Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2011
Bijgaand zend ik u namens het kabinet het algemeen beleidskader indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing.1 Dit beleidskader wordt van kracht als het wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht door de Staten-Generaal is aangenomen en in werking treedt.
In 2006 heeft de Commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen, onder voorzitterschap van mr. dr. M. Oosting (verder: de commissie Oosting), in het rapport «Van specifiek naar generiek» geadviseerd het interbestuurlijk toezicht ingrijpend te wijzigen. Geadviseerd is het specifieke toezicht zoveel mogelijk af te schaffen en met het generieke toezicht te volstaan. De commissie Oosting heeft daarbij wel als voorwaarde gesteld dat het generieke toezicht wordt gerevitaliseerd.
Het kabinet heeft het advies van de commissie Oosting overgenomen. In verband hiermee is het wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht in mei 2010 bij de Tweede Kamer ingediend.
Onderdeel van de revitalisering van het generieke toezicht is daarnaast dat een algemeen beleidskader voor indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing wordt opgesteld. Het doel van het beleidskader is dat alle toezichthoudende bestuursorganen bij de uitoefening van het toezicht dezelfde uitgangspunten hanteren. In het beleidskader wordt onder meer ingegaan op de herziene wettelijke regeling en op het bestuurlijke traject voorgaand aan een eventuele juridische interventie.
Het beleidskader moet worden beschouwd als een beleidsregel en zal dan ook moeten worden vastgesteld door de toezichthoudende bestuursorganen afzonderlijk (de ministers en gedeputeerde staten of de Commissaris van de Koning). De gezamenlijke ministers hebben met de aanvaarding in de Ministerraad het beleidskader vastgesteld. De provinciale toezichthouders hebben zich aan het algemeen beleidskader gebonden door vaststelling ervan door gedeputeerde staten van de provincies. Het IPO-bestuur heeft op 9 december 2010 met het beleidskader ingestemd.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner