Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2011
In mijn brief van 6 december 2010 (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 98) heb ik u geïnformeerd over de uitgangspunten voor het cultuurbeleid. Over deze brief sprak de Kamer op 13 december tijdens het wetgevingsoverleg cultuur (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 129). Bijna alle fracties van uw Kamer hebben in dit overleg aangedrongen op tijdige duidelijkheid voor de instellingen. Ook de andere overheden en de culturele instellingen hebben hierom verzocht. Naar aanleiding hiervan heb ik gezocht naar een oplossing die aan deze bezwaren tegemoet komt. Met deze brief geef ik uw Kamer een mogelijkheid in overweging waarmee we de procedure kunnen versnellen.
Opzet in brief van 6 december
In de brief van 6 december heb ik een stelselwijziging aangekondigd; een nieuwe basisinfrastructuur met één nieuwe subsidiecategorie voor alle instellingen. Het onderscheid tussen de categorie vierjarige instellingssubsidies en aangewezen instellingen met een langdurig subsidieperspectief vervalt hiermee. Dat is nodig om inhoudelijke keuzes te kunnen maken bij het invullen van de bezuinigingen. In de huidige systematiek is dit, vanwege de positie van de langjarig gefinancierde instellingen, alleen mogelijk door een kaasschaaf toe te passen.
Om inhoudelijke keuzes te maken is een wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid dus nodig. Gelet op de duur van het wetstraject heb ik aangegeven dat 2013 een overgangsjaar zal moeten zijn. De subsidieperiode van de huidige instellingen zou daarvoor met een jaar moeten worden verlengd. De aanvraagronde voor de nieuwe basisinfrastructuur zou eind 2012 kunnen beginnen en de besluitvorming over de subsidies vanaf 2014 op Prinsjesdag 2013 bekend worden gemaakt.
In het wetgevingsoverleg wees uw Kamer op de bezwaren van instellingen tegen het overgangsjaar 2013: zij zouden door dit jaar langer in onzekerheid blijven over hun langlopende verplichtingen. Ook de andere overheden hebben aangegeven het onwenselijk te vinden dat de financiering van instellingen door het Rijk niet meer aansluit op de gezamenlijke vierjarige subsidiecyclus. De negen grote steden, VNG en IPO hebben erop aangedrongen 2013 als startjaar voor de nieuwe basisinfrastructuur te nemen.
Verkenning van wettelijke mogelijkheden
Ik heb, gelet op de bezwaren, onderzocht in hoeverre het binnen de kaders van het wetstraject mogelijk is om de start van de nieuwe basisinfrastructuur naar voren halen.
Ik zie daartoe een mogelijkheid door, vooruitlopend op de wetswijziging, voor de aanvraagprocedure een ministeriële regeling te ontwikkelen waarin de uitgangspunten en criteria voor de nieuwe basisinfrastructuur zijn uitgewerkt.
Artikel 4a van de huidige wet, het artikel voor vierjaarlijkse instellingsubsidies, biedt hiervoor de grondslag. Doordat een ministeriële regeling een kortere procedure kent dan een wetswijziging kan de aanvraagprocedure voor de nieuwe basisinfrastructuur nog in 2011 starten. Alle instellingen weten dan in september 2012 waar ze aan toe zijn. Hiermee is de nieuwe basisinfrastructuur in 2013 een feit.
Consequentie van dit alternatief is, dat de belangrijkste criteria voor de nieuwe basisinfrastructuur voor de aanvragen voor de periode 2013–2016 nog niet in de wet zijn verankerd, omdat het huidige artikel 4a tijdelijk de basis gaat vormen. Parallel aan deze procedure zou ik daarom de eerder voorgestelde wetgevingsprocedure willen laten doorgaan. Het gaat om een grote ingreep in het huidige cultuurstelsel, en dat vraagt om borging van de nieuwe nationale culturele basisinfrastructuur in formele wetgeving. Voor de gewenste dynamiek in het nieuwe stelsel op het gebied van toe- en uitreding biedt de huidige wet bovendien te weinig ruimte.
Wat betekent dit voorstel voor het overleg met de Kamer?
In het voorstel van december was ten behoeve van het wetgevingstraject nauw overleg met de Kamer voorzien. Omdat ik eraan hecht de Kamer zo goed mogelijk te betrekken bij de bouw van de nieuwe basisinfrastructuur, stel ik nu voor begin juni een conceptministeriële regeling samen met mijn hoofdlijnenbrief aan de Kamer te zenden, zodat wij nog voor het zomerreces over de opzet van de nieuwe basisinfrastructuur van gedachten kunnen wisselen. De Kamer krijgt hiermee volledig inzicht in de inrichting van de nieuwe basisinfrastructuur en de toelatingscriteria. Voor het opstellen van de conceptregeling zal ik gebruik maken van het advies van de Raad voor Cultuur, dat ik eind april ontvang. Daarnaast krijgt de Kamer uiteraard de voorstellen tot wijziging van de Wet voorgelegd.
Wat betekent dit voorstel voor instellingen?
Alle instellingen die op basis van de regeling in aanmerking denken te komen voor de basisinfrastructuur kunnen eind 2011 een aanvraag indienen. Ook de instellingen die nu een langjarig subsidieperspectief hebben moeten, als zij in aanmerking willen komen voor een plaats in de basisinfrastructuur, een aanvraag indienen. Er is dus een gelijk speelveld voor alle instellingen.
Voor de optredende frictiekosten voor huidige instellingen die niet terugkomen in de nieuwe basisinfrastructuur zal worden voorzien in zorgvuldige procedures. Zij zullen hun activiteiten moeten afbouwen of verder gaan op basis van andere financieringsbronnen.
Tot slot
Met dit alternatieve voorstel meen ik tegemoet te komen aan de bezwaren die zijn geuit tegen de start van de basisinfrastructuur in 2014. Dit voorstel biedt eerder duidelijkheid aan instellingen. Ook blijft de financiering van het rijk in de pas lopen met die van andere overheden. Doordat ook de conceptregeling aan de Kamer wordt voorgelegd, kan ik u zo nauw mogelijk bij het proces betrekken.
Met het oog op de voortgang van het proces, verneem ik graag spoedig of uw Kamer zich in dit alternatief kan vinden.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra