Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2010
Tijdens het Algemeen Overleg van 4 november jl. (kamerstuk 32 500 XV, nr. 12) over de 1e en 2e voortgangsrapportage «Herzieningsoperatie» en «Handleiding herbeoordeling zzp» heb ik toegezegd u te informeren over mogelijke aanpassing van de starterssystematiek in de WW. Zoals mijn ambtsvoorganger met u heeft besproken op 21 januari jl. tijdens het Algemeen Overleg over de evaluatie van de regeling voor startende zelfstandigen in de WW (kamerstuk 32 123 XV, nr. 52), zal ik hierbij nader ingaan op de mogelijke verlenging of vereenvoudiging van de startersregeling in het licht van de uitkomsten van de evaluatie. Zie hiervoor de brief van 30 oktober 2009 van mijn ambtsvoorganger over Evaluatie startersregeling WW (kamerstuk 32 123 XV, nr. 5). Via deze brief doe ik deze toezeggingen gestand.
Hieronder bespreek ik verschillende scenario’s voor aanpassing van de startersregeling, waaronder een vereenvoudiging van de regeling en een verlenging van de periode waarin werklozen met behoud van hun WW-uitkering als zelfstandige kunnen werken. Tevens zal ik in gaan op de mogelijkheid van gespecialiseerde werkcoaches.
Ter verduidelijking wil ik nog toelichten dat de startersregeling WW inhoudt dat de WW-gerechtigde, na toestemming van het UWV, kan starten als zelfstandige ondernemer. Gedurende deze periode behoudt de starter zijn WW-uitkering en heeft hij geen sollicitatieplicht. 70% van de gemiddelde inkomsten over 26 weken wordt in mindering gebracht op de WW-uitkering. Ook zonder gebruik te maken van deze startersregeling kan een WW-gerechtigde als zelfstandige gaan werken. In die situatie geldt de gebruikelijke WW-systematiek. De als zelfstandige gewerkte uren worden dan in mindering gebracht op de WW-uitkering.
Vereenvoudiging startersregeling WW
In de brief van 30 oktober 2009 is op hoofdlijnen het kader geschetst aan de hand waarvan ik de mogelijkheden tot wijziging van de startersregeling WW wil beoordelen. Binnen dit kader zal ik een drietal scenario’s voor aanpassing van de startersregeling bespreken, zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg op 21 januari jl.. Het betreft: 1. omzetverrekening, 2. koppeling terugbetaling aan winst en 3. forfaitaire uitkering.
1. Omzetverrekening
Nadeel van inkomstenverrekening in de huidige startersregeling is dat het lang duurt voordat de startende zelfstandige zekerheid heeft over het bedrag dat verrekend zal worden met de WW-uitkering. Om deze onzekerheid te beperken, heeft onderzoeksbureau SEO de mogelijkheid geopperd om in plaats van inkomstenverrekening omzet te verrekenen over een periode van 6 in plaats van 12 maanden. Uitgangspunt hierbij is de veronderstelling dat gegevens over de omzet sneller beschikbaar zijn dan de definitieve inkomsten, zoals deze door de Belastingdienst worden vastgesteld. Veel bedrijven dragen maandelijks of per kwartaal BTW af die gerelateerd is aan de omzet. Echter, net als bij definitieve vaststelling van de inkomsten van de zelfstandigen geldt dat de definitieve vaststelling van de af te dragen BTW door de Belastingdienst ook pas enkele jaren later volgt. Daarnaast is de omzet niet altijd een goede indicatie voor de winst. Deze optie biedt geen geschikte oplossing om te komen tot vereenvoudiging van de regeling.
2. Koppeling terugbetaling aan winst
Uw Kamer heeft gevraagd de mogelijkheid te bezien van een stelsel waarin het verrekenen van de uitkering wordt gekoppeld aan het behalen van winst (dus de inkomsten), die kan worden opgemaakt uit een jaarrekening bijvoorbeeld na een periode van 3 jaar. Dit heeft ten opzichte van optie 1 als voordeel dat wordt aangesloten bij het begrip winst. Het voordeel ten opzichte van de huidige systematiek van inkomstenverrekening zou zijn dat een jaarrekening, waaruit de inkomsten blijken, sneller beschikbaar is dan de opgave bij de Belastingdienst van de inkomsten. Deze variant draagt echter niet bij aan vereenvoudiging van de regeling. Immers, de starters dient nog steeds opgave van het inkomen te doen door bijvoorbeeld een jaarrekening. Deze jaarrekening dient vervolgens door het UWV of de Belastingdienst gecontroleerd te worden. Bij deze variant blijven starters – net als bij de huidige regeling – tot 3 jaar na afloop van de startersregeling in onzekerheid of zij de uitkering moeten terugbetalen. Deze optie biedt evenmin een geschikte oplossing om te komen tot vereenvoudiging van de regeling.
3. Forfaitaire uitkering
Tijdens het AO op 21 januari jl. heeft mijn ambtsvoorganger gesproken over de mogelijkheid van forfaitaire verrekening. In een forfaitair stelsel wordt de WW-uitkering gedurende de startperiode met een vast percentage gekort. Dit percentage is voor alle starters gelijk. Er vindt dus geen verrekening achteraf meer plaats met de feitelijke verdiensten. Starters behouden hun recht op een WW-uitkering gedurende een periode van 6 maanden, maar ontvangen een lager bedrag aan uitkering. Als betrokkene na afloop van deze startperiode nog niet volledig als ondernemer aan de slag kan, dan geldt vanaf dat moment de normale urenverrekening van de WW, zoals ook bij de huidige startersregeling het geval is.
Belangrijk voordeel van forfaitaire verekening is dat men meteen weet waar men aan toe is; er hoeft geen verrekening achteraf meer plaats te vinden. Bovendien is er een sterkere prikkel de eigen onderneming tot een succes te maken (alle verdiensten boven de forfaitaire uitkering zijn extra). Nadeel van deze regeling is dat het kortingspercentage voor iedereen gelijk is, maar dat de gevolgen hiervan per starter zullen verschillen.
Bij de voorgestelde aanpassing wordt de WW-uitkering met een vast percentage gekort. Dit percentage is dus, ongeacht de winst die de startende zelfstandige maakt, voor iedereen gelijk, hetgeen in het voordeel werkt van degene die relatief veel winst maakt. Verder zal voor WW’ers die in de startersperiode weinig inkomen uit hun onderneming verwerven, het totale inkomen relatief laag zijn. Van deze laatstgenoemde groep zullen naar verwachting minder mensen besluiten om met toepassing van deze – herziene – startersregeling vanuit de WW te starten als zelfstandige.
Conclusie
Zoals hierboven aangegeven voldoet een forfaitair stelsel het beste aan het eerder geschetste afwegingskader voor vereenvoudiging van de startersregeling. Ik zal een wetsvoorstel voorbereiden langs de contouren die ik onder optie 3 heb geschetst.
Verlenging startperiode
Naar aanleiding van de motie Ten Hoopen1 is de effectiviteit van de verlenging van de startersperiode bezien. In deze motie wordt de regering verzocht de startersperiode in de WW te verlengen van 6 naar 12 maanden.
De termijn van de startersregeling is destijds op 26 weken gesteld omdat dit overeenkomt met de gemiddelde verblijfsduur in de WW van WW-gerechtigden die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Daarnaast reflecteert deze termijn de afwegingen die gemaakt zijn met betrekking tot de beperking van concurrentievervalsing. De startende zelfstandige is immers door de regeling verzekerd van inkomen gedurende 6 maanden.
In het evaluatierapport van de startersregeling is gekeken naar de effectiviteit van verlenging van de regeling. Hierin is de vraag gesteld of de duur van 26 weken adequaat is vanuit de doelstelling van de regeling. Onderzoeksbureau SEO signaleert dat met de huidige duur van de startperiode reeds hoge uitstroompercentages worden bereikt. SEO concludeert dat het aannemelijk is dat verlenging leidt tot een minder snelle uitstroom uit de uitkering. Ik deel deze conclusie en signaleer daarnaast dat verlenging van de periode waarin met behoud van de uitkering gestart kan worden, zou leiden tot meer concurrentievervalsing.
Daarnaast toont het evaluatierapport de effecten van de duur van de startperiode op de uitstroompercentages in vergelijking tot uitstroom bij de urenverrekening. Uit het rapport blijkt dat de startersregeling werklozen ertoe aanzet 6 maanden gebruik te maken van de regeling. Na deze 6 maanden blijkt een sprong in uitstroom mogelijk. Positief daarbij is dat, vanaf het moment dat uitgestroomd wordt, de uitstroom van starters met inkomstenverrekening na die 6 maanden hoger is dan van starters met urenverrekening.
Het evaluatierapport biedt tevens de benodigde gegevens om de te verwachten effecten van verlenging naar 12 maanden te bezien. Het is aannemelijk te veronderstellen dat als de startperiode wordt verlengd naar 12 maanden, de genoemde piek in uitstroom, nu bij 6 maanden, opschuift. Dat zou alleen nuttig kunnen zijn als de uitstroomkans na die 12 maanden zodanig veel hoger wordt dat dit opweegt tegen de lagere uitstroom in de periode tot 12 maanden. Aangezien de huidige uitstroomkans na 6 maanden al erg hoog is, is het zeer onwaarschijnlijk dat dat effect optreedt. Wellicht kunnen er dus nog wel iets meer mensen uitstromen uit de WW door de startersregeling te verlengen naar 12 maanden, maar dat zal – naar alle waarschijnlijkheid – voor een grotere groep een dubbel zo lang verblijf in de WW kunnen betekenen. Het is onwenselijk mensen in een uitkering te houden als dat niet nodig is. Het is zeer de vraag of de extra kosten van de langere verblijfsduur in de WW zullen opwegen tegen de baten van een iets hogere uitstroomkans.
Zoals hierboven is weergegeven is verlenging van de startperiode – gezien de reeds hoge uitstroompercentages na 26 weken – niet aangewezen. Uitvoering van de motie Ten Hoopen acht ik om genoemde redenen niet opportuun.
Begeleiding starters
Uit de evaluatie van de startersregeling en het debat met uw Kamer komt het belang van een goede begeleiding van starters naar voren. UWV heeft op steeds meer vestigingen gespecialiseerde werkcoaches in dienst die meer inzicht hebben in en ervaring met de problemen waar startende zelfstandigen mee te maken krijgen. Onderdeel van de begeleiding van de starters is de attendering op de ondersteuning die de Kamer van Koophandel (KvK) aan starters kan bieden. De expertise voor het begeleiden van startende zelfstandigen is daar volop aanwezig.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp