarom volop bezig de invoering van de functiemix voor te bereiden en gaan binnenkort over tot implementatie ervan. In het voortgezet onderwijs (in de Randstad) zijn zelfs al flinke resultaten zichtbaar. Het aandeel leraren in (de laagste) salarisschaal LB is op deze scholen, zoals beoogd, gedaald. Het aandeel leraren in LC is gestegen: van 19 procent naar 28 procent in anderhalf jaar tijd. Dat is een goede aanzet naar het behalen van de tussendoelstellingen van eind 20112. Net als voor het middelbaar beroepsonderwijs geldt voor het hoger beroepsonderwijs dat het effect van de middelen nog niet te zien is. Hiervoor zijn ze te kort geleden verstrekt.
Volgens een grootschalig onderzoek onder het onderwijspersoneel3 blijkt daarbij dat de overgrote meerderheid van de scholen voor voortgezet- en primair onderwijs in het voorjaar van 2010 al concrete invoeringsplannen had. Op 9 van de 10 scholen heeft de schoolleiding al gesproken over versterking van de functiemix, of ligt er al een plan klaar. In het mbo en hbo is men minder bekend met de salaris- en functiemix.
Omdat we het belangrijk vinden dat de doorstroom van leraren naar hogere salarisschalen een bijdrage levert aan de kwaliteit van het onderwijs, liggen de afspraken over promotiecriteria niet alleen op instellingsniveau, maar zijn deze vastgelegd op drie niveaus. Tripartiet tussen de sociale partners en OCW (in de convenanten), bipartiet tussen de sociale partners (CAO’s) en op schoolniveau tussen schoolleiding en de medezeggenschapsraad (MR). In de convenanten is onder andere vastgelegd dat de promotie van goede leraren aan de hand van objectieve promotiecriteria (opgesteld in overleg met de MR) moet plaatsvinden. Het gaat daarbij om leraren die een groot deel van hun contracturen aan lesgevende taken besteden en dus daadwerkelijk voor de klas staan.
Het inzicht in de criteria op basis waarvan de doorstroming plaatsvindt en daarbij het beeld van welke leraren doorstromen naar een hogere salarisschaal verkrijgen wij door langdurige monitoring (van invoering van de functiemix in de praktijk) door een onafhankelijk onderzoeksbureau4.
30
In hoeverre betreft het dezelfde basisscholen als vorig jaar die niet aan de voorwaarden voor het aanstellen van een ondersteuner voldeden? Aan welke voorwaarden wordt met name niet voldaan, waardoor bij 500 basisscholen de subsidie voor onderwijs ondersteunend personeel wordt ingetrokken? In hoeverre zijn de voorwaarden voldoende duidelijk en werkzaam voor basisscholen?
Het is een subsidieregeling met een looptijd tot 1 augustus 2012, waarop tussentijds niet opnieuw subsidie kan worden aangevraagd. Het niet bestede deel 2010 van € 7,4 miljoen betreft dus de doorwerking van de in 2009 ingetrokken subsidies bij de ruim 500 basisscholen.
In onderstaand overzicht zijn de resultaten van de eindbeoordelingen nog een keer opgenomen:
Reden: | aantal scholen | totaal | |
---|---|---|---|
1. | < 0,5 FTE | 13 | |
2. | vóór de periode aangesteld | 45 | |
3. | geen akte ingestuurd | 410 | |
4. | geen ondersteunende functie | 46 | |
5. | niet voor onbepaalde tijd aangesteld | 33 | |
Afwijzingen | 547 | ||
Goedkeuring | 1 954 | ||
Totaal | 2 501 |
– Nadat op grond van de aanvragen voorlopig aan 2 501 basisscholen loonkostensubsidie was toegekend, kregen de scholen tijd om te voldoen aan de vooraf gestelde voorwaarden. Gebleken is dat 547 niet aan de voorwaarden hebben voldaan, waardoor het bedrag zoals afgesproken is teruggevorderd.
– Het overgrote deel van de afgewezen basisscholen heeft, ook na diverse rappels, geen akte ingestuurd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk een ondersteuner in dienst hebben genomen.
– Er zijn geen signalen gekomen waaruit blijkt dat de basisscholen niet aan de voorwaarden kónden voldoen of dat er weinig belangstelling is van mensen die conciërge zouden kunnen en willen worden.
31
Waarom zijn de middelen die waren geraamd voor koppeling van kwaliteit en bekostiging niet toegevoegd aan de rijksbijdrage aan universiteiten, maar ingezet voor de dekking van de stijging van het aantal studenten? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de universiteiten en hun kwaliteitsprogramma’s? Hoe verhoudt zich dit tot het beleidsvoornemen om niet kwantiteit maar kwaliteit in het hoger onderwijs centraal te stellen?
In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Voor de dekking van de leerlingenontwikkeling zijn meerdere maatregelen getroffen (zie tabel 2 van de Beleidsagenda 2011). Een van de maatregelen betreft een korting op subsidies. Via een kasschuif is een deel van de middelen 2010 voor «Kwaliteit en bekostiging hoger onderwijs» ingezet. In de toelichting bij mutatie 3.4 van het verdiepingshoofdstuk bij artikel 7 van de ontwerpbegroting 2011 is dit nader toegelicht.
Het andere deel van de middelen 2010 voor «Kwaliteit en bekostiging hoger onderwijs» is besteed aan de uitbreiding van het Sirius Programma.
Het huidige kabinet investeert op de kwaliteit van het hoger onderwijs. Voor het verhogen van de intensiteit van het hoger onderwijs is in het Regeerakkoord een bedrag opgenomen dat oploopt naar structureel € 300 miljoen per jaar.
32
Wat valt er onder de verlaging van de uitgaven met € 40,1 miljoen vanwege technische mutaties?
Er zijn twee technische mutaties, die per saldo tot lagere uitgaven van (afgerond) € 40,1 miljoen leiden.
– Er wordt een verhoging van de uitgaven met € 52,0 miljoen verwacht (dit betreft niet-relevante uitgaven), omdat minder prestatiebeurs zal worden omgezet in gift dan eerder geraamd (zie ook vraag 3 en 11).
– Er wordt een verlaging van de uitgaven met € 92,0 miljoen verwacht, omdat er minder gebruik van de leenmogelijkheden zal worden gemaakt dan eerder geraamd (zie ook vraag 35).
33
Wat valt er onder de verhoging van de ontvangsten met € 44 miljoen vanwege technische mutaties?
De technische mutatie van € 44,0 miljoen betreft de niet-relevante uitgaven. In 2010 wordt naar verwachting meer afgelost op studieschulden dan eerder geraamd. Het betreft vooral spontane/extra aflossingen.
34
Waarom blijft het aantal studerenden met aanvullende beurs achter bij het geraamde aantal?
In de raming die ten grondslag ligt aan de begroting 2010 werd rekening gehouden met de effecten van de economische crisis. Uit de realisatiecijfers blijkt dat dit effect in mindere mate is opgetreden dan verwacht. Daarom is de raming die ten grondslag ligt aan de 2e suppletoire begroting 2010 naar beneden bijgesteld.
35
Waarom is er een minder groot beroep op de leenfaciliteiten?
In 2010 wordt er meer geleend dan in 2009, maar die stijging is minder groot dan verwacht. Daarom ontstaat ten opzichte van de eerdere raming een meevaller. Ten opzichte van 2009 neemt het beroep op de leenfaciliteiten in enige mate toe. In vergelijking met 2009 hebben meer studerenden een rentedragende lening en/of collegegeldkrediet en is het gemiddelde bedrag iets gestegen.
36
Wat gebeurt er met de hoger uitgevallen niet-relevante ontvangsten?
Deze ontvangsten vallen buiten het uitgavenkader. Net als de niet-relevante uitgaven beïnvloeden de niet-relevante ontvangsten het EMU-saldo niet maar zijn zij wel van invloed op de omvang van de staatsschuld.
37
Kunt u toelichten waarom het beleid is om niet-gebruik van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten regeling tegen te gaan?
De regeling WTOS 17- is een inkomensafhankelijke regeling. De regeling is er om financiële barrières voor deelname aan het onderwijs te verlagen voor (ouders van) minderjarigen. Uitgangspunt is dat de regeling wordt benut door de doelgroep. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft in 2007 gerapporteerd over het niet gebruik van de regeling. Ouders bleken op grote schaal (37%) geen gebruik te maken van de regeling vanwege onbekendheid met het bestaan ervan en vanwege het beeld dat ze er niet voor in aanmerking zouden komen.
Bij de nieuwe instroom in het mbo blijkt de onbekendheid met de regeling groter te zijn dan in eerdere jaren. Dit is te verklaren door het feit dat de regeling is vervallen voor het vo vanwege de invoering van gratis schoolboeken en de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget. Daarom is het bestaan van de regeling voor mbo’ers niet meer vanzelfsprekend en wordt er extra gecommuniceerd.
38
Waarom wordt een extra deel van de verplichtingen voor de OV-studentenkaart 2011 al in 2010 voldaan (€ 205,9 miljoen)? Waarom is de meevaller niet gebruikt ter dekking van stijging aantal studenten?
Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de ov-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. De betaling aan de vervoerbedrijven kan dus (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar plaatsvinden in plaats van aan het begin van het betreffende jaar, zonder dat wordt afgeweken van de afspraken met de vervoerbedrijven.
Door de betaling eind 2010 van een deel van de OV-studentenkaart 2011 wordt het jaar 2011 budgettair ontlast en dit leidt tot een optimalisering van het kasritme van de Staat.
39
Welke cultuurinstellingen krijgen in de komende jaren te maken met de bezuinigingen? Wat zijn de gevolgen voor deze instellingen?
Alle cultuurinstellingen krijgen de komende jaren met bezuinigingen te maken. Met betrekking tot de wijzigingspunten en gevolgen hiervan wordt verwezen naar de Uitgangspuntenbrief voor het Cultuurbeleid die 6 december naar de Tweede Kamer is gestuurd.
40
Waarom wordt het budget voor de verbreding inzet Cultuur verlaagd? Wat zijn de gevolgen hiervan?
Het budget voor de verbreding van de inzet Cultuur is verlaagd ten behoeve van de afbouw van het project «Beelden voor de Toekomst» en ten behoeve van de problematiek op de OCW-begroting. (Over dit tweede onderdeel is de Kamer reeds geïnformeerd bij de OCW Begroting 2011.) Een aantal incidentele projecten op het gebied van Cultuur en School, Cultuur en ICT en Cultuur en Economie zijn als gevolg van deze verlaging versoberd.
41
Wat wordt verstaan onder overige instrumenten?
Onder overige instrumenten worden diverse uitgaven geraamd op het terrein van Behoud en beheer van het Cultureel Erfgoed, zoals bijvoorbeeld Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed, vergoeding visitaties en de vergoeding UNESCO.
42
Waarom wordt de subsidie voor bibliotheekvernieuwing verlaagd? Wat betekent dit voor de bibliotheken?
De verlaging van het budget voor bibliotheekvernieuwing is geen verlaging van de subsidie. De verlaging heeft betrekking op de slottermijn van de eind 2009 toegekende innoveringsprojecten. De slottermijn wordt doorgeschoven naar 2011, zodat de betaling ervan plaats kan vinden na ontvangst van de verantwoording van de projecten. Voor de bibliotheken heeft deze actie geen gevolgen.
43
Welke musea die buiten de cultuursubsidies 2009–2012 vallen, krijgen te maken met de bezuinigingen? Wat zijn de consequenties hiervan?
De instellingen op het terrein van het cultureel erfgoed die buiten de cultuursubsidies 2009–2012 vallen, krijgen voor 2011 een jaarlijkse instellingssubsidie. De verminderde beschikbaarheid van financiële middelen op de rijksbegroting maakt echter dat de beleidsprioriteiten voor de periode daarna kritisch moeten worden bezien. Volgend jaar vernemen de bewuste cultureel erfgoed instellingen of zij nog voor een jaarlijkse subsidie in aanmerking zullen komen en de eventuele hoogte van het subsidiebedrag.
Het betreft de jaarlijkse subsidiëring aan de volgende zes instellingen op het terrein van het cultureel erfgoed
– Stichting Kasteel Radboud;
– Stichting Nationaal Park De Hoge Veluwe;
– Nationale Stichting De Nieuwe Kerk Amsterdam;
– Het Nationale Glasmuseum te Leerdam;
– Het Nationale Instituut Nederlands Slavernijverleden en erfenis, en tenslotte
– Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer.
44
Bij de niet-relevante uitgaven aan de prestatiebeurs is een tegenvaller van € 52 miljoen geraamd; waarom veroorzaakt minder omzettingen van prestatiebeurzen in een gift hier een tegenvaller in plaats van een meevaller?
De tegenvaller kan worden verklaard vanwege de boekingsystematiek. Wanneer prestatiebeurs wordt verstrekt, is dat een niet-relevante uitgave. Als de student tijdig een diploma behaalt, wordt de prestatiebeurs omgezet in een gift. Op dat moment wordt de prestatiebeurs een relevante uitgave en wordt de eerdere niet-relevant uitgave afgeboekt. Nu er minder dan geraamd wordt omgezet in een gift, wordt ook de niet-relevante afboeking kleiner dan eerder verondersteld. Dit betekent een minder grote «aftrekpost» en dus tegenvaller ten opzichte van de eerdere raming bij de niet-relevante uitgaven.
45
Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de evaluatie van het project Beelden in de Toekomst? Welke aanbevelingen uit het evaluatierapport worden meegenomen en welke niet?
De Kamer is met brief van 30 november 2010 geïnformeerd over de tussentijdse evaluatie en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn genomen. De Kamer heeft daarbij ook de evaluatie zelf ontvangen.
Een van de belangrijkste aanbevelingen – het bijstellen van de terugverdienverplichting – is al overgenomen. Over het uitvoeren van de andere aanbevelingen uit het rapport – die veel minder ingrijpend van aard zijn – zullen nadere afspraken worden gemaakt met het consortium. Dat zal worden gedaan naar aanleiding van het nog aan te passen activiteitenplan voor de komende jaren.
Bij afronding van het project wordt de Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd worden over de eindresultaten van het project.
46
Waarom denkt u dat het budget van € 25 miljoen voldoende is voor de financiële ondersteuning van het project Beelden voor de Toekomst? Wanneer loopt het project Beelden voor de Toekomst af?
Het budget van € 25 miljoen is gebaseerd op de financiële analyse van het project zoals die uit de evaluatie blijkt, en in het bijzonder op de omvang van de reeds aangegane verplichtingen. Met het projectbudget van € 115 miljoen dat nu maximaal beschikbaar is, kan het project op verantwoorde wijze, met een lager ambitieniveau, in de komende jaren kunnen worden afgebouwd. De terugverdienverplichting komt daarbij te vervallen.
In principe loopt het project af in 2014, zoals oorspronkelijk was beoogd. Nu het ambitieniveau van het project is bijgesteld kan ook de einddatum mogelijk veranderen. Het consortium wordt gevraagd om een aangepast activiteitenplan voor de komende jaren te maken. Daarin wordt bepaald wat de eventuele nieuwe einddatum is.
Kinderopvang
47
Kunt u bevestigen dat de extra uitgaven voor kinderopvang grotendeels worden veroorzaakt door het grotere aantal kinderen dat gebruik maakt van dagopvang en buitenschoolse opvang (BSO)? Wat zijn de aantallen kinderen voor dagopvang, gastouderopvang en BSO waar in de ramingen van uit wordt gegaan? Waarop zijn deze ramingen gebaseerd? In hoeverre is de groei in de vraag naar kinderopvang, die zich in de afgelopen jaren heeft gemanifesteerd, meegenomen in deze ramingen? Wat zijn deze ramingen per jaar voor deze drie categorieën voor de periode van 2011 tot 2015?
Deze vraag wordt beantwoord door het ministerie van SZW.
48
Wat is de verklaring voor het feit dat de bedragen voor 2010 uit de tabel Budgettaire gevolgen van beleid niet gelijk zijn aan de bedragen voor 2010 in tabel 24.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 24 uit de Rijksbegroting 20115?
Deze vraag wordt beantwoord door het ministerie van SZW.
49
Kan de verlaging van de uitgaven van € 2,9 miljoen aan de Taskforce wachtlijsten in het kader van kinderopvang nader worden toegelicht?
Deze vraag wordt beantwoord door het ministerie van SZW.
50
Kan de verlaging van de uitgaven van € 46,8 miljoen aan kwaliteit en opleidingen in het kader van kinderopvang nader worden toegelicht?
Deze vraag wordt beantwoord door het ministerie van SZW.
51
Waaruit bestaat de technische mutatie van € 21 miljoen?
Deze vraag wordt beantwoord door het ministerie van SZW.
52
Kunt u bevestigen dat van het budget voor subsidies kinderopvang en de knelpunten bij de uitbreiding van de kinderopvang capaciteit € 13,9 miljoen niet is besteed en dat van het budget scholing overblijfmedewerkers, de uitbreiding van capaciteit BSO en de verdere ontwikkeling van het Landelijk Register Kinderopvang € 5,9 miljoen niet is besteed? Waarom zijn deze bedragen niet tot besteding gekomen? Waar zijn deze gelden dan wel voor ingezet?
Deze vraag wordt beantwoord door het ministerie van SZW.