Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2011
Inleiding
Op 20 april jl. stuurde het kabinet u een eerste reactie op de hoofdconclusies van de Commissie Gunning naar aanleiding van de zedenzaak in Amsterdam.1 In die brief gaf het kabinet aan u voor de zomer te informeren over de voortgang van de te nemen maatregelen op het gebied van een veilige kinderopvang, het verbeteren van de informatie-uitwisseling over signalen van misbruik en de aanpak van kinderpornografie.
Het kabinet zet zich volledig in om mede op basis van de aanbevelingen van de Commissie Gunning maatregelen te treffen. Het kabinet ondersteunt daarmee de strekking van de motie van het kamerlid Arib, waarin zij de regering verzoekt de aanbevelingen van de Commissie in relatie tot het verbeteren van de signalering en samenwerking bij het tegengaan van seksueel misbruik van kinderen, integraal in te voeren.2 De (rijks)overheid, de kinderopvangsector en de ouders hebben gezamenlijk en daarnaast een eigen verantwoordelijkheid om de veiligheid van kinderen in de Nederlandse samenleving te waarborgen.
Informatie over de voortgang van de overige onderwerpen ten aanzien van de zes hoofdconclusies van de Commissie Gunning treft u hierna aan. Over de aangescherpte aanpak van kinderpornografie bent u reeds bij brief van 10 juni jl. geïnformeerd.3
Voortgang in de reactie op de hoofdconclusies van de Commissie Gunning
1. Een situatie waarin een groep kinderen op kinderdagverblijven lang alleen kan zijn met één volwassene, is uit oogpunt van veiligheid niet acceptabel.
Het kabinet houdt onverkort waardering voor de aanbeveling met betrekking tot het «vierogenprincipe». Een medewerker lang alleen op de groep kan een groter risico met zich mee brengen. Zoals in de brief van 20 april jl. is aangegeven, is het kabinet van mening dat van dit «vierogenprincipe» alleen kan worden afgeweken als het in de uitvoeringspraktijk tot problemen leidt, zoals bijvoorbeeld bij kleine kinderopvangcentra.1 Het is in de eerste plaats aan de branchepartijen zelf om te komen tot een nadere uitwerking van dit «vierogenprincipe». Het gaat daarbij om een uitvoering die realistisch en pedagogisch verantwoord is. Het kabinet heeft met de convenantpartijen in de kinderopvang afgesproken dat zij binnen zes maanden met een voorstel voor deze uitvoeringspraktijk zullen komen. Als de convenantpartijen hierin niet zullen slagen, dan zal het kabinet eigen regelgeving voorbereiden.
2. Signalen van seksueel misbruik moeten eerder worden opgemerkt en instanties moeten beter samenwerken.
Bij brief van 2 februari jl. heeft het kabinet u geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om een wettelijke «meldplicht kindermishandeling gepleegd door professionals» ook voor de sectoren kinderopvang en maatschappelijke ondersteuning in te voeren.5 Op dit moment bestaat een dergelijke meldplicht alleen voor aanbieders van jeugdzorg. Voor onderwijsorganisaties bestaat thans een meldplicht voor seksueel misbruik door professionals. Voor de wettelijke meldplicht voor professionals zal voor de sector kinderopvang worden aangesloten bij het systeem zoals dat geldt voor het basisonderwijs (met inschakeling van de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het onderwijs (IvhO)).
De meldplicht kan alleen een duidelijke betekenis krijgen indien de medewerkers in de kinderopvang meer alert worden op signalen van misbruik. Uit gesprekken met de sector blijkt dat er momenteel binnen de kinderopvang nog te weinig een cultuur bestaat, waarin men elkaar op elkaars gedrag aanspreekt. Medewerkers in de kinderopvang moeten daarom worden geschoold in het herkennen, signaleren en bespreekbaar maken van kindermisbruik. Ook zou een betere kennis van daderprofielen kunnen helpen om daders van kindermisbruik eerder te herkennen. Ook hierin heeft de branche een belangrijke rol. Het kabinet juicht initiatieven toe, zoals dat van de CNV Publieke Zaak om ethische dilemma’s in kinderopvang bespreekbaar te maken.6
Daar waar dit leidt tot meldingen van seksueel misbruik van kinderen moeten deze adequaat worden opgepakt door politie en justitie. In de brief van 20 april jl. is al gewezen op de bestaande mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie (OM) om informatie aan werkgevers door te geven over personen die weliswaar nog niet strafrechtelijk zijn veroordeeld maar al wel verdacht zijn van seksueel misbruik, in die situaties waar er direct sprake is van een risico voor de veiligheid van kinderen. Hierdoor kan de werkgever in een voorkomend geval anticiperen op een mogelijke inbreuk op de veiligheid van de kinderen.
De politie zorgt er voor dat bij een melding van seksueel misbruik door derden, de ouders standaard worden uitgenodigd voor een verkennend en informatief gesprek. Als dat aan de orde is, wordt ervoor gezorgd dat eventuele taalverschillen geen probleem in een dergelijk gesprek zijn. De huidige «aanwijzing opsporing en vervolging seksueel misbruik» bevat al verschillende richtlijnen voor het omgaan met meldingen. Het parket generaal van het OM bekijkt of het meerwaarde heeft in die aanwijzing de bovenstaande punten (taalverschillen en de uitnodiging voor een gesprek) ook specifiek te verankeren.
3. Het opleidingsniveau van de medewerkers en de formatieopbouw van een kinderdagverblijf moeten borgen dat medewerkers in staat zijn het kind veiligheid te bieden.
Het overgrote deel van de aanbevelingen van de Commissie Gunning is gericht aan de kinderopvangsector zelf. Daar ligt primair de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de aan hun zorg toevertrouwde kinderen en de kwaliteit van de kinderopvang. De Commissie schetst nadrukkelijk meer dan een veiligheidsagenda. Veeleer is sprake van een brede kwaliteitsagenda voor de middellange termijn. Hierbij is vooral de kinderopvangsector aan zet. De overheid kan dit proces wel stimuleren en ondersteunen. Het kabinet onderscheidt hierin vier hoofdthema’s, die door de sector worden onderschreven:
Verbetering van het deskundigheidsniveau van de Pedagogisch Medewerkers. De Commissie Gunning concludeert dat een kwaliteitsimpuls in het deskundigheidsniveau van medewerkers in de kinderdagverblijven noodzakelijk is, om ervoor te zorgen dat zij voldoende in staat zijn signalen van seksueel misbruik te herkennen en er het juiste vervolg aan te geven. Een verhoging van de deskundigheid dient niet alleen de veiligheid. Dit is eveneens essentieel voor een verhoging van de kwaliteit op andere fronten. Hetzelfde geldt voor het streven naar meer stabiliteit op de groep. Als pedagogisch medewerkers steeds wisselen, is het moeilijk om signalen die duiden op een onveilige situatie te herkennen. Het is dan lastig om te werken aan de brede ontwikkeling van kinderen, omdat eerst de veilige basis nog moet worden gecreëerd.
Bekend is dat het niveau van de interactie tussen pedagogisch medewerker en kind cruciaal is voor de ontwikkeling van het kind. Dat geldt eens te meer voor kinderen die in een taalarme omgeving opgroeien en binnen de kinderopvang gebruik kunnen maken van voorschoolse educatie (VVE). Goede beheersing van de Nederlandse taal door de pedagogisch medewerkers is een essentiële randvoorwaarde voor een succesvol VVE-programma, maar is ook voor kinderen die niet tot de VVE-doelgroep behoren van belang. In de kinderopvangleeftijd legt ieder kind immers de basis voor de verdere taalontwikkeling.
De Commissie Gunning schetst een breed pallet aan maatregelen om het deskundigheidsniveau van pedagogisch medewerkers te verhogen. De opleiding moet worden verbeterd, de mix tussen verschillende opleidingsniveaus in de kinderopvangsector moet worden versterkt, het loongebouw daarop worden aangepast en bijscholing van zittende medewerkers worden gestimuleerd. Het kabinet is ervan overtuigd dat over de volle breedte van dit palet verbetering mogelijk is. De branche onderstreept het belang om op dit vlak stappen te zetten en gaat deze thema’s in overleg met het kabinet en andere betrokken partijen, zoals ROC’s en Calibris, verder uitwerken.
Kwaliteit van het (locatie) management. De Commissie Gunning heeft er terecht op gewezen dat medewerkers als team alleen goed kunnen samenwerken om goede opvang te leveren als er ook goed leiding gegeven wordt. Goed management op de locatie van de kinderopvang is essentieel voor de aansturing van het personeel en het creëren van een cultuur waarbij het aanspreken op elkaars gedrag tot de normale gang van zaken behoort. Zowel een goed personeelsbeleid als het creëren van een gezond pedagogisch beleid dragen bij aan waar het uiteindelijk om gaat: een veilige en gezonde omgeving waar kinderen zich goed kunnen ontwikkelen. Dit doet zowel een beroep op bedrijfseconomische als pedagogische kwaliteiten van het management. Deze kwaliteiten zijn niet eenvoudig door te vertalen in concrete, toetsbare eisen, waaraan iedere manager in de kinderopvang zou moeten voldoen om deze functie te kunnen vervullen. Maar het is essentieel dat beide facetten binnen een kinderopvangorganisatie tot hun recht komen om te zorgen dat de kinderopvang haar belangrijke rol in de ontwikkeling van de kinderen kan vervullen. Ook dit thema maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de brede kwaliteitsagenda, waaraan het kabinet en de convenantpartijen gezamenlijk werken.
Een Kwaliteitsborgingsysteem. Ondernemers zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden kinderopvang. Die moet verantwoord zijn en bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. De kwaliteitsborging leunt nu te veel op het externe systeem van inspectie door de GGD en handhaving door gemeenten. Veel beter is het als de sector hierin zelf verantwoordelijkheid neemt, door de ontwikkeling van een eigen professioneel kwaliteitsborgingsysteem. Daarvoor zijn al verschillende instrumenten beschikbaar, zoals het bestaande HKZ-keurmerk en de ook door de Commissie aangehaalde NCKO-kwaliteitsmonitor. De diversiteit in de omgang met dergelijke instrumenten om de kwaliteit te borgen is groot. Er zijn zowel organisaties, die alle facetten van het functioneren van de organisatie nadrukkelijk in beeld hebben, als ondernemingen die zich vooral op de inspectie richten en verder niet of nauwelijks invulling geven aan een eigen kwaliteitsborgingsysteem. Het is van belang dat de verschillen in kwaliteit tussen de kinderopvangvoorzieningen zichtbaar zijn voor de ouders. Uiteindelijk zijn het immers ouders, die de keuze voor een kinderdagverblijf maken. Het zichtbaar maken van het kwaliteitsborgingsysteem kan daarbij helpen.
Governance. Een kinderopvanginstelling dient goed, efficiënt en verantwoord geleid te worden. Dat kan niet zonder tegenspraak en tegenkracht. Als dat goed georganiseerd is, hoeft de overheid niet regel op regel te stapelen en daar vervolgens weer toezicht op te houden. In dit kader wijst de Commissie ouders nadrukkelijk op de mogelijkheden die zij nu al hebben, zoals het opvragen van het inspectierapport en het pedagogisch beleidsplan en het bevragen van ondernemers over de omgang met de beroepskracht-kindratio. Ook wijst de Commissie op de rol die ouders kunnen vervullen in oudercommissies en de inspanningen die zij kunnen verrichten om een serieuze gesprekspartner van ondernemers te blijven. Tegelijkertijd richt de Commissie zich terecht op de rol van de ondernemer en de organisatie van de onderneming. Een ondernemer die zich niet serieus rekenschap geeft van zijn omgeving kan niet goed functioneren. Dit raakt aan thema’s als de omgang met ouders, met klachten van ouders en met oudercommissies, maar ook aan de manier waarop tegenspraak binnen de eigen organisatie is georganiseerd en de rol die bijvoorbeeld een Raad van Commissarissen of een Raad van Toezicht kan spelen.
De keuze voor en de inhoud van deze vier thema’s worden breed in de samenleving gedeeld. Aan de hand hiervan gaat het kabinet het gesprek met de kinderopvangbranche aan, om zo te stimuleren dat ook op deze terreinen voortgang wordt geboekt. Dat doet een groot beroep op de verantwoordelijkheid van de kinderopvangbranche. Regelgeving zal in veel gevallen niet het eerste antwoord zijn, maar kan wel ondersteunend aan de initiatieven van de kinderopvangbranche worden ingezet. Het kabinet streeft ernaar dit proces eind 2011 te doen uitmonden in een brede kwaliteitsagenda voor de kinderopvangsector. Van de voortgang van dit proces zult u op de hoogte worden gehouden.
4. De wervings- en selectieprocedures moeten strikter worden uitgevoerd.
Zoals in de brief van 20 april jl. is aangegeven heeft de branche in de wervings- en selectieprocedure een belangrijke rol. Screening van het personeel door de werkgever moet beginnen bij de sollicitatieprocedure. Het is aan de ondernemer en de branche om hieraan op een zorgvuldige en verantwoorde manier invulling te geven. De Brancheorganisatie Kinderopvang ontwikkelt op dit moment een procedure, waarin opgenomen is aan welke voorwaarden de selectie van een kandidaat zou moeten voldoen. Eén van de voorwaarden zal zijn dat altijd navraag wordt gedaan bij referenties van vorige werkgevers, stageplaatsen of opleidingen.
Pedagogisch medewerkers moeten naast een geldig diploma over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) beschikken om in dienst te kunnen treden. Voor een zorgvuldige VOG-procedure is in voorkomende gevallen ook de uitwisseling van gegevens met het buitenland van belang. De motie van het kamerlid De Mos heeft hierop betrekking.7 In deze motie wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat medewerkers in de kinderopvang beter worden gescreend, in het bijzonder als zij uit het buitenland komen. Naast de hiervoor genoemde sollicitatiecode, waarbij de branche het voortouw heeft, is hierbij ook de rijksoverheid aan zet.
Zoals aangegeven in de brief van 20 april jl., vindt het kabinet het van groot belang dat over medewerkers in de kinderopvang, en in andere functies waarin sprake is van een afhankelijkheidrelatie, actuele overheidsinformatie over hun integriteit beschikbaar is. De Commissie Gunning heeft aanbevolen om medewerkers in de kinderopvang elke twee jaar een nieuwe VOG aan te laten vragen. Het kabinet prefereert echter een vorm van screening waarbij continu wordt bekeken of op de naam van een medewerker in de kinderopvang een nieuw, relevant strafbaar feit in het Justitiële Documentatie Systeem is bijgeschreven. Wanneer dit een «hit» oplevert, beoordeelt de Dienst Justis van het ministerie van Veiligheid en Justitie op basis van zijn screeningservaring of het strafbare feit een belemmering oplevert voor een goede uitoefening van de functie. Het grote voordeel van deze aanpak is enerzijds dat adequaat actie kan worden ondernomen indien een medewerker in de kinderopvang in aanraking komt met Justitie en anderzijds dat deze aangrijpt bij de al bekende plegers van een delict (wat er naar verwachting niet veel zullen zijn) en dat het de overige 80 000 medewerkers in de kinderopvang niet belast met het om de twee jaar aanvragen van een VOG. Een dergelijke vorm van screening is per 1 juli jl. ingevoerd in de taxibranche. Momenteel onderzoekt het kabinet in samenspraak met de kinderopvangbranche, op welke wijze deze vorm van continue screening in de kinderopvang kan worden geïntroduceerd. Daarvoor is een actueel overzicht van de medewerkers in de kinderopvang noodzakelijk. Dit overzicht zal beschikbaar worden gesteld aan de hiervoor genoemde Dienst Justis ten behoeve van de VOG screening. Daarnaast is een wijziging van de wet- en regelgeving vereist. Het kabinet zal u over dit onderwerp nog dit jaar nader informeren.
De screeningsprocedure voor de VOG wordt verder verfijnd door het opstellen van een eenduidig profiel voor alle werknemers die met kinderen werken in de kinderopvang, jeugdzorg en het onderwijs. Zodra een VOG-aanvraag met dit profiel wordt ingediend, worden in voorkomende gevallen justitiële gegevens uit de desbetreffende Europese lidstaat opgevraagd. Op 29 juni jl. hebben de lidstaten van de Europese Unie overeenstemming bereikt over de tekst van de EU-richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Onderdeel van deze richtlijn vormt een regeling die ertoe verplicht gegevens uit het strafregister die betrekking hebben op zedenmisdrijven met minderjarigen te verstrekken, niet alleen voor strafrechtelijke doeleinden maar ook bij verzoeken voor de beoordeling van een VOG-aanvraag. Het doel van het betrekken van deze justitiële gegevens bij een VOG-aanvraag is om te voorkomen dat mensen die elders in Europa zijn veroordeeld voor een zedenmisdrijf bijvoorbeeld in Nederland opnieuw met kinderen kunnen gaan werken. Het kabinet heeft zich in de afgelopen periode sterk gemaakt voor deze regeling. Zo is vanaf januari van dit jaar op Europees niveau gepleit voor een gezamenlijke aanpak om de uitwisseling van informatie te verbeteren. Ook werd tijdens de onderhandelingen over de richtlijn een Nederlands compromisvoorstel door de lidstaten overgenomen. Opgemerkt zij dat het Europees Parlement nog over de richtlijn moet stemmen, voordat de formele vaststelling ervan plaatsvindt. De verwachting is dat het Europees Parlement akkoord zal gaan.
Om gegevens uit het buitenland te kunnen opvragen, is het nodig om over de nationaliteit van de VOG-aanvrager te beschikken via de gemeenten, die de VOG-aanvragen doorgeleiden aan de hiervoor genoemde Dienst Justis. De gemeente Amsterdam heeft als eerste gemeente aangegeven hieraan te willen meewerken. Het streven is andere gemeenten zo snel mogelijk te laten aansluiten. Naar verwachting zal het proces voor het betrekken van justitiële gegevens uit het buitenland bij de VOG-screening vanaf het midden van het jaar 2012 geautomatiseerd verlopen.
5. Het bestuurlijk toezicht maar vooral de handhaving door de gemeente moet met meer kracht ter hand worden genomen.
Zoals het kabinet u op 20 april jl. liet weten onderschrijft het kabinet deze conclusie. 8 Het toezicht op de kwaliteit moet beter en bij overtreding van de regels moet er altijd en strikter worden gehandhaafd. Dat is nodig, want niet alle kinderopvanglocaties worden geïnspecteerd en niet alle gemeenten handhaven op de geconstateerde tekortkomingen. Met de VNG, GGD Nederland en de IvhO heeft het kabinet afgesproken dat het toezicht per 2012 nog meer risicogestuurd zal worden. Dat wil zeggen dat goed presterende aanbieders van kinderopvang kort door de GGD worden bezocht. Slecht presterende ondernemers krijgen te maken met intensiever toezicht. De controles zijn in beginsel onaangekondigd en alle kinderopvangcentra worden jaarlijks bezocht. Het toezicht zal zich daarnaast meer richten op de praktijk en de pedagogische kwaliteit. Alle nieuwe kinderopvanglocaties zullen voorafgaand aan opname in het Landelijk Register Kinderopvang streng worden gecontroleerd.
De Commissie Gunning geeft aan dat de afweging voor een gemeente, om al dan niet tot sluiting van een kinderopvangcentrum over te gaan, moeilijk is. Veel ouders verzetten zich tegen een sluiting van een kinderopvangcentrum, vooral in die gebieden waar wachtlijsten zijn. De Commissie beveelt daarom als handhavinginstrument een onder toezichtstelling van de ondernemer of de introductie van een interim-manager op kosten van de ondernemer aan. Door middel van het bestaande instrument van «last onder bestuursdwang» kan deze sanctie reeds worden opgelegd, indien de omstandigheden daartoe nopen.
De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) maakt in het kader van het «Project Achterblijvende gemeenten» gerichte verbeterafspraken (inclusief termijnen) met gemeenten die achterblijven. Dit project loopt door tot het jaar 2013. Het kabinet zal in het midden van oktober transparant maken welke gemeenten goed en minder goed handhaven.9 De verbeterafspraken van de IvhO met de gemeenten kunnen variëren naar de aard van de tekortkomingen en de herstelduur. Ook als gemeenten tekortschieten op het terrein van handhaving, dienen zij een verbeterplan op te stellen. In dit verbeterplan zal de gemeente een handhavingsbeleid dienen te formuleren. Op deze wijze geeft het kabinet invulling aan de motie van het kamerlid Kooiman.10
Naar aanleiding van de motie Kooiman De Mos is toegezegd uw Kamer te informeren over de criteria op basis waarvan wordt vastgesteld dat een ondernemer aantoonbaar ernstig heeft gefaald en daarom geen nieuwe kinderopvangvoorziening mag starten.11 In de eerste plaats worden relevante strafbare feiten zoals fraude, geweld en zedendelicten meegewogen in de beoordeling van een VOG-aanvraag van de ondernemer als houder van een kinderdagverblijf. Deze strafbare feiten kunnen ertoe leiden dat de ondernemer een VOG wordt geweigerd. Daarnaast onderzoekt de GGD bij een aanvraag voor een nieuwe kinderopvanglocatie of deze locatie redelijkerwijs aan de wettelijke eisen zal voldoen. In dat kader onderzoekt de GGD onder andere of de ondernemer naar verwachting verantwoorde kinderopvang zal aanbieden die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving (artikel 1.49 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Het oordeel is in eerste instantie aan de GGD. Met GGD Nederland zullen afspraken worden gemaakt over wat in ieder geval aanwijzingen zijn dat de kinderopvanglocatie niet aan de wettelijke eisen zal voldoen. De handhavinghistorie speelt daarin een belangrijke rol. Die kan immers een beeld schetsen van de toekomstige praktijk op een nieuwe locatie, dat bij de startinspectie nog ontbreekt. Hiertoe zullen de regels omtrent werkwijze van de toezichthouder kinderopvang worden verduidelijkt. Het kabinet wil in ieder geval voorkómen dat een ondernemer een nieuwe locatie kan starten als bij een andere locatie van diezelfde ondernemer een handhavingstraject loopt. Hierbij moet het gaan om zaken die essentieel zijn voor de kwaliteit, zoals de beroepskracht-kind ratio en een veilige en gezonde omgeving en waarbij een zwaarder handhavinginstrument is ingezet (zoals een last onder dwangsom).
Het kabinet heeft met de VNG overeenstemming bereikt over het budget dat het kabinet vanaf 2012 voor toezicht en handhaving in de kinderopvang structureel in het gemeentefonds beschikbaar zal stellen. Dit budget zal € 24,9 mln. bedragen Dit is een verruiming met € 3 mln. ten opzichte van het budget dat in eerdere jaren ter beschikking werd gesteld. Daarmee wordt recht gedaan aan de extra inspanning op het terrein van toezicht en handhaving, als gevolg van de sterke groei van de sector in de afgelopen jaren.
6. In het belang van de veiligheid van kinderen moeten strengere kwaliteitseisen aan kinderdagverblijven worden gesteld en moet de herpositionering van de kinderopvang (van opvang naar ontplooiing van het kind) worden overwogen, omdat de marktwerking onvolledig is.
Zoals in de brief van 20 april jl. is aangegeven heeft de sterke groei in de kinderopvang zijn weerslag gehad op de weerbaarheid van de sector. Binnen de sector is een grote diversiteit ontstaan tussen organisaties die middels een professioneel kwaliteitsborgingsysteem volwaardig invulling geven aan deze wettelijke taak en organisaties die louter het minimale of minder doen. Het kabinet doet een stevig beroep op de sector om invulling te geven aan de verantwoordelijkheid die op haar rust. In reactie hierop heeft de Brancheorganisatie Kinderopvang aangegeven het opstellen van een branchecode met haar achterban te bespreken; het hanteren van een dergelijke code zou dan een voorwaarde voor het lidmaatschap van de Brancheorganisatie kunnen zijn, zoals ook de Commissie Gunning heeft aanbevolen.
Voor wat betreft de herpositionering van de kinderopvang van opvang naar ontplooiing wil het kabinet verwijzen naar de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE), die per 1 augustus 2010 is ingevoerd.12 De wet OKE heeft onder meer als doel om zoveel mogelijk kinderen met een (taal)achterstand te bereiken. In deze wet is expliciet opgenomen, dat de kinderopvang, naast opvoeden en verzorgen, ook verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van kinderen. Eerder stond de ontwikkelingstaak alleen in de memorie van toelichting van de Wet kinderopvang vermeld. Deze wijziging van deze wet volgde op een ontwikkeling in de praktijk, waarbij de kinderopvang de verantwoordelijkheid voor de (taal) ontwikkeling van kinderen steeds meer op zich nam.
Over de marktwerking in de kinderopvang en de positie van ouders zal het kabinet u in september informeren. Over de resultaten van de evaluatie van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen ontvangt wordt u eind 2011 op de hoogte gesteld.
Tot slot
Het kabinetsbeleid is er op gericht om in goed overleg met de VNG, GGD Nederland, het OM en de gemeente Amsterdam, vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid, te reageren op de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Gunning. In deze brief hebben wij u geïnformeerd over de voortgang ten aanzien van de zes hoofdconclusies van de Commissie Gunning. In de bijlage treft u de stand aan van alle aanbevelingen van de Commissie Gunning gericht aan de rijksoverheid.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Aanbevelingen (samenvatting) van commissie Gunning |
Verantwoordelijke(n) volgens commissie Gunning |
Stand van zaken begin juli 2011 |
Volgnr. |
---|---|---|---|
Stel verplicht dat er altijd twee volwassen op de groep zijn die de kinderen kunnen zien of horen. |
Wetgever/branche-organisaties |
De convenantpartijen komen binnen 6 maanden met een voorstel. Als zij daarin niet slagen, zal het kabinet regelgeving voorbereiden. |
646 |
Vraag tweejaarlijks een geactualiseerde VOG aan. |
Kinderdagverblijven |
Het kabinet onderzoekt momenteel op welke wijze de continue screening uit de taxibranche in de kinderopvang kan worden geïntroduceerd. Zie verder bijgaande brief. |
656 |
Onderzoek om veroordelingen in het buitenland toegankelijk te maken voor onderzoek VOG – versnel elektronisch VOG. |
Ministerie van Veiligheid en Justitie |
Er wordt een start gemaakt met het uitzetten van verzoeken in lidstaten die bereid zijn ten behoeve van de VOG-screening justitiële gegevens te verstrekken. Met behulp van een pilot in Amsterdam (waarbij het land van herkomst bevraagd zal worden op relevante justitiële gegevens) zullen de voorwaarden voor de algemene toepassing voorbereid worden. |
666 |
Onderzoek of het haalbaar is beroepsregister in te stellen waarin bijzonderheden in verband met seksueel misbruik worden opgenomen. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Het kabinet onderzoekt of de continue screening zoals per 1 juli toegepast in de taxibranche ook in de kinderopvangsector kan worden toegepast. Daarnaast is het reeds mogelijk dat het OM informatie over werknemers in de kinderopvangbranche doorgeeft aan werkgevers indien deze werknemers worden verdacht van seksueel misbruik. Zie verder bijgaande brief. |
667 |
Geef het governancesysteem een plek in de regelgeving, overweeg verplichting openbaar jaarverslag en stel een raad van toezicht verplicht. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Hierover wordt de TK eind 2011 geïnformeerd middels een brief over de Kwaliteitsagenda Kinderopvang. De TK wordt van de voortgang van het proces op de hoogte gehouden. |
685 |
Benader risicogestuurd toezicht als methode om kwaliteit te verbeteren en niet te bezuinigen. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Er is overeenstemming met de VNG over het budget voor (risicogestuurd) toezicht en handhaving vanaf 2012. |
693 |
Onderzoek hoe toetsingkader geschikt gemaakt kan worden voor beoordelen van minder kwantificeerbare kwaliteitsaspecten en de werkelijk gerealiseerde kwaliteit (o.a. NCKO-Kwaliteitsmonitor). |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Aan de TK is bij brief op 20 april (TK 31 322) aangegeven dat de pedagogische kwaliteit en praktijk een belangrijker onderdeel wordt van het toezicht. |
694 |
Maak toetsen klachtverslag onderdeel van toetsingskader. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg VNG en GGD Nederland |
Dit onderwerp wordt meegenomen in de brief over marktwerking en de positie van ouders die in september 2011 aan de TK wordt aangeboden. |
695 |
Introductie sanctie van het aanstellen interim-manager. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg met Ministerie van Veiligheid en Justitie |
Door middel van het bestaande instrument last onder bestuursdwang kan deze sanctie reeds worden opgelegd, indien de omstandigheden daartoe nopen. |
699 |
Zorg ervoor dat zwak presterende kinderdagverblijven binnen bepaalde termijn de kwaliteit op orde hebben en introduceer straffe van sluiting. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Dit past binnen het in de brief van 20 april jl. (TK 31 322) aangekondigde risicogestuurd toezicht: slecht presterende ondernemers krijgen te maken met intensiever toezicht. Tevens wordt er voorzien in striktere handhaving. |
700 |
Onderzoek of organisatie bestuurlijke toezicht/handhaving in onderwijs/jeugdzorg/voor- en vroegschoolse educatie inspiratiebron is voor kinderopvang. |
Inspectie van het Onderwijs |
De Inspectie van het onderwijs is momenteel bezig een opdracht hiernaar uit te zetten. |
701 |
Maak klachtenafhandeling transparanter, inclusief klachtjaarverslag/klachten bij stichting Klachtencommissie Kinderopvang en de Klachtenkamer Oudercommissie Klachtenopvang. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Dit onderwerp wordt meegenomen in de brief over marktwerking en de positie van ouders die in september 2011 aan de TK zal worden aangeboden. |
705 |
Maak beoordeling behandeling klachten onderdeel toetsingskader. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Dit onderwerp wordt meegenomen in de brief over marktwerking en de positie van ouders die in september 2011 aan de TK zal worden aangeboden. |
706 |
Introduceer een verplichting om bij signalen van seksueel misbruik advies te vragen aan AMK. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Wat dit onderdeel betreft wordt aangesloten bij het systeem van primair onderwijs. Dit vindt zijn beslag in het wetsvoorstel verplichte meldcode van VWS. |
711 |
Stel uniform protocol vermoedens kindermishandeling verplicht. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Dit wordt geregeld met het wetsvoorstel verplichte meldcode van VWS. De meldplicht voor professionals zal bij nota van wijziging in dit wetsvoorstel worden opgenomen. |
712 |
Schroef kwaliteit op zodat ouders alleen nog kunnen kiezen uit goede en zeer goede kinderdagverblijven. Publiceer gegevens kwaliteit van kinderdagverblijven niet-anoniem en landelijk. Stel strengere eisen aan startende kinderdagverblijven. Overweeg minimum van 3 groepen (bij geringe bevolkingsdichtheid) of sluit aan bij bijvoorbeeld scholen. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Hierover wordt de TK eind 2011 geïnformeerd middels een brief over de Kwaliteitsagenda Kinderopvang. De TK wordt van de voortgang van het proces op de hoogte gehouden.. |
717 |
Laat financiële prikkels nader analyseren in relatie tot de financiële effecten van de kwaliteitsverbetering. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Hierover wordt de TK eind 2011 geïnformeerd middels een brief over de Kwaliteitsagenda Kinderopvang. De TK wordt van de voortgang van het proces op de hoogte gehouden. |
718 |
Positioneer kinderdagverblijven vooral als voorziening gericht op de ontplooiing van kinderen. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Met de Wet OKE Staatsblad 2010, nr. 296. Is dit al onderdeel van huidig kabinetsbeleid. |
720 |
Onderzoek integrale kindcentra en een doorlopend ontwikkelingstraject van 0–12 jaar. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Dit onderwerp is onderdeel van huidig kabinetsbeleid. In het najaar wordt de TK geïnformeerd met de kabinetsreactie op het SER-advies «Tijden in de samenleving» over de inzet op dit onderwerp. |
720 |
Kies een beter passende naam voor de sector. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
De sector is hiermee aan de slag. De CNV publieke Zaak heeft hierover een prijsvraag uitgeschreven. |
720 |
Voer onderzoek uit naar internetoppascentrales en maatregelen om de risico’s te beperken. |
Ministerie van Veiligheid en Justitie |
Deze aanbeveling is belegd bij de politie, eind 2011 wordt de TK hierover geïnformeerd. |
721 |
Onderzoek of aan eisen van kwaliteit en veiligheid op andere onderdelen van de kinderopvang, zoals de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang wordt voldaan. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met herziening van stelsel van gastouderopvang is op 18 juli 2009 aangenomen. De evaluatie van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk volgt eind 2011. |
722 |
Borg dat de aanbevelingen worden opgevolgd en de verbetermaatregelen op elkaar worden afgestemd. |
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
De TK zal over de voortgang in de diverse verschillende dossiers worden geïnformeerd. |
724 |