Vastgesteld 10 juni 2011
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 8 april 2011 inzake de herziening subsidiebeleid onderwijssubsidies (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 160).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Bochove
Adjunct-griffier van de commissie,
Arends
1
Is in deze herziening subsidiebeleid onderwijssubsidies gebruik gemaakt van de (toevallige) mogelijkheid tot de vijfjaarlijkse aanpassing van de Programma’s van Eisen en de equivalenten in het voortgezet onderwijs? Zo ja, op welke Programma’s van Eisen en de equivalenten in het voortgezet onderwijs is bezuinigd? Zo nee, waarom niet?
Nee, bij deze bezuiniging is het uitdrukkelijk de bedoeling de reguliere materiële bekostiging van scholen te ontzien en de bezuiniging te zoeken bij de subsidiëring van speciale groepen, tijdelijke stimuleringen en dergelijke.
2
Is het Programma van Eisen en de equivalent in het voortgezet onderwijs met betrekking tot de aansluiting van schoolbesturen bij een geschillencommissie medezeggenschap per 2012 en volgende vervallen nu er sinds 2008 een centraal gefinancierde landelijke geschillencommissie medezeggenschap is? Zo ja, is deze vrijval ad € 450 000,– in de herziening subsidiebeleid onderwijssubsidies meegenomen?
Om administratieve lasten bij scholen te voorkomen is de bekostiging van de scholen ten behoeve van de geschillencommissie medezeggenschap per 2010 volledig omgezet in een rechtstreekse bekostiging van deze commissie. Er is geen geld ingezet voor de subsidietaakstelling.
3
In antwoord op vragen van het lid Beertema «Hbo kan best zonder subsidie» van 19 april 20112 stelt de staatssecretaris dat hij begin 2011 de HBO-raad opnieuw onderzoek heeft laten doen op basis van de gegevens over 2009 inzake de overhead. De staatssecretaris stelt tevens dat het percentage zuivere overhead in het hoger beroepsonderwijs nu 25,8% is en dat hij een overheadpercentage van ongeveer 25% wel te hoog vindt. Wat is de status van de uitwerking van de motie Jadnanansing en Jasper van Dijk over overhead in het onderwijs3 en bent u bereid, eventueel na overleg met ho-instellingen in het kader van de meerjarenafspraken, een nader te bepalen percentage van onderwijssubsidie te oormerken voor het primaire proces?
Het is van belang de overhead in het hoger onderwijs te reduceren zodat docenten meer worden ingezet in het primaire onderwijsproces. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Ruim baan voor talent» heeft de Tweede Kamer met motie 32 253 nr.15 uitsproken dat de Algemene Rekenkamer onafhankelijk onderzoek dient te doen naar overhead in het Nederlands hoger onderwijs.
Mede op basis van de uitkomst van het onderzoek naar overhead zal ik nadere afspraken met universiteiten en hogescholen maken over het verminderen hiervan. Verder zie ik geen noodzaak tot een nieuw onderzoek en vind ik de bestaande monitor adequaat.
4
Is er overleg met de brancheorganisaties van de scholen geweest over de keuzes die u maakt bij het beëindigen van diverse subsidies? Met andere woorden, is het veld van mening dat de subsidies die nu worden gecontinueerd, de subsidies zijn die het meest effectief en dus waardevol zijn?
De brancheorganisaties PO-raad, VO-raad, MBO-raad, de HBO-raad en de VSNU zijn geinformeerd over de gemaakte keuzen. De lijn van de brief om te korten op doelsubsidies zodat de lumpsum zoveel mogelijk kan worden ontzien, is in lijn met eerdere uitspraken van het veld zoals de Besturenraad.
5
Kunt u de criteria opschrijven waaraan subsidies getoetst zijn, aangezien dat uit de brief niet helder naar voren komt per subsidie? Kunt u inzicht geven waarom de ene subsidie wel en de andere subsidie niet blijft voortbestaan?
Uitgangspunt is dat middelen via de lumpsum aan onderwijsinstellingen worden uitgekeerd. Er zijn twee redenen waarom wij subsidies blijven inzetten. Ten eerste wanneer zij bijdragen aan het verrichten van cruciale stelseltaken. Ten tweede wanneer zij bijdragen aan een beperkt aantal concrete beleidsdoelen die wij ons deze kabinetsperiode hebben gesteld. Subsidies die niet aan deze doelen bijdragen, worden geschrapt. Daarnaast worden sommige subsidies geschrapt om de doelstelling van minder bureaucratie en bestuurlijke drukte te halen.
6
Is deze ronde van subsidie-herziening afdoende voor u of blijft er ruimte om in de toekomst ook andere subsidies stop te zetten? Zo ja, is dat inzichtelijk gemaakt voor de sector?
Subsidies zijn in principe tijdelijk en zullen altijd worden getoetst aan de criteria zoals genoemd in de brief en het antwoord op vraag 5.
7
Kunt u aangeven of bij de overweging of subsidies blijven bestaan, naast de in de brief genoemde factoren (leerplanontwikkeling, toetsing, normering, checks and balances etc.) ook gekeken is naar de effectiviteit van de bestaande subsidieregelingen?
Bij de afweging om subsidies al dan niet te stoppen, zijn de criteria uit de brief gebruikt. Er zijn twee redenen waarom wij subsidies blijven inzetten. Ten eerste wanneer zij bijdragen aan het verrichten van cruciale stelseltaken. Ten tweede wanneer zij bijdragen aan een beperkt aantal concrete beleidsdoelen die wij ons deze kabinetsperiode hebben gesteld. Daarnaast worden subsidies geëvalueerd. Als bij de evaluatie blijkt dat ze niet effectief zijn worden ze gestopt. Maar dat geldt eveneens als ze niet voldoen aan de criteria uit de brief .
8
Kunt u aangeven of er bij de herziening van het subsidiestelsel ook gekeken is naar vereenvoudiging van de subsidievoorwaarden en subsidieaanvragen? Zo ja, op welke wijze wordt de administratieve lastendruk naar beneden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de voorstellen is de bureaucratie en bestuurlijke drukte te verminderen. Het schrappen van subsidies levert per definitie minder administratieve lasten bij scholen op. Door de invoering van het uniform subsidiekader worden de administratieve lasten voor de subsidieontvangers sterk verminderd. Het uniform subsidiekader vereenvoudigt en uniformeert de regels voor de uitvoering en verantwoording van subsidies en geldt m.i.v. 1 jan 2010 voor alle subsdidies van het Rijk en van zelfstandige bestuursorganen (ZBO).
Deze brief richt zich vooral op de maatregelen met budgettaire consequenties. In de brief voor Prinsjesdag, zal nog verder worden ingegaan op hoe we de bureaucratie zullen verminderen. Daarbij wordt ook gekeken naar vereenvoudiging van subsidievoorwaarden en subsidieaanvragen.
9
In het regeerakkoord staat opgenomen dat alleen subsidies die effect sorteren, blijven bestaan. Kunt u objectiveerbaar aangeven dat de subsidies, die blijven bestaan efficiënt en effectief zijn en dat zonder deze subsidies beleidsprioriteiten niet gerealiseerd kunnen worden? Kunt u tevens aangeven welke meetbare doelen zijn gerealiseerd met de subsidies die blijven bestaan?
Subsidies worden regelmatig geëvalueerd. De effectiviteit van de subsidie is een onderdeel van de evaluatie. Als blijkt bij de evaluatie dat de subsidie niet effectief of efficiënt is dan wordt de subsidie gestopt. Subsidies worden ook gestopt als ze niet bijdragen aan stelseltaken of het behalen van huidige beleidsdoelen. Wanneer mogelijk worden subsidies in meetbare doelen weergegeven. In de bijlage bij de brief over de evaluatie van subsidies is zoveel mogelijk aangegeven welk resultaat met de subsidie is bereikt.
10
Kunt u toelichten wat wordt verstaan onder «uniforme toetsen»? Voor wie worden toetsen uniform, over welke toetsen gaat het en wat zijn de consequenties voor onderwijsinstellingen?
Onder uniforme toetsen wordt verstaan toetsen die voor alle onderwijsinstellingen op een bepaald niveau gelden. Voorbeelden van uniforme toetsen zijn de aangekondigde centrale eindtoets PO (Tweede Kamer, 2010–2011, 31 293, nr. 89) en de eindexamens in het VO, aangevuld met de tussentijdse toets in het VO. Voor de precieze invulling van deze toetsen verwijs ik u naar Actielijn 1 van het Actieplan Beter Presteren (VO) en Actielijn 2 van het Actieplan Basis voor Presteren (PO).
11
Wat wordt verstaan onder het systeem van «checks and balances»? Wordt binnen genoemd systeem de informatievoorziening aan individuele ouders en leerlingen betrokken of louter belangenbehartiging?
Met het systeem van checks and balances wordt bedoeld dat verschillende belangen een rol spelen bij het maken van beslissingen. Om er zeker van te zijn dat niet alleen besloten wordt vanuit een enkel gezichtspunt, moeten andere gezichtspunten ook een (in)formele invloed hebben op de beslissing. Dat gebeurt door verschillende (vertegenwoordigers van) belangen als checks and balances in het systeem van toezicht en medezeggenschap op te nemen. In de brief richten we ons vooral op de checks and balances op het niveau van de onderwijsinstelling en de overheid. Het is een overheidsrol om dit systeem goed in de gaten te houden en adequaat te organiseren waarbij zowel de informatievoorziening aan (individuele) ouders en deelnemers wordt betrokken, als de belangenbehartiging.
Belangengroepen hebben daarbij een eigen rol en verantwoordelijkheid. De overheid organiseert het stelsel, bijvoorbeeld door adequate regelgeving over medezeggenschap. Het is vervolgens aan de belangengroepen zelf om zich te organiseren, te informeren en hun inbreng te leveren. Daarbij hoort ook dat belangengroepen in eerste instantie zelf hun organisatie financieren. Alleen in het geval van ouders en leerlingen onderhouden wij een subsidierelatie om te garanderen dat hun stem wordt gehoord.
12
Kunt u toelichten in hoeveel gevallen het systeem van «checks and balances» niet optimaal functioneert en er sprake kan zijn van subsidieverstrekking? Wanneer functioneert een «checks and balances»-systeem niet optimaal?
Een systeem van checks and balances functioneert niet optimaal wanneer bepaalde (vertegenwoordigers van) belangen niet aan bod komen in het besluitvormingsproces. Een voorbeeld daarvan is dat we de medezeggenschapsstructuur binnen de onderwijsinstellingen formeel hebben geregeld om zeker te weten dat de mening van docenten, ouders en deelnemers goed wordt meegewogen.
Voor sommige belangengroepen is het nodig dat zij zich organiseren om een voldoende stevige stem te hebben. Het meest eenvoudige voorbeeld is dat wij bij het maken van beleid onmogelijk alle ouders of leerlingen van Nederland kunnen betrekken. Daarom overleggen wij met een vertegenwoordiger namens die ouders. Uitgangspunt is dat belangengroepen hiervoor zelf verantwoordelijk zijn en dus ook zelf de kosten dragen. Toch kan subsidieverstrekking nodig zijn wanneer groepen moeite hebben zich te organiseren of de baten voor individuele leden van die groep te klein zijn om in de organisatie (tijd of geld) te investeren.
13
Kunt u vertellen wie de uitvoerende rol van de PO- en VO-Raad gaat overnemen, bijvoorbeeld bij sectorwerking PO en VO, nu deze niet meer onder de taken van de genoemde raden valt? Kunt u aangeven hoeveel deze maatregel precies gaat opleveren?
De taakstelling op de SLOA sectorwerking PO en VO levert structureel 7,7 miljoen euro op. Met de PO- en de VO-raad zijn afspraken gemaakt om de continuïteit van de sectorwerking te waarborgen. Zo zal het budget voor 2011 voor de regeling sectorwerking ingezet worden voor meerjarige (in plaats van eenjarige) projecten van scholen in de schooljaren 2011–2012 en 2012–2013. Bovendien krijgen beide sectorraden een sterkere rol in de programmering van de overige SLOA R&D-middelen. Op dit moment zijn de uitvoerende partijen voor deze middelen de drie Landelijke Pedagogische Centra (LPC: APS, CPS, en KPC-groep) en het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (Ecbo). Zij zullen deze rol tot eind 2013 behouden, waarover ik u geïnformeerd heb bij het aanbieden van de Hoofdlijnenbrief SLOA 2012–2013 (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 32 500-VIII nr. 168). Voor de situatie na 2013 oriënteer ik mij momenteel op verschillende opties, waarover ik u nader zal informeren. Zie hiervoor ook mijn reactie op de bevindingen van de Commissie Nationaal Plan Toekomst Onderwijswetenschappen (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 31 288 nr. 151).
14
Kunt u toelichten in hoeverre de gerealiseerde doelstellingen met betrekking tot projecten als SURF- en Kennisnet, voldoende basis bieden om deze projecten zonder subsidieregelingen succesvol op eigen benen te laten staan?
De meeste ICT-projecten lopen eind 2011 af. De resultaten van deze projecten worden geborgd door stichting Kennisnet. Het meerjarige innovatieprogramma van SURF/Kennisnet, dat is gestart in 2004, wordt stopgezet. Dit programma had tot doel ICT-innovatie in het onderwijs een impuls te geven. Hierin is het programma geslaagd. OCW blijft de ontwikkeling van instellings- en sectoroverstijgende ICT- infrastructuur steunen via de basissubsidie aan stichting Kennisnet. De infrastructuur vergemakkelijkt de uitwisseling van gegevens en is een voorwaarde voor digitale doorlopende leerlijnen. Dit komt de onderwijskwaliteit ten goede en dringt bureaucratie terug.
De stichting Surf, de organisatie voor ICT-innovatie in het hoger onderwijs, wordt voortaan in stand gehouden door de hogescholen en universiteiten.
15
In welke mate is de organisatie van DUO4 in staat qua capaciteit om de uitvoering van diverse subsidieregelingen op zich te gaan nemen?
DUO is de uitvoerder voor de bekostiging en subsidies aan onderwijsinstellingen en heeft, zowel in personele zin als materiële zin, de daarvoor benodigde infrastructuur in huis.
16
Op 6 april 20115 heeft de minister de Kamer geïnformeerd over experimenten met de onderwijstijd in het primair onderwijs in de periode 2011–2015. In de brief kondigt de minister aan dat de subsidie na 2013 niet wordt verlengd. Betekent dit dat de pilot waarbij tien basisscholen zijn betrokken voortijdig zal worden afgebroken?
Het niet verlengen van de pilot Onderwijstijd (verlenging) na 2013 betreft een andere dan de pilot in het kader van het experiment flexibilisering onderwijstijd (2011–2015) waarbij tien basisscholen zijn betrokken. De subsidie die na 2013 niet wordt verlengd, betreft de vierjarige pilot Onderwijstijdverlenging (gestart in schooljaar 2009/2010). Deze pilot loopt na de pilotperiode in 2013 af. De ervaringen uit deze pilots worden meegenomen in de aanpak schakelkassen/zomerscholen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 17.
17
Kunt u aangeven wat de vervolgprocedure is aan de hand van de uitkomsten van de pilot onderwijstijd in het primair onderwijs? Wanneer deze positief zijn, kunt u aangeven of dit project in de toekomst eventueel met behulp van overheidssubsidie meer in het primair onderwijs geïmplementeerd zal worden?
Een onderdeel van de pilot Onderwijstijdverlenging betreft onderzoek naar het effect van bepaalde vormen van onderwijstijdverlenging op de prestaties van leerlingen. Dit onderzoek loopt tot en met het einde van de pilot (2012/2013) en de uitkomsten worden na afloop verwacht.
Naast deze effectmeting zien we ook andere uitkomsten. Zo melden ouders dat hun kinderen meer zelfvertrouwen krijgen en dat hun kinderen met meer plezier naar school gaan sinds ze deelnemen aan de projecten onderwijstijdverlenging.
Ook deze uitkomsten, die de sociale opbrengsten van het onderwijs positief onderstrepen, spelen mee bij de verdere afweging en beleidsvorming rondom het thema onderwijstijd. Eén van de voornemens uit het actieplan Basis voor presteren betreft dan ook het verlengen van onderwijstijd – onder andere in de vorm van schakelklassen en zomerscholen – om de taalprestaties te verbeteren. Hiervoor is in het Regeerakkoord structureel € 50 miljoen gereserveerd.
18
Kunt u toelichten waarom er een korting komt op de conciërgeregeling? Is het de bedoeling dat onderwijsinstellingen deze loonkosten nu zelf in het geheel zullen opbrengen? Vanaf wanneer wilt u deze korting instellen?
Als onderdeel van het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid (P&A-budget) ontvangt iedere basisschool middelen voor twee dagdelen conciërge/ondersteunend personeel. Daarnaast ontvangt een beperkt aantal basisscholen tot 1 augustus 2012 een aanvulling daarop uit de regeling «loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen», de zgn. conciërgeregeling. Ik ben voornemens deze specifieke aanvulling tot 1 augustus 2015 voort te zetten. Per 1 augustus 2015 worden deze middelen toegevoegd aan het P&A-budget, waarmee de middelentoekenning voor iedere basisschool wordt verhoogd naar bijna drie dagdelen conciërge/ondersteunend personeel.
De korting op de conciërgeregeling van € 11 miljoen gaat in op 1 augustus 2012 en bestaat uit twee delen. In de eerste plaats wordt het deel van het budget dat nu jaarlijks ongebruikt blijft – de zogeheten onderuitputting van € 7 miljoen – ingezet ten behoeve van de subsidietaakstelling. De scholen die nu gebruik maken van de regeling worden hierdoor niet benadeeld. In de tweede plaats wordt een korting op het budget toegepast van € 4 miljoen. De aanvulling op de reeds in de lumpsum aanwezige middelen voor conciërges/ondersteunend personeel daalt hierdoor voor een beperkt aantal scholen met circa 17%. De betreffende scholen zijn van dit voornemen op de hoogte gesteld zodat zij hierop kunnen anticiperen. Na de korting blijft er nog € 19,4 miljoen beschikbaar voor de conciërgeregeling.
19
Kunt u aangeven of het beëindigen van specifiek doelgroepenbeleid al dan niet strijdig is met Europese en internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan?
Er zijn geen Europese of internationale verdragen waaruit voor Nederland verplichtingen voortvloeien om specifiek doelgroepenbeleid te formuleren.
20
Kunt u aangeven of er een vervanging komt voor de regelingen LISD6 en LSEM7? Is het de bedoeling dat zij op eigen houtje verder gaan? De LSEM wordt al sinds 1988 succesvol gesubsidieerd, kunt u aangeven waarom nu het moment is om deze subsidieregeling te stoppen?
Er komt geen vervanging voor de regelingen LISD en LSEM. Het is aan deze organisaties zelf of ze eventueel zonder financiele ondersteuning vanuit OCW verder te gaan.
Het LSEM wordt gesubsidieerd op grond van de «Tijdelijke regeling meerjarig verstrekken subsidie aan het Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers». Deze regeling is ingegaan op 1 januari 2009 en vervalt op 1 januari 2014. Tot deze datum ontvangt het LSEM dus nog een subsidie. In de toekenning van de subsidie aan het LSEM zit een dalende tendens, waardoor het subsidievolume aan het eind van 2013 al fors minder is dan de subsidie die gold bij het van kracht worden van de hiervoor genoemde regeling.
Het ondersteunen van organisaties die zich inzetten voor de belangen van specifieke doelgroepen behoort niet langer tot de kerntaken van mijn ministerie. Voor het bestrijden van onderwijsachterstanden, dus ook voor die groeperingen waarvan de belangen worden behartigd door organisaties die thans door mijn ministerie worden gesubsidieerd, is het onderwijsachterstandenbeleid van kracht.
21
Waaruit blijkt dat de inspanningen van de organisaties die onder LSID vallen er inmiddels toe hebben geleid dat scholen zelfstandig in staat zijn de taken en doelstellingen te verwezenlijken? Blijft, gelet op de specifieke aard en sterk wisselende samenstelling van de doelgroep, een faciliteit voor ondersteuning niet structureel noodzakelijk? Hoe verhoudt zich het feit dat momenteel nog opdrachten uitgevoerd worden inzake leerplanontwikkeling tot de stelling dat de subsidie beëindigd kan worden?
De organisaties die onder het Landelijk Informatie en steunpunt Specifieke Doelgroepen (LISD) vallen hebben tot taak instellingen te ondersteunen op het gebied van onderwijs aan asielzoekers/vreemdelingen, woonwagen, Roma- en Sinti kinderen en schipperskinderen. Deze informatie wordt al sinds een reeks van jaren door de organisaties die onder het LISD vallen, aan de instellingen verstrekt. Er is in die jaren door de organisaties heel veel informatie ontsloten, waardoor instellingen die het onderwijs aan de kinderen van de genoemde doelgroepen verzorgen, inmiddels goed op de hoogte zijn van het onderwijs aan deze kinderen. De noodzaak van een structurele ondersteuning door de organisaties die onder het LISD vallen om het onderwijs aan de genoemde doelgroepen «op de kaart te zetten», is daardoor niet meer urgent. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 20 behoort het ondersteunen van organisaties die zich inzetten voor de belangen van specifieke doelgroepen niet langer tot de kerntaken van mijn ministerie. Voor het bestrijden van onderwijsachterstanden, dus ook voor die groeperingen waarvan de belangen worden behartigd door organisaties die thans door mijn ministerie worden gesubsidieerd, is het onderwijsachterstandenbeleid van kracht.
OCW heeft het LISD niet expliciet verzocht opdrachten uit te voeren inzake leerplanontwikkeling voor de doelgroep nieuwkomers. Wel heeft de Landelijke OnderwijsWerkgroep voor Asielzoekers en nieuwkomers voor de sector primair onderwijs (LOWAN-PO) in overleg met OCW in 2009 een verkennend gesprek gevoerd met het Cito voor een mogelijke aanpassing van het Cito LOVS aan de doelgroep nieuwkomers. Dat heeft geleid tot verschillende afspraken tussen het Cito en LOWAN-PO. Er is echter geen sprake van het uitvoeren van opdrachten op dit terrein door het Cito in opdracht van mijn ministerie.
22
Waarom past de subsidie voor LISD niet juist binnen de kerntaken van het subsidiebeleid? Noodzaken de kwetsbare positie van deze beperkte groep leerlingen en de behoefte aan een specifiek leerplan niet tot een structurele subsidie?
Zie het antwoord op vraag 21.
23
Klopt het dat in het verleden door het ministerie bij BSOS8 is aangedrongen om aansluiting te zoeken bij LSID, juist met het oog op structurele borging van deze activiteiten? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de stelling dat subsidie voor deze activiteiten, vanwege haar tijdelijke aard, beëindigd kan worden?
Dat is mij niet bekend. In het antwoord op vraag 21 heb ik aangegeven dat de scholen die het onderwijs aan – in dit geval – schipperskinderen verzorgen inmiddels goed op de hoogte zijn van het onderwijs aan schipperskinderen mede dankzij de ondersteuning van Basisscholen Onderwijs aan Schipperskinderen (BSOS). Een structurele ondersteuning van het BSOS die onder het LISD valt, is daarom niet meer nodig. Het ondersteunen van organisaties die zich inzetten voor de belangen van specifieke doelgroepen behoort niet langer tot de kerntaken van mijn ministerie. Voor het bestrijden van onderwijsachterstanden dus ook voor die groeperingen waarvan de belangen worden behartigd door organisaties die thans door mijn ministerie worden gesubsidieerd, is het onderwijsachterstandenbeleid van kracht.
24
Kunt u aangeven wat het gemiddeld aantal bursalen van het Huygens Scholarship programma is? Hoeveel studenten melden zich gemiddeld voor dit programma aan? Hoeveel studenten worden afgewezen voor dit programma?
Nuffic ontving tussen 2008 en 2010 jaarlijks 1 522 aanvragen van buitenlandse studenten voor een beurs van het Huygens Scholarship programma waarvan er jaarlijks gemiddeld 252 werden gehonoreerd. Jaarlijks werden er dus 1 270 afgewezen.
Van de 288 Nederlandse aanvragen voor een beurs van het HSP programma konden jaarlijks gemiddeld 117 Nederlandse studenten met een HSP-beurs een studie in het buitenland volgen. 171 Aanvragen werden jaarlijks afgewezen.
25
Op welke criteria zijn succesvolle subsidies als de Huygens-beurzen voor ambitieuze talentvolle studenten geschrapt en of verminderd?
Mijn overweging om deze subsidies te beëindigen, is gelegen in het feit dat slechts een beperkte groep individuen ervan kan profiteren.
Ik heb bij het invullen van de subsidietaakstelling prioriteit gegeven aan het in stand houden van een infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs die een breed bereik heeft.
26
Kunt u toelichten hoe de vermindering van subsidies van een aantal organisaties dat zich richt op internationale samenwerking, zoals Europees Platform, Frans-Nederlandse Academie, Duitsland Instituut Amsterdam, Neth-er, volgens u de effectiviteit en efficiëntie van de infrastructuur verhoogt?
Mijn inzet is gericht op de totstandkoming van een kleinere en efficiëntere ondersteunings- en uitvoeringsstructuur. Dat geldt ook voor het internationale domein. De ervaring leert dat bij sommige activiteiten van de in de vraag genoemde instellingen sprake kan zijn van overlapping, terwijl er tegelijkertijd mogelijkheden zijn voor synergie en samenwerking. Ik verwijs ook naar toegenomen samenwerkings- en uitwisselingsprogramma’s in EU-verband.
27
Op welke wijze wordt internationalisering van studenten als doelstelling nog overeind gehouden, gelet op de verschillende succesvolle subsidieregelingen die beëindigd worden?
In de internationaliseringsagenda voor hoger onderwijs, onderzoek en wetenschapsbeleid «Het Grenzeloze Goed» (Tweede Kamer 2008–2009, 31 288, nr. 44) van december 2008 en de aanvullende notitie «Internationale positionering van de Nederlandse onderwijs- en kennisinstellingen» (Tweede Kamer 2009–2010, 32 123-VIII nr. 12) van oktober 2009 is de sturingsfilosofie op het gebied van internationalisering uitgewerkt. Uitgangspunt is steeds dat instellingen, studenten en onderzoekers eigen keuzes maken, ook op het gebied van internationalisering. De taak van de overheid is om de door de studenten, onderzoekers en instellingen gemaakte keuzes te stimuleren en te ondersteunen. Dit kabinet zet deze lijn onverminderd voort door de infrastructuur voor internationalisering (Nuffic, NESO’s, NethER) te ondersteunen.
28
Wat is de onderbouwing achter de hoogte van de lumpsumkorting bij onderwijsinstellingen met het oog op verminderen van de bijdrage op raden en instituten, ook in relatie tot negatieve gevolgen voor onderwijsinstellingen indien deze bezuiniging onvoldoende doorgezet kan worden naar raden en koepels?
In het regeerakkoord is opgenomen dat er een efficiencykorting van € 20 miljoen. plaats vindt op de bijdrage aan adviesraden en instituten. Deze raden en instituten worden niet direct door het ministerie van OCW gesubsidieerd, maar worden gefinancierd door contributie van onderwijsinstellingen. De efficiencykorting is naar rato verdeeld over de sectoren. Onderwijsinstellingen hebben, binnen de geldende wettelijke kaders, bestedingsvrijheid voor hun middelen. Ze hebben dan ook de mogelijkheid om deze korting door te zetten. Ik kan onderwijsinstellingen alleen stimuleren de bezuiniging door te vertalen naar raden en koepels. Uiteindelijk maken onderwijsinstellingen de afweging hoe zij hun middelen besteden.
29
Kunt u toelichten wat bedoeld wordt met «de specifieke situatie van een school», waar bij de basisfinanciering van de onderwijsinstelling rekening mee gehouden wordt?
met de specifieke situatie van een school bedoel ik de waarden van de bekostigingsparameters. Zo zijn het aantal leerlingen en het aantal achterstandsleerlingen belangrijke parameters voor de bekostiging in het primair en voortgezet onderwijs. Het aantal ingeschreven deelnemers, de te volgen opleidingen en het aantal verstrekte diploma’s zijn belangrijke parameters in het hoger onderwijs.
30
Kunt u, naast de tabel uit paragraaf 5 welke de invulling van de taakstelling per 2015 aangeeft, ook zo een soort tabel aanleveren welke de invulling van de taakstelling op dit moment, dus bijvoorbeeld van 2010 of 2011, illustreert?
De subsidietaakstelling gaat in per 2012. Voor 2010 en 2011 is geen subsidietaakstelling ingeboekt.
31
Door het inzetten van een meevaller van € 10 miljoen in de jaren 2012–2014 worden tijdelijke, pijnlijke maatregelen in de subsidietaakstelling opgevangen. Waaruit bestaat deze meevaller en waarom wordt er gekozen om de meevaller voor de subsidietaakstelling in te zetten?
Zoals uit de begroting 2011 van OCW blijkt (kamerstuk 32 500 VIII, nr. 2, p. 167), resteren nog enkele middelen op het centrale artikel van OCW (artikel 17). Deze middelen resteren nadat de prijsbijstelling tranche 2010 is ingezet ter dekking van de wettelijk verplichte prijsbijstelling en ter dekking van de leerlingenontwikkeling. Ik heb besloten om met de resterende middelen de tijdelijke onderbreking van subsidies te voorkomen.
32
Betekent het beëindigen van de subsidie aan het ouderinformatiepunt 5010 dat het informatiepunt haar activiteiten zal moeten stoppen? Zijn er voldoende andere mogelijkheden van betere of gelijke kwaliteit voor individuele ouders om aan informatie te komen om een volwaardige dialoog met de school van hun kind te kunnen voeren, mocht het ouderinformatiepunt 5010 vanwege het beëindigen van de subsidie haar activiteiten moeten staken?
Naast het ouderinformatiepunt 5010 zijn er voor ouders verschillende alternatieven om aan goede informatie te komen. Daarin heeft het kabinet de afgelopen jaren flink geïnvesteerd. Ik denk bijvoorbeeld aan de gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). De meeste gemeenten hebben inmiddels een CJG dat in nauwe samenwerking met het onderwijs opereert. Bij het CJG kunnen ouders terecht voor advies en ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien van hun kinderen. Dicht bij de school zijn er de zorg- en adviesteams (ZAT’s) en de onderwijsconsulenten die zorgen voor het afstemmen van hulp en het bieden van ondersteuning bij problemen. Ook de rol van de leerplichtambtenaar is actiever geworden bij het voorkomen van voortijdig schooluitval. Op het internet is inmiddels veel goede informatie voor ouders beschikbaar gekomen. Ouders weten daar ook goed hun weg te vinden. Daarnaast is het geven van informatie aan ouders ook één van de taken van de ouderorganisaties. Zij hebben de taak de belangen van ouders te behartigen en ouders te vertegenwoordigen, voorlichting te geven aan ouders over het funderend onderwijs, de dialoog tussen ouders en scholen te versterken én ouders te ondersteunen om hun formele en informele rol binnen de horizontale verantwoording te spelen. De ouderorganisaties ontvangen daarvoor jaarlijks een subsidie. Maar ik vind het primair de taak van scholen om te investeren in de relatie met ouders. Een goede informatievoorziening hoort daar zeker bij. Als scholen en ouders er samen niet uitkomen, is er nog de weg van de klachtenregeling. Maar ik zie dat als een uiterste middel.
33
Is het op uw verzoek uitgevoerde Ecorys onderzoek «Evaluatie ouderinformatiepunt 5010» van 17 december 2010 betrokken bij het besluit de subsidie voor het ouderinformatiepunt te beëindigen? Zo ja, hoe is meegewogen dat de prijs van een antwoord op een vraag door Postbus 51 gemiddeld tweemaal zo hoog lijkt te zijn als een antwoord door het Ouderinformatiepunt?
Ja, bij mijn afweging om 5010 te beëindigen, heb ik het onderzoek van Ecorys betrokken. Ecorys constateert op de centrale vragen in het onderzoek dat de bekendheid van 5010 laag is, én de efficiency en effectiviteit van het ouderinformatiepunt belemmerd worden. Mede op basis van deze constateringen heb ik besloten de subsidie aan 5010 te beëindigen. Ik kan de inzet van bijna € 1miljoen voor een ouderinformatiepunt met een geringe bekendheid en een beperkte efficiency en effectiviteit niet langer rechtvaardigen. Ouders hebben meer bronnen tot hun beschikking om aan hun informatie te komen, onder andere via de school, de ZAT’s en het internet. Zie hiervoor het antwoord op vraag 32.
De berekeningen van de gemiddelde prijs van een gestelde vraag aan 5010 en Postbus 51 zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. De gemiddelde prijs van een gestelde vraag aan het ouderinformatiepunt is € 56 euro voor het geheel van 5010. Maar er zijn grote verschillen tussen de organisaties die 5010 draaien. De bedragen variëren van € 33 bij Balans (dat voor een deel met vrijwilligers werkt) tot € 99 bij de NKO. De berekening van de gemiddelde kosten van de beantwoording van een vraag door Postbus 51 is erg grofmazig. Ecorys heeft de totale gerealiseerde lasten gedeeld door het aantal verwerkte telefoontjes en e-mails. Dat leidt tot een bedrag van € 110. Dit is inclusief de voorlichtende taak die Postbus 51 heeft en het budget dat gebruikt wordt voor onder meer spotjes op radio en tv.
34
Kunt u aangeven wat de gemiddelde prijs is van het beantwoorden van een burgervraag door Postbus 51 en door het Ouderinformatiepunt? Bent u op de hoogte van de inhoud van het evaluatieonderzoek door Ecorys uitgevoerd in 2010 waaruit blijkt dat de gemiddelde prijs bij Postbus 51 twee keer zo hoog is als bij het Ouderinformatiepunt?
Zie het antwoord op vraag 33.
35
Is het juist dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belangenorganisaties in het onderwijsveld linea recta heeft verwezen naar de Kamer voor beantwoording van vragen over een alternatieve dekking voor de beëindiging van de subsidie op het ouderinformatiepunt?
Ik heb op 12 mei jl. met de ouderorganisaties gesproken over de bezuinigingen. De ouderorganisaties hebben mij toen gevraagd of het zinvol is te zoeken naar een alternatieve dekking voor de bezuiniging van bijna € 1 miljoen. Ik heb hen geantwoord dat de bezuinigingen een samenhangend pakket vormen waaraan goede argumenten en zorgvuldige afwegingen ten grondslag liggen. Daarom zal ik vasthouden aan deze korting. Wel heb ik de ouderorganisaties erop gewezen dat de bezuinigingsbrief van 8 april jl. mijn voorstel vormt voor de invulling van de taakstelling van ruim 240 miljoen, maar dat ik daarover vanzelfsprekend nog wel met uw Kamer zal moet spreken.
36
Wat is de definitie van «moeilijk bereikbare ouders», waarvoor de subsidie wordt beëindigd?
Moeilijk bereikbare ouders is een categorie ouders in het PO en het VO, die vrijwel nooit op school komt, ook niet voor rapportbesprekingen van hun kinderen. Het betreft in het algemeen de laagopgeleide en allochtone ouders. De exacte omvang van deze groep is niet bekend.
De subsidie wordt in 2011 beëindigd. Dat betekent dat vanaf 2012 geen aparte projecten of pilots gericht op deze doelgroep worden gefinancierd.
37
Hoe groot is de groep moeilijk bereikbare ouders? Welke activiteiten zullen niet meer uitgevoerd worden nu deze subsidie wordt beëindigd?
Zie het antwoord op vraag 36.
38
Betekent de beëindiging van de subsidie voor intensivering moeilijk bereikbare ouders dat een grote groep ouders onbereikbaar en onzichtbaar wordt, en niet betrokken kan zijn bij het onderwijs van hun kinderen?
Deze groep ouders wordt na 2011 betrokken bij leerprestaties van hun kinderen via het reguliere beleid gericht op het verbeteren van de ouderbetrokkenheid. Uit de projecten blijkt ook dat beleid gericht op deze doelgroep begint met een visie en beleid op ouderbetrokkenheid in brede zin, voor alle ouders van de school. De activiteiten in de scholen om de ouderbetrokkenheid vorm te geven en te versterken gaan ook na de beëindiging van dit project door. De belangen van (alle) ouders in het PO en het VO dienen door het bijna geheel in tact laten van de basissubsidie voor de landelijke ouderorganisaties behartigd te blijven.
39
Hoe worden de belangen van de groep ouders die minder moeilijk bereikbaar is, die wel zichtbaar is en invloed heeft op het onderwijs behartigd?
De belangen van (alle) ouders in het PO en het VO blijven door het bijna geheel in tact laten van de basissubsidie voor de landelijke ouderorganisaties behartigd. Ik heb de ouderorganisaties wel gevraagd de belangenbehartiging in de komende periode te versterken. Ik zie daar, evenals bij andere belangenorganisaties in het veld, goede mogelijkheden voor. Door nauwer samen te werken en de diverse zelfstandige initiatieven van de vier organisaties te convergeren, kan de belangenbehartiging juist worden versterkt.
40
Welke zekerheden heeft u dat de moeilijk bereikbare ouders voortaan nog worden geprikkeld en gestimuleerd om zich bezig te houden met het onderwijs en de opvoeding van hun kinderen?
Zie het antwoord op de vraag 38.
41
Wat wilt u na deze kabinetperiode, vooral in grote en middelgrote steden, gerealiseerd hebben op het terrein van participatie van moeilijk bereikbare ouders in het onderwijs?
Ik ga de scholen in het PO en VO stimuleren ouders meer te benaderen als educatieve partners met een gemeenschappelijk doel: de prestaties van de leerling. In deze benadering wordt uitgegaan van de school als aangrijpingspunt voor ouderbetrokkenheid en van de gehele doelgroep, inclusief de moeilijk bereikbare ouders. Ik ga scholen stimuleren ouders actief te betrekken bij het leerproces van hun kind en daarbij ook aan te sluiten bij de beleidsthema’s als VVE, onderwijstijd, loopbaanoriëntatie en beroepsbegeleiding én het voorkomen van voortijdig schooluitval. Ik zal daartoe de goede, effectieve en veelbelovende voorbeelden van ouderbetrokkenheid in de praktijk bundelen en verspreiden onder de scholen.
42
Wat gebeurt er met de opgedane kennis en expertise op het terrein van het activeren en betrekken van moeilijk bereikbare ouders?
De opgedane kennis en expertise op terrein van het activeren en betrekken van moeilijke bereikbare ouders in het VO wordt in samenwerking tussen de VO-raad, de ouderorganisaties, KPCgroep en OCW na de zomer ontsloten voor alle scholen op site www.ouders-school.nl. Voor het PO-veld wordt bezien of deze werkwijze eveneens kan worden ontwikkeld.
43
Hebt u, als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, regelmatig overleg of gesprekken met moeilijk bereikbare ouders?
Ouderbetrokkenheid bij scholen acht ik in algemene zin van groot belang. Dat is ook de reden dat dit kabinet inzet op ouderovereenkomsten die mede gericht zijn op moeilijk bereikbare ouders.
Bestuurlijk komt dit type vragen aan de orde in mijn periodiek overleg met de vertegenwoordigers van ouders in de Landelijke Leerling – Ouder Kamer. Daarnaast voer ik, naast gesprekken met scholen, ook frequent gesprekken met ouders tijdens werkbezoeken.
44
Heeft u een kosten-baten analyse gemaakt van enerzijds het beantwoorden van vragen van ouders over onderwijs en het geven van advies door het Ouderinformatiepunt en anderzijds het beantwoorden van de vragen van ouders door Postbus 51? En door publieksvoorlichting en burgervragen? Zo ja, wat is de uitkomst van deze kosten-baten analyse? Zo nee, waar baseert u zich op dat deze beoogde bezuiniging een miljoen euro oplevert?
Zie het antwoord op vraag 33 en 34.
45
Deelt u de zienswijze dat het huidige Ouderinformatiepunt ten opzichte van andere informatiepunten zoals Postbus 51, publieksvoorlichting en burgervragen uniek is, gegeven de adviesfunctie en past in het belang dat u hecht aan voldoende checks and balances in het onderwijs zoals beschreven op pagina 3 van de brief? Zo nee, waarom niet?
Het ouderinformatiepunt is niet uniek in het geven van advies aan ouders. Er is in de afgelopen jaren juist geïnvesteerd om hulp en ondersteuning bij problemen dicht bij de school te beleggen, zoals door de ZAT's en de onderwijsconsulenten. Dat past ook in mijn visie dat scholen en ouders partners zijn die elkaar aanvullen en versterken als het gaat om het stimuleren van de ontwikkeling van het kind/de leerling. Als scholen en ouders samen optrekken, is dit in het belang van het kind. Bovendien is het systeem van checks and balances niet afhankelijk van 5010 alleen. Ik blijf de ouderorganisaties ondersteunen. Zij hebben de taak de belangen van ouders te behartigen en ouders te vertegenwoordigen, voorlichting te geven aan ouders over het funderend onderwijs, de dialoog tussen ouders en scholen te versterken en ouders te ondersteunen om hun formele en informele rol binnen de horizontale verantwoording te spelen. De ouderorganisaties ontvangen daarvoor jaarlijks een subsidie.
46
Kunt u aangeven waar individuele ouders voor deskundig en laagdrempelig advies terecht kunnen als het Ouderinformatiepunt verdwijnt?
Zie het antwoord op vraag 32 en 45.
47
Heeft u overwogen om de bezuinigingsdoelstelling te halen door de vragen van de individuele ouders die thans aan Postbus 51 worden gesteld, door te geleiden naar het Ouderinformatiepunt? En idem met betrekking tot publieksvoorlichting en burgervragen? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, bent u bereid het Ouderinformatiepunt onder die omstandigheid voort te laten bestaan?
Nee, dat heb ik niet overwogen. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om informatie te geven over haar beleid en burgers daarover te informeren. De website www.rijksoverheid.nl is een belangrijke vindplaats voor juiste en objectieve informatie over het beleid van de overheid. De informatievoorziening van Postbus 51 en de eenheid Burgervragen van mijn ministerie zijn daarop een aanvulling als het om onderwijs, cultuur en wetenschap gaat. De ouderorganisaties zijn belangenorganisaties die werken vanuit een denominatie. Het verstrekken van informatie namens de rijksoverheid is daarmee niet verenigbaar. Ik ben daarom niet bereid alle burgervragen en alle vragen van Postbus 51 naar 5 010 door te sluizen en het ouderinformatiepunt onder die omstandigheden te laten voortbestaan.
48
Is het u bekend dat de zes in stand houdende organisaties van het Ouderinformatiepunt met elkaar de voorkeur hebben uitgesproken dat bij de start van Passend Onderwijs de aparte rugzaklijn niet wordt vervangen door een aparte Passend Onderwijslijn, maar de informatie- en adviesfunctie met betrekking tot Passend Onderwijs wordt vervuld via het Ouderinformatiepunt door de vier landelijke organisaties voor ouders in het onderwijs omdat dan sprake is van regulier beleid? Zo ja, is het dan niet prematuur om het Ouderinformatiepunt thans op te heffen? Zo nee, bent u bereid om die reden het Ouderinformatiepunt te continueren?
De ouderorganisaties hebben mij laten weten dat hun voorkeur uitgaat naar het integreren van passend onderwijs in 5010. Ik ben het met de ouderorganisaties eens dat het niet efficiënt is de ene voorziening te beëindigen en om daarnaast een nieuwe voorziening op te richten. Ik ben echter niet van plan een nieuwe voorziening voor passend onderwijs te treffen, maar voor tijdelijke informatievoorziening over (de invoering van) passend onderwijs gebruik te maken van het reeds bestaande informatiepunt passend onderwijs (www.passendonderwijs.nl) dat informatie biedt voor alle betrokkenen bij passend onderwijs. Ook is het mogelijk om telefonisch contact op te nemen met één van de leden van het informatiepunt passend onderwijs. Wel ben ik voornemens het bestaande informatiepunt passend onderwijs zodanig te optimaliseren dat het ook door ouders en leraren (in zowel primair als voortgezet (speciaal) onderwijs) meer wordt ervaren en benut als ook hun informatiepunt dan nu het geval is. De expertise die ouderenorganisaties nu inzetten in het kader van 5 010 kan daarvoor worden benut. Daarnaast zal de informatievoorziening aan ouders in het wetsvoorstel passend onderwijs expliciet worden beschreven. Het samenwerkingsverband moet ouders informeren over het zorgplan. Scholen moeten ouders informeren over de zorgvoorzieningen op de school van hun kind via de schoolgids. In dit geheel passen ook de onderwijsconsulenten die een expliciete taak krijgen in bemiddeling tussen ouders/leerlingen en scholen en als zodanig ook een adviesfunctie hebben.
Het staat de ouderorganisaties vrij om een telefoondienst voor informatie aan ouders te onderhouden, binnen hun subsidie. Dat zouden zij kunnen doen door het Ouderinformatiepunt te gaan onderhouden. Ik acht het in ieder geval niet tot de kerntaak van mijn ministerie om dat apart te subsidieren.
49
Kunt u de beweegredenen toelichten waarom de subsidieregeling van de Educatieve Minor in het voortgezet onderwijs beëindigd wordt?
De middelen voor de educatieve minor waren van meet af aan beschikbaar tot en met 2012. Via de stimuleringsregeling «stagebegeleiding educatieve minoren» was jaarlijks gemiddeld € 1 miljoen beschikbaar voor subsidie aan de VO-scholen die de begeleiding doen van de eerste 1 000 educatieve minorstagiairs. De bezuiniging leidt niet tot tussentijdse neerwaartse bijstelling van het voor deze regeling beschikbare budget.
50
Kunt u de beweegredenen toelichten waarom de subsidieregeling van de Talenindicator en de Versterking tweetalig onderwijs en internationale mobiliteit in het voortgezet onderwijs beëindigd wordt?
De talenindicator is een internationaal vergelijkend onderzoek naar de beheersing van moderne vreemde talen binnen de Europese Unie. Momenteel loopt de eerste aflevering, talenindicator 2011. De middelen voor de tweede aflevering, talenindicator 2015, waren reeds begroot, maar zijn alsnog van de begroting afgevoerd. Reden hiervoor is dat eerst met de Europese commissie wordt overlegd om een volgende vreemde talenindicator soberder en meer doelmatig op te zetten (alleen toetsing Engels, twee vaardigheden).
De versterking tweetalig onderwijs en internationale mobiliteit in het voortgezet onderwijs betreft een tijdelijke extra subsidiering om de groei van deze activiteiten te versnellen. Daarvan is nu afgezien. De normale meer sobere subsidiëring van deze activiteiten blijft doorgang vinden, omdat scholen ook zonder deze extra middelen het TTO enthousiast opgepakt hebben.
51
Kunt u toelichten welke taken binnen de Brede School precies zullen wegvallen door de korting op de betreffende subsidiemaatregel?
Er vallen twee taken weg. Het gaat ten eerste om een meerjarig onderzoek naar de effectiviteit van brede scholen op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Dat onderzoek is gestart in 2009 en wordt in 2013 afgerond. Ten tweede valt een extra impuls voor het stimuleren van brede scholen in het voortgezet onderwijs weg (bijvoorbeeld via verspreiding van goede voorbeelden).
52
Is het informeren van informatievoorziening aan individuele ouders en leerlingen een taak die de overheid moet uitvoeren en/of financieren of een taak van het maatschappelijk middenveld?
In de eerste plaats is informatievoorziening een taak van de school. De minister is verantwoordelijk voor een goede informatievoorziening over het onderwijsbeleid (algemeen) en het functioneren en de kwaliteit van het stelsel. Omdat een adequate schoolkeuze door ouders het stelsel ten goede komt, stelt de overheid de informatie die zij heeft zoveel mogelijk ter beschikking aan het onderwijsveld. Het is aan de schoolbesturen hoe zij dit aan ouders presenteren.
Het is ook primair de taak van scholen om te investeren in de relatie met ouders. Een goede informatievoorziening behoort daar zeker bij, onder andere over de kwaliteit van de school. Daarnaast hebben schoolbesturen een belangrijke rol om ouders te informeren over de kwaliteit en het beleid van, én de dagelijkse gang van zaken op de school en binnen het bestuur in het kader van de horizontale verantwoording. Deze taak is vastgelegd in de Wet Medezeggenschap op Scholen, waarin de informatieplicht is verankerd.
53
De subsidie op het versterken van het financieel management in het primair onderwijs wordt beëindigd. Uit een evaluatie naar de invoering van lumpsumfinanciering in het primair onderwijs (Ernst&Young Advisory, juni 2010)9 wordt geadviseerd te investeren in financiële deskundigheid en bewustwording bij besturen en scholen. Wat is gezien genoemd advies de achterliggende reden dat de subsidie op het versterken van het financieel management wordt beëindigd?
Die middelen die op titel van «versterking financieel management» worden ingezet voor de subsidietaakstelling betreffen middelen voor onderzoek op dit gebied. Deze subsidiestroom wordt vanaf 2015 beëindigd. Dat betekent dat er tot en met 2014 middelen beschikbaar blijven voor onderzoek naar de versterking van het financieel management. Op de overige activiteiten die ik momenteel in dit kader samen met de PO-raad ontwikkel, heeft de beëindiging van het onderzoeksbudget in 2015 geen invloed. Er wordt dus blijvend geïnvesteerd in de versterking van het financieel management.
54
Is het juist dat de subsidie aan het service centrum scholenbouw eind 2010 is toegekend voor het jaar 2011? Zo ja, wat is de reden om de subsidie voor de toekomst alsnog te beëindigen?
Het Servicecentrum Scholenbouw (SCS) is opgericht met als opdracht het bevorderen van een betere prijs-kwaliteitverhouding bij onderwijshuisvesting door de toepassing van integrale aanbestedingsvormen. Het SCS heeft drie jaar lang subsidie gekregen van de ministeries van Financiën en OCW gezamenlijk. Bij de start is voorzien dat het SCS na deze periode door het veld zou worden overgenomen en/of zichzelf zou bedruipen. Na de afgesproken drie jaar is het ministerie van Financiën op 31 december 2010 gestopt met haar subsidie. Het ministerie van OCW heeft de subsidie van het SCS één jaar verlengd, op basis van een aangepaste opdracht. De focus ligt in 2011 niet meer primair op DBFMO – de zwaarste vorm van integraal aanbesteden – maar meer op de rol van kenniscentrum voor onderwijshuisvesting. Na deze stevige impuls vanuit het kabinet de afgelopen vier jaar is het nu aan het veld om deze ondersteuning structureel vorm te geven. De verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting ligt sinds 1997 immers bij gemeenten en schoolbesturen.
55
Kunt u de beweegredenen toelichten waarom de subsidieregeling van de VHTO (Landelijk expertisebureau voor vrouwen/meisjes en techniek) wordt beëindigd, met het oog op de evaluatie in bijlage 3 welke aangeeft dat meisjes nog steeds een achterstand hebben in hun attitude ten opzichte van wetenschap en techniek?
Met de uitvoering van het Deltaplan Bèta Techniek is substantieel geïnvesteerd in het vergroten van de in- en uitstroom in bèta en techniek opleidingen. Om de in- en uitstroom te vergroten heeft het Platform Bèta en Techniek programma’s ontwikkeld voor de verschillende onderwijssectoren. Bij veel van deze programma’s is de expertise van de VHTO ingezet. De afgelopen jaren is ingezet op verduurzaming en verankering van het beleid om het aantal meisjes dat kiest voor een N/T-profiel te bevorderen en te verduurzamen.
De voortzetting van activiteiten waarvoor de VHTO van OCW een subsidie heeft ontvangen, wordt in de toekomst een keuze en verantwoordelijkheid van de ho-instellingen. De Deltaplanregeling was bedoeld als aanjaagfunctie; in lijn met onze sturingsfilosofie is het nu aan de ho-instellingen zelf om dit beleid verder op te pakken.
56
Kunt u toelichten hoeveel niet-westerse studenten geholpen worden door de subsidieregeling Studierendement Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond in het hoger onderwijs? Hoe komt deze regeling in de praktijk tot uiting? Kunt u aangeven wat de beweegredenen zijn om deze grote subsidieregeling geheel te beëindigen?
De hogescholen in de Randstad (Haagse Hogeschool, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Inholland, Hogeschool Rotterdam en omstreken, Hogeschool van Utrecht) hebben vanaf 2008 financiële middelen gekregen voor het verbeteren van het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten. In 2010 ging het om 36 338 niet-westerse allochtone studenten. In de praktijk wordt het geld door alle instellingen generiek ingezet. Dat betekent dat de inzet ten goede komt aan álle studenten, met daarbij specifieke aandacht voor niet-westerse allochtone studenten. Voorbeelden van activiteiten zijn mentoringprojecten, taalvaardigheidstraining en summercourses.
De hogescholen in de Randstad hebben de afgelopen jaren met de onderhavige subsidieregeling ervaring kunnen opdoen met het verbeteren van studiesucces van niet-westerse allochtone studenten.
Ik vind het verbeteren van studiesucces van alle studenten belangrijk, zowel die van niet-westerse allochtone studenten als die van autochtone studenten. Hogescholen hebben een algemene verantwoordelijkheid om voor alle studenten goed onderwijs te verzorgen en binnen hun lumpsum middelen om daarbij maatwerk toe te passen.
57
De subsidietaakstelling bedraagt € 233 miljoen per 2015. Kan per subsidie die wordt beëindigd dan wel gekort wordt, worden aangegeven per welke datum de taakstelling wordt gerealiseerd?
In de bijlage vindt u voor elk van de subsidies de reeks vanaf 2012.10
58
De subsidie aan het onderwijsmuseum wordt met de helft gekort. De gemeente Rotterdam heeft aangekondigd de subsidie aan het onderwijsmuseum eveneens te herzien. Is kennis genomen van het voornemen van de gemeente Rotterdam om de subsidierelatie met het onderwijsmuseum te herzien? Zo ja, wat betekent het korten van beide subsidiestromen voor het voortbestaan van het museum?
OCW heeft kennis genomen van het feit dat Rotterdam de subsidie aan het onderwijsmuseum zal herzien. De gemeente Rotterdam onderzoekt momenteel in overleg met het onderwijsmuseum de mogelijkheden voor een andere – minder kostbare – locatie van het onderwijsmuseum. De directie van het museum ontwikkelt een businessplan op basis van de minder te ontvangen subsidies van gemeente Rotterdam en van OCW. OCW voert regelmatig overleg met zowel de gemeente Rotterdam als het onderwijsmuseum over de voortgang van het proces.
59
Op raden en instituten wordt een efficiencykorting van € 20 miljoen toegepast via een korting in de lumpsum van de onderwijsinstellingen. Welke raden en instituten betreft deze korting?
De onderwijsinstellingen bepalen zelf aan welke raden en instituten zij contributie betalen. Zij bepalen dus ook zelf welke bijdrage zij willen verminderen of stopzetten om bestuurlijke drukte tegen te gaan.
60
Hoe evalueert u de wijze waarop het LISD de afgelopen jaren heeft bijgedragen aan het wegwerken van achterstanden bij de specifieke doelgroepen? Hoe beoordeelt u de urgentie van het wegwerken van achterstanden bij deze specifieke doelgroepen?
Er zal geen specifieke evaluatie plaatsvinden van de wijze waarop het LISD heeft bijgedragen aan het wegwerken van achterstanden bij specifieke doelgroepen. Het wegwerken van onderwijsachterstanden, dus ook van die groeperingen waarvan de belangen worden behartigd door de organisaties die onder het LISD vallen, vind ik urgent. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 21 is voor het bestrijden van onderwijsachterstanden het onderwijsachterstandenbeleid het aangewezen instrument. Hiervoor wordt jaarlijks circa € 675 miljoen uitgetrokken.
61
Kan er inzicht gegeven worden in de mate waarin beëindiging van diverse onderwijssubsidies in het hoger onderwijs/wetenschappelijk onderzoek effecten heeft op de doelstelling om tot de onderwijstop te gaan behoren?
Met de keuzes die ik in het kader van het subsidiebeleid heb gemaakt, beoog ik juist om de beperkt beschikbare middelen zoveel mogelijk in te zetten op de kerntaken van het stelsel: onderwijs en onderzoek. Minder bureaucratie en bestuurlijke drukte. Door deze focus worden de middelen optimaal ingezet voor de doelstelling tot de onderwijstop te gaan behoren.
62
Kan er inzicht gegeven worden in de maatschappelijke, onderwijskundige en concurrentie-effecten die beëindiging van deze subsidieregelingen hebben?
De uiteenlopende scope en het gevarieerde karakter van de subsidieregelingen bemoeilijkt het doen van generieke uitspraken over inzichten in de maatschappelijke, onderwijskundige en concurrentie-effecten van de beëindiging van deze subsidieregelingen.
Beoogd effect is in elk geval een geconcentreerde middeleninzet voor de kerntaken van het stelsel: onderwijs en onderzoek. Beoogd onderwijskundig effect daarvan is een optimale inzet van middelen voor de kwaliteit van het onderwijs, met als resultaat schoolverlaters die beter zijn toegerust voor hun rol in de maatschappij en hun positie op de arbeidsmarkt.
Een beter gekwalificeerde beroepsbevolking versterkt de concurrentiepositie van Nederland. In die zin verwachten wij positieve gevolgen van de verhoogde focus op de kerntaken van het stelsel.
63
Heeft er een afweging plaatsgevonden om enkele subsidies, zoals het Libertas Noodfonds, op te nemen op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking?
Er is overwogen subsidies zoals die voor het Libertas Noodfonds op te nemen in de begroting van Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking. Deze biedt hiervoor echter geen ruimte.