Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2010
Tijdens wetgevingsoverleg over de mediabegroting heb ik u een oordeel toegezegd op de motie Van de Ham (32 500 VIII, inmiddels gewijzigd ter vervanging van die gedrukt onder nr. 107) over de Wereldomroep.
Reden voor het aanhouden van mijn oordeel is dat ik eerst wilde overleggen met de Minister van Buitenlandse Zaken. Het resultaat van dit overleg is als volgt: de regering ziet deze motie als een ondersteuning van haar beleid.
In de brief van 3 december jl aan de Kamer is aangegeven dat, zoals is afgesproken in het regeerakkoord, de Wereldomroep zal gaan worden gefinancierd uit de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In de aanloop naar de formalisering hiervan in 2013, bepaalt de minister van Buitenlandse Zaken in overleg met de minister van OCW welke kerntaken van de Wereldomroep voor financiering in aanmerking komen. Op basis hiervan zullen de inhoud en kerntaken van de Wereldomroep nader vormgegeven worden.
Deze besluitvorming vereist zorgvuldige analyse van de functies en taken van de Wereldomroep. Daarvoor is enige tijd nodig.
Voor de zomer van 2011 zal het kabinet de Kamer informeren over de wijze waarop de Wereldomroep en zijn takenpakket zal worden vormgegeven.
De Kamer kan op basis hiervan tot een afgewogen oordeel komen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart