Vastgesteld 28 september 2011
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 september 2011 inzake het Nahang Besluit van 14 juni 2011 tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 32 531, nr. 19). Bij brief van 28 september 2011 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissien,
Van Bochove
Adjunct-griffier van de commissie,
Boeve
Inhoudsopgave: |
||
I. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
1. Inleiding |
2 |
|
2. Ontheffingen en vrijstellingen |
3 |
|
3. Minimum aantal uren maatschappelijke stage |
3 |
|
4. Bekostiging |
3 |
|
5. Stageovereenkomst |
3 |
|
6. Exameneis |
4 |
|
II. |
Reactie van de minister |
4 |
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige wijzigingen van het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO in verband met de invoering van een maatschappelijke stage. Deze leden waarderen de invoering van de maatschappelijke stage omdat zij het stimuleren van maatschappelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid zien als een opgave van de overheid. Voorwaarde voor het succes is echter wel dat de leerlingen bij hun maatschappelijke stage voldoende begeleiding krijgen. Op welke wijze zijn er in het onderhavige besluit waarborgen opgenomen die voorkómen dat scholen leerlingen tijdens hun maatschappelijke stage aan hun lot overlaten, zo vragen deze leden. Biedt de regeling voor de begeleiding van de stage-overeenkomst ook voor leerlingen en ouders aanknopingspunten om een onverhoopt tekortschietende begeleiding aan de orde te stellen? Zo ja, hoe dan, zo vragen deze leden.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Nahang Besluit van 14 juni 2011 tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs. De leden onderschrijven de keuze van de verplichte maatschappelijke stage. Het onderwijs is bij uitstek de plaats waar burgerschap, emancipatie en sociale integratie dienen te worden overgedragen, zowel impliciet als expliciet. Deze leden zijn van mening dat de maatschappelijke stage niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de reguliere onderwijstijd. De leden van de fractie kunnen zich dan ook goed vinden in de verplichte maatschappelijke stage met een minimumeis van 30 klokuren. De bepaling dat stage-uren boven dit minimum niet mee tellen als onderwijstijd én niet bekostigd worden, lijkt deze leden voldoende om eventuele perverse prikkels tegen te gaan.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Nahang Besluit inzake de maatschappelijke stage. Deze leden willen nogmaals het grote belang van de maatschappelijke stage benadrukken. Leerlingen maken kennis met het zich belangeloos in zetten voor de maatschappij en komen veelal voor het eerst in aanraking met vrijwilligerswerk. Met de maatschappelijke stage hebben scholen bovendien een extra mogelijkheid gekregen om uitdrukking te geven aan de vormende taak van de school, die ook belangrijk is naast het aanleren van de kernvakken. Deze leden onderschrijven dan ook volledig dit besluit. Wel hebben deze leden nog enige vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het besluit.
De leden van de PVV-fractie vragen of de maatschappelijke stage juist niet voor de leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) het meeste profijt kan opleveren. Dit zijn bij uitstek de leerlingen die van huis uit een beperkt sociaal netwerk hebben. Zodoende zijn zij dus het meest gebaat bij een kennismaking met een «wereld buiten de eigen buurt» waarbij zij praktijkervaring kunnen opdoen, aldus de leden van voornoemde fractie.
De leden van de PvdA-fractie wijzen op het minimum van 30 (klok)uren. De leden vragen of de scholen geheel vrij zijn in de keuze van de tijden waarop de maatschappelijke stage plaatsvindt. Of moet de maatschappelijke stage plaatsvinden tijdens reguliere onderwijsuren, zo vragen zij. Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag? Hoe wordt voorkomen dat scholieren worden geconfronteerd met onmogelijke tijdstippen waarop zij voor hun maatschappelijke stage zouden moeten opdraven, willen de leden weten.
De leden van de PVV-fractie merken op dat een minimum van 30 klokuren voor de maatschappelijke stage geldt, welke meetellen als onderwijstijd. De voor- en nabespreking betreffende de maatschappelijke stage vallen echter niet onder deze klokuren. De leden van deze fractie vragen waarom hiervoor is gekozen. Waarom bijvoorbeeld niet vijfentwintig klokuren aan stage en vijf klokuren aan bespreektijd, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat de 30 uur, die staan voor maatschappelijke stage alleen de stage-activiteiten zelf betreffen en niet het voor- en natraject. Scholen geven aan dat vooral voor de bewustwording van leerlingen het voor- en natraject van belang is. De leden verzoeken het kabinet nog eens duidelijk aan te geven waar deze tijd onder valt, is dit extra onderwijstijd of is er wel ruimte om dit als onderdeel van de maatschappelijke stage mee te tellen, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie willen benadrukken dat het de bedoeling is dat leerlingen zelf hun maatschappelijke stage regelen. Alleen indien dit niet lukt kan er een beroep worden gedaan op de school of een eventuele stagemakelaar. Ook de vergoeding, die scholen voor de maatschappelijke stage krijgen is gebaseerd op deze insteek, het wordt immers veel duurder als scholen telkens een stagemakelaar in de arm nemen. De leden vragen of deze insteek voldoende bekend is bij de scholen en leerlingen. Vervolgens hebben de leden een vraag over de financiering van de stagemakelaar indien er geen afspraken hierover zijn gemaakt tussen school en gemeente. Kan het kabinet aangeven wie in dit geval de stagemakelaar moet financieren, zo willen de leden weten.
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat de structurele bekostiging voor de maatschappelijke stage per leerling € 280 bedraagt, hetgeen wordt opgebouwd in de eerste vier leerjaren of inschrijvingsjaren. Voor de leerlingen die op de school in het vijfde of zesde leerjaar staan ingeschreven, ontvangt de school geen bekostiging. Dit laat onverlet dat de school en de leerling vrij zijn te bepalen wanneer in de schoolcarrière de maatschappelijke stage uitgevoerd wordt. De leden van deze fractie zijn hier kritisch over en hebben twee vragen. Ten eerste zijn de leden van mening dat een generieke bekostiging van € 280 onrecht doet aan de lagere schoolsoorten. Voor de basisberoepsgerichte leerweg en de kadergerichte leerweg is het een stuk arbeidsintensiever om voorzieningen te treffen omtrent de maatschappelijke stage. Hiermee is het ook een stuk kapitaalintensiever om stageplaatsen te werven en deze leerlingen te begeleiden dan gymnasia, vwo’s en havo’s. Deze schoolsoorten zullen geld overhouden. De leden vragen of er gedifferentieerd kan worden tussen de verschillende schoolsoorten? Indien dit het geval is, vernemen de leden graag op welke wijze.
Ten tweede vragen de leden van voornoemde fractie of er een mogelijkheid is om de stageperiodes wél als school vast te leggen op vaste momenten in het schooljaar. En waarbij deze stages opgenomen worden in het jaarprogramma van de scholen. Zodoende creëer je versimpeling als school in de zin van structuur, helderheid en duidelijkheid voor het onderwijspersoneel, hetgeen ook overzichtelijk is voor de agenda van de scholen, aldus de leden van deze fractie.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het besluit melding wordt gemaakt van verzekeringen en de stage. De leden vragen hoe zich dat verhoudt tot de vrijwilligerspolis van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), die sommige gemeenten hebben afgesloten waardoor de leerlingen automatisch verzekerd zijn. Hebben alle gemeenten zo'n vrijwilligerspolis afgesloten en betekent dit inderdaad dat de leerlingen die stage lopen automatisch ook verzekerd zijn, willen de leden weten.
De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet onderkent dat het voor scholen lastig kan zijn dat sommige leerlingen uit eenzelfde klas nog geen buitenschoolse stage kunnen lopen omdat zij de leeftijd van dertien jaar nog niet hebben bereikt. Delen zij de mening van deze leden dat in een regeling van deze uitzondering binnen de bestaande arbeidsrechtelijke kaders goed te voorzien is? Is het kabinet bereid tot een praktische oplossing te komen, zo vragen de leden van voornoemde fractie.
De leden van de PVV-fractie vragen of het qua onderwijstijd en -planning uitvoerbaar is de maatschappelijke stage bij een onvoldoende beoordeling nogmaals uit te voeren.
Hartelijk dank voor de reacties van de leden van de fracties van PvdA, PVV, CDA en SGP op mijn brief van 2 september jl. (Kamerstukken II 2010–2011, 32 531, nr. 19). Graag wil ik in het kader van het schriftelijk overleg reageren op de vragen en opmerkingen op mijn brief. Ik volg hierbij de volgorde van de vragen in het verslag.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze er in het onderhavige besluit waarborgen zijn opgenomen die voorkómen dat scholen leerlingen tijdens hun maatschappelijke stage aan hun lot overlaten.
Een goede begeleiding voor elke leerling, zowel op school als op de stageplek, is van groot belang voor een succesvolle maatschappelijke stage. De school maakt – samen met de stagebegeleider – met iedere leerling afspraken over de begeleiding. Deze afspraken worden vastgelegd in de stageovereenkomst, die alle partijen ondertekenen.
Biedt de regeling voor de begeleiding van de stage-overeenkomst ook voor leerlingen en ouders aanknopingspunten om een onverhoopt tekortschietende begeleiding aan de orde te stellen? Zo ja, hoe dan, zo vragen deze leden.
Ja, de stageovereenkomst biedt aanknopingspunten hiertoe. De school en de stagebieder zijn gehouden aan de stageovereenkomst. Het is in het belang van iedere partij – de leerling en de ouders, de school en de stagebieder – dat de in de stageovereenkomst geformuleerde afspraken over de begeleiding ook worden nagekomen. Indien dit niet het geval is kunnen de ouders de school en de stagebieder hier op aanspreken.
De leden van de PVV-fractie vragen of de maatschappelijke stage juist niet voor de leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) het meeste profijt kan opleveren. Dit zijn bij uitstek de leerlingen die van huis uit een beperkt sociaal netwerk hebben. Zodoende zijn zij dus het meest gebaat bij een kennismaking met een «wereld buiten de eigen buurt» waarbij zij praktijkervaring kunnen opdoen, aldus de leden van voornoemde fractie.
Er is voor gekozen de maatschappelijke stage niet voor alle leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs verplicht te stellen. Bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken II 2010–2011, 32 812, nr. 2), dat onlangs bij Uw Kamer is ingediend, wordt voorgesteld om het voortgezet speciaal onderwijs in drie uitstroomprofielen in te delen. Bij één van die uitstroomprofielen, vervolgonderwijs, volgen de leerlingen het volledige programma van het reguliere voortgezet onderwijs, inclusief de maatschappelijke stage. Leerlingen in dat profiel kunnen dan ook een regulier VO-diploma halen. Voor deze leerlingen zal de maatschappelijke stage een verplicht onderdeel van het onderwijsprogramma vormen. De overige twee uitstroomprofielen, dagbesteding en arbeidsmarkt, hebben eigen onderwijsprogramma’s waar de maatschappelijke stage geen verplicht onderdeel van uitmaakt. Een school voor voortgezet speciaal onderwijs kan er voor kiezen haar leerlingen maatschappelijke stage te laten lopen, maar zij worden hiertoe niet verplicht.
De leden vragen of de scholen geheel vrij zijn in de keuze van de tijden waarop de maatschappelijke stage plaatsvindt. Of moet de maatschappelijke stage plaatsvinden tijdens reguliere onderwijsuren, zo vragen zij. Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag?
Met inachtneming van de kaders die in de Arbeidstijdenwet worden gesteld, zijn scholen vrij in de keuze van de tijden waarop de maatschappelijke stage plaatsvindt. De maatschappelijke stage hoeft dus niet plaats te vinden tijdens reguliere onderwijsuren. De stage-uren tellen wel als onderwijstijd. Er liggen praktische overwegingen ten grondslag aan deze vrijheid van scholen. Stelt u zich voor dat een leerling stage loopt bij de plaatselijke voetbalvereniging. Vaak zal dit type vrijwilligerswerk in het weekend plaatsvinden. De keuzevrijheid voor leerlingen om vrijwilligerswerk te doen dat aansluit bij hun eigen interesses, zou drastisch kleiner worden wanneer zou worden vastgehouden aan uitsluitend de reguliere onderwijsuren.
Hoe wordt voorkomen dat scholieren worden geconfronteerd met onmogelijke tijdstippen waarop zij voor hun maatschappelijke stage zouden moeten opdraven, willen de leden van deze fractie weten.
Het is de verantwoordelijkheid van de school om te bewaken dat scholieren niet worden geconfronteerd met onmogelijke tijdstippen. Voordat de leerling aan de stage begint wordt een stageovereenkomst afgesloten tussen de school, de stagebieder en de ouders. In deze overeenkomst worden de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de stage vastgelegd.
De leden van de PVV-fractie merken op dat een minimum van 30 klokuren voor de maatschappelijke stage geldt, welke meetellen als onderwijstijd. De voor- en nabespreking betreffende de maatschappelijke stage vallen echter niet onder deze klokuren. De leden van deze fractie vragen waarom hiervoor is gekozen. Waarom bijvoorbeeld niet vijfentwintig klokuren aan stage en vijf klokuren aan bespreektijd, zo vragen zij.
De maatschappelijke stage vormt een integraal onderdeel van het curriculum. Scholen hebben de vrijheid te bepalen op welke manier de voorbereiding en reflectie op de maatschappelijke stage wordt ingebed in het curriculum. Een school kan er bijvoorbeeld voor kiezen de voorbereiding op de maatschappelijke stage te integreren in de lessen maatschappijleer. De scholen wordt maximale flexibiliteit geboden om de hoeveelheid en vorm van de voor- en nabespreking af te stemmen op de individuele leerling. Een leerling kan bijvoorbeeld een stageverslag maken of in de eigen of een andere klas vertellen over de ervaring bij de maatschappelijke stage. Gezien de grote variëteit in de invulling van maatschappelijke stage en de manieren om de voor- en nabespreking vorm te geven zou het vastleggen van uren hiervoor de scholen beperken.
De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat de 30 uur, die staan voor maatschappelijke stage alleen de stage-activiteiten zelf betreffen en niet het voor- en natraject. De leden verzoeken het kabinet nog eens duidelijk aan te geven waar deze tijd onder valt, is dit extra onderwijstijd of is er wel ruimte om dit als onderdeel van de maatschappelijke stage mee te tellen, zo vragen deze leden.
De maatschappelijke stage vormt een verplicht onderdeel van het curriculum in het voortgezet onderwijs. Op grond van het huidige beoordelingskader 2011–2012 is de verplichte omvang van de maatschappelijke stage 30 uur. Deze uren worden tot de onderwijstijd gerekend. Ook als leerlingen meer uren aan de maatschappelijke stage besteden, dan tellen deze meerdere uren niet mee als onderwijstijd, in het kader van maatschappelijke stage. Er is dus geen ruimte om het voor- en natraject binnen de uren die beschikbaar zijn voor maatschappelijke stage mee te tellen als onderwijstijd. Scholen zijn uiteraard vrij om een voor- en natraject te integreren in het totale onderwijsprogramma dat meetelt voor de onderwijstijd (bijv. het schrijven van een sollicitatiebrief tijdens de Nederlandse les).
De leden van de CDA-fractie willen benadrukken dat het de bedoeling is dat leerlingen zelf hun maatschappelijke stage regelen. Alleen indien dit niet lukt kan er een beroep worden gedaan op de school of een eventuele stagemakelaar. Ook de vergoeding, die scholen voor de maatschappelijke stage krijgen is gebaseerd op deze insteek, het wordt immers veel duurder als scholen telkens een stagemakelaar in de arm nemen. De leden vragen of deze insteek voldoende bekend is bij de scholen en leerlingen.
De insteek waarbij de leerling zoveel mogelijk probeert de eigen maatschappelijke stageplek te regelen is, door de ruime inzet van communicatiemiddelen (onder andere de website www.maatschappelijkestage.nl, brochures, accountmanagers) voldoende bekend bij scholen en leerlingen. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer tweederde van de leerlingen zelfstandig een stageplek vindt. Indien dit niet lukt, zijn er verschillende mogelijkheden. De school kan de leerling helpen met kiezen, door bijvoorbeeld een lijst met bekende stagebiedende organisaties te bespreken met de leerling. Als de leerling en de school er samen niet uit komen, kan een stagemakelaar worden ingeschakeld. De school is vrij om zelf te besluiten of er gebruik wordt gemaakt van de stagemakelaar.
De bijdrage die de school ontvangt voor maatschappelijke stage is bedoeld om het hele traject van de maatschappelijke stage vorm te geven, van voorbereiding tot reflectie. De school kan besluiten de bemiddeling van de leerling uit te besteden aan een stagemakelaar (waar een vergoeding tegenover kan staan) of de stagebieder te vergoeden voor gemaakte onkosten. De school is als eindverantwoordelijke vrij in de besteding van de financiële middelen voor maatschappelijke stage.
Vervolgens hebben de leden een vraag over de financiering van de stagemakelaar indien er geen afspraken hierover zijn gemaakt tussen school en gemeente. Kan het kabinet aangeven wie in dit geval de stagemakelaar moet financieren, zo willen de leden weten.
De makelaarsfunctie vrijwilligerswerk en maatschappelijke stage is belegd bij de gemeenten middels het convenant dat gesloten is tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Gemeenten ontvangen hiervoor een bijdrage in het gemeentefonds. In de meeste gevallen financiert de gemeente de stagemakelaar, bijvoorbeeld door de lokale vrijwilligerscentrale financieel te ondersteunen. Als de gemeente geen makelaarsfunctie ondersteunt en de school wil toch een stagemakelaar inschakelen voor bemiddeling van de leerling, dan kan de school hierover op eigen initiatief afspraken maken met de stagemakelaar.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat een generieke bekostiging van € 280 onrecht doet aan de lagere schoolsoorten. Voor de basisberoepsgerichte leerweg en de kadergerichte leerweg is het een stuk arbeidsintensiever om voorzieningen te treffen omtrent de maatschappelijke stage, aldus deze leden. Hiermee is het ook een stuk kapitaalintensiever om stageplaatsen te werven en deze leerlingen te begeleiden dan gymnasia, vwo’s en havo’s. Deze schoolsoorten zullen geld overhouden. De leden vragen of er gedifferentieerd kan worden tussen de verschillende schoolsoorten? Indien dit het geval is, vernemen de leden graag op welke wijze.
Het Besluit maatschappelijke stage (Besluit van 14 juni 2011 tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO in verband met de invoering van een maatschappelijke in het voortgezet onderwijs) biedt geen ruimte tot differentiatie van de bekostiging naar schoolsoort. Scholen en scholengemeenschappen ontvangen voor alle leerlingen in de eerste vier leerjaren hetzelfde bedrag, onafhankelijk van de schoolsoort die de leerlingen volgen. Alle leerlingen moeten immers hetzelfde aantal uren maatschappelijke stage doen.
Er zijn geen signalen dat de lagere schoolsoorten onrecht gedaan wordt met de bekostiging van maatschappelijke stage. Scholen zijn vrij maatschappelijke stages divers in te vullen. Gedacht kan worden aan een groep vmbo-scholieren die een natuurgebied opschoont. Dit kost een school relatief veel organisatie, maar geen één op één bemiddeling. Daarnaast blijkt uit onderzoek van de Inspectie dat vmbo-scholieren geen problemen hebben met het vinden van een stage. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien voor differentiatie.
Op de vraag van de leden van voornoemde fractie of er een mogelijkheid is om de stageperiodes wél als school vast te leggen op vaste momenten in het schooljaar, kan ik bevestigend antwoorden. Scholen mogen de stageperiodes vastleggen op vaste momenten in het schooljaar. Iedere school is vrij invulling te geven aan de organisatie van de maatschappelijke stage. Het enige voorschrift is dat alle leerlingen gedurende hun schoolcarrière 30 uur maatschappelijke stage lopen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het besluit melding wordt gemaakt van verzekeringen en de stage. De leden vragen hoe zich dat verhoudt tot de vrijwilligerspolis van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), die sommige gemeenten hebben afgesloten waardoor de leerlingen automatisch verzekerd zijn. Hebben alle gemeenten zo'n vrijwilligerspolis afgeslotenen betekent dit inderdaad dat de leerlingen die stage lopen automatisch ook verzekerd zijn, willen de leden weten.
Ongeveer 80% van de gemeenten heeft de vrijwilligersverzekering van de VNG afgesloten, waarbij de maatschappelijke stage ook is verzekerd. De resterende 20% van de gemeenten hebben een verzekering elders afgesloten, waarbij ook een groot gedeelte maatschappelijke stage in de verzekering meeneemt. In gemeenten waar een dergelijke verzekering niet is afgesloten wordt gebruik gemaakt van de WA-verzekering van de ouders of de verzekering voor buitenschoolse activiteiten van de school. Het is de taak van de school om met de stagebieder goede afspraken te maken over de verzekering van de leerling. Deze afspraken worden vastgelegd in de stageovereenkomst.
De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet onderkent dat het voor scholen lastig kan zijn dat sommige leerlingen uit eenzelfde klas nog geen buitenschoolse stage kunnen lopen omdat zij de leeftijd van dertien jaar nog niet hebben bereikt. Delen zij de mening van deze leden dat in een regeling van deze uitzondering binnen de bestaande arbeidsrechtelijke kaders goed te voorzien is? Is het kabinet bereid tot een praktische oplossing te komen, zo vragen de leden van voornoemde fractie.
Juridisch gezien – op basis van de definities in sociaalrechtelijke wet- en regelgeving – moet de verplichte maatschappelijke stage als arbeid worden gezien. Hierbij zijn met name de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, het Arbeidstijdenbesluit en de Nadere regeling kinderarbeid van toepassing. Dit betekent dat iedere maatschappelijke stage in overeenstemming moet zijn met deze sociaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving. Deze regelgeving is gebaseerd op een Europese richtlijn (94/33/EG betreffende de bescherming van jongeren op het werk) en ILO-Verdrag (138, betreffende de minimumleeftijd tot toetreding tot het arbeidsproces). Deze regels zijn onverkort van toepassing, omdat de maatschappelijke stage buiten de school een vorm van arbeid is.
De EU-richtlijn sluit arbeid voor 12-jarigen uit, vandaar dat er voor leerlingen jonger dan 13 jaar geen mogelijkheid is om een uitzondering op het verbod op kinderarbeid te maken.
12-jarige leerlingen mogen wel op hun eigen school én op andere scholen maatschappelijke stage doen. De samenleving wordt dan als het ware de school in gehaald. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld op school computerles geven aan ouderen uit de buurt, een debat organiseren waarin met leerlingen van verschillende scholen gedebatteerd wordt over maatschappelijk relevante stellingen of een muziekvoorstelling geven voor buurtbewoners. Het is voor iedere leerling, ook voor de 12-jarigen, mogelijk een goede en passende maatschappelijke stage te vinden. Overigens leert de praktijk dat er weinig maatschappelijke stages worden gelopen in de eerste klas. Leerlingen hebben hun gehele schoolcarrière de kans maatschappelijke stage te lopen.
De leden van de PVV-fractie vragen of het qua onderwijstijd en -planning uitvoerbaar is de maatschappelijke stage bij een onvoldoende beoordeling nogmaals uit te voeren.
De wet- en regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke stage biedt scholen veel vrijheid deze op eigen wijze vorm te geven en in te bedden in het curriculum, zodat iedere leerling in het voortgezet onderwijs 30 uur lang een mooie, passende maatschappelijke stage kan lopen.