Gepubliceerd: 25 november 2010
Indiener(s): Ineke van Gent (GL)
Onderwerpen: organisatie en beleid verkeer water werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32534-6.html
ID: 32534-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 25 november 2010

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

1

2.

Kernbegrippen uit het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV)

2

3.

Artikelsgewijs

2

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de wet tot implementatie van het op 23 februari 2006 te Geneve tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006.

In paragraaf 4.4 (Toegang tot welzijnsvoorzieningen aan wal) van het Maritiem Arbeidsverdrag wordt onder andere geconcludeerd dat aan welzijnsvoorzieningen geen verdere invulling en uitwerking behoeft te worden gegeven omdat er in de belangrijkste Nederlandse zeehavens zeemanshuizen aanwezig zijn met een adequaat voorzieningenniveau (pagina 5/6 van de Memorie van Toelichting). De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de regering de voorzieningen bij deze zeemanshuizen wil behouden of deze wil overhevelen, uit bijvoorbeeld kostenoogpunt, naar andere bestaande instanties.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en van de implementatie. Zij hebben nog wel enkele vragen. Kan het regering aangeven of de kwaliteit van de huisvesting, voeding en overige voorzieningen nu voldoende wordt gegarandeerd? Is er voldoende duidelijkheid wat betreft het punt wie als zeevarenden wordt aangemerkt? Op welke wijze wordt er met de sociale zekerheid omgegaan indien er door een Nederlander onder een vlag wordt gevaren van een land dat niet aan het verdrag deelneemt? Hoe groot zijn de administratieve lasten en nalevingskosten?

2. Kernbegrippen uit het MAV

De leden van de VVD-fractie achten het van belang dat er eenduidigheid is op het gebied van de definitie van de zeevarenden. Dit voorkomt rechtsonzekerheid en mogelijk onnodige belasting van de rechterlijke macht. Daarom vragen zij of de regering voornemens is om in de voorgestelde afdeling 12 Burgerlijk Wetboek (BW) een definitie van het begrip zeevarende op te nemen die gelijk is aan de definitie van het begrip die wordt voorgesteld voor de Wet zeevarenden. Is de regering van mening dat een ministeriele regeling het juiste instrument is voor aanwijzing van categorieën van personen (in plaats van bijvoorbeeld een Algemene maatregel van Bestuur?).

In het voorstel ontbreekt een definitie van kustvisserij. Om onduidelijkheid te voorkomen willen de leden van de VVD-fractie dat het begrip gedefinieerd wordt. Is de regering van plan een definitie te geven van het begrip kustvisserij? Zo ja, kan de regering het begrip definiëren als: «de commerciële visserij in de kustwateren als beschreven in de artikelen 2 en 3 van het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970.»? Zo nee, waarom niet?

Norm A2.1, lid 4, aanhef en onderdeel h, van het verdrag bepaalt, dat in de arbeidsovereenkomst van een zeevarende moet worden opgenomen: «the health and social security protection benefits to be provided to the seafarer by theshipowner». Het woord «benefits» is in het voorstel foutief vertaald met «bijdragen». «Benefit» betekent volgens de Concise Oxford English Dictionary, «a payment made by the state or an insurance scheme to someone entitled to receive it» met als voorbeeld van zo’n rechthebbende, «an unemployed person» en dat is, gelet op het verdrag, wat hier ook is bedoeld. Het gaat dus om uitkeringen en verstrekkingen die de werkgever in voorkomende gevallen aan de zeevarende moet doen. De (private) uitkeringen en verstrekkingen waar het om gaat, zijn in de voorgestelde regeling opgenomen, te weten in de artikelen 7:719 en 7:720, alsmede 7:734 tot en met 7:734m BW. Bij «bijdragen» kan toch vooral aan premies («contributions» in het Engels) worden gedacht. Voor wiens rekening sociale zekerheidspremies (publiek en privaat) komen, is in de Nederlandse wetgeving op andere plaatsen geregeld, bijvoorbeeld in artikel 7:734k BW van het voorstel. Is de regering het er mee eens, dat het voorgestelde artikel 699, onderdeel 9, wordtvervangen door «de sociale zekerheidsuitkeringen en gezondheidszorg die door dewerkgever in voorkomende gevallen aan de zeevarende moet worden gedaan respectievelijkverstrekt» of woorden van gelijke betekenis? Zo nee, waarom niet?

3. Artikelsgewijs

Artikel IX

De leden van de VVD-fractie constateren dat in artikel IX, onderdeel G, van het wetsvoorstel de vierde titel van het tweede boek vervalt. In §6 ervan is thans nog de maatschapsovereenkomst van de kapitein en schepelingen ter zeevisserij geregeld. Die regeling vervalt dus ook. Blijkens artikel XIII zal in Boek 7 van het BW een nieuwe afdeling worden toegevoegd, luidende «Afdeling 9. Van de vennootschap van zeevarenden». Deze nieuwe afdeling zal pas in werking treden als het voorstel van wet tot wijziging van titel 7.13 (vennootschap) van het BW uit 2002 (28 746) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt. Het is nog ongewis wanneer dat het geval zal zijn. In de tussentijd na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel bestaat er geen regeling meer van de maatschapsovereenkomst van de kapitein en schepelingen ter zeevisserij. Dat is een erg ongewenste toestand. Kan de regering aangeven of zij deze zorgen van de leden van de VVD-fractie deelt? Is de regering van plan om een overgangsregeling te treffen en zo niet, kan de regering aangeven wat de risico’s zijn van het tijdelijk ontbreken van een regeling?

Artikel 734a

De leden van de VVD-fractie constateren dat zeevarenden volgens het verdrag in aanloophavens recht hebben op onverwijlde toegang tot artsen en tandartsen. In de praktijk zullen zij dit recht hebben jegens de scheepsbeheerder, die in lang niet alle gevallen hun werkgever is. In dat geval kan het recht niet uit het beginsel van goed werkgeverschap verklaard worden, zoals de regering doet. Ook kunnen er zelfstandigen aan boord zijn die dus geen werkgever hebben. Een expliciete rechtsregel is daarom noodzakelijk voor een correcte implementatie van het verdrag. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het niet zo kan zijn dat wanneer bijvoorbeeld een buitenlandse zeevarende aanspraak doet op zorg in Nederland hij geen of onvoldoende verzekering tegen de kosten buiten zijn woonland heeft. Kan de regering aangeven hoe zij met deze problematiek omgaat? In hoeverre kan dit een grote druk leggen op de zorg?

Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens, dat, gelet op het advies van de Raad van State en het commentaar van de sociale partners op het nader rapport, het beginsel van goed werkgeverschap niet de juiste implementatie is van Norm A4.1, eerste lid, onderdeel c, van het verdrag en dat het aldaar verwoorde recht op (tand-) artsenbezoek in een aanloophaven alsnog als een expliciete rechtsregel in de regeling van de zee-arbeidsovereenkomst opgenomen dient te worden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie,

Dekker