Ontvangen 22 februari 2012
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1.
In artikel I wordt artikel 3 van de Ambtenarenwet als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b, sub 1°, vervalt «sub 1° tot en met 4°,».
b. Onderdeel e komt te luiden:
e. notarissen en waarnemend notarissen als bedoeld in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 29 van de Wet op het notarisambt alsmede gerechtsdeurwaarders en waarnemend gerechtsdeurwaarders als bedoeld in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 23 van de Gerechtsdeurwaarderswet;.
c. Na onderdeel e wordt een onderdeel f ingevoegd, luidende:
f. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993.
2.
In artikel I wordt artikel 14 van de Ambtenarenwet als volgt gewijzigd:
In het eerste lid wordt de tweede volzin vervangen door: Van de arbeidsovereenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake zijn arbeidsvoorwaarden, waaronder in ieder geval zijn begrepen: bezoldiging, werktijden, rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
3.
In artikel I wordt aan artikel 17 van de Ambtenarenwet een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Voor zover en voor zolang op het in het eerste lid bedoelde tijdstip geen collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten waarbij een overheidswerkgever partij is, blijft een in het eerste lid bedoeld voorschrift verbindend voor een overheidswerkgever en zijn ambtenaren als ware het een collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover niet in strijd met deze wet of dwingendrechtelijke bepalingen van burgerlijk recht.
4.
Artikel II wordt vervangen door:
ARTIKEL II
Artikel 50 van de Politiewet 1993 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden voor de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, en tweede lid, voorschriften vastgesteld betreffende:
a. aanstelling, schorsing en ontslag;
b. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;
c. bezoldiging en wachtgeld;
d. diensttijden;
e. verlof en vakantie;
f. voorzieningen in verband met ziekte;
g. bescherming bij de arbeid;
h. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;
i. medezeggenschap;
j. overige rechten en verplichtingen;
k. disciplinaire straffen, met dien verstande dat een boete dan wel een inhouding of korting op de bezoldiging per opgelegde disciplinaire straf ten hoogste gelijk is aan het bedrag van het salaris van de ambtenaar over anderhalve maand;
l. de instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen, voor zover deze worden mogelijk gemaakt;
m. de wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt;
n. de gevallen waarin berichten inzake de rechtspositie van de ambtenaar in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend elektronisch verzonden behoeven te worden en de voorwaarden die daarbij in acht worden genomen.
2. Het derde en vierde lid worden vervangen door:
3. De paragrafen 3, 4 en 5 van de Ambtenarenwet 201. zijn van toepassing op de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, en tweede lid.
5.
Na artikel II worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIa
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 november 2006 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (30 880) tot wet is of wordt verheven en artikel 2 van die wet in werking is getreden dan wel treedt, wordt de Ambtenarenwet 201. als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, onderdeel f, komt te luiden:
f. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, c en d van de Politiewet 201x.
B
In artikel 16 wordt «artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993» telkens vervangen door: artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 of artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 201x.
ARTIKEL IIb
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 november 2006 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200x) (30 880) tot wet is of wordt verheven en artikel 2 van die wet in werking is getreden, wordt in artikel 17 van de Ambtenarenwet 201. «artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993» vervangen door: artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 201x.
ARTIKEL IIc
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 november 2006 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200x) (30 880) tot wet is of wordt verheven en artikel 47 van die wet in werking is getreden dan wel treedt, wordt dat artikel als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden voor de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, en tweede lid, voorschriften vastgesteld betreffende:
a. aanstelling, schorsing en ontslag;
b. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;
c. bezoldiging en wachtgeld;
d. diensttijden;
e. verlof en vakantie;
f. voorzieningen in verband met ziekte;
g. bescherming bij de arbeid;
h. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;
i. medezeggenschap;
j. overige rechten en verplichtingen;
k. disciplinaire straffen, met dien verstande dat een boete dan wel een inhouding of korting op de bezoldiging per opgelegde disciplinaire straf ten hoogste gelijk is aan het bedrag van het salaris van de ambtenaar over anderhalve maand;
l. de instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen, voor zover deze worden mogelijk gemaakt;
m. de wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt;
n. de gevallen waarin berichten inzake de rechtspositie van de ambtenaar in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend elektronisch verzonden behoeven te worden en de voorwaarden die daarbij in acht worden genomen.
2. Het derde en vierde lid worden vervangen door:
3. De paragrafen 3, 4 en 5 van de Ambtenarenwet 201. zijn van toepassing op de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, c en d.
ARTIKEL IId
Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juni 2011 ingediende voorstel van wet houdende invoering van de Politiewet 200x en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201x) (32 822) tot wet is of wordt verheven, vervalt artikel 51 van die wet.
6.
Artikel VIII, onderdeel C, komt te luiden:
C
In artikel 8:4, onderdeel d, wordt «een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden» vervangen door: een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden.
7.
Na artikel VIII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIIIa
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is verheven en deel A, artikel I, onderdeel CC onderscheidenlijk RR, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I van deze wet, vervalt artikel VIII, onderdelen B en C onderscheidenlijk D van deze wet.
ARTIKEL VIIIb
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven en deel A, artikel I, onderdeel CC onderscheidenlijk CCCCC, later in werking treedt dan artikel I van deze wet, wordt de Algemene Wet bestuursrecht als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn,
B
Artikel 8:4, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden,
C
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 4 wordt
«Een besluit van een bij of krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie ingesteld bestuursorgaan of van een kamer als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Kamers van koophandel en fabrieken 1997, met uitzondering van:
a. een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur
b. een besluit ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden» vervangen door:
Een besluit van een bij of krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie ingesteld bestuursorgaan, met uitzondering van:
a. een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur
b. een besluit ten aanzien van een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden
Een besluit van een kamer als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Kamers van koophandel en fabrieken 1997, met uitzondering van een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
b. In artikel 10 wordt
«Een besluit waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig, een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn» vervangen door:
Een besluit waarbij een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
D
Artikel 1, onderdeel a, van bijlage 3 komt te luiden:
a. een besluit inzake een uitkering bij werkeloosheid of ziekte, genomen ten aanzien van een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden;.
8.
Na artikel IX worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IXa
In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het notarisambt wordt «de ambtenaar» vervangend door: de bekleder van het ambt.
ARTIKEL IXb
In artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Gerechtsdeurwaarderswet vervalt «een openbaar ambtenaar,».
9.
Artikel X komt te luiden:
ARTIKEL X
De krachtens artikel 125, eerste lid, onderdeel m, van de Ambtenarenwet vastgestelde regels, alsmede de krachtens artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 vastgestelde regels betreffende het in artikel 125, eerste lid, onderdeel m, van de Ambtenarenwet genoemde onderwerp, zoals deze golden voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet, blijven buiten toepassing bij de totstandkoming en inwerkingtreding van deze wet en de wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen, gemeentelijke en provinciale verordeningen en andere algemeen verbindende voorschriften waarmee wetten en andere algemeen verbindende voorschriften met deze wet in overeenstemming worden gebracht, dan wel waarmee voorzieningen worden getroffen ter uitvoering van deze wet.
Deze tweede nota van wijzigingen voorziet in hoofdzaak in het van het wetsvoorstel uitsluiten van politie en Openbaar Ministerie en enkele aanvullingen van het overgangsrecht, alsmede in verbetering van een misstelling, en in technische aanpassingen met betrekking tot (waarnemend) notarissen en gerechtsdeurwaarders en in verband met een wetsvoorstel tot aanpassing van het bestuursprocesrecht.
1, 4, 5 en 8 (uitgezonderde categorieën)
Bij nadere overweging komt het de indieners geraden voor om voor het gehele complex van ambtsdragers in politie en rechtspraak de bestaande situatie te handhaven. Daarbij weegt voor ons zwaar dat voor wat betreft de politie reeds een kamermeerderheid heeft uitgesproken vast te willen houden aan de huidige rechtspositie van politieambtenaren, en dat op het uitzonderen van het Openbaar Ministerie is aangedrongen door de Raad voor de Rechtspraak. Bijkomende voordelen van praktische aard zijn, dat de huidige Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren dan als zodanig in stand kan blijven en dat de arbeidsmobiliteit tussen de staande en de zittende magistratuur niet wordt belemmerd.
Hiertoe is in artikel 3 is voorzien in het onder de uitgezonderde ambtsdragers opnemen van de ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en alle onder de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vallende functionarissen.
In artikel II en in de samenloopbepalingen met de nieuwe Politiewet (artikelen IIa t/m IId) zijn deels de publiekrechtelijke bepalingen voor de rechtspositie van de politieambtenaren hersteld. In artikel 50 Politiewet 1993 en het equivalente artikel 47 Politiewet 201x is niet langer verwezen naar de opsomming van artikel 125a Ambtenarenwet, maar zijn de onderwerpen uit dat vervallen artikel integraal opgenomen. Aangezien het voor de verplichtingen van overheidswerkgever en ambtenaar in de paragrafen 3, 4 en 5 van de nieuwe Ambtenarenwet niet van belang is of de rechtspositie publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is geregeld, is in de plaats van de verwijzing in artikel 50, eerste lid, Politiewet 1993 naar artikel 125quinquies en het huidige artikel 50, derde en vierde lid, Politiewet 1993, in artikel 50 Politiewet en artikel 47 Politiewet 201x in een nieuw derde lid gekozen voor de van toepassing verklaring van de paragrafen 3, 4 en 5 van de nieuwe Ambtenarenwet.
Gelet op het feit dat waarnemend notarissen en waarnemend gerechtsdeurwaarders benoemd worden door een orgaan van een overheidswerkgever in de zin van het voorgestelde nieuwe artikel 2 van de Ambtenarenwet, in casu de staat (de voorzitter van de Kamer van toezicht, bedoeld in artikel 94 van de Wet op het notarisambt respectievelijk de minister van Veiligheid en Justitie op grond van artikel 23 van de Gerechtsdeurwaarderswet), dient ook voor deze ambtsdragers in artikel 3 te worden bepaald, dat met hen geen arbeidsovereenkomst wordt gesloten; althans niet door een overheidswerkgever.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel 1 van de Wet op het notarisambt en artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet de kwalificatie van «(openbaar) ambtenaar» te schrappen. Na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel is de term «ambtenaar» voor deze categorie niet langer passend. Wat blijft is, dat zij belast zijn met bij of krachtens de Wet op het notarisambt of de Gerechtsdeurwaarderswet opgedragen taken. Ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet zullen zij echter niet meer zijn.
2 en 3 (overgangsrecht)
In gevolge het eerste lid van het nieuwe artikel 14 Ambtenarenwet worden alle bestaande ambtelijke aanstellingen omgezet in een arbeidsovereenkomst. Onderdeel daarvan zijn de concrete aanspraken die de individuele ambtenaar vóór dat tijdstip heeft verkregen. De redactie van de daarop betrekking hebbende bepaling is zodanig aangepast, dat hij niet langer voorziet in een uitputtende, maar in een exemplarische opsomming van de onderwerpen waarop deze aanspraken betrekking kunnen hebben.
Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet collectieve arbeidsovereenkomsten worden afgesloten. Het kan hierbij gaan om een betrekkelijk groot aantal cao’s. Deze zullen niet alle op hetzelfde moment tot stand komen. Het kan echter onwenselijk zijn om met de inwerkingtreding van de wet te wachten tot alle cao’s tot stand gekomen zijn. Daarom is in artikel 17 een derde lid toegevoegd, dat een voorziening treft voor de gevallen waarin nog geen cao’s tot stand gekomen zijn. De bestaande rechtspositieregelingen blijven dan verbindend als waren het cao’s, totdat door de betreffende overheidswerkgever een echte cao is gesloten.
Uiteraard dienen bepalingen die in strijd zijn met dwingendrechtelijke bepalingen van burgerlijk recht daarvan uitgesloten te worden. Een voorbeeld daarvan is het ontslagrecht. Vanaf het inwerkingtreden van de wet zullen op dat terrein de civielrechtelijke regels gelden.
Ook de paragrafen 3, 4 en 5 van de nieuwe Ambtenarenwet gaan voor op wellicht enigszins afwijkende bepalingen in de oude rechtspositieregelingen.
Omdat in de voorgestelde tekst van het derde lid wordt bepaald dat rechtspositieregelingen verbindend blijven «als waren het collectieve arbeidsovereenkomsten», kunnen daarin voorkomende bepalingen die afwijkend van «driekwart dwingend recht» wel hun gelding behouden. Van «driekwart dwingend recht» kan immers bij cao worden afgeweken.
6.
Dit onderdeel strekt tot verbetering van een misstelling.
7.
Deze wijzigingen strekken ertoe te verzekeren dat de wijzigingen die het wetsvoorstel beoogt aan te brengen in de Algemene wet bestuursrecht ook doorwerken in die wet, als het in de kamerstukken onder nr. 32 450 opgenomen voorstel van wet tot wijziging van die wet met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) tot wet wordt verheven.
9.
Voordat het onderhavige wetsvoorstel in werking kan treden zal nog de nodige aanpassings- en/of invoeringswetgeving tot stand moeten worden gebracht; zowel op het niveau van de formele wet als op lager niveau. Het buiten twijfel stellen dat het zogenaamde overeenstemmingsvereiste niet van toepassing is op het wetsvoorstel, zoals beoogd met artikel X van het wetsvoorstel, is ook van belang voor deze regelgeving. Voor alle duidelijkheid is de redactie van artikel X in die zin aangepast.
Koşer Kaya Van Hijum