Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2010
Met deze brief informeer ik u over maatregelen in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s ten aanzien van motoren van vroegere gevechtsvliegtuigen van Defensie. Het betreft de J79-motoren van de F-104 Starfighter en de J85-motoren van de NF-5. Na de vervanging van deze toestellen door de F-16 in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is een aantal van deze vliegtuigen en motoren beschikbaar gesteld aan musea en opleidingsinstellingen buiten Defensie, zoals Regionale Opleidingscentra (ROC’s).
Onderzoek naar buiten dienst gestelde militaire vliegtuigmotoren
Op 18 november jl. heeft het ROC Leeuwenborgh in Maastricht Defensie benaderd over mogelijke gezondheidsrisico’s van een voor lesdoeleinden bestemde J79-motor. De Stralingsbeschermingsdienst Defensie (SBD) en de Arbodienst Defensie hebben daarop bij dit ROC een onderzoek ingesteld naar gezondheidsrisico’s in verband met de mogelijke stralingsbelasting en eventuele asbestverontreiniging. Zij hebben daar metingen verricht aan een J79 en een J85-motor. Ook heeft de SBD een J79-motor in het Militaire Luchtvaartmuseum in Soesterberg onderzocht.
Bij deze onderzoeken is in de onmiddellijke nabijheid van de J79-motor een geringe hoeveelheid straling gemeten. Bij de J85-motor was geen straling waar te nemen. Het omhulsel van de J79-motoren bevat de radioactieve stof thorium. Ook bevat deze motor onderdelen met asbest. Verder bevat de J79-motor een onderdeel met het radioactieve cesium. Mogelijk zit in de J85-motor een soortgelijk onderdeel. De J85-motor bevat echter geen thorium. Ook J85-motoren zijn in het verleden aan onderwijsinstellingen overgedragen als lesmateriaal.
De norm voor blootstelling aan straling bij dit soort onderwijs is dat er geen stralingsblootstelling mag zijn. Daarnaast zijn in het Besluit stralingsbescherming limieten voor blootstelling aan straling vastgesteld. De limiet voor de algemene bevolking is 1 millisievert (mSv) in een kalenderjaar. Deze limiet geldt daarmee ook voor leerlingen en voor docenten. De metingen laten zien dat deze limiet bij leerlingen en docenten van ROC Leeuwenborg niet wordt overschreden. Daarbij is rekening gehouden met hoe vaak en op welke wijze er door leerlingen en docenten per jaar aan de J79-motor wordt gewerkt.
Bij het ROC in Maastricht heeft Defensie verder vastgesteld dat enkele onderdelen van de J79-motor asbesthoudend zijn. Er kan bij de J79-motor sprake zijn van emissie van asbestvezels, bijvoorbeeld als pakkingen met asbest worden beschadigd. Dit is echter slechts incidenteel voorgekomen en de emissie wordt dan ook laag geschat. Op grond van het aantal lesuren en de lage emissie is het niet aannemelijk dat de normen voor blootstelling aan asbest zijn overschreden. In de J85-motor zijn bij een visuele inspectie geen asbesthoudende of verdachte materialen aangetroffen. Overigens is het volgens de regelgeving zonder aanvullende maatregelen en ontheffingen niet toegestaan werkzaamheden te verrichten aan bijvoorbeeld motoren die asbesthoudend zijn.
Er zijn in Nederland verscheidene onderwijsinstellingen die beschikken over vliegtuigmotoren van de typen J79 en J85. Het gaat daarbij voornamelijk om ROC’s. De motoren worden gebruikt voor specifieke opleidingen op het gebied van vliegtuigtechniek. Op dit moment voltooien per jaar in totaal enkele tientallen studenten aan de ROC’s hun opleiding op dit vakgebied.
In de periode dat de motoren bij Defensie in gebruik zijn geweest, hebben naar schatting in totaal enkele honderden personeelsleden van Defensie intensief te maken gehad met deze motoren. De F-104 Starfighter is van 1962 tot 1984 in dienst geweest bij de Koninklijke luchtmacht, de NF-5 van 1969 tot 1991.
Genomen maatregelen
Defensie heeft inmiddels de ROC’s telefonisch benaderd waarvan bekend is dat zij over J79 of J85-motoren beschikken. De ROC’s hebben in eerste instantie het advies gekregen geen handelingen meer aan deze motoren te laten verrichten. Dit is als eerste maatregel voldoende omdat er op korte afstand van de J79-motor, een tot twee meter, geen stralingsbelasting meer is.
Defensie is verder begonnen met het achterhalen van alle vliegtuigmotoren en geeft daaraan hoge prioriteit. De motoren worden in eerste instantie opgespoord door de beschikbare bruikleenovereenkomsten na te kijken. Sommige van die motoren zijn echter al tientallen jaren in bruikleen. In die tijd zijn veel onderwijsinstellingen gefuseerd en het is voorgekomen dat motoren door onderwijsinstellingen onderling zijn overgedragen. Daarom worden, in samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), onderwijsinstellingen die mogelijk beschikken over motoren actief telefonisch benaderd. Dit is reeds in gang gezet. Verder richt Defensie een informatiepunt in waar instellingen meldingen kunnen doen over een motor. Op dit informatiepunt ga ik hieronder verder in.
Verder heeft Defensie als preventieve maatregel, en om de onderwijsinstellingen te ontlasten, besloten de J79 en J85-motoren van deze instellingen terug te halen. Bij de J79-motor van het Militaire Luchtvaartmuseum is dat niet nodig, onder meer omdat daaraan geen werkzaamheden worden verricht. Met het ophalen van de motoren zal naar verwachting enkele weken zijn gemoeid. Nog voor het ophalen van de motoren zullen onderzoekers van Defensie metingen gaan uitvoeren bij de onderwijsinstellingen waar zich een motor bevindt.
Verdere vervolgstappen
Defensie stelt een informatiepunt in (telefoonnummer 0800-1351). Onder anderen leerlingen en docenten van onderwijsinstellingen kunnen daar terecht met vragen. Hiervoor zal vanaf maandag Postbus 51 worden ingeschakeld. Defensie zal bovendien zelf actief het eigen voormalige en huidige personeel informeren dat met de bewuste motoren heeft gewerkt.
Daarnaast zal Defensie onder meer de gezondheidsrisico’s met betrekking tot de motoren nader in kaart brengen. Zoals gezegd zullen aan meer motoren dan alleen die in Maastricht en Soesterberg metingen worden verricht. Defensie zal hierbij onder meer gebruik maken van de expertise van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). Op grond van de resultaten zal worden bezien of nog meer onderzoek nodig is.
Bij het onderzoek werkt Defensie naast het ministerie van OCW en het RIVM samen met de Arbeidsinspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook de andere relevante inspecties zijn over de situatie geïnformeerd. Verder zijn de bonden en de medezeggenschap van Defensie inmiddels op de hoogte gesteld. Ik zal de Kamer informeren over de resultaten van het verdere onderzoek.
De minister van Defensie,
J. S. J. Hillen