Kamerstuk 32500-VII-102

Reactie op de aangenomen motie van het lid Koopmans (32500 VII, nr. 29) over aanpassing van de gedragsregels voor oud-bewindslieden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2011

Gepubliceerd: 26 april 2011
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32500-VII-102.html
ID: 32500-VII-102

Nr. 102 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2011

Met de motie Koopmans heeft de Kamer het kabinet uitgenodigd zich te bezinnen op gedragsregels voor oud-bewindspersonen (motie nr. 29, 32500-VII). Dit om misbruik van (vertrouwelijke) informatie en de schijn daarvan te voorkomen.

Bewindslieden worden door hun politieke groepering aangezocht en voorgedragen in verband met de kwaliteiten die zij hebben om het ambt te vervullen. Dat geldt vanzelfsprekend voor alle politieke ambtsdragers. Maatschappelijke betrokkenheid, oriëntatie op bepaalde sectoren van de samenleving en daarin opgebouwde ervaring spelen daarbij een rol. De verbondenheid van overheid en samenleving komt juist in de uitoefening van politieke functies tot zijn recht.

Bewindslieden zijn zich hiervan bewust. Het stelsel waarbinnen zij hun functies vervullen kent regels om te voorkomen dat belangen uit vorige functies en de verantwoordelijkheden samenhangend met hun ambt door elkaar gaan lopen.

Na afloop van hun ambtsvervulling wordt van bewindspersonen verwacht dat zij de stap zetten naar een andere functie in de politiek of in de samenleving. Dat is recent geformaliseerd door het instellen van een sollicitatieplicht. Het ligt in de rede dat de oud-bewindspersoon, evenals iedere werkzoekende (en de begeleiders van de outplacement) een werkkring zoekt die aansluit bij de verworven ervaring en competenties. De ervaringen die worden opgedaan als bewindspersoon horen daarbij.

Bij de vervulling van een nieuwe werkkring rust de verantwoordelijkheid bij de oud-bewindspersoon om bepaalde belangen op een zorgvuldige manier te scheiden. Om aan de vereiste zorgvuldigheid vorm te geven geldt een aantal regels.

  • 1. Voor oud-bewindspersonen gelden geheimhoudingsverplichtingen met betrekking tot staatsgeheimen en ambtsgeheimen. Schending van deze verplichtingen wordt gesanctioneerd in het Wetboek van Strafrecht (artikel 98 e.v. respectievelijk artikel 272).

  • 2. Daarnaast is het gewenst dat een bewindspersoon bij het aanvaarden van een functie na afloop van zijn ambtsperiode zo handelt dat daarmee niet de schijn wordt gewekt dat hij of zij tijdens zijn ambtsuitoefening onzuiver heeft gehandeld c.q. verkeerd omgaat met de kennis die hij tijdens die periode heeft opgedaan.

  • 3. Het voornemen tot het voeren van gesprekken over een toekomstige werkkring dient door nog in functie zijnde bewindspersonen eerst ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de minister-president (brief van de minister-president van 20 december 2002 aan de Tweede Kamer, TK 2002–2003, 28 754, nr. 1).

Het is aan de oud-bewindspersoon, de organisatie waarin deze werkzaam is en het overheidsorgaan waarmee vanuit de nieuwe functie zakelijke contacten worden gelegd, aan deze uitgangspunten in de praktijk gestalte te geven. Van alle betrokkenen mag worden verwacht dat zij publiekelijk kunnen verantwoorden hoe met een mogelijke samenloop van belangen is omgegaan.

Voor het ministerie van Defensie was er gezien de bijzondere positie en de grote financiële belangen die op dit werkveld kunnen spelen, reden om een specifieke regel aan bovenstaande regels toe te voegen. Deze luidt dat een bewindspersoon na beëindiging van zijn of haar ambtsperiode gedurende de daarop volgende twee jaar voor Defensie niet aanvaardbaar zal zijn als gesprekspartner van of namens het bedrijfsleven. Tevens zal een bewindspersoon na beëindiging van zijn of haar ambtsperiode gedurende de daarop volgende twee jaar door Defensie op generlei wijze als externe medewerker worden ingehuurd. Uitzondering op deze regel is mogelijk, doch uitsluitend door tussenkomst van de secretaris-generaal.

Het kabinet heeft zorgvuldig overwogen of er reden is om de geldende regels uit te breiden. De conclusie is dat het kader dat thans geldt, een goede balans vormt tussen de vereiste zorgvuldigheid en de gewenste flexibiliteit voor oud-bewindslieden om hun loopbaan na de ambtsvervulling op zinvolle wijze in te vullen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner