Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 april 2011
Hierbij stuur ik het evaluatieonderzoek van de commissie Leeuwe naar aanleiding van de vermissing van Milly Boele op woensdag 10 maart 20101.
De commissie, ingesteld door de beheersdriehoek van de politieregio Zuid–Holland-Zuid, had als taak het politieoptreden te toetsen en daar waar mogelijk maatregelen ter aanbeveling te doen. Zij heeft daartoe dossiers bestudeerd en gesprekken gevoerd met een groot aantal betrokkenen, onder wie de ouders van het meisje.
De hoofdconclusie van het rapport is dat de politie operationeel een behoorlijke prestatie heeft geleverd. Vanuit de optiek van een vermissing heeft de politie met grote inzet van operationele eenheden in de beginfase adequaat gereageerd en gehandeld. Ondanks dit positieve oordeel over het politieoptreden in de eerste uren trekt de commissie op onderdelen stevige conclusies die, gelet op de ernst van de zaak en de impact daarvan op de maatschappij, nopen tot actie. Ik ga kort op de belangrijkste conclusies in.
De commissie constateert dat, snel na het begin van de opsporing en des te sterker in de loop van het onderzoek, meer urgentie en aandacht door de leidinggevenden had moeten worden ontwikkeld ten aanzien van de informatieverzameling vanaf de start van het onderzoek, de urgentie van de vermissing van Milly, de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden en de communicatie (met de media). Het leidde er toe dat het onderzoek niet snel genoeg werd opgeschaald, dat er informatieverlies optrad en dat afwegingen over de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen zoals het doorzoeken van woningen op een te laag niveau plaatsvonden. In het gevoerde communicatie- en mediabeleid is er uiteindelijk (uit piëteit met de ouders) voor gekozen om het vermoeden van een ernstig misdrijf niet te communiceren maar om alle opties open te houden. Door dit beleid en de terughoudendheid in het verstrekken van informatie aan de media werd de indruk gewekt dat politie en Openbaar Ministerie de zaak niet serieus genoeg namen.
Ik constateer dat de driehoek van Zuid-Holland-Zuid zich kan vinden in de conclusies van de commissie Leeuwe en dat er lessen getrokken worden uit de hierboven genoemde conclusies van de commissie. De beheersdriehoek van het korps Zuid-Holland-Zuid heeft in de resultaten van het onderzoek aanleiding gezien twee werkgroepen te starten. Een van de werkgroepen zal maatregelen voorstellen om te voorkomen dat te lang van een vermissing wordt uitgegaan. Deze werkgroep zal onder andere bezien hoe het protocol vermissingen nadrukkelijker aan het protocol ernstige misdrijven verbonden kan worden. Een tweede werkgroep zal zich richten op het doen van verbetervoorstellen voor perscommunicatie in dergelijke zaken
Ik zal er op toe zien dat de lessen die uit dit onderzoek getrokken worden ten dienste van de politie en het Openbaar Ministerie uitgewerkt en verspreid zullen worden.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten