Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 april 2011
Als antwoord op uw brieven over toezending van het actieplan Beter Presteren (kenmerk 2011D15126), actieplan hoogbegaafdheid en de vrijwillige ouderbijdrage voor de Leonardoscholen (kenmerk 2011D15162) en de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (kenmerk 2011D15081), alsmede in vervolg op mijn brief d.d. 22 maart 2011 (Kamerstuk 30 079, nr. 26) over het tijdstip beleidsreactie op vmbo-adviezen, bericht ik u als volgt.
Allereerst wil ik u laten weten dat ik het betreur dat er bij de leden van de Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onvrede is ontstaan, zoals door u verwoord in de bovengenoemde brieven. Op dinsdag 29 maart jl. heb ik dat ook mondeling aan uw voorzitter overgebracht. Ik wil waar mogelijk zonder terughoudendheid op verzoeken van uw Kamer ingaan. Ik wil echter ook uw begrip vragen wanneer verzoeken meer tijd vergen dan soms oorspronkelijk is voorzien, vanwege de complexiteit of omvangrijkheid van een vraagstuk of verzoek. Het gaat in het onderwijs immers vaak over zaken die om de nodige zorgvuldigheid vragen en waarvoor dus voldoende tijd nodig is.
Hierna wil ik u mijn planning toelichten voor de bovengenoemde onderwerpen.
Op dit moment werk ik aan de totstandkoming van het actieplan Beter Presteren. Het actieplan heb ik aangekondigd naar aanleiding van het Regeerakkoord en het rapport Resultaten PISA-2009 in vogelvlucht van het Cito dat u op 7 december 2010 heeft ontvangen (bijlage bij Kamerstuk 32 500-VIII, nr. 76). Het actieplan zal mede gebaseerd zijn op het advies van de Onderwijsraad Naar hogere prestaties in het voortgezet onderwijs dat ik u op 28 februari jl. toezond (bijlage bij Kamerstuk 31 289, nr. 96). Ik heb, zoals eerder toegezegd, het voornemen het actieplan medio mei 2011 aan uw Kamer toe te zenden, na afstemming van het plan in het Kabinet. Daarbij kan ik nog geen rekening houden met het door de
Onderwijsraad aangekondigde advies over specifiek de inrichting van de bovenbouw havo/vwo dat hij in de zomer zal uitbrengen. Ik zal dit punt nader uitwerken nadat ik het advies ontvangen heb en daarover op een zorgvuldige wijze met alle betrokkenen in het veld gesproken heb. Mijn streven is daarbij u uiterlijk begin 2012 mijn zienswijze toe te sturen.
Gezien de inhoudelijke samenhang van het rapport Visies op onderwijskwaliteit van de heer Scheerens met de discussie over de PISA-resultaten acht ik het van belang mijn reactie op het rapport te geven in het licht van mijn analyse en voornemens in het actieplan. Mijn reactie op het rapport Schoolprestaties van oude en nieuwe gewichtenleerlingen van de heer Roeleveld zal ik u vóór het meireces doen toekomen. Dat is dus voorafgaand aan mijn actieplan Basis voor Presteren (PO).
In mijn eerdere brief heb ik u laten weten dat u mijn reactie op de discussienota Meesterlijk onderwijs: zorg voor kwaliteit en prestaties van de SGP gelijktijdig zou ontvangen met het actieplan Beter Presteren. Echter u wijst mij er terecht op dat de toezegging reeds dateert van november 2010. Ik zeg u dan ook toe dat ik alles in het werk stel om een afzonderlijke reactie op deze nota vóór het meireces aan uw Kamer te zenden.
Mijn voornemens op het thema excellentie en hoogbegaafdheid maken onderdeel uit van de actieplannen voor de sectoren PO, VO en HO.
U verzoekt mij de problematiek van de vrijwillige ouderbijdrage voor de Leonardoscholen te betrekken bij het actieplan hoogbegaafdheid. Ik zal u mijn reactie op déze problematiek zo spoedig mogelijk doen toekomen door schriftelijke beantwoording van vragen hierover van het lid Celik (PvdA).
Als vervolg op mijn brief d.d. 22 maart 2011 (Kamerstuk 30 079, nr. 26) betreffende tijdstip beleidsreactie op vmbo-adviezen kan ik u melden dat ik op dit moment alles in het werk stel om u uiterlijk voor het meireces mijn reactie toe te zenden op de rapporten VMBO herkend van de Stichting Platforms VMBO (SPV) en T(L) splitsing van vmbo-tl naar havo of mbo van de VO-raad. De door mij beoogde veldraadpleging zal hierdoor ná, in plaats van vóór, het debat met uw Kamer plaatsvinden. U heeft inmiddels ook mijn beleidsreactie ontvangen op het advies Vroeg of laat van de Onderwijsraad (brief d.d. 23 maart 2011, Kamerstuk 31 289, nr. 97).
Terecht merkt u op dat het staande praktijk is dat de geannoteerde agenda voor de OJCS-Raad ruimschoots voorafgaand daaraan uw commissie wordt toegezonden. Tijdens informele ministersbijeenkomsten worden geen besluiten genomen, maar wordt slechts van gedachten gewisseld in een informele sfeer. Om die reden is de voorbereiding ervan ook minder strak georganiseerd dan bij formele OJCS-Raden. Het is wellicht mede hierom dat het Hongaarse Voorzitterschap pas in een zeer laat stadium aangaf welke discussievragen het aan de orde wilde stellen. In dit geval was het daardoor naar mijn oordeel niet mogelijk u op adequate wijze te informeren over de Nederlandse inbreng tijdens de bijeenkomst en heb ik ervoor gekozen nadere informatie van het voorzitterschap af te wachten. Indien zich een dergelijke situatie opnieuw voordoet zal ik u in het vervolg, in afwachting van nadere informatie, toch reeds op hoofdlijnen informeren.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart