Vastgesteld 4 maart 2011
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 3 februari 2011 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 29 januari 2010 over het WODC-onderzoek «Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt» (32 123 VI, nr. 85);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 29 januari 2010 over verdere vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht, waaronder het snelrecht en het supersnelrecht (32 123 VI, nr. 84);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 2 februari 2010 in reactie op het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens over toepassing van automatische kentekenherkenning (ANPR) door de regiokorpsen Rotterdam-Rijnmond en IJsselland (31 051, nr. 6);
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 16 november 2010 over de raadsman bij het politieverhoor (32 500 VI, nr. 15);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 15 april 2009 met een reactie inzake twee arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake respectievelijk Salduz (nr. 36391/02) en Panovits (nr. 4268/04) t.a.v. de raadsman bij het politieverhoor (31 700 VI, nr. 117);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 16 december 2009 over consultatie van een raadsman voorafgaand aan het politieverhoor (32 123 VI, nr. 77);
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 23 november 2010 over de instroom van strafzaken, met een reactie aangaande de berichtgeving in NRC Handelsblad van 14 september 2010 getiteld «Geldnood bij OM, taakstraf wordt boete» (29 279, nr. 117);
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 29 november 2010 over de stand van zaken m.b.t. de toepassing van Automatic Number Plate Recognition (ANPR) (31 051, nr. 8);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 8 september 2010 over de herziene OM-handleiding voor het opnemen van een (deels) anonieme aangifte/verklaring (28 684, nr. 283);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 17 augustus 2010 over nummerherkenning voor advocaten (30 517, nr. 24);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 25 februari 2010 over Anonimiteit in het Strafproces: bescherming van slachtoffers en getuigen die vrezen voor represailles (28 684, nr. 266);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 6 augustus 2010 in antwoord op het verslag van het schriftelijk overleg inzake Anonimiteit in het Strafproces: bescherming van slachtoffers en getuigen die vrezen voor represailles (28 684, nr. 281).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,
De Roon
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,
Nava
Voorzitter: De Roon
Griffier: Nava
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: De Roon, Gesthuizen, Çörüz, Berndsen, Helder, Recourt, Van der Steur en Hennis-Plasschaert,
en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg. Ik stel voor spreektijden van vijf minuten per fractie te hanteren.
Het woord is aan mevrouw Gesthuizen van de SP.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. De SP is voorstander van snelrecht en zelfs van supersnelrecht. Uiteraard dient dit alleen te worden toegepast als dat kan. Zorgvuldigheid is belangrijker dan snelheid. Veel zaken lenen zich eenvoudigweg niet voor snelrecht of supersnelrecht, bijvoorbeeld omdat getuigen moeten worden gehoord. Dan moeten wij het ook niet willen en niet doen. Daar is de afgelopen weken al veel over gezegd.
Dan de pluk-ze-wetgeving. De bijzondere aandacht van mijn fractie gaat al jaren uit naar de aanpak van witteboordencriminaliteit en alles wat met het afpakken van criminele winsten te maken heeft. Ik heb de minister bij de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie helder voorgerekend dat justitie er tot nu toe slecht in slaagt om 0,2% van alle door misdaad verkregen geld, in totaal ongeveer 18 mld., af te pakken. Ik noemde dat toen bedroevend en dat vind ik nog steeds. Ik heb de minister destijds gevraagd om zijn ambities op dat gebied, om een percentage of om een inzet waarop wij hem kunnen afrekenen. Ik kreeg toen niet echt een duidelijk antwoord. Ik heb per motie voorgesteld om het aantal financieel rechercheurs uit te breiden. Naar mijn mening is dat enorm belangrijk om zicht te krijgen op de herkomst en de omvang van misdaadgeld en dubieuze geldstromen. Helaas is deze motie door de Tweede Kamer niet aangenomen. Vorige week las ik in het persbericht van het ministerie «Crimineel vermogen vaker opgespoord en afgepakt». «Fijn», dacht ik, «eindelijk resultaten». Na afloop was ik echter niet opgelucht en eigenlijk was ik een beetje boos. De toon van het persbericht bleek namelijk niet de realiteit te zijn. Er is namelijk niet vaker crimineel geld opgespoord en afgepakt; dat is alleen het plan. Dat is natuurlijk al heel mooi, maar ik wil dan wel weten hoe wij dat gaan doen. Ik ben blij dat de minister inziet dat er meer financieel deskundigen nodig zijn bij politie en OM, maar uiteindelijk wil ik ook resultaat zien en niet alleen persberichten waarin zaken worden beloofd.
De minister zal een wetsvoorstel indienen waardoor het is toegestaan dat camera’s de kentekens van alle voertuigen registreren en vier weken opslaan in een register, de zogeheten ANPR (Automatic Number Plate Recognition). Daarmee komen in feite alle reisbewegingen van alle mensen in een grote databank. Ik zie daar eerlijk gezegd helemaal niets in. Het werken met grote sleepnetten en het creëren van hooibergen is volgens mij niet effectief. De echte boeven zul je er niet mee pakken, want als je iets slechts van plan bent, zorg je natuurlijk eerst voor een vals kenteken. Het wetsvoorstel moet nog naar de Kamer worden gestuurd. Ik ben altijd bereid om alles nader te bestuderen, maar zo kijkt mijn fractie hier nu tegenaan. Ik stel wel alvast een vraag. In het regeerakkoord is opgenomen dat door de ANPR 14 mln. aan extra strafrechtelijke inkomsten worden gegenereerd. Dat is mooi, maar die inkomsten zullen er toch ook zijn als de zogeheten «hits» worden bewaard? Dat betreft bijvoorbeeld kentekens van mensen die nog boetes moeten betalen. Hierop hoor ik graag een reactie van de minister. Wat levert het registreren van alles volgens de minister extra op vergeleken met het registreren van alleen de hits?
Ik ga in op de nummerherkenning. Telefoongesprekken tussen advocaten en cliënten mogen niet worden afgeluisterd. Toch is dat wel gebeurd, met als gevolg dat grote strafzaken hierdoor zijn stukgelopen. Ik noem bijvoorbeeld de Hells Angels-zaak. De SP is voorstander van het voorgestelde systeem van nummerherkenning. Gesprekken die worden gevoerd vanaf de zakelijke telefoonnummers van advocaten worden uit het systeem gefilterd en dus niet opgenomen als er een tap loopt. Hier pleit mijn fractie al jaren voor. De motie van het Kamerlid Teeven van 9 juni 2009, waarin de regering werd verzocht om af te zien van een nieuwe regeling om geheimhoudersgesprekken niet op te nemen, heeft het gelukkig niet gehaald. Het is goed dat dit nu wordt geregeld. De gesprekken tussen advocaat en cliënt zijn vertrouwelijk en moeten dat blijven. Hiermee is in het verleden al te veel misgegaan.
Ik ga in op de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor. Een aantal leden van deze commissie hebben een tijdje geleden een gesprek gevoerd met de Nederlandse Orde van Advocaten. Dit onderwerp heb ik in dat gesprek ook aan de orde gesteld. Salduz, Panovits en Brusco zijn in de juridische wereld veelbesproken namen, evenals de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over het recht op een eerlijk strafproces. Wij kennen de voorbeelden van rechterlijke dwaling uit het verleden, ook uit het recente verleden. Een van de belangrijke oorzaken was dat tijdens politieverhoren ongeoorloofde druk was uitgeoefend op de verdachte. De SP is dan ook een voorstander van de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor. Het experiment dat hiermee is gevoerd, is goed verlopen. Intimidatietechnieken worden minder vaak toegepast en de kans op valse bekentenissen wordt kleiner. De verklaring van de verdachte wordt zorgvuldiger opgeschreven. Dat zijn allemaal voordelen.
Nu wordt een wetsvoorstel voorbereid. Ik wacht dat met spanning af, maar ik vraag nu wel al aandacht voor een daaraan gerelateerd probleem, namelijk voor het feit dat verhoren nu niet worden opgenomen. Ik vind het eigenlijk heel vreemd dat wij ondanks alle technische mogelijkheden die wij inmiddels kennen, veel politieverhoren niet registreren. Nieuwe digitale technieken maken opslag gemakkelijker en goedkoper. Als je verhoren vastlegt, kun je altijd nog nagaan hoe een verhoor is verlopen en hoe bepaalde zaken zijn gezegd. Bovendien scheelt het de politie een hele hoop schrijfwerk. Het uitwerken van de verhoren kost de agenten namelijk ontzettend veel tijd. Het is nu alleen verplicht om verhoren op te nemen als het een verhoor betreft met een minderjarige onder de zestien of als sprake is van verdenking van ernstige strafbare feiten waarop een straf staat van twaalf jaar gevangenis of meer. Ik vind dat heel beperkt. Eigenlijk zouden wij gewoon alle verhoren kunnen opnemen. Hoe kijkt de minister daartegen aan?
Mevrouw Helder (PVV): Ik begrijp dat mevrouw Gesthuizen denkt dat het niet langer nodig is om een geschreven proces-verbaal aan het dossier toe te voegen als een verhoor wordt opgenomen. Ik vraag mij af hoe het dan verder gaat. Het proces-verbaal maakt immers onderdeel uit van het procesdossier op basis waarvan de rechter zal beslissen. Hoe denkt de SP daarover?
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat is absoluut waar. Aan de ene kant is een opgenomen verhoor een steun in de rug van de verdachte. Het is een extra controle op de manier waarop wordt verhoord. Het is eigenlijk de reden waarom idealiter een advocaat bij een verhoor aanwezig zou moeten zijn. Aan de andere kant kan ik me voorstellen dat verhoren soepeler en makkelijker verlopen als niet steeds moet worden genotuleerd. Ik kan mij voorstellen dat wel een verslag wordt geschreven dat later ter goedkeuring wordt voorgelegd, maar ook dat dit niet per se tijdens het verhoor wordt geschreven en dat dit de grote lijn kan zijn. Graag hoor ik een reactie van de minister op mijn vraag over de opgenomen verhoren.
Op de agenda staat een brief van de minister over het onderzoek «Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt». Laat ik vooropstellen dat het heel goed is dat een rechter in ons land iemand een beroepsverbod kan opleggen. Ook het systeem van de vog is goed. In het zeer recente verleden zijn wij er nog mee geconfronteerd dat andere landen niet zo’n goed systeem hebben. Ons systeem is wellicht ook niet waterdicht, maar het is een systeem. De laatste tijd hoor ik dat jongeren al heel vroeg en ook niet altijd voor de meest ernstige vergrijpen een vog wordt geweigerd. Ik vraag mij af of wij hen daarmee niet te zeer uitsluiten. Loop je dan niet het risico dat mensen die geen vog kunnen krijgen, uiteindelijk in een isolement terechtkomen omdat zij ook niet meer gemakkelijk aan de slag komen? Ik vraag de minister dan ook om nog eens kritisch te kijken naar de toepassing van de vog, vooral bij jongeren. Zijn wij daarmee niet doorgeslagen?
Mij blijkt dat ik mijn betoog moet afronden. Ik laat het dan maar hierbij.
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Laat ik meteen het stokje overnemen op het onderdeel ontzetting uit ambt of beroep. Het CDA heeft daar al eerder opmerkingen over gemaakt. Sterker nog, het heeft daar een aantal jaren geleden de nota Alles van waarde is weerbaar over geschreven. Toen hebben wij het voorbeeld gegeven van de radicale imam: als wij allen vinden dat hij of zij gif spuit, dan zou je eens moeten denken aan het ontzetten uit ambt of beroep als bijkomende straf. De minister heeft een onderzoek laten doen. Daar komen een aantal opmerkelijke uitkomsten uit. De eerste is dat officieren van justitie en rechters niet zo bekend zijn met het fenomeen van het ontzetten uit ambt of beroep. De tweede is dat tussen 1995 en 2007 130 ontzettingen hebben plaatsgevonden. Ik ben benieuwd of hieronder ook notarissen, advocaten en accountants vallen. Het mag immers niet voorkomen dat gewone mensen, leken, die kwalijke zaken ondernemen, flink worden gestraft, maar dat de notabelen vaak – dat is althans mijn indruk – met het tuchtrecht wegkomen. Ik wil weten of dat klopt. De commissie-Joldersma heeft naar de bovenwereld en de onderwereld gekeken, op dit gebied goed werk geleverd en haar bevindingen gerapporteerd.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De heer Çörüz zegt nu dat de balans niet moet doorslaan. Wat ik niet begrijp, is waarom hij zegt dat wij weg moeten uit de anonimiteit. Als daaronder moet worden begrepen dat alle reisbewegingen van mensen die met hun auto over de snelweg rijden, moeten worden geregistreerd, dan gaat dat toch wel ver.
De heer Çörüz (CDA): Nee, dat gaat helemaal niet ver, want die gegevens worden op een gegeven moment vernietigd. Daar wordt verder niks mee gedaan. Juist door het bestand van de kentekens naast het bestand van de hits te houden, kunnen wij veel «bijvangst» hebben. Uiteindelijk denk ik dat het middel dat we inzetten proportioneel is. Daar ben ik van overtuigd. De bezwaren die mevrouw Gesthuizen noemt, zie ik niet en volgens mij ziet het College bescherming persoonsgegevens die bezwaren ook niet. Men heeft dat bekeken. Naar de mening van het CDA mag binnen het raamwerk van wat mogelijk is, het maximale worden gedaan.
Ik ga in op de aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor. Ik kan hierover klip-en-klaar zijn: de CDA-fractie heeft geen behoefte aan het doorschieten van de rechtsbescherming. Natuurlijk zullen wij een balans moeten vinden tussen Nederlandse en Europese jurisprudentie. Hierover is een arrest gewezen. Ik zie echter wel aankomen dat een financieel probleem of logistieke problemen ontstaan als je het allemaal wilt organiseren op het maximale. Misschien kan de minister mij daarbij helpen. Naast de rechtsbescherming denk ik echter ook aan de waarheidsvinding. Daarom zeg ik nog even klip-en-klaar dat er in dit dossier evenwicht moet zijn tussen rechtsbescherming en waarheidsvinding. Ik heb een beetje de indruk dat, als er een advocaat is, gelijk wordt ingestoken op «zeg maar niks, hou je mond tot de zitting». Ik wil graag weten of dat klopt. De verdachte begint vervolgens op de zitting te praten, maar dan loopt de rechter een beetje vast, want hij kan vervolgens niet meer verifiëren. Hij moet de zaak dan verwijzen naar de rechter-commissaris of aanhouden. Hij slaat aan het rekenen en beredeneert wellicht dat de extra week die hij daarna kan opleggen, de moeite niet waard is. Daarmee komt men dus makkelijker weg en vervolgens wordt lichter gestraft.
Ik ga nog even snel op drie punten in. Taakstraf wordt boete. Ik zou met name voor allochtone jongeren willen pleiten voor een taakstraf in de buurt. Volgens mij heeft op dit vlak een experiment in Den Haag plaatsgevonden. Allochtone jongeren zijn vooral gevoelig voor de ogen die op hen zijn gericht, de schaamtecultuur. Ik ben benieuwd wat daarvan terecht is gekomen. Een taakstraf in de buurt lijkt mij heel goed. Dat is altijd nog beter dan anoniem harken op de hei.
De wet inzake de gedragsbeïnvloedende strafmaatregel, vooral voor jongeren, was juist een goede wet omdat je op basis daarvan straf kon combineren met de behandeling en begeleiding naar onderwijs of beroep. Volgens mij wordt van deze mogelijkheid heel weinig gebruikgemaakt. Ik wil weten of dat zo is. Als dat zo is, vind ik dat ontzettend jammer. Juist de gedragsbeïnvloedende maatregel kan namelijk buiten de gevangenispoorten worden uitgevoerd. Daar hebben wij ontzettend voor geknokt. Ik wil weten hoe het daarmee staat.
Is de anonieme aangifte daadwerkelijk tot het einde anoniem? Een dokter die wordt geslagen en wordt bedreigd, kan domicilie kiezen in het ziekenhuizen. Mij is echter verteld dat de gegevens halverwege het proces toch in het dossier terechtkomen. Waarom kan het niet zoals het in Roemenië wordt gedaan? Daar is het bijna dagelijkse kost. Een soort skype. De rechter zit in de ene kamer en de getuige zit in het kamertje ernaast. Als ik de handleiding lees, denk ik: voordat iemand voor dat programma in aanmerking komt, moet hij bijna half dood zijn. Ik vind dat niet correct. Ik wil dat die bescherming ook voor de lichtere gevallen kan worden toegepast.
Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Dit kabinet is gericht op een harde aanpak. Dat vraagt om zorgvuldigheid, want strafrechtelijke maatregelen zijn ingrijpend. Dit overleg beschouw ik dan ook als een welkome uitwisseling met de minister. Over de geagendeerde maatregelen merk ik het volgende op.
Ik ga eerst in op het WODC-onderzoek. Met de kindermisbruikzaak in Amsterdam op het netvlies, kan D66 zich voorstellen dat ontzetting uit een beroep of ambt ter bescherming van kwetsbare groepen een bruikbaar middel is. Tegelijkertijd moeten wij zorgvuldig zijn met de toepassing van deze mogelijkheid. Naar de mening van D66 moet zo’n zware sanctie alleen worden toegepast bij zware delicten zoals kindermisbruik en dient het aantal beroepen waarvoor zo’n verbod kan gelden, beperkt te zijn tot aanwijsbare risicogevallen. Ik ben benieuwd hoe de minister hierover denkt en vraag hem naar zijn visie hierop. De uitkomsten van het WODC-onderzoek zijn duidelijk. Gegevens die kunnen onderbouwen of strafrechtelijke ontzetting noodzakelijk en effectief is, ontbreken. Kan de minister zeggen wat hij met de uitkomsten van het WODC-onderzoek gaat doen? Is hij net als zijn voorganger voornemens deze maatregel nadrukkelijker vorm te geven in richtlijnen voor het Openbaar Ministerie? Ziet de minister aanleiding om meer in te zetten op de verklaring omtrent het gedrag door deze bij diverse beroepsgroepen nog nadrukkelijker onder de aandacht te brengen? Ik denk hierbij met name aan kinderdagverblijven en aan onderwijs- en zorginstellingen.
De heer Çörüz (CDA): Is mevrouw Berndsen het met mij eens dat dit instrument ook heel goed kan worden gebruikt voor financieel-economische misdrijven? Ik ben het eens met de voorbeelden die zij geeft. In het rapport wordt echter ook gesproken over de openbare orde en financieel-economische misdrijven.
Mevrouw Berndsen (D66): Ja, ik kan mij dat voorstellen, maar ik vind dat de beroepsgroepen ook een zelfreinigend vermogen moeten hebben. Het zou echt om ernstige delicten moeten gaan.
Dan ga ik in op de Automatic Number Plate Recognition (ANPR). Het controleren van nummerborden kan in bepaalde gevallen nuttig zijn. Het is goed om een uniform wettelijk kader te maken voor de ANPR. Daar ontbrak het de laatste tijd nogal eens aan. Nut en noodzaak van het opslaan van alle nummerbordgegevens zijn voor mij nog niet aangetoond. Op basis van welke onderzoeksresultaten is de minister ervan overtuigd dat het opslaan van alle nummerbordgegevens noodzakelijk is? Kan de minister zeggen waarom een minder verstrekkend voorstel niet voldoet? Hoe weegt de minister de privacybelangen van de automobilist? Wat heeft hij ondernomen om de informatiebeveiliging en bescherming van de persoonsgegevens te verbeteren? Hoe gaat hij de meldplicht van datalekken in het wetsvoorstel over de ANPR verankeren? Hoe staat het met de integrale visie op privacy, die staatssecretaris Teeven in november 2010 beloofde op korte termijn naar de Kamer te sturen? We zijn al een paar maanden verder.
De raadsman bij het politieverhoor. D66 is tevreden met de uitvoering van de motie-Dittrich. Het uitgevoerde experiment laat ons zien wat de kansen en uitdagingen zijn als een raadsman bij het politieverhoor aanwezig is. D66 ziet de meerwaarde daarvan in. Tegelijkertijd zijn we ons bewust van aandachtspunten. Ik geef een voorbeeld uit de praktijk. Een jongere die is aangehouden, moet uren op het politiebureau wachten voordat een raadsman beschikbaar is. Dat kost de politie veel capaciteit. Ik vind dan ook dat de Orde van Advocaten daarin echt zijn verantwoordelijk wat meer zou moeten nemen. Inmiddels heeft een oordeel van het Europees Hof en de Hoge Raad ons experiment deels ingehaald. Bovendien begrijp ik uit de brief van de minister dat de Europese Commissie een richtlijn voorbereidt waarin de rol van de raadsman is opgenomen. Kan de minister zeggen in welk stadium die richtlijn zich bevindt, wat zijn inzet daarbij is en wat hij daarvan verwacht? Is de minister voornemens zorgvuldig een wetsvoorstel voor te bereiden en alle betrokken partners uit de keten en de Kamer daar steeds en tijdig over te informeren? Kan hij ook zeggen wanneer de Kamer een herzieningsvoorstel tegemoet kan zien?
Ik ga in op de verdere vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht, waaronder het snelrecht en het supersnelrecht. D66 vindt dat blijvende inspanning nodig is om de slagvaardigheid van criminaliteitsbestrijding te vergroten. Dit kabinet moet er wel tegen waken dat het met zijn focus op snelheid en hardheid niet te ver doorschiet ten koste van kwaliteit en effectiviteit. Dat moet steeds aantoonbaar zijn. Kan de minister zijn visie en ambitie op hoofdlijnen voor een vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht toelichten? In de brief van de vorige minister is een rechtsvergelijkend onderzoek aangekondigd dat D66 aanspreekt. Kan de huidige minister vertellen of het onderzoek inmiddels is uitgevoerd, wat de uitkomsten daarvan zijn en welke conclusies hij hieraan verbindt voor de vernieuwing van ons strafrecht?
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Dit algemeen overleg gaat over verschillende onderwerpen op het gebied van het strafprocesrecht. Hoewel het allemaal belangrijke onderwerpen zijn, vraag ik vooral aandacht voor een aantal specifieke onderwerpen.
Ik begin met de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor. De minister zegt deze problematiek wettelijk te gaan regelen. Er komt dus nog een wetsvoorstel waar de Kamer commentaar op kan geven. Toch vind ik het van belang om daarover alvast een paar vragen te stellen. Is de minister van plan om wettelijk te regelen dat er voor elk eerste politieverhoor een advocaat is of zal een onderscheid worden gemaakt naar de ernst van het misdrijf? Als bij elk eerste politieverhoor een advocaat geraadpleegd moet kunnen worden, wat zijn daarvan dan de financiële consequenties? Is daar al enig zicht op? In dat geval denk ik ook aan de capaciteitsdruk bij de politie. De dienstdoende agent dient de komst van de advocaat af te wachten aangezien de piketadvocaat geen kantoor houdt op het politiebureau. Misschien is het wel een goed idee om bepaalde locaties in het land aan te wijzen waar de piketadvocaat standaard kantoor houdt op het moment dat hij piketdienst heeft. Als de minister dat een goed idee vindt, is het dan vooruitlopend daarop, wellicht ook een goed idee om daar ook een officier van justitie kantoor te laten houden? Dan kan indien nodig meteen een voorgeleiding plaatsvinden. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.
Met het systeem van de nummerherkenning zal worden gestart zodra het geheimhouderfilter gereed is. Er is echter een deadline: uiterlijk 1 mei 2011. Het systeem heeft tot doel te voorkomen dat een strafrechtelijke procedure voortijdig tot een einde komt. Vanzelfsprekend is de PVV het daarmee eens. Zij erkent dan ook het belang van het systeem en is het eens met de invoering daarvan. Er dient echter wel te worden gewaakt tegen misbruik van het systeem. Is er een afspraak gemaakt met de Nederlandse Orde van Advocaten om op een bepaald moment de stand van zaken en eventuele knelpunten te bespreken? Daarnaast vraag ik de minister naar een eventuele sanctie op het misbruik van dit systeem. Is de minister het met de PVV eens dat in dat geval de ultieme sanctie moet kunnen worden opgelegd, namelijk schrapping van het tableau?
Tot slot maak ik een paar opmerkingen over de handleiding van het Openbaar Ministerie. In de handleiding wordt erkend dat het voor iemand uit de naaste omgeving van de verdachte moeilijk is om anoniem te blijven. De politie kan alleen zelfstandig aan het slachtoffer of de getuige aanbieden domicilie te kiezen op het politiebureau. Voor alle andere voorzieningen is hulp van de officier van justitie en de rechter-commissaris nodig. Dat kost niet alleen tijd. Voor de bedreigde getuige geldt ook de beperking dat anoniem blijven alleen mogelijk is in geval van een ernstig misdrijf. Is de minister het met de PVV eens dat dit echt onvoldoende is? Er moet meer mogelijk zijn om een slachtoffer of een getuige anoniem te kunnen laten blijven zonder dat de verdediging wordt geschaad. Ook hierop hoor ik graag een reactie van de minister.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik zal de onderwerpen behandelen in de volgorde die op de agenda wordt gehanteerd.
Ik begin met het WODC-onderzoek «Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt». Dat past in de lijn van straffen op maat zoals de Partij van de Arbeid die voorstaat. Vooral de preventieve werking is daarbij van belang. Daarvan gaat een mooi signaal uit naar andere beroepsbeoefenaren: ga ik over de schreef, dan kan ik mijn beroep een paar jaar niet uitoefenen. Ik vind dat dus geen enkel punt. Vooral bij integriteitsvraagstukken lijkt mij dat een mooie maatregel. Deze maatregel wordt door de rechter getoetst en gewogen op proportionaliteit. Kortom, we staan erachter.
Zorg spreekt de PvdA uit over de verklaring omtrent het gedrag. Die wordt immers niet door de rechter getoetst. De vog dreigt echter wel te leiden tot een soort ontzetting uit beroep of ambt als daarmee te rigide wordt omgegaan. Het is een prachtig instrument. Wij hebben er ook al voor gepleit om het op Europees niveau in te voeren. Dat is prima, maar het gevaar bestaat dat dit instrument zijn nuance verliest en doorslaat. Het ontneemt dan vooral jongeren het perspectief om aan de slag te kunnen op de arbeidsmarkt. Mevrouw Gesthuizen wees daar ook al op. De PvdA wil hun dat perspectief nu juist wel bieden. Wij willen gevaar voorkomen, maar wij willen niet mensen dat perspectief ontnemen. Ik spreek bij dezen onze zorg hierover uit en ik vraag de minister of hij deze zorg deelt.
Er is al heel veel gezegd over het snelrecht en het supersnelrecht. Ook wij zijn daar voorstander van, mits het zorgvuldig wordt toegepast.
Ik wil het volgende voorstel doen. Supersnelrecht en snelrecht worden bemoeilijkt door de vordering van benadeelde partijen. Het slachtoffer moet namelijk snel zijn vordering kenbaar maken. Als dat niet lukt, is snelrecht niet mogelijk. Lukt dat wel, maar is een en ander niet goed genoeg, dan kan de vordering worden afgewezen terwijl dat helemaal niet nodig was. Is het geen optie om de vordering van benadeelde partijen los te koppelen van het snelrecht? Als alles in orde is, kan de rechter de zaak meteen afdoen. Mocht het niet in orde zijn, dan kan de rechter verwijzen naar een soort verzamelzitting, eens per halfjaar of eens per kwartaal, waarin al die vorderingen van benadeelde partijen worden behandeld. Ik stel dus voor om de vordering van de benadeelde partij los te knippen van de behandeling. Op die manier kun je de zaken sneller afdoen en doe je meer recht aan de vordering en daarmee aan het slachtoffer. Bijkomend voordeel is dat ook de wat lastigere vorderingen meer aandacht kunnen krijgen. Daarbij komt dat, als mijn voorstel zou worden opgepakt, ook het spreekrecht voor het slachtoffer wat uitbreiding behoeft. Dit komt wellicht een andere keer aan bod, maar ik kondig dit punt nu alvast aan. Spreekrecht voor de benadeelde partij op een aparte zitting voor vordering is uiteraard heel prettig, maar het slachtoffer moet ook zijn woordje kunnen doen in de strafzaak.
De heer Çörüz (CDA): Krijgen we dan een soort themazitting voor de financiële vorderingen? Begrijp ik de suggestie van de heer Recourt op die manier goed? Hij wil die losknippen van de inhoudelijke zaken? Als ik het zo goed begrijp, heb ik daarbij twee vragen. In de eerste plaats vraag ik de heer Recourt of je niet het gevaar loopt dat die zitting wordt gedaan door een andere rechter dan de rechter die de eerste zaak deed en dat daarbij de zaak bijna dunnetjes wordt overgedaan. In de tweede plaats vraag ik mij af of je dit überhaupt wel kunt knippen. Je kunt in principe natuurlijk alles knippen. Ik ben echter bang dat in de tweede zitting de hele zaak dunnetjes wordt overgedaan. Dat zou veel meer tijd en energie kosten dan behandeling direct tijdens de eerste zitting. Het laatste zou het beste zijn. Als dat niet kan, komt de zaak ook niet in aanmerking voor supersnelrecht of snelrecht. Wordt een en ander op deze manier niet wat te bureaucratisch?
De heer Recourt (PvdA): Nee, integendeel. Ik zeg nogmaals dat, als het heel makkelijk kan, je direct moet behandelen. Er zijn echter ook zaken die je niet op tijd klaar krijgt, of waarbij het net iets te lastig is om de bonnetjes binnen een paar dagen bij elkaar te krijgen. Als je die nu eens een halfjaar opspaart en in een keer doet, weet je in ieder geval of er sprake is van vrijspraak. Nu wordt immers de vordering behandeld, terwijl er daarna bij een vrijspraak niets wordt toegewezen. Je creëert bovendien op die manier een mogelijkheid voor partijen om te schikken. Er gaan immers een paar maanden overheen. Dan is de emotie van de zaak af en kan de veroordeelde eieren voor zijn geld kiezen of gaan onderhandelen. Nu blijft het iets zeggen en het iets vinden over de civiele vordering een beetje een fremdkörper in het strafrecht. De zaak hoeft in de nieuwe zitting niet te worden overgedaan. Er wordt daarin immers niet over de strafzaak gesproken, want er is al bepaald of iemand schuldig of onschuldig is. In die nieuwe zitting zal worden gesproken over de vordering, over de schade. Dat staat helemaal los van de daad. Volgens mij zal het daarom juist efficiënter zijn.
Met de periode van tien dagen die het regiokorps IJsselland hanteert bij de opslag van gegevens van de automatische kentekenherkenning, kan de fractie van de PvdA leven.
Ik heb vragen gesteld over de raadsman bij het politieverhoor, naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof in de zaak-Brusco. Zoals gebruikelijk heb ik keurig antwoord gekregen op mijn vragen. Normaal zijn deze antwoorden van hoge kwaliteit, maar ik moet zeggen dat het in dit geval echt anders is. Laat ik zeggen dat ik de overtuiging ben toegedaan dat de staatssecretaris het in dat antwoord bij het verkeerde eind heeft. Ik kan de overwegingen van het Europees Hof bij de zaak-Brusco voorlezen. Daarin staat klip-en-klaar dat de raadsman tijdens een verhoor aanwezig moet zijn. Je kunt je afvragen of je het daarmee eens moet zijn. Ook de fractie van de PvdA vindt het belangrijk dat de politie gewoon haar werk kan doen. Daarbij hoort dat zij een zekere opbouw en een strategie kan toepassen. Wij moeten echter wel openstaan voor de realiteit. Als Europa of het Europees Hof ons dwingt om de raadsman toe te staan om aanwezig te zijn bij een verhoor, niet alleen van minderjarigen, maar ook van meerderjarigen, dan moeten wij mijns inziens onze regelgeving daaraan aanpassen. Ik weet dat zelfs wel zeker. Gezien mijn beperkte spreektijd zal ik de tekst van de overwegingen bij de zaak-Brusco niet voorlezen, maar als de minister het wil, kan ik het doen. Ik vraag hem waarom hij van mening is dat in deze zaak niet deze verplichting wordt opgelegd aan de Nederlandse overheid.
Ik kan nog net iets zeggen over het artikel in NRC Handelsblad onder de titel «Geldnood bij OM, taakstraf wordt boete». Gelukkig is de angel uit dit verhaal gehaald. Ik bespeur echter een beetje de teneur dat de taakstraf wat soft is en dat wij daaraan niet moeten beginnen. Als er nu één straf is die effectief is gebleken, is het de taakstraf. Dat blijkt uit de recidivecijfers. Soms komt de taakstraf wat rot over het voetlicht, omdat in ieder geval het beeld ontstaat dat bij een te zwaar delict toch een taakstraf is opgelegd. Daaraan moeten we uiteraard iets doen, voor zover dat mogelijk is. De fractie van de PvdA is een warm pleitbezorger van de taakstraf en ik zou graag zien dat ook de minister dat was. De taakstraf is een heel effectief strafinstrument.
De voorzitter: Het woord is aan de heer Van der Steur. Ik zie twee leden van de VVD-fractie zitten. Ik herinner de heer Van der Steur eraan dat de spreektijd per fractie is vastgesteld.
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik zal niet spreken, voorzitter!
De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter, dat hebben wij goed geregeld in onze fractie, want ik zal de enige woordvoerder namens de VVD zijn in dit debat. Ik ben de laatste in de rij van sprekers. Dat betekent dat een groot deel van de punten die ik aan de orde had willen stellen, al zijn aangeroerd. Ik zal ze niet herhalen.
Voorzitter. Het lijkt mij verstandig dat wij allereerst vaststellen dat de bewindspersonen van het huidige ministerie van Veiligheid en Justitie na hun aantreden ongelooflijk hard uit de startblokken zijn geschoten. Namens de VVD-fractie complimenteer ik hen daarvoor. Juist de enorme aandacht voor, en de kwaliteit van de kennis op het gebied van strafrecht en strafprocesrecht worden niet alleen door de VVD-fractie hoog gewaardeerd, maar ook door de samenleving. Het is duidelijk zichtbaar dat de grote aandacht voor dit zo belangrijke onderdeel van ons recht wordt gewaardeerd in de samenleving. Het is altijd goed als de Kamer kritisch is over bewindspersonen. Wij zijn kritisch, maar ere wie ere toekomt.
Over het snelrecht hebben wij in de afgelopen weken uitgebreid gesproken in diverse debatten. Ik zal niet herhalen wat daarin is gezegd. Ik herhaal wel dat het juist voor jongere delinquenten en jonge criminelen van essentieel belang dat snelrecht plaatsvindt en dat vervolgens de tenuitvoerlegging van de straf ook snel plaatsvindt. De VVD-fractie hecht hier erg aan. Soms laat de tenuitvoerlegging om allerlei redenen langer op zich wachten. Als we de slag maken naar het snelrecht en eventueel, waar nodig, naar het supersnelrecht, is het volgens mijn fractie van groot belang dat de uitvoering van de straf direct op het snelrecht volgt. Uit alle onderzoeken blijkt dat dit de enige manier is om te laten zien dat een bepaalde daad gevolgd wordt door actie van de zijde van de overheid. Daarna moet direct worden overgegaan tot de tenuitvoerlegging van de straf.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik ben best wel een voorstander van het supersnelrecht. Hoe denkt de heer Van der Steur echter de rechten van het slachtoffer te garanderen? De schade wordt vaak pas later duidelijk, soms zelfs pas weken later. Hoe moeten wij dat probleem tackelen? Daarmee worstel ik zelf ook.
De heer Van der Steur (VVD): Mevrouw Berndsen wijst terecht op dit punt. Dit speelt overigens niet alleen bij het snelrecht, maar ook bij het gewone recht. Wij zien dat met name strafrechters het toch vrij lastig vinden om de schadevergoeding toe te wijzen. Misschien is dit een mooi moment om de minister te vragen om daar nog eens kritisch naar te kijken. Ik verwacht daarop vandaag geen reactie. Wij zien dat slachtoffers vaak gedwongen worden om na de strafzitting ook nog een civiele procedure aan te spannen. Dat is een inspanning van slachtoffers die eigenlijk niet nodig zou moeten zijn. Ik heb overigens ook wat vertegenwoordigers van de advocatuur in de zaal zien zitten. Daarom zeg ik dat dit betekent dat strafrechtjuristen ook moeten leren om een civiele vordering in te dienen die standhoudt en deugdelijk is. Verder moeten strafrechters in staat zijn om die vordering ook toe te kennen als daarvoor gronden zijn. Dat moet volgens mijn fractie echter wel efficiënter en vaker gebeuren. Het is goed dat mevrouw Berndsen dit punt aanroert.
De heer Recourt (PvdA): Ik heb zojuist een voorstel in deze richting gedaan waarin zowel de vraag van mevrouw Berndsen als het antwoord van de heer Van der Steur is meegenomen. Ik vraag de heer Van der Steur wat hij van dat voorstel vindt.
De heer Van der Steur (VVD): Elk voorstel dat de positie van slachtoffers verbetert, met name inzake de vergoeding van de schade, kan op de instemming van de VVD-fractie rekenen. Het voorstel moet uiteraard wel praktisch en hanteerbaar zijn. In dat kader wil ik graag van de minister weten wat hij vindt van de opmerkingen van de heer Recourt hierover.
Ik kom op het punt van de raadsman bij politieverhoor. Daarvoor verwijs ik naar het voorliggende wetsvoorstel over de dossiers in strafzaken. De VVD-fractie heeft in dat verband benadrukt dat het, om advocaten in staat te stellen om hun werk goed te doen, van essentieel belang is dat de digitalisering van de strafrechtdossiers met grote spoed wordt doorgevoerd. Uit de stukken blijkt duidelijk dat veel advocaten voorafgaand aan het politieverhoor of tijdens dat verhoor nog niet beschikken over het volledige dossier. Vervolgens kunnen zij hun cliënten eigenlijk geen ander advies geven dan maar even te wachten met een verklaring afleggen. Zij vinden immers dat zij pas goed kunnen adviseren als zij het volledige dossier hebben kunnen inzien. Ik snap dit als voormalig advocaat heel goed. Dat uitstel is echter niet in alle gevallen in het voordeel van de verdachte. Als de raadsman bij de verdachte komt, moet de raadsman dus altijd kunnen beschikken over het actuele dossier. Daarvoor is digitalisering van het dossier nodig. Ik vraag de minister om daarmee spoed te maken en daaraan aandacht te geven.
Het gaat bij de kwestie van de raadsman en het politieverhoor om de balans tussen het belang van de verdachte en het belang van de opsporing. Dat maak ik ook op uit opmerkingen van woordvoerders, met name van mevrouw Helder. De opsporing moet niet onnodig worden vertraagd, zoals mevrouw Berndsen al zei. De heer Recourt gaf al aan dat wij echter ook moeten voldoen aan de verplichtingen die wij vanuit Europa krijgen opgelegd.
Mevrouw Berndsen (D66): De heer Van der Steur vindt dat de advocaat over het volledige dossier zou moeten kunnen beschikken. In de situaties waarover wij nu spreken, gaat het echter vaak om het eerste verhoor van een verdachte. Dan is er eigenlijk nog helemaal geen sprake van een dossier. Probleem daarbij is dat er soms uren moet worden gewacht op een raadsman of -vrouw bij een verhoor. Deze maatregel wordt ter bescherming van de jeugdige verdachte genomen. In de praktijk werkt de maatregel juist vaak in het nadeel van de verdachte uit, omdat die uren moet doorbrengen op een politiebureau. Wat bedoelt de heer Van der Steur precies met «het volledige dossier»?
De heer Van der Steur (VVD): Ik zou mevrouw Berndsen uiteraard gemakshalve kunnen verwijzen naar mijn inbreng over het wetsvoorstel dat aanhangig is en waarop dit onderwerp ziet. Dat zal ik echter niet doen; ik zal haar nu antwoorden. Dat doe ik ook omdat dit een belangrijk onderwerp is. Uiteraard is er bij een eerste verhoor nog maar beperkt informatie beschikbaar, maar er is altijd enige informatie. Wij horen vanuit de advocatuur dat de informatie die wel beschikbaar is, niet in alle gevallen al bij het eerste verhoor wordt gedeeld met de advocaat, omdat de verwerking ervan langer op zich laat wachten. Als de raadsman aanwezig is, dient de informatie die er is, beschikbaar te zijn.
Ik merk ten slotte op dat hierbij echt moet worden gezocht naar een praktische oplossing. Als wij gedwongen zijn om bij bepaalde zaken de raadsman toe te staan om voorafgaand aan het verhoor en bij het verhoor aanwezig te zijn, is het misschien heel praktisch – mevrouw Helder zei dit al – om ervoor te zorgen dat de verdachten op een aantal centrale plaatsen bijeen zijn, zodat de officier van justitie maar ook een raadsman erbij kunnen zijn. Op die manier kan het op een efficiënte en goede manier worden gedaan. Ik weet uit ervaring overigens dat die aanwezigheid ook heel positieve effecten kan hebben. Onder andere in Ridderkerk is een project geweest dat in die richting ging. Daar bleek dat er te weinig emplooi was voor een advocaat om die de hele dag aanwezig te laten zijn. Om dit efficiënter te doen, zouden wij dus out of the box moeten nadenken over een manier waarop je aan de belangen van de verdachten, van de advocatuur, maar ook aan het belang van de voortgang van de rechtspleging tegemoet kunt komen. Ik hoor graag een reactie van de regering.
Ik kom bij mijn laatste vraag. Welke nieuwe instrumenten heeft de minister nodig om de strafrechtspleging efficiënter te maken? Wat staat er op zijn wensenlijstje? Mijn fractie is daar heel benieuwd naar. Als de minister dat aangeeft, kan de Kamer daarover alvast iets vinden. Wij hebben het bijvoorbeeld gehad over de prostitutiewetgeving. Vindt de minister het van belang om verder te kunnen gaan met het ontwikkelen van manieren van wat wij «uitlokking» noemen, om daarmee misstanden in de prostitutiebranche op te sporen? Welke instrumenten heeft de minister op zijn wensenlijstje staan waarmee de opsporing van criminelen kan worden bevorderd?
Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden van de commissie voor de interventies. Dit zijn nuttige overleggen. Wij hebben het vandaag over een uitgebreid dossier van zaken die spelen. Enkele brieven die op de agenda staan, zijn al anderhalf jaar oud. Ik heb daarom hard aan de voorbereiding gewerkt en daarmee mijn voordeel kunnen doen. Ook met de opmerkingen vanuit de commissie wil ik graag mijn voordeel doen. Het kabinet, de staatssecretaris en ik zijn bezig met een stevig en effectief optreden van de overheid en van alle instanties die in de rechtsstaat en bij de strafvordering van belang zijn. Er moet echter uiteraard ook sprake zijn van een goede balans. Belangen van de opsporing en belangen van slachtoffers moeten goed in balans zijn. De burgers die slachtoffer zijn en willen getuigen, moeten zich beschermd weten. Daarbij heb ik het over het thema van de anonimiteit, waarop ik straks zal terugkomen. Ook is er het belang van een eerlijk proces. Er is voortdurend sprake van dilemma’s, ook voor de wetgever, dus voor de Kamer en voor mij. Die dilemma’s zijn er ook voor de instanties en zeker voor de rechters. Ik ben verder een groot voorstander van het gebruikmaken van de technische mogelijkheden. Tijdens werkbezoeken zie ik dat de rechterlijke macht, het openbaar ministerie, het NFI – wij waren daar gisteren – en de politie gebruikmaken van moderne technieken. Op die manier kunnen zij het beleid zo effectief mogelijk laten zijn. Ook hierbij is weer een goede balans van belang. Ook bij dit kabinet is de bescherming van de privacy in goede handen. De staatssecretaris zal hierover binnenkort een nota uitbrengen die binnen de uitgangspunten van het regeerakkoord zal vallen. Daaraan wordt hard gewerkt. Hierover hoeft de Kamer zich dus geen zorgen te maken.
Het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat is van essentieel belang. Alle punten die op de agenda staan, bevatten vaak details die daarvoor van belang zijn. Op dat punt is geen globale behandeling mogelijk; hierover moet je heel precies zijn.
De heer Van der Steur stelde een prachtige vraag. Hij vroeg: wat heb je eigenlijk deze kabinetsperiode nog nodig? Ik ben uiteraard blij met die vraag. Ik kan heel formeel verwijzen naar het regeerakkoord, want daar staat dit in. Het is duidelijk dat de staatssecretaris en ik heel hard bezig zijn met het uitwerken van het regeerakkoord. Wij kondigen allerlei maatregelen af, bereiden wetsvoorstellen voor en komen daar in hoog tempo mee naar de Kamer. Twee punten zijn voor mij heel belangrijk. In de eerste plaats noem ik het supersnelrecht en het snelrecht. Het belang dat ik daaraan hecht, stamt onder andere uit mijn verleden. Op dit punt moeten wij heel effectief de maatregelen nemen. Ook de relatie met de autoriteiten op straat is zeer belangrijk en is voor mij een hard punt. Het is ontzettend belangrijk dat bij deze mensen een topprioriteit wordt gelegd, ook in het strafrecht. Er is op dit punt al veel aan de orde geweest en mijns inziens loopt dat.
In de tweede plaats noem ik de behandelingsduur van eenvoudige strafzaken. Dit punt kwam in de bijdragen van alle woordvoerders aan de orde. Ik kijk daar ook gewoon als burger naar. Gelukkig loop ik veel op straat en spreek ik veel met mensen. De behandelingsduur is een punt dat mensen niet begrijpen. Waarom moeten eenvoudige strafzaken soms acht of negen maanden duren? Wij willen dit terugbrengen naar een maand voor eenvoudige strafzaken. Ik zal echt komen met voorstellen om dit te bereiken. Daarvoor heb ik uiteraard brede steun van de Kamer. Dit is helemaal geen politiek punt. Ik heb het hierbij niet over supersnelrecht, maar gewoon over eenvoudige strafzaken. De behandelingsduur moet terug naar een maand. Daarvoor zullen wij experimenten starten et cetera. Wij moeten goed gaan volgen hoe dit loopt. Ik zal de heer Van der Steur nu dus geen waslijst noemen van dingen die wij wensen, maar ik noem er wel een paar waarop ik strak zal letten.
De heer Van der Steur (VVD): Ik begrijp de opmerkingen van de minister en ik ben het met hem eens dat het supersnelrecht en de behandelingsduur van groot belang zijn. De VVD zet al jaren in op oplossingen voor problemen daarmee. Toen ik mijn vraag stelde, dacht ik ook aan het volgende. Bij opsporing wordt altijd de grens bepaald tot waar het opsporingsapparaat kan gaan. Bij prostitutiezaken of bij kindermisbruik hoor je de politie en het Openbaar Ministerie vaak zeggen: als we één stap verder konden zetten, zou de opsporing effectiever zijn. Ik vraag de minister om eens goed te luisteren naar die geluiden. In sommige gevallen moet de traditionele beleving van wat de grens is, wellicht en onder strikte voorwaarden bij zware delicten worden opgerekt om de opsporing efficiënter te maken. Ik hoef hierop nu geen sluitend antwoord te horen, maar ik vraag de minister, niet te schromen om daarover eens na te denken.
Minister Opstelten: Ik dank de heer Van der Steur voor zijn interventie. Hij heeft aan mij een bewindspersoon die strak, maar wel zorgvuldig de grenzen opzoekt om het opsporingsbelang te dienen. Wij gaan natuurlijk gewoon de dader pakken en het slachtoffer dienen. Als wij tegen allerlei grenzen aanlopen, zal de Kamer in mij iemand vinden die een weg wil vinden om die grenzen op te rekken. Dat zal dan leiden tot interventies naar het OM, tot wetswijziging et cetera. Ik weet zeker dat dit de inzet zal zijn van staatssecretaris Teeven en van mij. Wij zullen schouder aan schouder opereren om die weg te vinden. Wij moeten daarover telkens goed met de Kamer overleggen en bezien of er een goede balans aanwezig is. Deze punten komen er dus aan. Ik heb het daarbij ook over punten die niet in het regeerakkoord worden genoemd. Daarvan ben ik absoluut overtuigd. Ik nodig bovendien de Kamer uit om op dit gebied initiatieven te nemen. De Kamer kan vragen: wat u nu zegt, is een mooi uitgangspunt, maar waarom doet u dit of dat niet? Ik noem als voorbeeld het voorstel dat de heer Recourt zojuist deed over de verzamelzittingen. Ik kom daarop dadelijk terug. Ik vind het een vrucht van dit overleg dat zulke ideeën aan de orde worden gesteld. Ik zal straks niet zeggen: oké, bedankt, dat gaan we doen. Maar ik vind het wel een suggestie die ik wil toetsen. Wordt de praktijk daardoor effectiever of juist niet? Als de praktijk niet effectiever wordt, gaan we het niet doen en zal de Kamer dat van mij horen. Dan zal de Kamer er ook van overtuigd zijn dat de praktijk er niet effectiever door wordt. Op die manier willen wij daarnaar kijken. Zulke suggesties hoor ik dus graag van de Kamer.
Een aantal leden heeft gesproken over de ANPR. Er is een voorontwerp hierover in consultatie. Ik zal dus nu niet het wetsvoorstel behandelen. Ik zeg wel dat ik hiervan zeer overtuigd ben, niet alleen omdat het in het regeerakkoord staat. Dit is een voorbeeld van techniek die we gaan gebruiken. Het vastleggen en het vier weken bewaren van de kentekengegevens is een waarborg dat de gegevens daarna gewoon weg zijn. Dat is belangrijk. Ik heb me hierover uiteraard enorm goed laten informeren en ik heb betrokkenen daarop heel zwaar bevraagd. Is het nu een raar idee dat de techniek zijn gang kan gaan? Wat zijn de waarborgen voor de opsporing? Zijn we niet gek als we zo’n instrument niet gebruiken? Ik wil zeggen dat ik het niet verstandig zou vinden om dit instrument niet te gebruiken. Het is beschikbaar.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik wil de minister niet onderbreken voordat hij halverwege zijn betoog is, maar ik wil wel iets rechtzetten. In een korte interruptie tijdens het betoog van de heer Çörüz vroeg ik hem of het niet wat doorslaat als nu ook de gegevens moeten worden bewaard die geen hits opleveren. Er is toen gezegd dat het College bescherming persoonsgegevens hiernaar al heeft gekeken en dat het college geen bezwaren heeft. Volgens mij heeft het college echter nog helemaal niet gekeken naar het wetsvoorstel. Als dat wel zo is, hoor ik dat bij dezen graag. Volgens mij heeft het college gezegd dat er geen wettelijk kader is om «no-hits» te bewaren. «Hits» is een prachtig systeem en het gebruik daarvan juich ik toe, maar met het bewaren van «no-hits» zouden wij een enorme drempel overgaan. Die discussie wil ik zuiver voeren.
Minister Opstelten: Laat ik duidelijk zijn: het college heeft van mij het wetsvoorstel in consultatie gekregen. Ik wacht het antwoord dus af, maar het is een punt in het regeerakkoord. Ik doe dit overigens niet omdat dit in het regeerakkoord staat. Als het niet in het regeerakkoord had gestaan, had ik dit ook voorgesteld. Wij wachten het oordeel van velen af in de consultatie. Dan gaat het wetsvoorstel vervolgens naar de Raad van State en dan komt het naar de Kamer. Wat betreft de waarborgen voor de «no-hits»: daarvoor geldt de termijn van vier weken. Experimenten zijn op een gegeven moment stopgezet omdat het college daar iets van zei, namelijk dat er een wettelijke grondslag moet zijn. Die bieden wij nu aan: plus vier weken en dan gaat het weg. Ik hecht er zelf zeer aan dat dit gebeurt. Verder worden die punten gewoon opgenomen via politiecamera’s, maar daarbij gaat het alleen om de kentekens. Het gaat dus niet om de mensen en er wordt geen naam bekend. De politiemensen die zich hiermee beziggehouden, worden hier speciaal voor aangewezen, met posities. Als er een «hit» is, komt er natuurlijk een punt waarop de naam wel bekend wordt, maar dat is een normaal opsporingsonderzoek; daar is niets op tegen. Ik vind dit dus heel verantwoord, maar wij gaan het wetsvoorstel op dit punt gewoon bekijken. Het heeft niet veel zin om hier nu veel meer over te zeggen, want dan wordt er vooruitgelopen op de wetsbehandeling, die nog uitvoerig zal plaatsvinden.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dank voor deze helderheid.
Minister Opstelten: Ik zou hier nog heel lang over kunnen spreken.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ook, heel lang!
Minister Opstelten: Maar ik zou dat voor u willen voorkomen en ik weet zeker dat enkelen van u dat ook graag zouden willen.
Mevrouw Gesthuizen: Dank voor de duidelijkheid. Ik heb het dus goed begrepen: het College bescherming persoonsgegevens heeft hier nog niet in deze vorm naar gekeken. Ik ben heel benieuwd. Het lijkt mij iets voor de Kamer om te zijner tijd hierover een hoorzitting of iets dergelijks te organiseren.
Mevrouw Berndsen (D66): De minister nodigde ons ertoe uit om suggesties te geven. Wellicht is het technologisch mogelijk om er een filter tussen te plaatsen, zodat je niet vier weken kentekens opslaat van mensen die niets gedaan hebben. Dan worden zij er dus direct uitgefilterd. Dat lijkt mij een beter idee.
Minister Opstelten: Het gaat om de «no-hits». Het is niet een soort hobby om die vast te houden. Als er een opsporingsbelang is, wordt daarnaar gekeken. Dat is het punt. Dat eindigt na vier weken. Ik hecht er zeer aan dat dit kort is, maar het is hetzelfde als bij het cameratoezicht: ook die beelden bewaar je een bepaalde tijd. In sommige gevallen is dat nog veel langer dan in dit geval. Vier weken is dus zorgvuldig. Wij gaan het oordeel van de deskundigen bekijken en toetsen, maar ik ben ervan overtuigd dat dit een goed voorstel is.
De heer Recourt (PvdA): Bij de voorbereiding van dit algemeen overleg ging ik nog uit van het systeem in IJsselland, waarbij sprake is van tien dagen. Het kan aan mijn voorbereiding liggen dat ik niet heb gezien dat wij het nu over vier weken hebben, maar voor zover dat niet in het wetsvoorstel staat, verzoek ik de minister nadrukkelijk om te motiveren waarom van tien dagen naar vier weken is gegaan.
Minister Opstelten: Ik zeg eerlijk dat dit is gebeurd na raadpleging van deskundigen en met het oog op het opsporingsbelang. Het OM en de politie beschouwen dit als de «grens» waarna het weg kan. Men heeft het natuurlijk liever langer, maar er is een grens gesteld. Tien dagen is te kort. Dat zeggen de technici en de deskundigen. Ik heb mij daarin gevoegd en vind dit aanvaardbaar.
Bij anonimiteit in het strafproces is het steeds van belang om een zorgvuldige afweging te maken: aan de ene kant moet een getuige soms anoniem kunnen blijven – daarvoor is er onder andere de mogelijkheid om te bellen met Meld Misdaad Anoniem – maar aan de andere kant moeten de rechten van de verdachte overeind blijven. Het is dus niet de bedoeling dat er een enorme stroom van anonieme klachten ontstaat waartegen de verdachte zich niet kan verdedigen. Er moet dus wel sprake blijven van hoor en wederhoor, want anders ontstaan bewijsproblemen. Het recht op een eerlijk proces is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.
De heer Çörüz verwees in dit verband naar Roemenië. Ik heb recent een gesprek gehad met de Roemeense minister van Justitie, maar dit punt is daarbij niet besproken. De genoemde punten bestaan in Nederland al. Ik kon mij ook niet voorstellen dat wij dit niet hadden. Een getuige kan door de rechter-commissaris worden gehoord. Ook het telehoren, waarbij getuigen in een aparte ruimte via audiovisuele methoden gehoord worden, is mogelijk. Dit zijn moderne technieken.
De heer Çörüz (CDA): Dat het kan, heb ik gelezen, maar aan de hand van de handleiding heb ik de indruk dat je, onpolitiek gezegd, halfdood moet zijn om daarvoor in aanmerking te komen. De minister had het zojuist over zware gevallen, maar ik denk ook aan de lichtere gevallen. Ik denk bijvoorbeeld aan een arts die geslagen is en die vervolgens denkt: als ik nu optreed als getuige, kom ik op een gegeven moment met naam en toenaam in het dossier, ook al kan ik met een keuze voor domicilie beginnen. Als je dit vaker doet, zoals in Roemenië, is dit echter bijna geen issue meer. Door dit vaak te doen, wordt het ook makkelijker. De minister hecht hieraan; dat geldt ook voor mij. Ik zou, bijvoorbeeld aan het eind van dit jaar, van hem willen weten hoe vaak hierop een beroep is gedaan en hoe vaak dit is gehonoreerd. Dan weten we na een jaar hoe dit heeft gewerkt, want alleen zware gevallen komen in aanmerking voor die handleiding.
Minister Opstelten: Dat zeg ik toe. Het is ook voor mij interessant om dat te weten. We zullen dit inzichtelijk maken en beschrijven. Dit is voor deze minister een belangrijk dossier. Ik wil overigens nog even een correctie aanbrengen. Misschien heb ik de indruk gewekt dat ik geen garantie geef over blijvende anonimiteit van aangiften. Bij bedreigde getuigen is de anonimiteit gegarandeerd tot het einde van het proces. Bij domicilie geldt dat niet. Het is goed dat ik ter rechterzijde een luisterend oor heb. Dit waren mijn opmerkingen over de anonieme aangifte.
Dan de raadsman bij het politieverhoor. We hebben daar uitgebreid over geschreven. Ik zal dat niet allemaal herhalen, maar ik wil hier nog wel het nodige over zeggen. Dit is een belangrijk punt en het leeft, ook op de Europese agenda. Bij een van de overleggen over een JBZ-Raad waarin dit aan de orde kwam, heb ik bij een informele meeting over dit punt als kritische kanttekening de andere kanten laten zien: de financiële kant, de logistieke kant en de bezwaren en kanttekeningen van het OM en de politie. Ik heb zelf gezegd dat ik met een voorstel kom, maar ik zeg nog niet met welk voorstel. Daar is zo’n overleg voor; dat moge duidelijk zijn. Ik ben voornemens om het wetsvoorstel tot herziening van het Wetboek van Strafvordering binnenkort ter consultatie voor te leggen aan de vaste adviesorganen uit de strafpraktijk en natuurlijk aan de organen die belast zijn met de opsporing.
Met de politie en het OM wordt een impactanalyse uitgevoerd: wat betekenen al die opmerkingen, mede gelet op alle destijds uitgevoerde experimenten als gevolg van motie-Dittrich en de internationale ervaring? De impactanalyse moet dus aangeven tegen welke problemen wij nu oplopen en of die opmerkingen kloppen. De uitslag van die impactanalyse wil ik meenemen bij mijn positiebepaling over het voorstel waarmee ik ga komen. Komend voorjaar proberen wij dit aan de Raad van State voor te leggen. Dit kan ik nog net zeggen, want het kan niet te lang blijven liggen. Ik zie aan de gezichten dat daarvoor begrip bestaat. Ik wil dat met de Kamerleden delen, maar ik weet dus nog niet waar ik uitkom. Ik vind dit een belangrijk punt. Het is natuurlijk ook belangrijk waar de Commissie mee komt. Dat weet ik nog niet, maar wij hebben nog geen positie ingenomen in de JBZ-omgeving.
Dan de vraag van de heer Recourt over het Brusco-arrest. We verschillen daarover van mening. De antwoorden zijn klip-en-klaar. Ze zijn anders dan de heer Recourt had verwacht, maar zij kloppen wel. Ik heb het hier natuurlijk direct nog even gevraagd, want mijn les is dat je, als je een fout maakt, die fout direct moet toegeven en niet aarzelen. Het arrest gaat weliswaar in op de bijstand van een aangehouden verdachte door een advocaat, ook tijdens de verhoren, maar dat wil niet zeggen dat de advocaat bij het verhoor aanwezig moet zijn. Ik kom hier bij gelegenheid van het conceptwetsvoorstel op terug. Ik heb dit echt heel precies laten uitzoeken. Toen ik de beantwoording van de vragen kreeg, heb ik gevraagd of dit klopt en of dit echt het geval is. Het is dus nauwkeurig nagekeken en het klopt. Dat is in ieder geval ons oordeel. Ik zeg heel eerlijk dat dit mij niet slecht uitkomt, maar dit zijn wel de feiten. Wij verwachten dat de Commissie medio dit jaar een concept publiceert. Dat komt vanzelf aan de orde in het overleg van de JBZ-Raad.
De heer Van der Steur heeft gevraagd naar de digitale dossiers, het digitaliseren, de effectiviteit en de beschikbaarheid van het dossier. Er worden vorderingen gemaakt met de invoering van het elektronisch strafdossier; er mag van mij verwacht worden dat ik dit zeg. Het Besluit elektronisch proces-verbaal is op 1 februari 2011 in werking getreden. Daardoor is het mogelijk dat de rechter bewijs aanneemt op een elektronisch proces-verbaal, mits dit aan een aantal voorwaarden voldoet; die voorwaarden kent u allemaal. Uiteraard moet de advocaat tijdig kunnen beschikken over de informatie in verband met de verdenking van zijn cliënt. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het systeem van de digitale beschikbaarstelling.
De heer Recourt (PvdA): Ik kom even terug op de Brusco-uitspraak. Het is jammer dat de minister op mijn eerste vraag niet heeft geantwoord dat ik gelijk heb. Ik wil een kort citaat voorlezen, vertaald naar het Nederlands, uit het NJB van december: «Het Hof herinnert er eveneens aan dat de in verzekering gestelde persoon het recht heeft bijgestaan te worden door een advocaat vanaf de aanvang van deze maatregel evenals tijdens de verhoren». Dat lijkt mij vrij duidelijk; ik kan daar niets anders van maken. Dan een tweede citaat: «De advocaat was dus niet in staat hem te informeren over zijn recht te zwijgen en zichzelf niet te belasten voor zijn eerste ondervraging noch hem bij te staan bij dit verhoor en bij de volgende verhoren, zoals vereist door artikel 6 van de Conventie». Daar zit geen letter Spaans bij. Wel Frans, maar geen Spaans.
Minister Opstelten: Ik heb heel goed naar u geluisterd en dit bevestigt wat ik zojuist zei: er staat niet in dat hij er echt bij moet zijn. Ik kan u dus niet helpen. Ik zeg eerlijk dat dit mij goed uitkomt, maar ik doe de waarheid geen geweld aan. Anders zou ik de eerste zijn om dat te corrigeren. U zegt dat u het anders interpreteert; ik kijk echter niet naar de interpretatie maar naar de letterlijke tekst.
De heer Recourt (PvdA): Daar komen wij in dit debat niet uit. Dat is jammer, want ik ben bang dat de Nederlandse regelgeving die er nu aankomt, achterhaald gaat worden door de Europese grenzen die gesteld worden. Maar goed, die grenzen zullen dan in de jurisprudentie duidelijk worden.
Minister Opstelten: Dat is duidelijk en ik kom dus met een wetsvoorstel, maar ik zeg nu niet wat dat wetsvoorstel zal inhouden. Ik houd de spanning erin, ook bij u en het Europees Hof. Mag ik het zo zeggen?
Mevrouw Helder wil weten of ik van plan ben om voorafgaand aan elk eerste politieverhoor een advocaat wettelijk te regelen. Of wordt er onderscheid gemaakt naar de ernst van het misdrijf? De betrokkenheid van de advocaat bij het politieverhoor heeft gevolgen voor het werk van de politie en van de advocaat. Daar ben ik mij zeer goed van bewust. Om die reden laat ik een impactanalyse uitvoeren waarin alle consequenties van een eventuele wettelijke regeling, de ernst van het misdrijf en de financiële gevolgen worden onderzocht. Er zijn ervaringen opgedaan met het idee van een piketadvocaat en het daar neerzetten van het Openbaar Ministerie. In theorie is het vaak een aardig idee, maar als er te weinig gebeurt, moet je er kritisch naar kijken. Ik vind dit echter wel een punt om iets mee te gaan doen. In Utrecht vindt een experiment plaats. Misschien is mevrouw Helder daar geweest en heeft zij haar informatie daar gekregen. Het experiment wordt uitgebreid naar Amsterdam. Het idee om de officier van justitie op hetzelfde politiebureau te stationeren, wordt nadrukkelijk onderzocht. In een aantal regio’s gaan wij ook experimenten starten met snelle interventies en zo mogelijk afdoening door de politie en het OM aan de voorkant van de procedure. Daarmee ga ik hard aan de slag om zo veel mogelijk zaken die niet bij de rechter hoeven te komen, daar weg te halen en door de politie of het OM zelf te laten afdoen.
De heer Çörüz zei dat de aanwezigheid van de advocaat de verklaringsbereidheid van de verdachte zal verminderen. De verklaring van de verdachte is natuurlijk een essentieel opsporings- en bewijsmiddel. We zullen dit natuurlijk ook laten wegen in mijn uiteindelijke oordeel, zoals ik ook in mijn brief van 16 november heb geschreven. Er moet een goede balans zijn tussen een fair trial en waarheidsvinding. Dat is een punt. Dit is ook een van de argumenten van het Openbaar Ministerie en de politie om hiervoor te waarschuwen. Dan zeg ik het mild, want zij zeggen het soms harder en strakker.
Waarom worden politieverhoren niet geregistreerd? Het opnemen van verhoren is natuurlijk belangrijk; mevrouw Gesthuizen sprak daarover. In het kader van het programma Versterking opsporing en vervolging is afgesproken om verhoren op te nemen, mits dat zinvol is. De eerste fase wordt nu uitgevoerd. Bezien wordt welke uitbreidingen zinvol en mogelijk zijn. Dit gebeurt in het kader van de ervaringen van de politie met opnemen. De hiervoor geldende aanwijzing zal in het najaar van 2012 worden geëvalueerd.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Begrijp ik goed dat de minister nu nog niet kan aangeven in welke gevallen hij dit niet zinvol acht?
Minister Opstelten: In de kern ben ik het ermee eens dat verhoren geregistreerd en vastgelegd dienen te worden, maar er zijn grenzen wanneer dit met het oog op de effectiviteit van de rechtspraktijk en de voortgang en de snelheid van het proces niet wenselijk of niet zinvol is. Op zich vind ik het in het kader van een fair trial normaal dat verhoren worden vastgelegd, maar er is een grens. Het is natuurlijk lastig om die grens precies af te bakenen. Daarom is het goed dat de aanwijzing daarvoor wordt geëvalueerd, zodat je – natuurlijk ook in het kader van een fair trial – opnieuw bekijkt of je dit moet oprekken. Het past bij de hele afweging in het hele dossier waar ik mee bezig ben. Ik ben met die worsteling bezig, maar de strakke uitgangspunten liggen er. Ik wil ook op dit punt met name uit de praktijk horen in welke gevallen wij dan oplopen tegen punten die niet kunnen. Daar ben ik immers gevoelig voor. Als er misstanden zijn waardoor iets niet goed gaat in een fair trial, moet een aanpassing plaatsvinden. Daarom is een evaluatie goed.
Mevrouw Berndsen vroeg of het overleg met alle partijen wordt voorbereid. Ik doe dat nu met de Kamer, die ik de gelegenheid geef om opmerkingen te maken. In Europa zijn wij natuurlijk actief in de Europese arena. Wij luisteren ook naar collega’s en wij werken goed samen, maar het impact assessment is voor mij zeer belangrijk. Ik wil niet zeggen dat het doorslaggevend is, maar het is wel erg belangrijk in het wegingsproces. Ik wil de experimenten met het ergens neerzetten van advocaten en officieren van justitie graag tegen het licht houden om te bezien of zij succesvol zijn.
Ik kom nu bij een onderwerp dat voor mij totaal nieuw was. Als nieuwe minister kom je voor allerlei verrassingen te staan, terwijl ik de heer Loorbach, de huidige landelijke deken van de Nederlandse Orde van Advocaten, heel goed ken. Ik heb mij daar heel goed over laten informeren. Ik bespeur bij sommigen – mevrouw Gesthuizen en anderen – opluchting dat dit nu zo is geregeld. Ik heb begrepen dat dit punt vaak in de Kamer aan de orde is geweest en mevrouw Helder heeft hier een paar scherpe vragen over gesteld.
De heer Recourt (PvdA): Minister, ik neem aan dat u het over de geheimhouding hebt?
Minister Opstelten: Ja, de telefoonnummerherkenning van advocaten, het geheimhoudingsnummer. Waar loop je tegenaan? Er is natuurlijk nooit een garantie te geven dat dit altijd goed loopt, maar ik vind de inspanningen van de advocaten inzake de aanpak van misbruik ook heel belangrijk. Er is afgesproken dat de deken en de hoofdofficier dit onderwerp continu bespreken in het periodieke overleg dat zij voeren. De deken heeft op dat punt zijn nek uitgestoken, want natuurlijk is niet iedereen in de Nederlandse Orde van Advocaten hier gelukkig mee. Zij staan daar echter voor. Ik vind dat misbruik moet kunnen worden gestraft door de advocaat te schrappen van het tableau. Als je een afspraak maakt, moet je je daaraan houden. Het is niet zomaar iets van: zullen wij het zo maar eens proberen? Nee, het is natuurlijk strak. Uiteraard is het aan de tuchtrechter om deze sanctie op te leggen. Zo is het geregeld. Ik teken daarbij aan dat de rol van de deken, die het toezicht houdt, van belang is. Daar heb ik veel vertrouwen in. Hij brengt de zaak aan bij de tuchtrechter. Over het toezicht en de versterking van de rol van de deken zijn wij in overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten. Ik heb er dus vertrouwen in. Men zit hier dicht bovenop.
De heer Çörüz (CDA): Ik herinner de minister aan een motie van de leden Heerts en Van Toorenburg van 9 juni 2009 over dit onderwerp. Daarin staat dat advocaten uit hun ambt kunnen worden gezet als zij misbruik maken van een geprivilegieerde communicatie. Die motie is aangenomen.
Minister Opstelten: Ja, die motie is aangenomen. Dat is natuurlijk ook een sanctie, maar dat gebeurt dan in hun eigen tuchtrecht. Die motie is bekend bij de Nederlandse Orde van Advocaten en bij de deken.
Ik kom bij het snelrecht en het sneller afdoen. Veel woordvoerders hebben verwezen naar de debatten die wij daarover hebben gevoerd. De heer Van der Steur heeft een belangrijke opmerking gemaakt over jongeren, namelijk dat het van belang is dat het snelrecht en de tenuitvoerlegging direct plaatsvinden. Hij vroeg of dit ook gebeurt. Ik vind dat er vanaf het in de kraag grijpen tot en met de straf in één adem door moet worden geopereerd. Daar gaat het om. Ik denk dat dit ook in het belang van de jongeren is. Tijdens het ondergaan of de uitvoering van de straf kun je allerlei maatregelen nemen in het belang van de jongere, zodat hij daarna een nieuwe kans krijgt. Het kenmerk van het supersnelrecht is dat directe uitvoering van het vonnis plaatsvindt. In overleg met de reclassering wordt dus op de kortst mogelijke termijn uitvoering gegeven aan de straf.
Dat kan bijvoorbeeld een taakstraf zijn. Daarmee kom ik bij de vraag van de heer Recourt. Hij wil weten of ik voor of tegen taakstraffen ben. We hebben hierover een positie ingenomen. Laat ik het zo zeggen: ik ben in bepaalde gevallen niet tegen een taakstraf. Ik heb gisteren tijdens het AO over antisemitisme, in antwoord op de heer Van Dam van de PvdA, gezegd dat ik voor onderwijsondersteunende, gedragsveranderende maatregelen ben. We moeten wel telkens bekijken of ze effectief zijn. Ik ben voor heel gerichte taakstraffen. In andere gevallen, bij zwaardere delicten, ben ik er echter niet voor. Daarbij geef ik de voorkeur aan detentie.
De heer Çörüz heeft ook over taakstraffen gesproken, met name over taakstraffen in de buurt. Ik ken mijn parlementaire geschiedenis redelijk en ik meen me te herinneren dat collega Donner, toen hij nog minister van Justitie was, maatregelen heeft genomen om jongeren juist in de buurt waar ze wonen, waar iets is gebeurd, een taakstraf te geven. Daar heb ik in mijn vorige functies ook voor gepleit. Ik ben daar heel erg voor. Het moet maatwerk zijn. Op grond van de onderzoeksresultaten zal de staatssecretaris in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming beslissen of het wenselijk is om de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van werkstraffen aan jeugdigen in de buurt uit te breiden. Hier wordt dus aan gewerkt.
De heer Recourt heeft voorgesteld om de snelrechtbehandeling los te knippen van de vordering van de benadeelde partij. Die vordering wil hij in een themazitting behandelen. Ik zal dat voorstel bekijken en een impact assessment laten doen. De behandeling van de civiele vordering staat juist los van de behandeling in de strafzaak. Alleen bij eenvoudigere zaken vragen wij de strafrechter om in aansluiting op de terechtzitting in de strafzaak ook de vordering van het slachtoffer te behandelen. Ik ben er natuurlijk voor om alles in één klap te doen als het snel kan. Dat is voor iedereen het beste. Ik zal laten bekijken of de vordering van de benadeelde partij bepaalde zaken inderdaad ophoudt. Ik vind het wel interessant om die zaken los te koppelen in de lijn van het voorstel van de heer Recourt. Ik kan niet garanderen dat het precies zo zal plaatsvinden als hij heeft voorgesteld, maar het idee om de zaken los te knippen en een verzamelzitting te laten plaatsvinden, is op zichzelf interessant. Ik weet dat de heer Recourt nadenkt over manieren waarop het simpeler en effectiever kan, waardoor het voor alle partijen beter en duidelijker wordt. We gaan dit voorstel bekijken. Het uitgangspunt is wel dat we alles in één klap doen als dat kan.
Mijn laatste punten gaan over de toepassing en uitvoering van het beroepsverbod. Dit zal op twee manieren worden verbeterd. Dit is een gevoelig, maar belangrijk punt waarop meer vordering moet worden gedaan. Er mag natuurlijk geen enkel onderscheid zijn tussen notabelen en de rest van Nederland. Dat kan niet en het zal ook niet gebeuren. Dat betekent wel dat notarissen, accountants en advocaten veel aandacht moeten schenken aan hun eigen tuchtrechtregelingen. In mijn verleden heb ik hier ook telkens werk van gemaakt. Van iedereen moet worden verwacht dat men misstanden in die groepen signaleert. Als gemeentebesturen misstanden signaleren, moeten die aan de kaak worden gesteld. In de beroepsgroep zelf moet ook een cultuuromslag plaatsvinden, want het is geen closed shop. Het is heel belangrijk dat men binnen de betreffende beroepsgroepen zelf het kaf van het koren scheidt. Ik steun de oproep van de Kamer dus van harte.
De heer Çörüz (CDA): Ik heb nog een vraag over dat andere punt. Ik ben blij dat de minister toezegt meer vorderingen te willen doen. Hierbij spelen twee zaken een rol. Allereerst heeft de beroepsgroep vaak geen kennis van het feit dat een ambtgenoot uit het ambt is gezet. Dat blijkt uit het onderzoek. Daarnaast zijn rechters en officieren van justitie ontzettend terughoudend. Dat is een tweede conclusie van het onderzoek. Wat gaat de minister op die twee terreinen ondernemen? Als daar niets gebeurt, blijven we toch met het beeld zitten van vakbroeders die elkaar afschermen. Dat beeld wil ik van tafel hebben.
Minister Opstelten: Dit komt natuurlijk aan de orde in het overleg tussen de staatssecretaris en de Nederlandse Orde van Advocaten en andere organisaties van beroepsgroepen. Ik zal dit nadrukkelijk uitdragen en in de gaten houden. Ik vind de ontzetting uit beroep of ambt een heel belangrijk instrument dat nog veel te weinig wordt toegepast; dat laatste zeg ik ook eerlijk. Ik noem geen concreet geval waarin dit instrument moet worden toegepast, maar ik voel wel een beweging. Die voelen de leden ongetwijfeld ook allemaal, als ze de media en de casuïstiek volgen. Als de beroepsgroep achterblijft en niet overgaat tot ontzetting uit het ambt of beroep, kan een geval uiteraard altijd nog worden aangekaart bij de rechter. Dan kan deze iemand een beroepsverbod opleggen. Er zijn voorbeelden dat een notaris daarmee toch uit het ambt wordt gezet of geschorst. We werken hieraan op alle fronten. Overigens kan de toepassing van deze straf bij specifieke fraudedelicten ook worden bevorderd door deze mogelijkheid ruimere bekendheid te geven onder officieren van justitie. Vaak heeft het namelijk met onbekendheid en onwennigheid te maken dat er geen gebruik wordt gemaakt van dit instrument.
Mevrouw Berndsen wil het mogelijk te maken dat de reclassering ook toezicht kan houden op naleving van het beroepsverbod. Dat is vooral van belang in de context van zedendelicten. Ik heb de Kamer deze week een nota van wijziging bij het wetsvoorstel over voorwaardelijke sancties gezonden. Daarin willen we hiervoor een wettelijke grondslag creëren. Verder zal het OM een werkinstructie opstellen om officieren van justitie te faciliteren bij de overweging om wel of niet een beroepsverbod te vorderen. Tegelijkertijd zal de aanwijzing en verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens worden aangepast, zodat het OM beroepsgroepen in ruimere mate schriftelijk kan wijzen op het belang van toezicht op het beroepsverbod. Ik heb begrepen dat het OM dit voor de zomer zal realiseren.
Mevrouw Gesthuizen en mevrouw Berndsen hebben gevraagd of de eis van een vog niet te hard wordt toegepast bij jongeren, waardoor zij worden klemgezet in hun toekomst. Verder is gevraagd of ik de vog nader onder de aandacht wil brengen bij beroepsgroepen. Ik ben groot voorstander van ruime en duidelijke toepassing van de vog. Een zorgvuldige toepassing bij jongeren is daarbij geboden. De heer Recourt noemde in deze context het woord «nuance». Bij het afgeven van een vog moet je telkens nadenken. Toen dit nog niet centraal was geregeld, maar bij de burgemeester lag, heb ik dat in mijn praktijk altijd gedaan. Je moet altijd wikken en wegen wat het effect voor de toekomst zal zijn. Je moet echter wel strak zijn. Er moet echt aandacht zijn voor dit punt. De staatssecretaris en ik hebben zeker oog voor de aangekaarte dilemma’s. Ik vind het relevant dat de Kamer ze heeft aangestipt.
Ik denk dat mevrouw Gesthuizen en ik op dezelfde lijn zitten ten aanzien van de pluk-ze-wetgeving. Misschien wil mevrouw Gesthuizen net als ik nog meer resultaat zien. Ik herinner me het debat, waarin is geschermd met promillages, nog heel goed. Ik heb 20 mln. beschikbaar gesteld om twee teams samen te stellen. Daarin zit echt de top bij elkaar. Ik herinner mij ook dat mij om een brief werd gevraagd. Dat was voor mij wat onwennig. De Kamer wilde dat ik zou aangeven wat de wetgeving in percentages zou opbrengen, zodat het niet meer gaat over bedragen, zoals 18 mld. en 20, 40 of 100 mln., hoewel over al die bedragen iets te zeggen valt. Er is op dit gebied heel veel te doen. Hier komt ook de fiscus bij kijken; we kiezen voor een integrale benadering. Daarom heb ik me niet laten verleiden toen de voorzitter van de Kamer me vroeg of ik precies kon aangeven wanneer die brief zou komen. Ik zet me hiervoor in en wil een goede brief sturen. De inzet van de twee teams is een punt, maar niet meer dan dat. Het is niet het eind van mijn inspanning. Ik kom met een brief waarin we ingaan op de bredere aanpak, ook die van andere instanties. We zullen en moeten deze criminele winsten uiteraard aanpakken en kapotmaken. Ik kom hier dus op terug.
Mevrouw Berndsen vroeg hoe het staat met het rechtsvergelijkend onderzoek naar de verschillende modaliteiten voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Naar verwachting is dat voor de zomer afgerond. Daarna volgt het standpunt van het kabinet.
De heer Çörüz heeft gezegd dat gedragsbeïnvloedende maatregelen met name bij jongeren niet of nauwelijks worden toegepast. Dat is niet mijn indruk. Dit middel wordt juist in toenemende mate toegepast. De nieuwe maatregel lijkt zijn plek te hebben verworven en wordt op dit moment geëvalueerd. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst daarvan in de tweede helft van dit jaar.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn antwoorden. Allereerst ben ik blij met het antwoord van de minister over de pluk-ze-wetgeving. Na afloop van de begrotingsbehandeling was ik enorm teleurgesteld dat mijn moties werden ontraden. Daardoor kreeg ik de indruk dat er onvoldoende gevoel van urgentie bij het kabinet bestond. De minister heeft echter toch voortschrijdend inzicht getoond en ongeveer gedaan wat ik destijds heb gevraagd. Ik vind het heel prettig dat er meer aandacht komt voor het afpakken van criminele winsten. Er zijn talrijke voorbeelden dat mensen allerlei zaken hebben aangeschaft met criminele winsten die ze vervolgens niet hoeven in te leveren. Laten we wel zijn, dergelijke grote en kleine financiële voordelen zijn vaak de drijfveer achter criminaliteit. Het is dus heel belangrijk dat dit wordt aangepakt, want dat werkt ook preventief. Ik ben heel benieuwd naar de aanpak. We zullen goed in de gaten houden wat die gaat opleveren.
Heb ik het goed begrepen dat er aandacht komt voor het niet doorslaan van toepassing van de vog, vooral bij jongeren?
We hebben uitvoerig van gedachten gewisseld over de ANPR. Mijn fractie gaat hier flink de tanden in zetten en hoopt dat de Kamer wellicht een initiatief tot een hoorzitting wil ondersteunen.
Ik begrijp dat de minister welwillend is en het in principe een heel goed idee vindt om een opname te maken van verhoren, hoewel hij niet weet of dit altijd nodig of effectief is. We wachten nadere regelgeving af voor de gevallen waarin nu nog geen advocaat aanwezig kan zijn, maar opname van het verhoor lijkt ons een goed alternatief tot duidelijk is wat we precies willen met de aanwezigheid van een raadsheer of -vrouw bij een verhoor.
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Allereerst een opmerking over de commissie-Joldersma en haar bevindingen. Ik heb daarnaar gevraagd in het kader van bovenwereld, onderwereld en ontzetting uit het ambt. Misschien is het goed als we een brief krijgen waarin wordt aangegeven waar we met de aanbeveling staan, want dit onderwerp moet niet wegzakken.
Verder vroeg de minister om suggesties ten aanzien van de ANPR. Laatst kreeg ik een heel aardig mailtje van een politieman. Kentekens worden snel van auto’s gesloopt. Deze politieman deed de suggestie om nummerborden met een popnagel vast te zetten om te voorkomen dat ze afbreken of worden gesloopt. Dat is een technisch vrij eenvoudige manier om te voorkomen dat we met onze camera’s vervalste kentekens registreren in plaats van de juiste. Ik raad de minister aan om dit idee in de consultatieronde mee te nemen.
Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik heb geen opmerkingen meer.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister ook voor de antwoorden. Ik heb antwoorden gehad op al mijn vragen. Ik sluit af met de mededeling dat ik het resultaat van de impactanalyse graag tegemoet zie.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik ben blij dat de minister gaat kijken naar mijn voorstel om de strafzitting en de vordering benadeelde partij van elkaar los te knippen. Als er een ruitje wordt ingeslagen, moet je het bonnetje meteen afdoen, dat ben ik met de minister eens. Als er geen bonnetje is, moet je het slachtoffer niet in de kou laten staan. Bovendien voorkom je met mijn voorstel dat een discussie ontstaat. Een verdachte dader die ontkent, moet wel gaan praten over het vergoeden van de schade. Dat is lastig, want wie ontkent iets te hebben gedaan, wil het natuurlijk ook niet over de schade hebben. In de wat lastigere gevallen zijn we van dat probleem af als we de zaken losknippen.
De minister heeft gezegd dat taakstraffen vooral effectief moeten zijn. Nogmaals, ik ben het met de minister eens dat we geen taakstraffen moeten opleggen in gevallen waarin ook een vergeldend element gewenst is. Taakstraffen blijken echter veel effectiever dan gevangenisstraffen in het tegengaan van recidive. Door taakstraffen vallen mensen minder snel in herhaling. Dat zie ik als een aansporing om taakstraffen stevig te omarmen.
Het voorstel over anonieme getuigen dat nu voorligt, vind ik mooi. Ik maak me wel een beetje zorgen, met name als ik de heer Çörüz hoor. Wij willen betrokken burgers en een eerlijk strafproces. Bij voorkeur willen wij dat mensen daarin op naam getuigen. Als er echt een serieuze bedreiging is, moet men dat niet doen. De heer Çörüz verwees zojuist naar Roemenië. Ik zou niet in eerste instantie naar dat land willen kijken. Hier dreigt een beetje het beeld van een situatie zoals in Het proces van Kafka, waarbij iemand zich moet verdedigen tegen anonieme getuigen. Dat wijkt af van de basis: je getuigt op naam, tenzij. Ik vraag aandacht voor die balans.
De minister gaat de aangedragen opmerkingen over de vog onder de aandacht van de staatssecretaris brengen. Kan dat concreet worden gemaakt? Hoe krijgt de Kamer dit te horen? Ik heb Kamervragen gesteld over de vog. De balans is heel belangrijk, maar dreigt nu door te slaan. Ik begrijp dat de zorg wordt gedeeld, maar hoe maken we dit concreet?
De heer Van der Steur (VVD): Ik heb geen behoefte aan een tweede termijn.
Minister Opstelten: Voorzitter. Mevrouw Gesthuizen en de heer Recourt hebben gesproken over de vog. Dit punt heeft onze aandacht. In het systeem van toetsing ligt thans besloten dat personen niet hun hele leven hun jeugdzonden met zich meetorsen. Daar gaat het om. Bij toetsing worden termijnen gehanteerd die afhankelijk zijn van het type functie dat de persoon ambieert. In de regel is het vijf jaar. Bij sommige functies geldt een termijn van tien of vijftien jaar en bij de rechterlijke macht geldt de zwaarste termijn van dertig jaar. In de kern heeft dit onze aandacht; de Kamer heeft die aandacht onderstreept. In de gebruikelijke periodieke rapportages zullen we hier aandacht aan schenken. We kunnen hierover op dit moment niet rapporteren, maar er is een duidelijk signaal gegeven en daar houden we rekening mee. Ook de staatssecretaris houdt daar rekening mee. Middels het stenogram van dit AO zal deze zaak nogmaals bij hem worden neergelegd. We zullen dit onderwerp ook in de gebruikelijke overleggen aan de orde laten komen. Vanwege de gewenste snelheid en effectiviteit lijkt het me niet verstandig om allerlei onderzoeken te gaan doen en brieven te gaan sturen. Het afgegeven signaal wordt door iedereen positief opgepakt.
Het verhoor wordt in specifieke gevallen reeds geregistreerd. Een proces mag nooit onzorgvuldig zijn; daar ligt een grens. We zullen steeds bekijken of die grens goed ligt. Ik ben het ermee eens dat we het verhoor moeten opnemen bij ernstige misdrijven en bij kwetsbare verdachten. Eventuele verbreding van de maatregel is afhankelijk van de evaluatie die in 2012 zal plaatsvinden, zoals ik heb aangegeven.
Ik was inderdaad vergeten te reageren op de vraag van de heer Çörüz over de commissie-Joldersma. Binnen vier weken komt er een brief over de stand van zaken. Ik ben die brief aan het schrijven. Daarom was ik deze vraag vergeten te beantwoorden.
Met betrekking tot anonimiteit spreekt het voor zich dat er een balans moet zijn. Ik heb een kader geschetst. Er is altijd een balans. Ik leg het accent wel heel nadrukkelijk bij de positie van degene die aangifte doet en bij het belang van het slachtoffer. Ik weet dat het voor een goed aangiftebeleid belangrijk is dat officieren van justitie en politiemensen degenen die aangifte doen, goed bedienen en wijzen op de mogelijkheden. Natuurlijk moet er nadrukkelijk een balans zijn in een eerlijk proces. De Kamer kan daarop rekenen.
Ik ga niet herhalen wat ik reeds heb gezegd over de taakstraffen.
De voorzitter: Dank u zeer, minister. Ik herhaal de gedane toezeggingen. Ik merk voor de goede orde op dat ik slechts de toezeggingen noem aangaande zaken waarover de Kamer op een later moment schriftelijk wordt geïnformeerd. In de eerste plaats heb ik genoteerd dat de minister heeft toegezegd dat hij voor het eind van dit jaar een overzicht naar de Kamer zal sturen over het horen van anonieme getuigen. In de tweede plaats komt er een brief over een bredere aanpak van criminele winsten. In de derde plaats zal de minister binnen vier weken per brief een reactie geven op de aanbevelingen van de commissie-Joldersma, voor zover die betrekking hebben op de ontzetting uit het ambt.
De heer Recourt (PvdA): De minister heeft gezegd dat hij constructief naar mijn voorstel gaat kijken. Valt een concreet antwoord daarop ook onder de toezeggingen?
Minister Opstelten: Uiteraard. Als ik toezeg om iets te bekijken, zal ik dat doen. Zeker als dit voorstel effectief blijkt, doen we dat zo snel mogelijk. Ik laat dit de Kamer absoluut weten.
De voorzitter: Ik dank de leden voor hun inbreng en de minister voor de beantwoording en sluit dit overleg.