Vastgesteld 9 december 2010
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 6 december 2010 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken over de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V), onderdeel Ontwikkelingssamenwerking.
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Albayrak
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van Toor
Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
Maandag 6 december 2010
Aanvang 10.00 uur
Voorzitter: Albayrak
Aanwezig zijn 11 leden der Kamer, te weten:
Albayrak, Dikkers, Dijkhoff, Irrgang, Ferrier, Hachchi, Driessen, El Fassed, Voordewind, Van der Staaij en Ten Broeke,
en de heer Rosenthal, minister van Buitenlandse Zaken, en de heer Knapen, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.
Aan de orde is de behandeling van:
– het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011 (32 500 V);
– de brief van de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 26 oktober 2010 met het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011 (32 500 V, nr. 8);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 september 2010 over de Homogene Groep Internationale Samenwerking 2011 (32 503);
– de brief van de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 26 oktober 2010 met een lijst van vragen en antwoorden over de HGIS Nota 2011 (32 503, nr. 3);
– de nota van wijziging d.d. 1 november 2010 (32 500 V, nr. 10);
– de brief van de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 26 november 2010 over de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking met daarin de contouren van het beleid voor ontwikkelingssamenwerking in de komende jaren en de invulling van de bezuinigingen op het ODA-budget in 2011 (32 500 V, nr. 15);
– de brief van de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 8 december 2010 met een lijst van vragen en antwoorden inzake de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking etc. (32 500 V, nr. 53);
– de brief van de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 27 oktober 2010 inzake een vooraankondiging van een nota van wijziging t.b.v. de begroting Buitenlandse Zaken voor 2011 en de beleidsmatige invulling van de kortingen die in december a.s. bekendgemaakt zullen worden (32 500 V, nr. 7);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 1 november 2010 over de beslissing subsidieverlening MFS II (31 933, nr. 17);
– de brief van de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 27 oktober 2010 inzake het verslag van de MDG-top 20-22 september jongstleden in New York alsmede opening van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties 2010 (26 150, nr. 95);
– het rapport/de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 7 oktober 2010 met aandachtspunten voor de transparantie van en verantwoording over de middelen voor ontwikkelingssamenwerking (32 500 V, nr. 6);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 30 juli 2010 met antwoorden op vragen commissie over de politieke situatie in Rwanda (29 237, nr. 124);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 9 juli 2010 met een reactie op het verzoek van de commissie inzake uitvoering motie-Ferrier/Voordewind/Waalkens over begrotingssteun aan Burundi (29 237, nr. 123);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 26 mei 2010 over de uitvoering van de motie-Boekestijn (29 237, nr. 107) over de prestaties van de Ugandese regering op het gebied van onderwijs, justice, law and order (29 237, nr. 119);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 26 mei 2010 over de uitvoering van de motie-Ferrier/Voordewind/Waalkens (29 237, nr. 113) over begrotingssteun voor Burundi (29 237, nr. 118);
– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 20 januari 2010 inzake de aanbieding van de notitie «Groei, armoede en ongelijkheid» (31 250, nr. 72);
– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 januari 2010 met de regeringsreactie op AIV advies no. 66: Demografische Veranderingen en Ontwikkelingssamenwerking (32 123 V, nr. 66).
De voorzitter: Goedemorgen. Ik heet de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van harte welkom, evenals de hen ondersteunende ambtenaren. Ook hartelijk welkom aan de mensen op de publieke tribune. Dank voor de belangstelling voor dit wetgevingsoverleg. Het is inderdaad een wetgevingsoverleg. Het gaat over het deel Ontwikkelingssamenwerking van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Wij zitten in een commissiezaal maar eigenlijk zijn de mores van de plenaire zaal hier van toepassing. Dat betekent dat de Kamerleden vandaag niet alleen hun inbreng kunnen houden, maar ook eventuele moties en amendementen op de begroting kunnen indienen. Er zijn maar liefst negen woordvoerders van de zijde van de Kamer. Dit betekent dat ik redelijk strak zal handhaven wat betreft het aantal minuten voor de inbreng in eerste en in tweede termijn; ik kijk nu vooral naar de leden van de Tweede Kamer. Ik stel voor om uit te gaan van vijftien minuten in eerste termijn en ongeveer de helft daarvan in tweede termijn. U kent het gebruik, zeg ik tegen de leden: naarmate u meer interrupties pleegt op de bewindspersonen en vooral op elkaar, gaat dat ten koste van uw spreektijd, met name in tweede termijn. Zoals u weet hebben wij echt een eindtijdstip voor dit overleg.
De heer Irrgang (SP): Voorzitter, volgens mij is dit een wetgevingsoverleg. Dat betekent dat wij indicatieve spreektijden hebben, en ik heb alle tijd.
De voorzitter: Prima. U mag uw spreektijd voor eerste en tweede termijn in de eerste termijn opmaken. Dat betekent dat u geen spreektijd in tweede termijn over hebt.
De heer Irrgang (SP): Het zijn indicatieve spreektijden. U kent de regels.
De voorzitter: Ja, maar wij hebben een eindtijd. U hebt vanavond bijna allemaal verplichtingen. Daarom hebben wij voor dit eindtijdstip gekozen. U moet dus echt proberen om u daar een beetje aan te houden. Ik ga uit van uw medewerking daarbij.
Ik stel voor dat wij beginnen. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Dikkers van de fractie van de Partij van de Arbeid. De volgorde van de sprekers is dezelfde als te doen gebruikelijk bij begrotingsbehandelingen.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Voorzitter. Een kippenboer uit Ghana heeft met technische assistentie van een internationale ngo en een microkredietje een bedrijfje opgebouwd. Hij heeft geleerd, zijn dieren schaduwrijk te huisvesten en efficiënt te voeren. Op het moment dat hij zijn kippen wil verkopen op de markt in Accra, wordt hij geconfronteerd met geïmporteerde diepgevroren kippendijen uit Nederland, die al dan niet met exportsubsidie onder de marktprijs worden verkocht. Weg kippenboer.
Wij blijven nog even in West-Afrika, want ik ben dol op dat gedeelte van Afrika. Uit onderzoek blijkt dat in Ivoorkust ongeveer 65% van de werknemers op cacaoplantages kinderen zijn in de leeftijd tussen tien en vijftien jaar. Ruim 35% van de cacao wordt verwerkt in Nederland in de Zaanstreek en bij Mars in Veghel. Wij hebben zero tolerance ten aanzien van kinderarbeid maar geen sluitende wetgeving die het afdwingbaar maakt dat kinderen met enig fatsoen hun recht hier kunnen halen. Zolang de cacaobranche niet wordt aangepakt, hebben de kinderen op de plantages bar weinig aan onze mooie woorden en goede bedoelingen.
Ik geef nog één voorbeeld. Shell is in de Verenigde Staten veroordeeld wegens het betalen van steekpenningen in Nigeria. Men ziet Rutte nog voor zich tijdens de presentatie van het regeerakkoord, handen in de zakken, toen hij zei: «Wij doen geen zaken met corrupte landen.» Bedrijven die zich schuldig maken aan corruptie worden in Nederland echter niet aangepakt. Wij kunnen hulp blijven geven tot wij een ons wegen, maar als wij multinationale ondernemingen zoals Shell en vele andere, waarvan de macht veel verder reikt dan het land waarin zij zaken doen, niet durven aan te spreken op hun daden en niet van hen eisen dat zij zich ten minste aan hun eigen code of conduct houden, hebben de mensen in de Nigerdelta daar bar weinig aan.
Wij hebben belang bij goedkope benzine, goedkope chocola, een exporterende agrarische sector. Dat is allemaal in ons economisch eigenbelang, waarop de staatssecretaris zo graag de nadruk wil leggen. Het gaat om «maatschappelijk en commercieel belang», als ik de staatssecretaris uit zijn basisbrief mag citeren. Veel van de problemen in ontwikkelingslanden worden juist veroorzaakt doordat wij ons kortzichtige economische eigenbelang laten prevaleren. Olie, grondstoffenoorlogen, het Westen speelt in dat alles een rol.
Ontwikkelingssamenwerking was juist nadrukkelijk in het belang van de ander. Niet onze rijkdom maar hun armoede stond centraal. Dat ook de bestrijding van armoede in het belang van het Westen is, is voor de Partij van de Arbeid altijd duidelijk geweest. Ons gaat het niet zozeer om economisch gewin, maar om de kansen van mensen in ontwikkelingslanden, omdat hun lot onlosmakelijk is verbonden aan het onze.
De Partij van de Arbeid ziet het eigenbelang bij ontwikkelingssamenwerking. Zij definieert dit echter anders: letterlijk als belang bij veiligheid, klimaat, migratie, allemaal zaken waarvoor wij onze verantwoordelijkheid moeten nemen. Hoe kunnen wij in het Westen tevreden zijn over de mensenrechten zolang ze elders nog met voeten worden getreden? Wij kunnen niet gelukkig zijn met onze rijkdom zolang er mensen zijn die zonder maaltijd naar bed gaan. Als wij niet naar vermogen bijdragen aan de strijd tegen onrecht elders, is onze rechtvaardigheid niet volledig. Een land met een open economie en samenleving, en zo afhankelijk van buitenlandse handel, kan alleen gedijen in een stabiele internationale samenleving. Niets bedreigt die stabiliteit meer dan onrechtvaardigheid, armoede, onderdrukking, ziekte en achterstelling.
Natuurlijk geloof ik in de goede intenties van de staatssecretaris. Ik prijs hem graag voor het door hem getoonde lef om keuzes te maken en om de ontwikkelingssamenwerking verder te hervormen. Ik maak me wel grote zorgen om die keuzes, en mijn politieke oordeel naar aanleiding van de basisbrief is ongezouten. De maaltijd die masterchef Knapen lijkt te serveren, is toch vooral een zouteloze VVD-hap, met hier en daar een bittertje PVV-revanchisme. Ontwikkelingssamenwerking wordt verlaagd, vermarkt en vervuild. Maatschappelijke organisaties krijgen een extra zet. Knapen wordt zo de staatssecretaris van de uitverkoop. Die constatering stemt mij droevig. Arme landen vangen de grootste klappen op van de economische crisis, de klimaatcrisis en de voedselcrisis, en als bedankje snijden wij in ontwikkelingsbudgetten. Ik vind dat beschamend.
Wat wil de Partij van de Arbeid wel? De Partij van de Arbeid blijft zich onverkort inzetten voor die mensen die aan de verkeerde kant van de armoedegrens leven: 1 miljard mensen aan de onderkant van de armoedegrens. De Partij van de Arbeid doet een aantal voorstellen. Zo willen wij graag van dit kabinet een jaarlijkse rapportage over de effecten van het Nederlandse en Europese beleid in plaats van een tweejaarlijkse rapportage, zoals de staatssecretaris ons wil toezenden. Ontwikkelingshulp moet vraaggestuurd zijn. De behoeftes dáár moeten centraal staan.
Ook wij maken ons zorgen over de geluiden over corruptie en over het weglekken van hulpgeld in de zakken van de elites. De Partij van de Arbeid wil graag dat de staatssecretaris openheid geeft aan juist de burgers in ontwikkelingslanden. Maak de bedragen die worden overgemaakt en de afspraken die je met een ontwikkelingsland maakt, openbaar. Nu moeten de mensen in Congo, Sudan, Rwanda, Ethiopië en Vietnam, parlementen, burgers en ngo's, maar gissen naar de afspraken die zijn gemaakt met de donorwereld. Je zou de efficiëntie kunnen vergroten door dat openbaar te maken. Zorg ervoor dat de verantwoording ook aan de burgers daar wordt verbeterd, door transparant te zijn in keuzes, in bedragen en in de afgesproken diensten die worden geleverd. Zet ook de eindafrekening online. Ambassades krijgen die wel maar nationale parlementen veelal niet, en burgers en ngo's al helemaal niet. Wij komen met een motie hierover, maar wij wachten graag de reactie van de staatssecretaris af. Ik zie hem al driftig overleggen met de ambtelijke ondersteuning. Ik neem aan dat dit vanmiddag al staand beleid is.
Zolang de bestuurlijke elite voor haar herverkiezing niet afhankelijk is van de geleverde diensten aan het volk, zullen die diensten niet verbeteren en kan de internationale gemeenschap tot in lengte der dagen onderwijs en gezondheidszorg blijven financieren. Zelfredzaamheid is terecht een inzet bij ontwikkelingssamenwerking. Ik waardeer het ook dat de staatssecretaris dit zo benadrukt. Het opzetten van een belastingsysteem is daarbij cruciaal. Graag hoor ik van de staatssecretaris hoe hij dit ziet en op welke wijze hij verder met ontwikkelingslanden gaat werken aan het opzetten en verbeteren van die systemen.
Dat het Nederlandse bedrijfsleven van groot belang is voor Nederland en ook een rol kan spelen in ontwikkelingslanden, staat voor de Partij van de Arbeid bovenaan. Die rol is soms een positieve en soms een negatieve. Wat de rol is en wat de effecten van het optreden van het Nederlandse bedrijfsleven in ontwikkelingslanden zijn, is voor Nederlandse organisaties en Nederlandse burgers vaak moeilijk te zien. De transparantie is niet zo heel erg groot. Voor mensen in ontwikkelingslanden is het heel lastig om hun recht te halen, als hun rechten in ontwikkelingslanden worden geschonden. Hoofdkantoren in Nederland krijgen wel de lusten van buitenlandse avonturen op hun geconsolideerde balans, maar dragen maar in heel beperkte mate de lasten in ontwikkelingslanden. Of het nu gaat om belasting betalen daar of om maatschappelijk verantwoord ondernemen, wij krijgen er moeilijk zicht op, en de Partij van de Arbeid zou dat zicht graag verbeterd zien. Er zijn een paar Nederlandse ngo's, naast internationale, die wel zicht hebben op de handel en wandel van bedrijven. De staatssecretaris gaf in zijn basisbrief aan dat middels «reputatiemechanismen» – dat vond ik een erg mooi woord – ngo's het bedrijfsleven bij de les kunnen houden. De Partij van de Arbeid zou graag willen dat de staatssecretaris budgettaire ruimte maakt om deze ngo's ook te ondersteunen bij het vervullen van hun taak ten aanzien van reputatiemechanismen. Wij komen met een amendement, maar misschien wil de staatssecretaris hiervoor zo wel al ruimte reserveren.
Hulpverslaving is een aandoening waarvoor geen internationale Jellinekkliniek bestaat. Te veel aan hulpgeld zorgt ervoor dat de elite geen rekenschap hoeft af te leggen aan het volk. Dat spijt ons. De PvdA-fractie wil dat de staatssecretaris in internationaal verband gaat pleiten voor maximumbedragen, een maximumpercentage aan buitenlandse steun voor de begroting van een ontwikkelingsland. Dat percentage zal per land verschillen, maar te veel aan buitenlandse gelden op een nationale begroting is schadelijk en moet vermeden worden.
Ik was vanmorgen op het Plein. Het was koud en er stonden mensen. Mensen voor wie ik bewondering heb. Ik ken ze, want ik heb met ze gewerkt. Het zijn mensen die van 's ochtends veel te vroeg tot 's avonds veel te laat doorwerken om hun idealen te verwezenlijken. Ze werken bij Nederlandse ngo's en die ngo's staan onder druk. De grote ngo's hebben hun overheidsbijdrage zien krimpen met bijna 50%. De ngo's kunnen de komende jaren geen goede partner zijn voor hun partners in ontwikkelingslanden als ze zo in onzekerheid verkeren over hun inkomsten van de overheid. De PvdA-fractie wil dat de ngo's ontzien worden bij de aangekondigde bezuiniging en dat ze kunnen rekenen op een betrouwbare overheid die voorspelbaar is en haar afspraken nakomt. Ik lees nergens in de basisbrief een reden voor de enorme kortingen, anders dan botte bezuiniging.
De PvdA-fractie maakt zich grote zorgen om het korten op aidsbestrijding. Het gaat om effectief beleid, maar bovenal om geld waar vele duizenden mensen voor hun overleven letterlijk van afhankelijk zijn, letterlijk. Nederland heeft de belofte gedaan dat iedereen die pillen nodig heeft, die kan krijgen. Dat is een internationale belofte, maar met deze belofte breekt de staatssecretaris. Dat kan natuurlijk niet.
Wij weten dankzij het WRR-rapport wat de effecten van het bilateraal beleid in ontwikkelingslanden zijn. Dat is heel nuttig. De WRR heeft echter niet onderzocht wat de meerwaarde is of moet zijn van maatschappelijke organisaties of van multilaterale instellingen, terwijl ik daar ook nog erg geïnteresseerd in ben, zeker omdat voor multilaterale instellingen de bezuiniging veel minder groot is. Het bedrijfsleven is ook niet onderzocht, maar daaraan wordt de bijdrage vergroot. Het zijn allemaal «hulpkanalen», zoals het in het jargon heet, en allemaal hebben ze hun effect op ontwikkelingslanden. Ik roep mijn collega's ertoe op om samen met mij de effecten van die actoren te bezien om zo te komen tot een afweging over de wijze waarop ontwikkeling het beste gediend kan worden. Wij komen daarvoor met een motie.
Ik rond af. Bij ontwikkelingssamenwerking gaat het om de ontwikkelingslanden, inderdaad, en niet om onszelf rijker te maken en niet om de bonussen van de CEO's in de grote bedrijven. De bonussen op Wall Street dit jaar, in tijden van de economische crisis, zijn alleen al veel groter dan wat er wereldwijd aan ontwikkelingsgeld gegeven wordt. We doen het niet uit schuldgevoel. We doen het uit fatsoen, simpelweg fatsoen. We doen het vanuit het menselijk besef dat we het met elkaar moeten zien te rooien in deze wereld en dat het dan best eens goed is om elkaar een duwtje in de rug te geven, zodat een ander vervolgens op eigen kracht verder kan gaan. Er verandert veel in de wereld. Een hoop negatieve dingen worden al dan niet terecht toegeschreven aan de boze buitenwereld. We bereiken weinig op basis van angst en verdeeldheid. Wat dat betreft, staan we in Nederland op een kruising. De keuze is: gaan we met de rug naar elkaar en naar de wereld toe staan of gaan we samen de grote uitdaging van deze eeuw aan? Ik geloof dat duidelijk is waar de PvdA voor gekozen heeft.
De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie vindt het prettig dat niet alleen de staatssecretaris, maar ook de minister aanwezig is. Dat onderstreept het belang dat het kabinet hecht aan ontwikkelingssamenwerking als integraal onderdeel van het buitenlands beleid. De minister zit er ook niet voor niets. Ik heb een aantal vragen waar hij waarschijnlijk op in zal willen gaan.
Het zal niemand verbazen dat de toon en inhoud van mijn verhaal wat anders zijn dan die van mijn collega van de PvdA-fractie zojuist. Ik durfde dat in mijn voorbereiding op dit debat wel alvast op te schrijven! Wij zien het namelijk helemaal zitten met de geplande beleidswijzigingen. Prima werk van de minister en de staatssecretaris. Veel van de door de VVD al jaren gewenste hervormingen zijn nu gehonoreerd: meer focus op economische ontwikkeling en bedrijfsleven, een hardere lijn voor corrupte, ondemocratische en mensenrechten schendende regimes, en het durven maken van keuzes in wat we wel en niet doen.
Waar de VVD-fractie zich zorgen over maakt, zijn vooral punten die de hervorming van het beleid juist belemmeren. De begroting is, en dat is uitermate inflexibel, in het verleden voor langere periodes vastgelegd. Verplichtingen aan Europa, de Verenigde Naties en andere multilaterale kanalen drukken zwaar op de sturingsmogelijkheden. Tel daarbij op de nog net voor de hervormingen vastgestelde subsidie aan de hulpclubs en het beeld van de mammoettanker is compleet. Dat vindt de VVD-fractie jammer, want volgens haar had het sneller beter gekund met de effectieve ontwikkeling die we allen willen bereiken.
De VVD-fractie herkent duidelijke tekenen van een beter beleid en van een beter uitgangspunt. Zij herkent ook duidelijk de liberale visie op ontwikkelingssamenwerking in het nieuwe beleid. De effecten van ontwikkeling komen centraal te staan in plaats van onze bedoelingen. In het verleden waren er veel discussies over vraaggestuurde versus aanbodgestuurde hulp. Leuk, maar beide gaan voorbij aan het feit dat het vooral bedoelingengestuurd was. We maakten een lijst van wat er mis was in de wereld en we deden overal een beetje aan, vooral door met geld te schuiven en zonder al te veel realisme over onze eigen beperkingen.
Wij moeten als Nederland erkennen dat we niet alleen op de wereld zijn en gelukkig niet de enige zijn die landen helpen die ontwikkelingssamenwerking nodig hebben. We moeten durven kiezen. Niet alles doen wat we kunnen, maar vooral doen wat we heel goed kunnen: veiligheid en bedrijvigheid via water, landbouw en de rechtsstaat. De VVD-fractie wil verschuiven van een focus op wat we hier doen naar een focus op wat daar bereikt wordt. Nederland moet af van het op zijn kosten en sturing in stand houden van ledematen van de samenleving, zoals zorg en onderwijs, en toe naar het opbouwen van een ruggengraat van de samenleving, bedrijfsleven en economische ontwikkeling, om zelfredzaamheid te creëren. Daardoor ontwikkelt zich een systeem waarbij men zelf uit belastingopbrengsten zaken als zorg en onderwijs kan financieren. Daarnaast is dit de enige weg naar een democratische rechtsstaat. Alleen als een overheid financieel afhankelijk is van haar burgers, is er de noodzaak om die burgers iets te zeggen te geven. Ik hoor graag van de staatssecretaris in hoeverre hij deze visie deelt.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Zo kennen we de VVD weer. Arend Jan Boekestijn is al een tijdje weg, maar de geluiden zijn weer herkenbaar. Als wij maar de economische groei in ontwikkelingslanden stimuleren, gaan de armen vanzelf mee en kan de overheid ook wel de gezondheidszorg betalen. Heeft de heer Dijkhoff daar voorbeelden van? We hebben in Zuidoost-Azië namelijk gezien dat er economische tijgers zijn die grote economische groei doormaken, maar we zien tegelijkertijd dat juist ook in die landen de rijkdom niet verdeeld wordt. Ook in China leven nog heel veel mensen op het platteland die van die ene euro of die ene dollar moeten rondkomen. Hoe denkt de heer Dijkhoff de allerarmsten te bereiken met zijn economische groei?
De heer Dijkhoff (VVD): Ik dank mijn collega voor het compliment voor de consistentie in onze liberale visie. Ik sta graag in die traditie. Natuurlijk is het zo dat in een land dat zijn eigen sociale problematiek en sociale politiek moet vormgeven, verschil van mening kan bestaan over hoe wij waarderen dat daar herverdeling plaatsvindt. Herverdeling is sowieso niet de favoriete bezigheid van liberalen. Het betekent echter dat je een stabiele democratie moet hebben, waarbij de bevolking niet afhankelijk moet zijn van de overheid. Dat bereik je alleen als er een gezonde economische onafhankelijkheid is met een bepaald minimuminkomen onder de bevolking. Natuurlijk is het zo dat je in de moeilijkste tijden in het begin nog flankerend beleid nodig zult hebben op andere terreinen, bijvoorbeeld gezondheidszorg.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het zou fantastisch zijn als we in een ideale wereld leefden waarin niemand afhankelijk was van de overheid. Maar we weten dat zelfs in een van de rijkste landen ter wereld, Nederland, mensen afhankelijk zijn van de overheid en er een sociaal vangnet is. Laat staan dat we dat natuurlijk ook in Afrika moeten creëren, bijvoorbeeld voor de aidswezen, de gehandicapten et cetera. Heeft de VVD-fractie een visie om die meest kwetsbare groepen, kinderen, vrouwen, aidsslachtoffers, kansen op de arbeidsmarkt, kansen op een rechtvaardig en eerlijk leven te geven?
De heer Dijkhoff (VVD): Het vangnet dat we in Nederland hebben, is tot stand gekomen door onze eigen binnenlandse politiek. Nederland heeft geen buitenlandse donoren die zijn vangnet in stand houden. Je moet oppassen met al te veel ingrijpen, omdat je daarmee de noodzaak kunt verdringen dat een overheid zelf flankerend sociaal beleid voert en een vangnet creëert en dat je dat in stand houdt door buitenlanden waar je ook mee concurreert.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik corrigeer de heer Dijkhoff. Volgens mij heeft Nederland na de oorlog behoorlijke Marshallhulp gekregen. Ook na de watersnoodramp van 1953 heeft Nederland hulp gekregen uit het buitenland. Dat was juist het begin van ontwikkelingssamenwerking in Nederland.
De heer Dijkhoff (VVD): De noodhulp na de watersnoodramp was inderdaad noodhulp. Daar doet de VVD-fractie niets aan af. Daar staan wij ook garant voor. We vinden het prima dat daar niet op is gekort op de begroting. Het Marshallplan lijkt mij een mooi voorbeeld van het zoeken van gelijkwaardige partnerschappen en welbegrepen wederzijdse eigenbelangen langs de weg van de economische ontwikkeling, zoals wij die ook voorstaan.
De heer El Fassed (GroenLinks): Het belang van economische ontwikkeling staat voorop bij de VVD-fractie. Deelt zij de mening dat we niet terug moeten willen naar de jaren tachtig, waarin de focus lag op het eigen gewin van het Nederlands bedrijfsleven en niet gekeken werd naar de behoeftes in ontwikkelingslanden?
De heer Dijkhoff (VVD): Dat is een prachtig bruggetje naar het volgende stuk van mijn betoog.
Ik ga nu in op het Nederlands belang, dat meer op de voorgrond komt. Dat ondersteunt de VVD van harte. Er is in het land al veel over gezegd en dat was vooral veel onwaars. Gaan wij nu ontwikkelingssamenwerkingsgeld gebruiken om van ons bedrijfsleven een subsidiespons te maken? Nee, natuurlijk niet! Zo is ons bedrijfsleven ook niet groot geworden. Wie naar het gehele beleid van het kabinet kijkt, kan moeilijk volhouden dat het op een subsidiefabriek lijkt. Nederland is een democratie; de Nederlander kiest ons om voor hem op te komen. Elke euro die wij in zijn naam uitgeven, wordt door zijn belasting op zijn werk opgebracht. Ik zou mij als Nederlander behoorlijk bekocht voelen als het kabinet een beleid zou voeren dat niet in het belang van Nederland was! De tijd dat wij ons eigenbelang zagen als iets wat ten koste moet gaan van dat van anderen, ligt ver achter ons. Wij delen onze belangen met andere landen. Wij willen graag dat anderen uiteindelijk ook de welvaart en vrijheid kunnen genieten die wij hier genieten. Het Nederlands bedrijfsleven kan daarbij een mooie rol spelen. Het kan tegelijkertijd handel drijven, economische ontwikkeling op gang brengen en een investeringsspiraal op gang brengen in die landen. Het draagt zelf ook middelen, kennis en kunde bij. Het kan ook de waarden overdragen die de Nederlandse bedrijven hanteren. Dat ziet de VVD een stuk liever dan de overdracht van waarden van bijvoorbeeld Chinese bedrijven! De VVD hoort graag van de staatssecretaris hoe hij deze rol van het bedrijfsleven voor zich ziet. Ziet hij de komende jaren ruimte om deze rol iets groter te maken? Ook met de huidige stijging, waarop veel nadruk wordt gelegd, blijft deze rol immers beperkt tot een bescheiden 8%.
De heer El Fassed (GroenLinks): Deelt de heer Dijkhoff de mening dat er bij de economische ontwikkeling goed moet worden gekeken naar de kleine boeren en het mkb, in plaats van naar de grote multinationals?
De heer Dijkhoff (VVD): Ja, het mkb is in Nederland ook de ruggengraat van de economie. Dat zien wij in die landen ook voor ons.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Collega Dijkhoff sprak over waarden. Zijn dat de waarden die Shell hanteert in de Nigerdelta in Nigeria?
De heer Dijkhoff (VVD): Dat zijn bijvoorbeeld de waarden die bedrijven zoals Shell hanteren door voor hun personeel in Afrika gezondheidsprogramma's op te zetten en met lokaal personeel te werken. China laat bij ieder project mensen van de eigen bevolking overvliegen om in containerkampen als arbeiders te dienen.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Die gezondheidsprogramma's hebben zij ook wel nodig, want de milieuvervuiling is daar zo groot dat de gezondheidsrisico's onoverkomelijk zijn!
De heer Dijkhoff (VVD): Ik ga verder met de begrotingssteun. De welvaart en vrijheid waarover ik sprak, zijn niet mogelijk zonder een stevig fundament van een betrouwbare overheid en een solide rechtsstaat. Ook een vrije markt is een markt; daarvoor gelden regels. Eigendomsrechten moeten herkenbaar zijn en afdwingbaar bij een betrouwbare rechter. Toegang tot financiële structuren is nodig. De absolute basis is gelegen in stabiliteit en veiligheid. Helaas moeten wij constateren dat de overheid, het regime, te vaak eerder een hindernis is voor ontwikkeling dan een rots in de branding. In zulke situaties komen wij vaak in een moreel dilemma als wij begrotingssteun geven. Wij houden zo het regime kunstmatig sterker dan het is. Wij legitimeren het ook door er een band mee te hebben en het te belonen met geld: waarom zouden wij het anders ondersteunen, als wij het niet eens zouden zijn met wat zij doen? Zelfs voor sectorale begrotingssteun kunnen wij onze handen niet in onschuld wassen. Als er een onderdrukkend politieapparaat is, kun je niet zeggen: maar ons geld gaat naar onderwijs! Er is een grote kans dat het geld dat anders aan onderwijs gegeven was, nu doorgeschoven wordt naar de meer onderdrukkende delen van het regime. Ook als wij afluisterapparatuur indirect betalen, betalen wij eraan mee!
Veel erger nog is het verdringingseffect dat wij hebben op de eigen bevolking van een land. Hoe sterker de overheid afhankelijk is van haar eigen burgers, hoe meer de burgers te zeggen hebben en gerespecteerd worden. Nederland kent zo'n afhankelijkheidsrelatie. Wij hebben een solide overheid waarover de burger in alle vrijheid heerlijk overdreven kan klagen dat zij niet deugt. In ontwikkelingslanden is er vaak een onbetrouwbare overheid; er is alle reden om daarover te klagen, maar de vrijheid en onafhankelijkheid om dat te doen, ontbreken. Aan zo'n situatie mogen wij niet bijdragen. Volgens de VVD brengt het instrument van begrotingssteun dat risico in te hoge mate met zich, vooral omdat Nederland er altijd terughoudend mee is om de ontwikkelingsgelden in te zetten als drukmiddel, tenminste, waar het gaat om mensenrechten. Zoals ik inmiddels begrepen heb uit de berichten van WikiLeaks, waren wij daar iets makkelijker in als het om het weer gaat. Wij horen graag of de staatssecretaris deze visie deelt en of hij van plan is de komende jaren het instrument van begrotingssteun steeds verder uit te faseren in het Nederlands beleid.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Kan de ChristenUnie rekenen op steun van de VVD, als zij in tweede termijn een motie indient om de begrotingssteun c.q. sectorsteun aan Rwanda te stoppen? Heb ik dat goed begrepen?
De heer Dijkhoff (VVD): Ja.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb gelezen dat het kabinet van mening is dat geen begrotingssteun moet worden gegeven aan landen waar sprake is van corruptie, schending van mensenrechten of slecht bestuur. In de basisbrief zie ik daarvan niet zo veel terug; de fondsen van de Wereldbank stijgen zelfs. Wat vindt de heer Dijkhoff hiervan?
De heer Dijkhoff (VVD): Er is een korting op de bilaterale begrotingssteun; die steunen wij ook en die had van ons zelfs groter mogen zijn! Daarom heb ik gevraagd of de staatssecretaris van plan is dit verder uit te faseren de komende jaren. De stijging van de fondsen van de Wereldbank hangt heel erg samen met de inflexibiliteit en de gemaakte afspraken over het multilaterale kanaal. Dat is, heel toevallig, het volgende kopje van mijn verhaal.
Ik gaf net al aan dat de VVD baalt van de inflexibiliteit van de begroting. Dit hangt ook samen met het erg grote aandeel van de multilaterale kanalen. Hoewel de staatssecretaris terecht aangeeft dat menig ander land een hoger percentage van het ontwikkelingsbudget multilateraal inzet, brengt dit voor ons toch spanningen met zich. Nederland kiest voor een actief beleid voor ontwikkelingssamenwerking, met eigen keuzes, prioriteiten en waarden: niet met een zak geld je plicht afkopen, maar een eigen visie vormgeven. Er liggen echter enorme bedragen langdurig vast. Die zaken bijten elkaar. In sommige gevallen lijken wij minder efficiency en transparantie voor ons geld te krijgen dan wij zouden willen. Onze invloed op het beleid van de organisaties blijkt niet altijd even groot, mede omdat wij ons geld niet vaak gebruiken om die invloed af te dwingen.
Neem het EOF. Hoewel er hoop op verbetering is, is het toch voornamelijk een Europese pot voor begrotingssteun en is het in de uitvoering veel minder kritisch dan Nederland zou willen. Als wij een punt maken door om humanitaire redenen begrotingssteun te stoppen, maar Europa ons geld nog wel naar het betreffende land blijft sturen, schiet dat niet echt op! Hetzelfde geldt voor de begrotingssteun van de Wereldbank. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Wil hij zich vooral inzetten voor verbetering van de multilaterale kanalen, of is hij van mening dat wij een aandeel moeten afbouwen zodra er nieuwe verplichtingen moeten worden aangegaan? Wat vindt hij van de gedachte dat je beter een laag budget voor verplichtingen kunt hebben, dat je per begrotingsjaar incidenteel zelf opplust, dan een hoog budget dat, zoals nu, de begroting inflexibel maakt en gewenste hervormingen blokkeert?
De VVD is groot voorstander van modernisering van de ODA-criteria.
De heer Irrgang (SP): De heer Dijkhoff sprak over inflexibele bijdragen aan de Wereldbank en het EOF. Hij zei dat er begrotingssteun wordt gegeven waar wij eigenlijk niets voor voelen. Wij spreken nu over de begroting voor 2011. Er zijn wel degelijk mogelijkheden om de stijging van de bijdragen bij een daling van de begroting te beperken. Daarvoor heb ik een amendement ingediend. Wil de VVD hier serieus naar kijken? De heer Dijkhoff maakt bezwaar tegen het geven van begrotingssteun aan bepaalde landen. De Wereldbank verstrekt echter aan deze landen wel begrotingssteun, met het geld dat de staatssecretaris daarvoor op de begroting beschikbaar stelt. Ik neem aan dat de heer Dijkhoff dat ook vervelend vindt.
De heer Dijkhoff (VVD): Daar balen wij van, dat is correct. Mijn bijdrage zit een beetje tussen de vragen die tot nu toe gesteld zijn in. Ik hoop op verduidelijking door de staatssecretaris. Ik weet niet in hoeverre het mogelijk is om daaraan iets te doen. Als alternatieve bestedingen mogelijk zijn die de voorkeur van de VVD hebben, dan zijn wij zeker bereid daar serieus naar te kijken.
De heer Irrgang (SP): Een van de alternatieve bestedingen is de korting op het budget voor hiv/aidsbestrijding, die wij beiden – en velen met ons – ongedaan willen maken. De bijdragen van de Wereldbank zijn afgesproken op de IDA-13 Replenishment Meeting, de IDA-14 Replenishment Meeting en de IDA-15 Replenishment Meeting. De bijdrage van IDA-16 is nog niet verplicht; daarover spreekt het kabinet deze maand pas. De bijdragen van IDA-13, IDA-14 en IDA-15 kunnen worden doorgeschoven. Als er minder wordt gecommitteerd aan IDA-16, heb je daarmee een zorgvuldige dekking. Dat heb ik in een amendement voorgesteld. Voelt de VVD hier iets voor?
De heer Dijkhoff (VVD): Het is een complex verhaal, dat blijkt wel. In eerste instantie zijn wij erg benieuwd naar de toelichting van de staatssecretaris op de plannen. Mochten die mogelijkheden er inderdaad zijn, dan voelen wij er wel voor om daar serieus naar te kijken.
De heer Irrgang (SP): Als het mogelijk is om minder te committeren aan IDA-16 en de bijdragen van IDA-13, IDA-14 en IDA-15 door te schuiven naar latere jaren, dan is de VVD bereid om een amendement op dat punt te steunen. Heb ik dat goed begrepen?
De heer Dijkhoff (VVD): Als dat als dekking geldt voor een betere besteding en het ons beeld als solide internationale speler niet schaadt, zijn wij bereid tot steun.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik heb een vraag over de verschuiving die de VVD beoogt. Ik begrijp het zo dat de VVD minder geld aan de multilaterale kanalen wil uitgeven. Waar moet dat geld dan volgens de VVD binnen het gegeven budget liever naartoe gaan?
De heer Dijkhoff (VVD): In deze begroting is voor ons een matiging van de bezuiniging op hiv/aidsbestrijding de eerste prioriteit. Op de langere termijn zien wij natuurlijk graag een intensivering van het beleid gericht op de economische ontwikkeling en dergelijke programma's.
De VVD is er voorstander van, de geïntegreerde financiering en de ODA-criteria te moderniseren. Critici noemen dit vaak vervuiling, maar dit vinden wij een rare term. De VVD wil de zaken immers juist zuiver houden. Wij willen namelijk zuiver herkennen wat helpt en wat effectief is, ook als het militaire bedrijf daar een rol in speelt. Wij houden niet van valse moraliteiten die ontwikkeling door een groen pak per definitie als minder beschouwen dan ontwikkeling door een wit overhemd.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Kan collega Dijkhoff aangeven welke ontwikkelingsrelevantie het onder ODA plaatsen van de eerstelijnsopvang van asielzoekers in Nederland heeft?
De heer Dijkhoff (VVD): Die valt daar al onder. Het gaat hier dus niet om verruiming. Asielzoekers die in de eerstelijnsopvang terechtkomen en geen politieke vluchtelingen of oorlogsvluchtelingen zijn – hoewel het ook bij die gevallen voorkomt – hebben vaak economische motieven op grond van ontwikkelingsachterstanden.
Mevrouw Dikkers (PvdA): In dat geval pleit de VVD dus voor een intensivering van ontwikkelingssamenwerking, want dan komen ze tenminste niet hierheen.
De heer Dijkhoff (VVD): Daar zou je voor kunnen pleiten, maar de VVD pleit daar niet voor. Wij pleiten vooral voor een intensivering van de effecten van het huidige ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Dat is niet hetzelfde als daar meer geld aan uitgeven.
De heer Voordewind (ChristenUnie): In ditzelfde rijtje vallen natuurlijk ook enkele andere onderwerpen, zoals vredesmissies en het betalen van militairen voor veiligheidstaken onder ODA. Mij viel op dat ook de Wereldomroep daaronder valt. Het is zeer interessant dat de Wereldomroep betaald zou moeten worden uit het geld van de allerarmsten. Is de heer Dijkhoff het daarmee eens?
De heer Dijkhoff (VVD): De plannen voor de Wereldomroep staan in het regeerakkoord. Ik ben erg benieuwd naar de uitwerking van de minister en staatssecretaris van de wijze waarop concreet vormgegeven wordt aan het onderbrengen van de Wereldomroep onder de ODA-criteria. Voordat ik daar een oordeel over geef, krijg ik graag die uitwerking. Ik merk in dit verband wel op dat de Wereldomroep 90% van de tijd besteedt aan het stimuleren en verspreiden van het vrije woord in gebieden waar dat anderszins onmogelijk zou zijn. Dit heeft zeker een belangrijk effect bij het uitdragen van mensenrechten, het stimuleren van democratie en de fundamentele vrijheden.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is terecht dat de heer Dijkhoff dit zegt. Tot nu toe hebben wij de Wereldomroep daarom betaald met geld uit het Mensenrechtenfonds dat uit de pot van Buitenlandse Zaken kwam en niet uit de gelden voor ODA.
De heer Dijkhoff (VVD): Voor het antwoord op deze opmerking ga ik stiekem al een beetje verder met de rest van mijn verhaal. Ons devies is: wat helpt, dat telt. Het gaat er dus niet om waar iets voorheen onder viel. Een bijdrage aan ontwikkeling is ontwikkelingssamenwerking en mag van ons dus ook financieel daar meetellen.
Het is raar als het afschrijven van materieel dat heeft bijgedragen tot ontwikkeling niet meetelt en posters op stations in Nederland wel. Wie fan van geïntegreerd beleid is, is wel zo consequent als hij ook fan is van geïntegreerde financiering. De VVD waardeert het dan ook dat de minister en de staatssecretaris aangeven, zich in te spannen voor modernere en ruimere ODA-criteria. Zij stellen dat zij zich wel aan die criteria en de 0,7%-norm blijven houden, ook als wijziging niet lukt. Voor de VVD komt dat braafjes over. Een afspraak schend je niet; daar zijn wij het over eens. Wat is die afspraak echter waard als van de pakweg 34 partners niemand zich, op een handvol na, ooit aan die afspraak gehouden heeft? De VVD hoort graag de reactie van de minister en de staatssecretaris op dit punt en op deze niet alleen retorisch bedoelde vraag.
Ik kom nu op de medefinancieringsorganisaties (MFO's); de hulpclubs. In de volksmond worden deze vaak «goede doelen» genoemd. Helaas wordt het woordje «goed» meer dan ooit tevoren voorzien van een ironische ondertoon. Wat je er ook van vindt, hier werken betrokken mensen vol goede bedoelingen. Zij zijn bovendien strijdvaardig, zoals de afgelopen dagen wel bleek uit de actie genoeg=genoeg. Op twitter kwam het soms wat curieus over dat iedereen die aan die actie deelnam een verkeersbord met genoeg=genoeg op zijn foto had geplakt. Ik neem aan dat het «bord voor de kop-effect» onbedoeld was.
De slogan was «genoeg=genoeg». Eerlijk gezegd was dat precies wat ik dacht toen ik mij verdiepte in het Nederlandse veld van hulporganisaties. Het zijn er honderden. Dit is geen verzuiling, maar versnippering. De VVD vindt dat op zichzelf geen probleem, maar zet wel grote vraagtekens bij de manier waarop dit zou bijdragen aan de effectiviteit van ons ontwikkelingsbeleid. Het bestaansrecht van al die verschillende organisaties ligt weliswaar niet in de effectiviteit van de versnippering, maar zou liggen in de eigenstandige maatschappelijke positie. Al die organisaties hebben namelijk naar eigen zeggen ontzettend veel unieke achterban. De VVD wil dit best aannemen, maar vindt het dan logisch dat dit ook in de financiering terugkomt. Graag horen wij van de staatssecretaris hoe hij hiertegen aankijkt en welke gedachten hij heeft om hier praktisch vorm aan te geven. Uiteindelijk gaat het erom dat wij voor elke euro zo veel mogelijk bereiken en niet om welk logo er op het petje stond van degene die eraan bijdroeg. Wij gaan ervan uit dat er na MFS II, MFS III volgt of iets wat daarop lijkt, maar de VVD ziet daar graag een ander systeem. Bij MFS II hebben wij immers ervaren dat er te weinig politieke sturing mogelijk is. Veel zaken die nu meer prioriteit krijgen in het beleid, hebben via het MFS geen geld gekregen, overwegend op technische en bureaucratische gronden.
De VVD vindt bovendien dat het met behoorlijke grove steken gaat. Bij andere subsidiesystemen gaat het per project, maar hier worden doelen, projecten en organisaties vaak in één klap gesubsidieerd. Soms leidt dit zelfs ertoe dat via zo'n gefinancierde club websites opgericht worden die lijnrecht tegen het Nederlands buitenlands beleid ingaan. Laatst zagen wij een kleurrijk voorbeeld hiervan, namelijk The Electronic Intifada. De VVD is benieuwd naar de mening van de minister hierover. Wat vindt de staatssecretaris bovendien van de observatie over de grofmazige financiering? Hoe kijkt hij aan tegen een meer tender-gericht systeem, waarin de overheid zegt wat ze wil en organisaties van welke aard dan ook kunnen inschrijven op de uitvoering?
Wat ons in de basisbrief van de staatssecretaris wel enigszins verbaasde, was het loskoppelen van aidsbestrijding en SRGR.
De heer Irrgang (SP): Ik ga in op het voorlaatste punt. Als ik de verkiezingsuitslagen van de VVD zie, denk ik ook wel eens: genoeg is genoeg. Begrijp ik het goed dat de heer Dijkhoff na de korting op het MFS en de aanvullende korting in de nota van wijziging eigenlijk de stekker wil trekken uit het hele subsidiesysteem? Is dat wat de heer Dijkhoff bedoelde, toen hij pleitte voor een tender-achtig systeem?
De heer Dijkhoff (VVD): Nee, ik wil kijken op welke manier wij in de komende jaren een beter financieringssysteem kunnen maken voor die clubs, waarbij wij versnippering tegengaan en effectiviteit bevorderen. Wij moeten vooral bevorderen dat er gedaan wordt wat in de lijn ligt van de prioriteiten van het Nederlandse beleid. Als de organisaties daar heel erg goed op inspelen, goed samenwerken en zich richten op de economische ontwikkeling, kan dit betekenen dat zij per saldo meer geld krijgen, als zij zelf meer geld ophalen bij de Nederlander. Dat is een uitkomst.
De heer Irrgang (SP): Kan de heer Dijkhoff dit verduidelijken? Een andere financiering is immers iets anders dan minder financiering. Ik krijg de indruk dat de heer Dijkhoff vooral minder financiering bedoelt. Zie ik dit verkeerd?
De heer Dijkhoff (VVD): Die indruk is niet helemaal onterecht. De heer Irrgang heeft genoeg van de verkiezingsresultaten, maar ik kan daarvan en ook van de peilingen geen genoeg krijgen. Die resultaten zijn mede gebaseerd op een programma waarin wij pleiten voor een nog verdere reductie van ontwikkelingssamenwerking. Men zal mij dus niet snel horen zeggen dat de VVD daar per saldo meer geld voor uit wil trekken.
Ik was bij de basisbrief en wel bij de ontkoppeling van hiv/aidsbestrijding en SRGR in de prioriteit van het beleid. Voor de VVD zijn deze elementen onlosmakelijk met elkaar verbonden. De meeste organisaties die actief zijn op deze vlakken, zijn op beide vlakken actief en zien dit zelf ook als onlosmakelijk. De VVD wil dan ook graag uitleg van de staatssecretaris. Waarom heeft hij tot deze ontkoppeling besloten? Is hij eventueel bereid de zaken weer aan elkaar te koppelen? Dit heeft de voorkeur van de VVD.
Het bestrijden van hiv/aids is daarnaast voor de VVD meer dan alleen gezondheidszorg. Juist hierbij spelen bredere aspecten van de individuele vrijheid een rol, zoals de erkenning van vrouwenrechten en de acceptatie van homoseksualiteit. Naar mening van de VVD heeft Nederland op dat vlak een duidelijk toegevoegde waarde. Wij zijn daarom ook ongelukkig met de zware korting op het budget voor de bestrijding van hiv/aids. De VVD stelt het op prijs als de staatssecretaris aangeeft waarom hier zo veel op gekort is en of hij ruimte ziet om dit deels terug te draaien, bijvoorbeeld – ik doe maar een suggestie – ten koste van de uitgaven aan begrotingssteun.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Is de heer Dijkhoff dan ook bereid om terug te draaien dat de nationale aidscoalitie geld misloopt omdat zij niet in het MFS gekomen is?
De heer Dijkhoff (VVD): Als mevrouw Dikkers in dit kader met een amendement met een solide dekking komt, zullen wij daar serieus naar kijken. Zonder dekking en zonder dat het geld ergens anders vanaf gaat, is dit voor ons niet bespreekbaar.
In Nederland is er ook lokaal ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In het regeerakkoord staat duidelijk dat wij minder bestuurlijke drukte willen. Het principe «je gaat erover of niet», staat voorop en is letterlijk vermeld. Ook staat er duidelijk dat elke overheid zich moet beperken tot haar kerntaken. Voor de VVD is duidelijk dat de overheid op nationaal niveau over ontwikkelingssamenwerking gaat. Overheden op andere niveaus gaan daar dus niet over. Ontwikkelingshulpbeleid is niet voor gemeenten, provincies of waterschappen. Dat leidt soms tot ronduit absurde taferelen. Neem Hardenberg. Daar vraagt de gemeente aan campinghouders bij iedere boeking om een aparte bijdrage aan een speciaal potje voor ontwikkelingshulp. Ik weet niet wat die arme campinghouders hebben misdaan, maar het is daar beleid. Het zou de VVD een lief ding waard zijn als gemeenten, provincies en waterschappen stoppen met ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Wij hebben er alleen niet veel vertrouwen in dat dit spontaan gaat gebeuren. Wij zouden graag zien dat de taakverdeling door de regering helder wordt vastgesteld. Graag hoort de VVD op welke manier de minister en staatssecretaris dit principe uit het regeerakkoord op ontwikkelingssamenwerking willen toepassen om een einde te maken aan de stapeling van overheden die geld spenderen aan ontwikkelingshulp.
In het verlengde hiervan kennen wij de inmiddels beroemde verdubbelaar. Tegenwoordig is dit een standaardfenomeen bij hulpacties na rampen. Heel Nederland zet zich in. Giro 555 loopt vol. Dat is op zichzelf prima. Het kabinet verdubbelt vervolgens het opgehaalde bedrag. Ten eerste is het voor de VVD al wat curieus dat niet de behoefte aan middelen op grond van de omvang van de ramp maatstaf blijkt te zijn voor het hulpbedrag, maar de toevallige geefbereidheid van de Nederlander op dat moment. Wellicht heeft de staatssecretaris hier zelf ook gedachten bij en is hij van plan om dit anders te gaan doen. Ik hoor hem daar zo graag over.
Ten tweede vindt de VVD het al helemaal absurd dat wij op nationaal niveau ook de door andere overheden beschikbaar gestelde belastinggelden gaan verdubbelen. Het liefst zien wij natuurlijk dat dit probleem er niet is doordat provincies, waterschappen en gemeenten niet meer storten uit de kas. Het is perfect als burgemeesters, wethouders en raadsleden willen helpen. Ik zou zeggen: sta vroeg op, trek een geel vestje aan, roep de pers erbij en ga langs de deuren, maar ga liever niet gul doen uit de gemeentekas. Tot het zover is dat dit niet meer gebeurt, ziet de VVD op z'n minst graag dat gegeven belastinggeld bij een toekomstige verdubbeling en inzamelingsacties niet meer meetelt als basis voor verdubbeling op nationaal niveau en dat alleen het geld dat wordt gegeven door burgers en bedrijven daarvoor meetelt. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
De effectiviteit van beleid: ik neem aan dat niemand daartegen is. Het probleem is wel vaak hoe wij die effectiviteit meten, hoe wij die verbeteren door nieuw beleid en hoe wij inzicht krijgen in de effectiviteit zonder te vervallen in een enorme bureaucratie en rapportenfetisjisme. Uit de recente brief van de Rekenkamer bleek helder dat hier nog een wereld te winnen is. Te vaak weten wij niet of bereikt is wat wij wilden bereiken, of wat bereikt is wel kwam door de maatregelen die wij hebben genomen en of het gekost heeft wat wij gedacht hebben eraan uit te moeten geven. Daarnaast is meten moeilijk omdat wij niet geïsoleerd werken. Waar wij dingen doen, doen andere landen die ook. Wij kennen allemaal het schrikbeeld van die ene school die in vijf rapporten door vijf landen wordt geclaimd als een uiting van effectief beleid. Het lijkt de VVD dan ook logisch dat Nederland de effectiviteit niet geïsoleerd meet en meewerkt aan onafhankelijke internationale vergelijkende onderzoeken. Het vrijgeven van gegevens kan daarbij een ondersteuning zijn. De VVD hoort graag van de minister en/of staatssecretaris hoe zij tegen deze transparantie aankijken en op welke manier de effectiviteit van het beleid de komende jaren inzichtelijker kan worden gemaakt.
Dit laatste punt, inzicht in de effectiviteit, staat niet op zichzelf. Het is een voorwaarde om bij te kunnen dragen aan een echt duurzame ontwikkeling. Die begint met veiligheid, geborgd door een solide rechtsstaat. Die wordt op de voet gevolgd door een duurzame economische ontwikkeling om mensen uit de ellende te tillen en de stabiliteit en veiligheid te ondersteunen.
Onze welvaart en die van ontwikkelingslanden zijn geen communicerende vaten. Het een hoeft niet ten koste te gaan van het ander. Naar de mening van de VVD zijn een gelijkwaardige relatie en een gezamenlijke blik op groei de sleutel tot ontwikkeling. Dat is in het belang van de mensen daar en hier. Terecht richten zij zich op hun belang en richten wij ons op het belang van Nederland. Alleen als wij deze hand in hand kunnen laten gaan, krijgen wij een echt effectieve ontwikkeling en dat is wat de VVD wil.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Is er dan geen effectieve ontwikkeling als de belangen niet hand in hand gaan en wij aan de belangen van de ontwikkelingslanden de voorkeur geven?
De heer Dijkhoff (VVD): Mij lijkt het vooral zinnig om de tegemoetkoming aan de belangen van ontwikkelingslanden vorm te geven op een manier die de belangen van anderen, bijvoorbeeld Nederland, niet schaadt.
De heer Irrgang (SP): Mevrouw de voorzitter. De grote uitverkoop van de internationale solidariteit is begonnen. In de voorliggende begroting wordt zo'n 400 mln. bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking. Volgend jaar al wordt dat bedrag tot zo'n 900 mln. verdubbeld. Dat bedrag kan nog een stuk hoger komen te liggen als het deze regering lukt om ook vredesmissies als ontwikkelingssamenwerking te verkopen. Dan zal de bezuiniging nog enkele honderden miljoenen euro's meer bedragen.
Terwijl deze regering in Nederland duidelijk maakt dat bij de miljarden aan bezuinigingen niemand wordt gespaard, doet zij alsof het bezuinigen op mensen elders in de wereld zonder pijn is. Dat is niet zo.
Nederland geeft dit jaar zo'n 75 mln. aan het Global Fund to Fight Aids, voor de bestrijding van hiv en aids, malaria en tuberculose. Van de totale uitgaven van het Global Fund to Fight Aids gaat 61% naar de bestrijding van hiv en aids. Het merendeel daarvan gaat naar de verstrekking van goedkope aidsremmers. Een eerstelijns aidsremmende behandeling kost volgens Artsen Zonder Grenzen zo'n € 70 per jaar. Als de bijdrage aan het Global Fund to Fight Aids met 20% afneemt, zullen per jaar dus ruim 180 000 mensen geen toegang meer hebben tot aidsremmers. Voor hen wordt de gemakkelijke korting van CDA, VVD en PVV hier een doodsstrijd daar. Artsen Zonder Grenzen waarschuwde daar al voor na de Amerikaanse bezuiniging op goedkope aidsremmers voor Afrika. Het kabinet stelt in het antwoord op de schriftelijke vragen dat niemand de behandeling zal moeten stoppen, omdat het verwacht dat andere donors het overnemen. Uit het gesprek met de tweede vrouw van UNAIDS kon ik die conclusie in ieder geval niet trekken. Volgens mij staan op enkele uitzonderingen na overal in de wereld budgetten onder druk. Dan kan de conclusie volgens mij alleen maar zijn dat dit letterlijk tot doden gaat leiden.
Ik geef een ander voorbeeld. Nederland geeft jaarlijks 0,5 mld. uit om alle kinderen in ontwikkelingslanden naar school te kunnen laten gaan. Wereldwijd gaan zo'n 72 miljoen kinderen nog niet naar school. Om in 2015 ieder kind in de wereld naar school te laten gaan, is volgens Oxfam Novib en de Global Campaign for Education zo'n 16 mld. dollar nodig. Een vermindering van ons budget met 40 mln. betekent dat ruim 240 000 kinderen in 2015 niet naar school zullen gaan, terwijl zij zonder bezuinigingen wel naar school zouden zijn gegaan.
Deze twee voorbeelden hebben slechts betrekking op 10% van het totale ontwikkelingsbudget. Ze laten zien dat bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking niet zonder gevolgen zijn. Echte mensen van vlees en bloed worden er het slachtoffer van. En dan heb ik het nog niet gehad over het voorstel om internationale missies te verkopen als ontwikkelingshulp. Zolang wereldwijd tegenover $1 aan hulp voor onderwijs, eten en medicijnen nog altijd $12 voor de aankoop van wapentuig staat, moet je niet pleiten voor een verdere scheefgroei tussen ontwikkelingshulp en militaire uitgaven, zoals dit kabinet doet.
Gelukkig zijn hulporganisaties in Nederland ook zelf in het geweer gekomen tegen dit kabinet. Dat gebeurde ook vanochtend op het Plein. Genoeg is genoeg. Ook zij maken duidelijk wat de gevolgen zullen zijn van de politiek van deze regering. Ik doe een greep uit hun conclusies: «bezuiniging kabinet Rutte kost Ghanese ondernemers de kop», «gedwongen landonteigening in India gaat door na bezuiniging» en «kabinet Rutte stuurt duizenden Noord-Sudanese kinderen de school uit». Dit zijn slechts drie voorbeelden.
Wij hebben behalve nieuwe, slechte plannen ook twee nieuwe bewindspersonen, namelijk een minister en een staatssecretaris. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de vorige bewindspersoon voor ontwikkelingssamenwerking politiek gezien een stuk dichter bij ons stond. Hij was een goede minister. Het probleem was soms wel dat hij dat ook zelf heel erg vond, maar hij stond politiek gezien een stuk dichter bij ons.
Met deze staatssecretaris heb ik al van gedachten kunnen wisselen over ontwikkelingssamenwerking en ik vergelijk hem ook een beetje met de vorige bewindspersoon. U, staatssecretaris, hebt de prettige gewoonte om af en toe een vraag van de Kamer met «ja» of «nee» te beantwoorden. Dat gebeurt hier niet iedere dag. Ik hoop dat u van die prettige gewoonte niet snel verlost bent. Als je zo de cv's van de leden van het nieuwe kabinet leest, dan springt die van u er in positieve zin uit. U hebt namelijk duidelijk een grote betrokkenheid bij wereldwijde problemen. Ik heb ter voorbereiding van dit debat veel van uw columns gelezen. U leest, u schrijft. Voor zover ik een indruk van u heb gekregen, komt u mij ook voor als iemand die openstaat voor nieuwe ideeën. Oké, u hebt ook wel eens een forse scheve schaats gereden, maar wat stelt dat eigenlijk nog voor vergeleken met cv's van sommige leden van de Tweede Kamer? Als er iemand in dit kabinet is die zich niet aangesproken zou moeten voelen door dit kabinetsbeleid van forse bezuinigingen op internationale samenwerking, dan bent u het wel, staatssecretaris. Ik kan mij zo voorstellen dat u daar een bozige column in het NRC Handelsblad over zou schrijven. En toch bent u het die dit beleid gaat uitvoeren. Waarom? Dat moet toch ook u tegen de borst stuiten. Ik hoor daarop graag een reactie.
En, staatssecretaris, wat ik al helemaal niet begrijp, is dat u deze botte bijl in de internationale solidariteit presenteert als visie. U stelt te kiezen voor effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. En dat is iets wat mijn fractie aanspreekt. Maar daarna hebt u het opeens over het Nederlandse belang. Maar als we nu één ding weten uit vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking, dan is het toch dat eigenbelang vooropzetten niet leidt tot effectiever beleid, maar tot ineffectief beleid. Aanbodgestuurde hulp is niet effectief.
De brief van de staatssecretaris is op dit punt erg tegenstrijdig. Hij stelt daarin dat uit internationale publicaties blijkt dat Nederland tot de beste donorlanden ter wereld behoort en dat Nederland op het punt van de effectiviteit van zijn hulpinspanning een goede reputatie heeft. Maar tegelijkertijd streeft de staatssecretaris «een fundamentele herziening van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid» na. En we moeten ook effectiever zijn, lees ik. Maar het kon toch niet allebei waar zijn? We kunnen toch niet enerzijds één van de beste donorlanden van de wereld zijn en anderzijds constateren dat een fundamentele herziening noodzakelijk is? Dat klopt toch niet met elkaar? Ik hoor hierop graag een reactie.
De nieuwe regering laat met deze brief haar lelijke gezicht zien. Er wordt geredeneerd vanuit het belang van het Nederlandse bedrijfsleven. Op deze manier wordt vooral de subsidiepot van het Nederlandse bedrijfsleven gespekt. Maar waarom zou het bedrijfsleven de sleutel in handen hebben als dat allang op eigen kracht had kunnen investeren in Afrika, maar dat in de praktijk nauwelijks heeft gedaan? Als het werkelijk gaat om gedeelde, wederzijdse belangen, dan zou de armoede in de wereld toch al lang verdwenen zijn?
De staatssecretaris stelde in een interview op Radio 1 op 29 november het volgende. De tijd dat je Nederlandse bedrijven subsidie gaf om ergens actief te zijn, is voorbij. Daar worden bedrijven lui van. Dat is ook niet goed. Maar als we bedrijven kunnen helpen bij het bevorderen van economische groei, bij het opzetten van nieuwe bedrijfjes samen met mensen uit ontwikkelingslanden, waardoor die mensen zich ook ontwikkelen, ook wat gaan verdienen, dan is dat voor beide partijen goed.
Voorzitter. Wat bedoelt de staatssecretaris hier nu? Maakt hij er nu niet een woordspelletje van? Betekent subsidiëren hier niet hetzelfde als helpen? Dat zou immers op hetzelfde neerkomen. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Welke voorwaarden hanteert de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat wij met Nederlandse hulp niet vooral Nederlandse bedrijven gaan helpen in plaats van mensen die in armoede in het Zuiden leven?
Het succesvolle 3D-beleid wordt voortgezet, schrijft de staatssecretaris in zijn brief. Op 20 januari schreef hij echter in NRC Handelsblad het volgende over 3D-beleid. Afghanistan is een warboel, en een warboel van argumenten. Dat hangt onder meer samen met de wonderbaarlijke vondst van wat deskundigen noemen een 3D-beleid. Dat staat voor Defence, Development and Diplomacy, zo legt de staatssecretaris uit. De Amerikanen prezen Nederland onlangs nog om zijn 3D-beleid en willen er graag iets van overnemen. Maar hoe aardig, constructief en eigentijds het ook moge klinken, je kunt het ook vertalen met de term «hutspot»: alles door elkaar en zeer seizoensgebonden.
Even verderop schrijft de staatssecretaris in dezelfde column het volgende. De D van Development grenst daarmee aan overmoed en de D van Defence is op z'n zachtst gezegd kwestieus. Het klinkt goed, 3D, maar het is ook goochelen met argumenten. De ene achterban wordt over de streep getrokken met het opbouwargument – dat zal de Partij van de Arbeid dan misschien geweest zijn – de andere met de NAVO-alliantie en een derde met het «oorlog tegen het terrorisme»-argument. Alsof dit allemaal past! Het gegoochel met motieven ontmoet gegoochel met resultaat, aldus de column van 20 januari 2010.
In juli 2009 schreef Knapen 1.0 – laat ik het zo maar even noemen – in NRC Handelsblad dat de academische wereld van ontwikkelingseconomen de handen al vol heeft om überhaupt te begrijpen waarom het ene ontwikkelingsland maar niet vooruitkomt terwijl in het andere land de motor van ontwikkeling op een gegeven moment, en meestal pas na lange tijd, aanslaat. Ik hoop dat de staatssecretaris dat nog steeds vindt, want ik ben dat met hem eens. De WRR zegt iets vergelijkbaars: ontwikkelingstrajecten zijn bij uitstek land- en tijdspecifiek.
Het marktfundamentalisme van de Washington consensus dat er maar zo veel mogelijk geprivatiseerd en geliberaliseerd moet worden, heeft enorm veel schade aangericht met het promoten en opleggen van één ontwikkelingsmodel. Vandaar dat de SP ook niet meegaat in een nieuwe fixatie – en daar lijkt dit beleid wel op – op het bevorderen van economische groei en een concentratie op wat dan de productieve sectoren heet. Volgens de SP is dat een schijntegenstelling. Goed onderwijs legt de basis voor economische groei. Het stimuleren van de landbouw is ook armoedebestrijding. Het is ook een productieve sector, het is ook economische groei. En waarom is het ook armoedebestrijding? Omdat de meeste armen nu eenmaal op het platteland wonen. Een verbetering van de gezondheidszorg draagt ook via een verbetering van de gezondheid bij aan een verhoging van de arbeidsproductiviteit, en is daarmee eveneens een investering in de productieve sectoren. Er is daar geen tegenstelling.
Aidsbestrijding is daarom een bijzonder effectieve manier van ontwikkelingssamenwerking gebleken. Het aantal mensen dat wordt behandeld is verzevenvoudigd tot ruim 5 miljoen en de prijs van een jaar medicijnen tegen hiv en aids is gedaald van € 7 500 per jaar naar € 70 per jaar. Er zijn 200 000 kinderlevens gered en het aantal nieuwe hiv-infecties daalt jaarlijks met 300 000. Hoezo, ontwikkelingshulp is niet effectief! Er is op dit moment bijna geen groter succes te vertellen in de wereld. En zelfs de infectiegraad is nu aan het dalen, omdat de wereld erachter is gekomen dat behandeling ook leidt tot minder virulentie, dus daardoor minder verspreiding van de ziekte. Bezuinigen hierop is daarom oerdom. Mijn fractie zal samen met andere fracties proberen die bezuinigingen ongedaan te maken.
Begrotingssteun aan dubieuze regimes is vaak geen vorm van effectieve ontwikkelingssamenwerking. Vaak, niet altijd. Vorig jaar heeft mijn fractie hier bij de begrotingsbehandeling ook een punt van gemaakt. Toen ging het om landen als Rwanda, Burundi en Senegal. De staatssecretaris zegt hier nu, te willen gaan korten. Maar wij weten niet, ook niet na de beantwoording van de vragen, welke landen hij nu wil gaan korten. Uit de antwoorden op vragen over de begroting blijkt dat de regering niet langer van zins is om algemene begrotingssteun aan Burundi te geven. Gelukkig! Maar er staat nog wel voor ruim 2 mln. aan sectorale begrotingssteun, hoewel dit in andere staatjes dan weer niet lijkt te gebeuren. Dat is ons dus onduidelijk. Hoe zit dat? Is er nog steeds sprake van sectorale begrotingssteun en is dat in dit geval verstandig?
Van de begrotingssteun voor Senegal heeft mijn fractie vorig jaar ook een punt gemaakt. Tot onze verbazing lazen wij dat president Wade van Senegal recentelijk voor omgerekend 32 mln. een presidentieel vliegtuig heeft gekocht, dat voor kort eigendom was van de Franse president Sarkozy. Terecht noemde een belangrijk oppositielid de aankoop een misdaad tegen de Senegalezen. De regering lijkt van zins, zo lezen wij in ieder geval de antwoorden, om 9,5 mln. begrotingssteun voor Senegal uit te trekken. Ik hoor graag of dit klopt. Waarom lijkt het erop dat de staatssecretaris 23 mln. algemene begrotingssteun aan Burkina Faso geeft? Niet alleen is Blaise Compaoré, de president van Burkina Faso, de langst zittende dictator van West-Afrika, hij is op 25 november via een door hem zelf doorgevoerde grondwetswijziging voor de vierde keer «herkozen», in een verkiezing die door de oppositie massaal is geboycot wegens fraude.
Voorzitter. Ik was van plan om een aantal amendementen in te dienen over die begrotingssteun, maar de staatssecretaris kiest eigenlijk voor een begroting waarin onduidelijk is wat hij hier nu gaat doen. Hij boekt wel een korting in, maar hij zegt niet welke landen het betreft. Eigenlijk vind ik dat niet kunnen. Wij bespreken hier de begroting en wij moeten weten wat hij van plan is. Dus of hij geeft er alsnog duidelijkheid over, en dan wil ik graag weten hoe het zit met Rwanda, met de begrotingssteun voor de justitiesector, hoe het zit met Senegal en met Burkina Faso. Of ik ben geneigd om alsnog amendementen in te dienen. En dat kan dan ook budgettair neutraal. Dan is de strekking van die amendementen: u mag korten, maar in ieder geval geen begrotingssteun voor Rwanda, Senegal of een ander land. Hier zou eigenlijk in de beantwoording echt duidelijkheid over moeten komen.
In de begroting voor 2011 was 30 mln. gereserveerd voor draagvlaksubsidies. In de brief van 26 november schrijft de staatssecretaris dat de subsidiefaciliteit voor burgerschap en ontwikkelingssamenwerking wordt gekort met 5 mln. Uit de beantwoording op de vragen blijkt dat dit bedrag wordt gekort op zogenaamde maatschappelijke activiteiten, maar niet op het kennis- en adviescentrum: de NCDO nieuwe stijl. Omdat de SP het nut en de noodzaak van de NCDO in de nieuwe rol betwijfelt, en die ook in het verleden heeft betwijfeld, kunnen deze middelen wat haar betreft beter worden besteed aan bijvoorbeeld die effectieve vorm van hiv- en aidsbestrijding waar ik zo-even over sprak. Ik heb daar ook inmiddels al een amendement over ingediend.
Je zou het in deze tijden van rechtsrumoer over hulp bijna vergeten, maar ongeveer de helft van alle Nederlanders geeft gul aan allerlei acties of goede doelen. Ik denk dat daar ook heel veel kiezers van de VVD bij zitten. Ongeveer de helft van alle Nederlanders geeft behalve via zijn belastingafdracht daarbovenop ook nog eens gul aan allerlei acties of goede doelen. Zelfs de fractievoorzitter van de PVV zat in het belteam voor de goededoelenactie ten behoeve van Haïti. Dat was ook ooit de achterban van de VVD; zo zie je maar wat er gebeurt als je je achterban verwaarloost! Bij goede doelen gaat het echter niet alleen om hulp maar ook om fondsenwerving, ook voor allerlei goede doelen in Nederland zoals het onderzoek naar de bestrijding van kanker.
In Nederland bestaat een wirwar van keurmerken, gedragscodes en databanken voor goede doelen die in zichzelf ook weer onduidelijk zijn en iets anders meten. Je hebt in Nederland bijvoorbeeld het CBF-keurmerk, maar ook het Keurmerk Goede Doelen, het Keurmerk Goed Besteed en de Raad voor Financiële Betrouwbaarheid. Dan is er de gedragscode van het Instituut voor Sponsoring en Fondsenwerving, maar ook de gedragscode van het Nederlands Genootschap van Fondsenwervers en de gedragscode van de FIN, de Vereniging van Fondsen in Nederland. Tot slot is er de code-Wijffels. Behalve dat dit een hutspot van codes is, is het toezicht van deze keurmerken op de besteding niet goed en zijn de keurmerken bovendien niet onafhankelijk. Dat geldt in ieder geval voor het belangrijkste keurmerk, dat van het CBF. Het CBF benadrukt in zijn doelstelling dat het toezicht houdt in het belang van het publiek en in het belang van de fondsenwervers. Dat is tegenstrijdig: je kunt niet tegelijkertijd aan belangenbehartiging en controle van de sector doen.
Daarnaast is sprake van belangenverstrengeling tussen het CBF en de Vereniging Fondsenwervende Instellingen, de VFI, waarvan veel grote goede doelen lid zijn. Het CBF is namelijk voor een aanzienlijk deel afhankelijk van inkomsten die afkomstig zijn van de keurmerkhouders. Daarnaast heeft de VFI zitting in het bestuur van het CBF. Daardoor heeft de VFI veel invloed op het beleid en met name op de invulling van de toetsingscriteria op basis waarvan het CBF-keurmerk wordt verstrekt.
Er is geen toezichthouder in Nederland aanwezig die controleert of goede doelen effectief zijn in ontwikkelingslanden. Het CBF bijvoorbeeld zegt te controleren op bestedingen, maar controleert feitelijk alleen de boekhouding van de organisaties: men gaat niet ter plekke kijken bij projecten zelf. Het CBF-keurmerk zegt dus niets over of het geld is uitgegeven aan het doel waarvoor het is geworven of over de impact van de donaties. De onlangs gelanceerde Goede Doelen Monitor slaagt daar al een stuk beter in, maar heeft nog steeds als mankement dat wordt gebruikgemaakt van antwoorden van de organisaties zelf of er randvoorwaarden zijn die de effectiviteit positief beïnvloeden. In Engeland is dit toezicht op goede doelen een stuk beter en transparanter geregeld, via de zogenaamde charity commission. In Nederland is het toezicht op de goede doelen nog niet geregeld via een onafhankelijke toezichthouder vanuit de overheid. Dat zou een goed idee zijn, zowel voor de gulle gever die daardoor meer zekerheid krijgt dat zijn geld goed besteed wordt als voor goededoelenorganisaties die ook geen belang hebben bij deze zelfregulerende hutspot.
Eigenlijk bepleit de WRR ook iets soortgelijks. Die schrijft immers in zijn rapport, ik citeer: «Veel burgers, zo blijkt, raken steeds meer persoonlijk bij dit soort hulp betrokken en nemen zelf initiatieven. De rol van de overheid daarbij is beperkt. Ze kan faciliteren dat de betrokkenen erachter kunnen komen wat ze het beste kunnen doen en hoe ze dat aan kunnen pakken. De overheid kan bovendien proberen te voorkomen dat Afrika een speeltuin wordt van onverantwoord hobbyisme. Zo wordt in het Verenigd Koninkrijk inmiddels aan regelgeving gewerkt voor een gedragscode om misstanden in het Zuiden te voorkomen. Nederland zou zich daarbij aan kunnen sluiten of iets vergelijkbaars kunnen doen.» Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij bereid is om dit idee te onderzoeken. Ik overweeg daarover een motie in te dienen.
De voorzitter: Mijnheer Irrgang, kunt u kijken of u tot een afronding kunt komen? U bent inmiddels ver over uw tijd heen.
De heer Irrgang (SP): Ik kom in de buurt, voorzitter.
Overigens nog een laatste opmerking over de goede doelen. Het is de SP-fractie namelijk opgevallen dat de staatssecretaris op de websites nog steeds vermeld staat als lid van de raad van commissarissen van zowel de BankGiro Loterij als de Nationale Postcode Loterij, overigens net zoals minister Opstelten. Uiteraard heeft de SP-fractie wel even gekeken of zij zich wel hebben uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat is wel netjes gebeurd. Toch krijg ik graag een reactie of de website daar wel goed wordt beheerd, want het lijkt erop dat dit niet het geval is.
Het eigen evaluatiebureau van de Wereldbank constateert dat er qua armoedebestrijding weinig resultaten worden behaald door de Wereldbank. Het bureau onderzocht dat bijvoorbeeld de 18 mld. dollar die de Wereldbank tussen 1997 en 2008 aan de gezondheidssector spendeerde, ik citeer: «slechts zeer zelden echt succesvolle resultaten opleverde». De helft van de voedselprojecten van de Wereldbank zijn niet succesvol. Slechte scores constateerde het eigen evaluatiebureau van de Wereldbank ook op het gebied van gender, privatesectorontwikkeling en vooral klimaat. De financiering van fossiele brandstofprojecten door de Wereldbank is nog nooit zo hoog geweest als dit jaar: maar liefst 4,7 mld. dollar. De SP-fractie vindt het daarom onbegrijpelijk dat de uitgaven aan de Wereldbank-IDA stijgen van 56 mln. in 2010 naar 342 mln. in 2011. De bijdragen voor gezondheidsprogramma's van de Wereldbank die via de IDA lopen kunnen dus beter worden ingezet op een andere manier. Met de heer Dijkhoff heb ik hierover een interruptiedebatje gevoerd. Ik heb er ook een amendement over ingediend.
Tot slot wil het kabinet iets gaan doen aan belastinginning in ontwikkelingslanden. Dat is mooi en het is ook nodig. Daarnaast bestaan er evenwel verschillende en nog winstgevendere mogelijkheden om op Europees niveau en OESO-niveau iets te doen aan de miljarden die Afrika jaarlijks verliest als gevolg van belastingontduiking, -ontwijking, en -vrijstelling door Westerse multinationals. Zo bleek onlangs uit het Global Financial Integrity Report dat in de voorbije veertig jaar het Afrikaanse continent meer dan 850 mld. dollar aan inkomsten heeft misgelopen. Corruptie blijkt voor slechts 3% van het totale bedrag verantwoordelijk te zijn. Wij praten hier altijd veel over corruptie. Het overgrote deel van de misgelopen inkomsten, tot 65%, is toe te schrijven aan commerciële belastingontduiking, vooral via dumping door multinationale bedrijven. Het tegengaan van belastingontwijking moet rechtse partijen ook aanspreken want het vermindert immers de door hen zo vervloekte hulpafhankelijkheid. Uiteindelijk moet dat ook het doel zijn. Er is niks mooiers dan het overbodig maken van de hulp. Nederland is voorzitter van de OECD Informal Task Force on Tax and Development, met daarin overheden uit OESO-landen en ontwikkelingslanden, non-gouvernementele organisaties, internationale instellingen en internationaal bedrijfsleven. Deze taskforce zal vanaf begin 2011 werken aan concrete en voor ontwikkelingslanden bruikbare voorstellen op het gebied van uitwisseling van informatie, transfer pricing, country by country reporting en capaciteitsversterking. Het probleem met de bestaande richtlijnen op dit gebied, bijvoorbeeld de Europese richtlijn 2004/109/EC oftewel de transparantierichtlijn, is dat hierin de verplichting ontbreekt om informatie op te nemen over geldstromen die van land tot land lopen. Het gebeurt nu alleen op vrijwillige basis en is alleen van toepassing op de extractive industries. Wij vragen de regering daarom zich in EU-verband in te zetten voor een aanscherping van de transparantierichtlijn voor Europese multinationale ondernemingen door multinationale ondernemingen te verplichten informatie publiek te maken over geldstromen van land naar land en over belastingafdrachten per land, de zogenaamde country by country reporting. In de VS is onlangs, op 15 juli, een dergelijke wet aangenomen voor de extractive industries en president Obama heeft andere landen opgeroepen om hierin samen op te trekken. Ik krijg hierop graag een reactie van het kabinet. Het zijn dit soort initiatieven die hulp uiteindelijk overbodig maken. Die verdienen alle steun, maar korten op hulp kan pas op het moment dat daar echt de ruimte voor is. Dat is op dit moment niet het geval.
Mevrouw Hachchi (D66): De heer Irrgang zei even tussen neus en lippen door dat de NCDO wat zijn fractie betreft kan worden opgeheven. Ik hoor graag de argumenten daarvoor.
De heer Irrgang (SP): De SP vindt dat hulp zo effectief mogelijk moet worden ingezet. Allerlei nieuwe instituten creëren waar een beetje wordt nagedacht, terwijl er internationaal gezien stapels rapporten beschikbaar zijn over de effectiviteit van hulp, lijkt ons geen effectieve besteding van hulp. Dat is gewoon het in het leven roepen van een nieuw instituut in Nederland. Overigens willen wij het niet afschaffen, maar het budget verlagen van 11 mln. naar 1 mln. Er blijft dan dus nog een heel klein instituutje over.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Het zijn financieel moeilijke tijden. Overal moet worden bezuinigd. Het stemt de CDA-fractie tevreden dat de regering vasthoudt aan de internationale afspraak van besteding van 0,7% van het bruto nationaal product aan ontwikkelingssamenwerking, conform de internationaal vastgestelde criteria. Wij vinden dat de gevolgen van de financieel-economische crisis niet moeten worden afgewenteld op degenen die er het minst schuld aan hebben. Het is hoog tijd dat ontwikkelingssamenwerking werkelijk wordt gemoderniseerd; niet omdat in het verleden alles of veel fout ging, maar omdat het tijdperk van de Noord-Zuidhulprelatie aflopende is en dat van de mondialisering, met gedeelde en dus ook eigen belangen, ingetreden is.
Dat betekent dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt. De CDA-fractie heeft haar visie daarop vorig jaar neergelegd in de notitie «Van hulp naar investeren». Het gaat om investeren in mensen en samenlevingen. Dat betekent: meer inzetten op coherentie van beleid, meer focus op waar Nederland het verschil kan maken, en oog hebben voor de grote vragen van vandaag: schaarste op het gebied van voedsel, water en energie. Daarbij hoort natuurlijk duurzaamheid, want als wij nu niet inzetten op duurzaam en milieubewust beleid, zijn alle inspanningen weggegooid geld.
De voorzitter: Er is nu al een serie vragen aan u.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is te prijzen dat het percentage van 0,7 gehandhaafd wordt. De voortekenen waren nog slechter met de VVD en de PVV in een kabinet. De ChristenUnie zou het liever op 0,8% hebben gehouden, zoals het vorige kabinet heeft gedaan. De vraag is echter wat er nog meer kan volgen wat betreft de vervuiling van het ODA-budget. In de vorige periode zijn mevrouw Ferrier en ik gezamenlijk opgetrokken om juist die vervuiling tegen te gaan. In de beleidsbrief en in het regeerakkoord wordt nu toch weer een aantal vervuilingen genoemd: de EKI's waarvoor wij gezamenlijk zijn opgetrokken, de vredesmissies, de Wereldomroep en internationaal klimaatbeleid gaan onder de 0,7% vallen. CDA-minister De Jager sprak op het CDA-congres heel mooie woorden. Hij zei namelijk dat er niet gerommeld moest worden en dat de criteria niet moesten worden opgerekt. Onderschrijft mevrouw Ferrier die woorden van haar eigen minister?
Mevrouw Ferrier (CDA): Uiteraard onderschrijf ik die. Ten aanzien van de vervuiling van het budget wijs ik erop dat er in het regeerakkoord nadrukkelijk staat dat het bespreken van datgene wat onder de ODA-criteria valt, natuurlijk moet doorgaan. Inderdaad, de heer Voordewind en ik zijn in het verleden samen opgetrokken. Wij hebben vragen gesteld over het schuiven van EKI onder ODA. Het is goed om daarover voortdurend te blijven praten. Ik vind het belangrijk dat heel duidelijk is gesteld dat iets pas onder ODA kan worden geschoven als de internationale gemeenschap het daarmee eens is. Wat betreft de Wereldomroep: het is mijn overtuiging dat de Wereldomroep niet uit ontwikkelingsgeld betaald moet worden, zoals dat in het verleden ook niet is gebeurd. Wat dat betreft zou ik tegen de heer Voordewind willen zeggen: weest u rustig. Het is goed dat in OESO-verband dit soort zaken voortdurend besproken wordt. Er gebeurt immers veel in de wereld. Pas als de gehele OESO hierachter staat, kan het Nederlandse beleid daarop inzetten. Wat de CDA-fractie betreft dus: geen vervuiling van het OS-budget.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben de rust zelve, maar ik word wel onrustig als ik deze teksten hoor. Als wij goed naar mevrouw Ferrier luisteren horen wij haar zeggen: natuurlijk zullen wij de criteria van ODA hanteren, maar wij zullen ook onze uiterste best doen om die criteria juist op te rekken, zoals in het regeerakkoord staat. Dat hebben wij in het vorige kabinet gemeenschappelijk altijd als vervuiling bestempeld. Ook de EKI's hebben wij zo bestempeld. Nu wordt er nog een rij aan toegevoegd, bijvoorbeeld de vredesmissies. Dat kan oplopen tot misschien 100 mln. Laat ik meteen dit gezegd hebben: als er een nieuwe missie komt in Afghanistan, zullen wij niet accepteren dat deze onder ODA gaat vallen. Ik mag toch hopen dat het CDA dezelfde inzet zal hebben: geen verdere oprekking van de criteria. Is mevrouw Ferrier het daarover met mij eens?
Mevrouw Ferrier (CDA): De heer Voordewind doet alsof iets al staand beleid is als je er alleen over praat. Het is naar mijn mening heel goed om dit in OESO-verband aan de orde te stellen. Pas als de OESO het hiermee eens is, wordt het beleid. Praten over iets is naar mijn stellige overtuiging niet het oprekken van criteria maar het aan de orde stellen daarvan. Nogmaals, dat kan niet vaak genoeg gebeuren.
De voorzitter: Laatste vraag, mijnheer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Praten is altijd goed. Het gaat echter om de inzet van het kabinet, de inzet van mevrouw Ferrier en de inzet van de CDA-fractie. De inzet is om de criteria op te rekken, waarbij er een aantal onderdelen onder geschoven zou moeten worden. Daarvoor gaat het kabinet zijn best doen. Dat noem ik nog steeds «vervuiling». Ik hoop dat mevrouw Ferrier dezelfde is als degene met wie ik een halfjaar geleden heb samengewerkt.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben precies dezelfde, laat daar geen twijfel over bestaan. Ik ben het niet met de heer Voordewind eens dat het vervuiling is als je iets ter discussie stelt. Ik blijf zeggen dat het goed is om in de internationale gemeenschap te bekijken wat wij onder Official Development Assistance schuiven. Dat kunnen wat de CDA-fractie betreft geen vredesmissies zijn. Daar zijn wij altijd heel duidelijk in geweest. Je kunt echter wel bekijken – dat is ook de afgelopen jaren beleid geweest – of er bepaalde zaken zijn die volgens de internationale gemeenschap zo duidelijk ontwikkelingsgerelateerd zijn dat die eronder kunnen vallen. Wat mij betreft, stel je ook zaken als de EKI opnieuw ter discussie. Die gesprekken moeten worden gevoerd. Ik zou dan ook zeggen: blijft u vooral rustig, mijnheer Voordewind, ik ben precies dezelfde en er wordt hier niets opgerekt zolang de OESO-gemeenschap het daarmee niet eens is.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik hoop dat mevrouw Ferrier echt nog steeds dezelfde is. Vorig jaar pleitte zij namelijk nog voor additionaliteit van klimaatfinanciering. In de begroting zien wij nu echter dat deze onder het OS-beleid valt. Ik ken mevrouw Ferrier goed als het gaat om rentmeesterschap en om duurzaamheid, waarover zij zonet sprak. Die additionaliteit is zij echter kwijt. Ik denk dus dat zij hier zit te draaien en dat betreur ik een beetje. Daarnaast stel ik een vraag over de coherentie waarover mevrouw Ferrier sprak. Coherentie is natuurlijk heel belangrijk, niet alleen in Nederland maar ook in het buitenland. Gaat mevrouw Ferrier samen met mij aan de slag om het landbouwbeleid te hervormen of om de belastingontduiking aan te pakken?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben dezelfde en ik draai niet. Ik zit hier heel rustig op mijn stoel. Ik begon met te zeggen dat het financieel moeilijke tijden zijn. Natuurlijk had ik veel liever gehad dat de 500 mln. voor het klimaatbeleid additioneel was gebleven. Dat is niet gebeurd. Tegelijkertijd is dit voor mij echt het moment waarop wij moeten moderniseren en scherpe keuzes moeten maken. Daarbij wil ik erop wijzen dat het niet altijd een kwestie van geld is, maar ook een kwestie van slimme keuzes maken. Daar kom ik in de rest van mijn inbreng op terug, evenals op het punt van de duurzaamheid en het zo belangrijke punt van coherentie van beleid. Misschien wil de heer El Fassed dus nog even wachten op het antwoord op zijn vragen.
Mevrouw Dikkers (PvdA): De uitspraak dat «OESO» geen vervuiling is, blijft mij een beetje bevreemden. Je mag er wel over praten, zei mevrouw Ferrier. Pas als iedereen het erover eens is, wordt het een oprekking en dan wordt het vervuiling. Blijkbaar is het mevrouw Ferrier het dus met ons eens dat je het gaat vervuilen als je het oprekt. Wij zouden daarvan een groot tegenstander zijn. Als je in OESO-verband gaat praten over de oprekking van de criteria, bevind je je toch al op een glijdende schaal? Dat kan mevrouw Ferrier toch niet met mij oneens zijn?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben dat wel met mevrouw Dikkers oneens. Ik vind het ontzettend belangrijk dat wij dit bekijken in de context van onze sterk veranderde wereld. Ik had het daarover zonet al: het gaat niet meer om Noord-Zuidhulprelaties maar het gaat om mondialiseringsvraagstukken, om veiligheid. Ik vind het juist heel erg goed dat er in OESO-verband wordt bekeken hoe wij daarop op een coherente en effectieve manier kunnen inzetten. Dat is helemaal geen glijdende schaal. Nogmaals – ik ben er altijd duidelijk over geweest – ik ben niet blij met alles wat OESO/DAC besluit en ik ben niet blij met EKI onder ontwikkelingssamenwerking; maar het is nu eenmaal zo. Wat ik belangrijk vind is dat Nederland nauwe aansluiting heeft bij de internationale gemeenschap en zich houdt aan de internationale standaarden. Ik ben ervan overtuigd dat die niet lichtzinnig tot stand komen.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik ben ervan overtuigd dat mevrouw Ferrier niet is veranderd. De samenstelling van het kabinet is echter wel veranderd. Dat heeft natuurlijk ook gevolgen voor de inzet op ontwikkelingssamenwerking. Dat is logisch. Mijn vraag is dan wat voor de CDA-fractie wenselijk is als verruiming binnen de OESO en wat de CDA-fractie eigenlijk niet wil maar waarvan zij zegt dat zij het te slikken zal hebben als dat er in OESO-verband uit zou komen.
Mevrouw Ferrier (CDA): Het kabinet is veranderd, maar de CDA-standpunten die in de afgelopen anderhalf jaar in drie rapporten zijn vastgelegd, zijn niet veranderd. De CDA-fractie staat voor dat beleid. Dat beleid houdt in dat wij het belangrijk vinden dat er in internationaal verband ook gekeken wordt naar wat er bij deze tijd past. Inderdaad, ik ben er altijd duidelijk over geweest, ook in de samenwerking met de heer Van der Staaij, dat er volgens de internationale standaarden bepaalde zaken onder ODA vallen waarvan ik niet direct de link met armoedebestrijding zie. Ik vind het echter belangrijker dat de internationale gemeenschap deze zaken zo heeft afgesproken. Ik steun de wens van dit kabinet om deze zaken in de mondialiserende wereld opnieuw aan de orde te stellen. Ik heb gezegd dat voor de CDA-fractie vredesmissies als geheel niet onder ontwikkelingssamenwerking vallen. Maar je kunt natuurlijk wel bezien, bijvoorbeeld in de 3D-benadering, welke onderdelen van beleid die leiden tot armoedevermindering – want daar gaat het uiteindelijk om – betaald kunnen worden in samenwerking met Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. Ik kom er straks op terug, als ik spreek over meer coherent beleid. Ik blijf zeggen dat het vandaag de dag gaat om modernisering, om scherpe keuzes gericht op effectiviteit.
Voorzitter. De CDA-fractie heeft waardering voor de keuzes die het kabinet maakt. Inzet op thema's, voedselzekerheid en water; daarbij kan Nederland het verschil maken. De CDA-fractie herkent zich ook in een duidelijke opstelling van het kabinet om de focus voor het behalen van de millenniumdoelstellingen niet los te laten. Er valt daarbij nog winst te behalen. Ook herkent de CDA-fractie zich in de keus voor fragiele staten zoals Sudan. Juist met het begeleiden van delicate democratiseringsprocessen in zulke landen heeft Nederland wereldwijd erkenning verworven.
Ook de scherpe keuze voor SRGR onderschrijft de CDA-fractie. Niet voor niets heeft het Nederlandse parlement begin dit jaar besloten het Meerpartijeninitiatief hiv/aids uit te breiden met dit onderwerp. Beide onderwerpen zijn namelijk nauw met elkaar verbonden en moeten in samenhang bezien worden. Tot zover hulde.
De CDA-fractie heeft ook kritiek op en vragen over de beleidsvoorstellen, om te beginnen over de knip tussen hiv/aids en SRGR. Intensivering op SRGR en drastische kortingen op hiv/aidsbestrijding gaan niet samen. Wat is de visie daarachter? Kan de pijn niet beter verdeeld worden? Nu korten op het hiv/aidsbeleid zou juist dat wat er de afgelopen decennia bereikt is, met name dankzij de inzet van Nederland, tenietdoen. Juist nu het beter gaat, moeten we doorzetten. Mijn fractie komt samen met de VVD-fractie met een amendement op dit punt.
Ik kom te spreken over het maatschappelijk middenveld. Voor het nieuwe stelsel voor medefinanciering, MFS II, zijn per 1 november jongstleden kortingen aangekondigd. Mijn fractie heeft er grote moeite mee dat er naast die kortingen nog een korting van 12,5% overheen komt. Dat betekent dat de komende jaren steeds 50 mln. minder beschikbaar zal zijn voor het medefinancieringskanaal. Dat is de bijl aan de wortel van deze organisaties. De CDA-fractie steunt de visie van het kabinet dat deze organisaties hun wortels in de samenleving moeten hervinden. Dat mag echter geen excuus zijn om ze maximaal en onevenredig veel te korten. Het kabinet heeft zelf het belang aangegeven van deze organisaties: om juist daar te zijn waar de overheid niet aanwezig kan of wil zijn. Hoe passen deze organisaties in de nieuwe visie van het kabinet? Welke plek krijgt daarin het kenniscentrum Maatschappelijk middenveld waar het vorige kabinet de eerste stappen toe wilde zetten? Hoe is het kabinet op basis van de neergelegde visie gekomen tot de korting? Welke mogelijkheden ziet het kabinet om op dit punt echt de pijn te verzachten? Het zijn juist de grotere organisaties die het zwaarst getroffen worden. Kan de staatssecretaris nagaan of gelden die volgend jaar vrijkomen, bijvoorbeeld als we bilaterale relaties gaan afbouwen, als eerste bestemming het medefinancieringskanaal zouden kunnen krijgen? We horen graag welke mogelijkheden de staatssecretaris ziet.
Zoals gezegd zijn we het eens met het idee dat de medefinancieringsorganisaties hun wortels moeten hervinden, maar dan moet de overheid ook ruimte bieden. De bergen papier die moesten worden ingevuld om aan de aanvraag van MFS II te voldoen, staan volkomen haaks op de ambitie van het kabinet om de administratieve lasten te verlagen. Graag een bevestiging dat de ambitieuze doelstelling op het gebied van vermindering van administratieve lasten, ook geldt voor het medefinancieringskanaal.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben wel wat gerustgesteld op dit punt door mevrouw Ferrier. Zij zegt namelijk niet te accepteren dat het kabinet, naast de 75 mln. die al in de lucht hing en die ook doorgaan, nog een keer 50 mln. gaat bezuinigen op MFS II. Dat is zeer te prijzen, hoewel mijn fractie al geen steun zou geven aan die korting van 75 mln. De heer Van der Staaij en ondergetekende komen met een amendement om de bezuiniging van 50 mln. ongedaan te maken. Hoe kijkt mevrouw Ferrier daar tegenaan?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik wil eerst horen wat de suggesties zijn van de staatssecretaris om de pijn op dit gebied te verzachten.
De heer Van der Staaij (SGP): Mevrouw Ferrier spreekt gelukkig stevige taal. «Een onevenredige korting», heb ik genoteerd, en: «de bijl aan de wortel van het MFS». Dat is nogal wat. Mag ik dan ervan uitgaan dat zij dus ook een maximale inspanning wil plegen om dat ongedaan te maken, om maximaal te zoeken in potjes? Dat zal best lastig zijn. Europees Ontwikkelingsfonds, kan het wel of niet? Of bij de IDA/Wereldbank? Gaat mevrouw Ferrier mee op de zoektocht om een dekking te vinden voor het ongedaan maken van de korting van 50 mln.?
Mevrouw Ferrier (CDA): Zolang ik nog niet gehoord heb wat de voorstellen van de staatssecretaris zijn, waar ik zo klemmend om gevraagd heb, ga ik niet zoeken in potjes. Ik wil eerst horen wat de staatssecretaris zegt.
De heer Van der Staaij (SGP): Dat begrijp ik nog niet helemaal. Het kabinet zegt heel duidelijk klip-en-klaar: 50 mln. korting. U zegt dat dit onevenredig is en de bijl aan de wortel van het MFS. Dan is het toch logisch dat u met ons gaat bekijken of we die korting ongedaan kunnen maken en dat we daarvoor alles uit de kast halen?
Mevrouw Ferrier (CDA): In mijn logica is de volgorde zo, dat ik in dit debat aan het kabinet voorleg dat de CDA-Tweede Kamerfractie hier grote moeite mee heeft en dat ik eerst wil horen van het kabinet wat het daarmee gaat doen. Daarna kijk ik verder.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Mevrouw Ferrier trof mij door te zeggen dat de ontwikkelingsorganisaties hun banden met de Nederlandse samenleving moeten herstellen. Ik kan mij niet herinneren dat die banden verbroken zijn. Misschien kan zij dat nader toelichten.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik hecht eraan dat het maatschappelijk middenveld echt geworteld is in de samenleving en dat is zo. Ik heb grote zorgen gehad over het beleid van de vorige bewindspersoon die over Ontwikkelingssamenwerking ging. Onder zijn beleid vreesde ik echt een verstatelijking van het medefinancieringskanaal. Voor het CDA is juist de authentieke kracht van het medefinancieringskanaal de geworteldheid in de samenleving. Die is er nog en die moet blijven. Vandaar dat ik het ermee eens ben dat het kabinet zegt dat daar een grote kracht van het medefinancieringskanaal zit. Daarom hecht mijn fractie ook zo aan die directe contacten van maatschappelijk middenveld tot maatschappelijk middenveld. Die mogen echt niet verstatelijkt worden. Ik ben dus blij met het verhaal van dit kabinet, dat zegt dat het gaat om de wortels van het maatschappelijk middenveld. Het is geen onderdienst van het ministerie.
Mevrouw Dikkers (PvdA): «I'm still confused, but at a higher level», zeggen de Britten dan zo mooi als ze het nog niet helemaal begrepen hebben. Ik dacht dat de meerwaarde van het maatschappelijk middenveld er vooral in gelegen was dat het dingen doet die de overheid niet kan doen. Hun meerwaarde zit niet zozeer in wat ze uit de charimarkt kunnen halen. Mooie organisaties, zoals AFEW, een organisatie die zich inzet voor «harm reduction»-programma's in ontwikkelingslanden, waarvoor het lastig is om de Nederlandse burger uit te leggen dat als hij geld geeft, zij ervoor zorgen dat er schone naalden voor drugsgebruikers beschikbaar komen, worden wegbezuinigd. Daar zal de CDA-fractie het toch niet mee eens zijn?
Mevrouw Ferrier (CDA): Wat wij zien in het beleid is dat juist organisaties, met name kleine organisaties waar mevrouw Dikkers op wijst, behoorlijk groeien in hun budget. Het is dus een kwestie van keuzes maken. Daar hebben we nu allemaal mee te maken. Ik zeg nogmaals: ik deel de zorgen over de extra korting op het medefinancieringskanaal. Tegelijkertijd zeg ik: dit zijn organisaties die hun wortels hebben in het maatschappelijk middenveld. Dat moet ook financieel blijken. Dat vind ik heel belangrijk. Ik vind het helemaal niet verkeerd dat deze organisaties, ook de organisatie die net werd genoemd, eens verder kijken in plaats van slechts afhankelijk te zijn van subsidies. Er zijn Europese mogelijkheden; er zijn samenwerkingsmogelijkheden. Zoals de Britten zeggen: never waste a good crisis! Ja, ik ga ook in het Engels praten!
De heer Irrgang (SP): Mevrouw Ferrier kondigde aan dat zij een amendement over hiv/aids wil indienen. Kan zij daar iets meer over vertellen? Hoe wordt dat gedekt? Om welk bedrag gaat het? Wanneer wordt het amendement ingediend? Dan kan het onderdeel uitmaken van de beraadslaging vandaag.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik zoek de dekking op verschillende plekken. Daarover kan ik helaas nog geen volledige duidelijkheid geven, want ik ben nog steeds zoekende. Het lastige is dat het overal pijn doet. Als je ergens geld vandaan haalt, doet het op die plek pijn. Ik ben er nog niet helemaal uit. Samen met collega Dijkhoff kijk ik hoe wij dit goed kunnen doen. Ik zeg toe dat het amendement op tafel zal liggen ruim voordat wij over de amendementen stemmen.
De heer Irrgang (SP): Zo ken ik er nog wel een paar! Tien minuten voor de stemming is zeker «ruim op tijd» voor de CDA-fractie?
Mevrouw Ferrier (CDA): Nee, u kent mij langer dan vandaag. Het wordt niet tien minuten voor de stemmingen; ik probeer het vandaag af te krijgen.
De heer Irrgang (SP): Kunt u al wel aangeven om welk bedrag het gaat?
Mevrouw Ferrier (CDA): Nee.
De voorzitter: Ik stel voor dat mevrouw Ferrier haar betoog vervolgt. Zij gaat zelf over het tijdstip van indiening van haar amendement.
Mevrouw Ferrier (CDA): Als je keuzes maakt, worden sommige beleidsonderdelen een posterioriteit. Dat begrijpt mijn fractie. Een voorbeeld hiervan is het basisonderwijs. Het is van belang dat wat wij bereikt hebben, niet verloren gaat en dat wij niet alles van de ene op de andere dag uit onze handen laten vallen. Dat kan alleen als er op het niveau van donoren, om te beginnen op het niveau van de EU, afspraken worden gemaakt en er een taakverdeling komt. Wij kunnen onze bijdrage aan de onderwijssector alleen met een gerust hart afbouwen, als wij weten dat andere landen dit voor ontwikkeling zo belangrijke beleidsterrein oppakken. Graag hoor ik hier meer over. Ik hoor ook graag hoe het nu verdergaat met het middelbaar onderwijs, het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs. Zoals eerder door mijn fractie gesteld, is juist dat onderwijs van belang voor economische ontwikkeling en zelfredzaamheid. Naar de mening van mijn fractie mag het afbouwen van de bijdrage aan de sector onderwijs niet inhouden dat de mogelijkheden voor studenten uit ontwikkelingslanden om in Nederland te studeren beperkt zullen worden. Laten wij niet vergeten dat deze mensen, die in Nederland hebben gestudeerd, onze beste ambassadeurs zijn!
Wij lezen in de brief niets over belangrijke terreinen waarvoor de afgelopen jaren visie en beleid zijn ontwikkeld, zoals migratie en ontwikkelingssamenwerking of religie en ontwikkelingssamenwerking. Het ingezette beleid en de opgedane kennis zijn volgens de CDA-fractie van groot belang voor effectief beleid. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij daartegen aankijkt? Het is ook niet duidelijk hoe de regering aankijkt tegen het Matra-programma. De CDA-fractie ziet veel voordelen in dit programma, dat inzet op de ontwikkeling van partijdemocratie en de opbouw van de civil society in Oost- en Zuidoost-Europa. Juist op die punten stelt Nederland eisen aan de landen. Het is dan ook goed als wij daar met relatief weinig geld een bijdrage aan kunnen leveren.
Zoals gezegd, is de CDA-fractie het eens met de keuze voor voortzetting van het beleid voor fragiele staten. Bijzondere aandacht daarbinnen heeft mijn fractie voor de positie van vrouwen en meisjes. Wij hebben onlangs stilgestaan bij het feit dat resolutie 1325 van de Veiligheidsraad tien jaar oud is. Er is echter nog veel werk te doen. Alleen aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes is nu niet meer genoeg. Zij moeten deel worden van de oplossing. Dat zijn vrouwen in ontwikkelingslanden immers vaak. Daarom wil mijn fractie dat wordt nagegaan hoe vrouwen veel meer betrokken kunnen worden bij VN-missies en bij bestuur en politiek in het land of de regio waar het conflict is. Wij overwegen een motie op dit punt.
Dan kom ik op coherentie van beleid. Werkelijke modernisering van het beleid voor ontwikkelingssamenwerking begint met interdepartementaal beleid. Het succes daarvan hebben wij gezien op het gebied van het 3D-beleid. Ook door samenwerking met andere departementen valt winst te boeken. De vorige regering heeft een aantal aardige aanzetten gegeven; nu moet er echt doorgepakt worden. Hoe gaat de staatssecretaris daarvoor zorgen? Naar de mening van mijn fractie zou vanwege het grote belang van coherentie van beleid ten aanzien van armoedebestrijding moeten worden vastgelegd en moeten kunnen worden getoetst hoe het ervoor staat. Anders blijft het bij goede voornemens. Graag krijg ik een reactie. Ook op dit punt overweeg ik een motie.
De heer El Fassed (GroenLinks): Wat ik net hoorde, was een pareltje: het vastleggen en toetsen van het coherentiebeleid! Waar denkt mevrouw Ferrier dan aan?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik denk dan aan alle departementen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Mijn vraag was niet zozeer wat wij in Nederland gaan doen. Ik bedoelde meer: welke onderwerpen, issues en belemmeringen voor ontwikkeling wil mevrouw Ferrier aanpakken bij het vastleggen en het toetsen van de coherentie?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik sluit geen enkel departement uit. Ik denk bijvoorbeeld aan landbouw en ontwikkelingssamenwerking. Ook op het gebied van migratie valt winst te behalen. Ik kom straks nog op duurzame handel. Het is echt kabinetsbreed. Ik wil graag weten hoe de coherentie gestalte krijgt.
Ik ga in op het uitfaseringsbeleid. Wij gaan van 36 naar ten hoogste 16 landen. Uiteraard zijn wij benieuwd welke landen dat zullen worden en op grond van welke criteria. Kan het bedrijfsleven dan alleen in de partnerlanden actief zijn? Wat gebeurt er als straks een niet-partnerland grote behoefte heeft aan deskundigheid op bijvoorbeeld het gebied van water? Graag krijg ik een reactie. Hoe dan ook, er moet uitgefaseerd worden. Op dat gebied is er nooit een duidelijk beleid geweest: er is geen transitiebeleid. Een goed voorbeeld zijn de landen in Latijns-Amerika. Er is geen visie op nieuwe, inhoudelijke relaties met deze landen, waar Nederland en Europa zo veel mee delen. In landen die de ontwikkelingsfase ontgroeid zijn, is het van belang, een gericht beleid te voeren dat de werkgelegenheid stimuleert. Juist daar kan de inzet van het bedrijfsleven, zeker het mkb, een groot verschil maken. Dat past goed bij de visie van het kabinet ten aanzien van de rol van het bedrijfsleven, maar vergt wel heroriëntering en creativiteit van de particuliere sector. Het is belangrijk om kritisch te kijken naar de effectiviteit van de door het bedrijfsleven geleverde bijdrage aan de ontwikkeling. Op welke wijze wordt deze beoordeeld en geëvalueerd?
Het CDA heeft in 2007 het initiatief genomen om voorstellen te doen voor alternatieve agrarische productie in Uruzgan. De toenmalige minister heeft er 10 mln. voor beschikbaar gesteld. Bij de uitvoering van dit plan speelt het bedrijfsleven een cruciale rol. De WEWA, de Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan, is een voorbeeld van wat eigenlijk de 4D-benadering is: defence, development, diplomacy en dollars, het bedrijfsleven. De resultaten worden nu zichtbaar. In Afghanistan is er productie van saffraan; bedrijven met kippen, aardappelen en amandelen komen van de grond; de werkgelegenheid groeit. Op welke manier worden de resultaten van WEWA geborgd? Reden om dit plan te ontwikkelen was voor mijn fractie in die tijd de overtuiging dat er met de opgedane ervaringen voordeel te halen viel in andere gebieden. Nu blijkt bijvoorbeeld al dat de Afghaanse ervaringen bruikbaar zijn voor de opbouw van werkgelegenheid in Haïti. Op welke manier worden de lessen van WEWA gebruikt om in de nieuwe visie van het kabinet initiatieven mogelijk te maken in andere landen, zoals Haïti en andere zwakke staten? Is het kabinet bereid, een notitie hierover aan de Kamer te sturen?
Verduurzaming van ketens is de duurzame ontwikkeling van het komende decennium. Daar ben ik van overtuigd. Er zijn goede signalen. Unilever heeft aangegeven per 2020 alle landbouwproducten uitsluitend uit duurzame landbouw te willen betrekken. Ik wil een stap verdergaan en doe vandaag een appel op het gehele maatschappelijk middenveld, ngo's en bedrijven om dit het decennium van duurzame handel te maken. Er zijn goede voorbeelden, zoals Verkade en ngo's als Solidaridad en Oxfam Novib. Welke rol zal de staatssecretaris hierin spelen? Gaan bedrijven en ngo's die het Actieplan Duurzame Handel hebben opgesteld dat nu ook uitvoeren? Hebben de staatssecretaris en de minister toegezegd dat zij hen zullen ondersteunen waar nodig? Ik verwacht in dit verband overigens dat het bedrijfsleven de toegezegde middelen dus wel investeert in verduurzaming van de ketens. Wij kunnen ons immers geen achterblijvers permitteren. Achterblijven op rentmeesterschap is namelijk niet alleen economisch onverstandig, maar ook ethisch onaanvaardbaar. Wij zeiden altijd dat duurzaamheid een kans is. Dat blijf ik zeggen, maar ik voeg er nog een stelling aan toe: duurzaamheid is een noodzaak. De Nederlandse diplomatie – ik kijk in dit verband naar de minister – zou zich hier meer op moeten instellen. Wij moeten moderniseren en duurzame handel wereldwijd tot speerpunt verheffen. Ambassades zouden gericht multistakeholder-initiatieven kunnen entameren samen met bedrijven en ngo's. Bovendien zouden er samen met andere landen strategische studies kunnen worden uitgevoerd. Is de regering bereid om duurzame handel in dit brede kader te plaatsen? Graag ontvang ik een reactie.
Ik kom nu op de begrotingssteun. De CDA-fractie is de afgelopen jaren kritisch geweest op het geven van algemene begrotingssteun. Niet voor niets heeft de CDA-fractie in 2008 het initiatief genomen om algemene begrotingssteun aan Rwanda te bevriezen. Middels moties hebben wij bovendien onze grote zorg ten aanzien van begrotingssteun aan landen als Burundi zichtbaar gemaakt. Tegelijkertijd onderkent de CDA-fractie ook de voordelen van algemene begrotingssteun. Die is immers een belangrijk instrument bij het stellen van voorwaarden voor en eisen aan checks-and-balances in een ontvangend land en aan de aanwezigheid van een Rekenkamer, een sterke civil society, een sterk parlement et cetera. Deze twee kanten vinden wij terug in de brief van het kabinet, maar veel blijft nog onduidelijk. Natuurlijk willen wij geen algemene begrotingssteun als omstandigheden op het gebied van corruptie, mensenrechten en goed bestuur dit niet toelaten. Sectorale begrotingssteun kan er bovendien alleen zijn als er voldoende vertrouwen is in een vruchtbare samenwerking. Wat zijn precies die voorwaarden en eisen? Hoe werken wij naar een situatie toe waarin begrotingssteun een optie wordt? Graag ontvang ik een reactie op deze vragen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een vraag over het blokje duurzame handel. In dat verband val ik collega Ferrier bij. Ik steun bovendien de inzet van het kabinet. Dat wil daar immers extra op inzetten. Wat vindt de CDA-fractie van het initiatief van heel veel hulporganisaties, en inmiddels ook van LTO, om de supermarkten in 2015 via hun huismerken duurzame producten te laten aanbieden?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik zeg altijd dat de consument uiteindelijk de sleutel is voor werkelijke duurzaamheid. Mijn fractie vindt het belangrijk dat de consument goed geïnformeerd is en weet dat zij of hij keuzes heeft. Als dit daartoe bijdraagt, zal ik daar met veel belangstelling naar kijken.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Steunt het CDA dan ook het initiatiefwetsvoorstel dat de PvdA samen met GroenLinks aan het opstellen is? Via dit wetsvoorstel openbaarheid ketens moet de burger beter inzicht krijgen in wat er in de productieketen gebeurt.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb het eindresultaat daarvan nog niet gezien. Ik vind het dus heel moeilijk om daar een oordeel over te geven. Ik herhaal daarom wat ik zonet gezegd heb. Het is van cruciaal belang dat de consument weet dat zij of hij keuzes heeft. Als dit wetsvoorstel daartoe bijdraagt, zal ik ook daar met grote belangstelling naar kijken.
Ik begin nu aan mijn laatste onderwerp, de vergroening van het ontwikkelingsbeleid. Structureel beleid op het gebied van ontwikkeling kan niet meer zonder duurzaamheid daarbij te betrekken. Als wij daar niet op inzetten, zijn al onze inspanningen om niet omdat zij dan ieder jaar wegspoelen met overstromingen, zoals in Pakistan eerder dit jaar, of omdat mensen geen gebruikmaken van huizen en scholen doordat zij wegtrekken vanwege het gebrek aan voedsel als gevolg van de verwoestijning. Aandacht voor duurzaamheid bevordert veiligheid en de kans op een werkelijk duurzame economische ontwikkeling. Hierbij biedt nauwe samenwerking tussen onze kennisinstituten, het maatschappelijk middenveld, de politiek en het bedrijfsleven goede kansen. Nederland heeft in dit verband veel te bieden. Denk aan kenniscentra zoals Wageningen voor de gebieden duurzame landbouw, tropische bosbouw en bio-based economy. Denk ook aan de TU Delft voor energy and hydraulics en waterbouw. Unilever en DSM kunnen in dit kader ook waardevolle bijdragen leveren. Om in de toekomst meer werk en business te kunnen maken van duurzame ontwikkelingssamenwerking, vragen wij om een aantal samenwerkingspilots tussen betrokken bedrijven, ngo's hier en daar, met ondersteuning van relevante Nederlandse kennisinstituten. Wat is de visie van de staatssecretaris op de driehoek ontwikkeling, veiligheid en ecologie, zeker in het licht van de keuze voor voedselzekerheid als prioritair beleidsonderwerp? Is de staatssecretaris bereid om in de toekomst ecologische veiligheid en ecosysteembehoud als belangrijk beoordelingscriterium bij nieuwe aanvragen te hanteren? Ik overweeg om op dit punt een motie in te dienen.
Vorig jaar bij de begrotingsbehandeling, in november 2009, heeft de toenmalige minister een toezegging gedaan om via een oormerking van de afdracht van Nederland aan UNDP 1,5 mln. ter beschikking te stellen aan de Guiana Shield Facility waarvoor eerder een contract is gesloten tussen de EU en de UNDP. De EU heeft toen als eerste 1,5 mln. beschikbaar gesteld. Heeft deze oormerking inmiddels plaatsgevonden? Zo nee, wil de staatssecretaris er dan zorg voor dragen dat dit bij de eerstvolgende gelegenheid gebeurt? Graag ontvang ik ook hierop een reactie.
De heer El Fassed (GroenLinks): Economische ontwikkeling is erg belangrijk, zeker duurzame economische ontwikkeling. Mevrouw Ferrier weet net zoals ik dat economische ontwikkeling vaak gepaard gaat met mensenrechtenschendingen, milieuschade, corruptie en/of geweld. Zal mevrouw Ferrier zich met mij inzetten om dat te voorkomen? Hoor ik haar dit zeggen? Ik overweeg namelijk een motie in dit kader.
Mevrouw Ferrier (CDA): De CDA-fractie zet zich altijd in voor het tegengaan van de schending van rechten van mensen. De CDA-fractie ondersteunt initiatieven die goed bestuur en democratisering bevorderen. Ik zal dus met belangstelling naar die motie kijken.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Dit is een cruciale dag voor de toekomst van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. De staatssecretaris en een Kamermeerderheid kiezen nu een lijn die grote gevolgen zal hebben voor de sector en voor velen in ontwikkelingslanden. Nog meer dan normaal hoop ik daarom op een inhoudelijk en constructief debat.
Ruim 1 miljard mensen leven in extreme armoede. 2,5 miljard mensen leven van minder dan $2 per dag. Door de crisis zullen tussen nu en 2015 jaarlijks rond de 300 000 kinderen meer sterven, in totaal mogelijk 2 miljoen kinderen. Dit kan Nederland niet alleen oplossen. D66 vindt het echter wel van groot belang dat Nederland een grote ambitie heeft om bij te dragen aan oplossingen. Nederland moet een voortrekkersrol spelen. D66 is dan ook tegen vermindering van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. De financiële crisis en de klimaatcrisis komen het hardst aan bij de meest kwetsbaren op deze wereld. Door de wereldwijde verwevenheid is hun lot steeds meer ons lot. Dat maakt ontwikkelingssamenwerking voor ons ook steeds belangrijker. D66 gebruikt de teleurstelling over sommige resultaten uit het verleden niet als excuus voor een bezuinigingsoperatie. Wij willen verbeteringen doorvoeren in de doelmatigheid en effectiviteit van de investeringen, maar niet minder investeren in de ontwikkeling van arme landen.
Dit kabinet zal wel bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking, namelijk 900 mln. Dit is meer dan 20% van het totale budget. Het budget wordt niet alleen verlaagd, maar ook vervuild met geld dat officieel niet bedoeld is voor ontwikkelingssamenwerking. Ik heb al begrepen dat de Wereldomroep daar niet onder valt, maar wel bijvoorbeeld de opvang van minderjarige asielzoekers. De staatssecretaris zei onlangs in Nieuwsuur dat deze bezuinigingen hem geen pijn deden. Ik hoop niet dat hij dit meende. Natuurlijk is het terecht dat hij ontwikkelingssamenwerking effectiever wil maken. Natuurlijk wist hij waar hij voor tekende toen hij staatssecretaris werd. Dit betekent echter niet dat de keuzes uit het regeerakkoord geen pijn gaan doen.
Mijn inbreng bestaat uit twee delen: een reactie op de basisbrief en enkele thema's die van groot belang zijn. Ik begin met de basisbrief. De kaasschaaf is bij het opstellen van deze brief gelukkig in de keukenla blijven liggen. Er worden duidelijke keuzes gemaakt. Op basis waarvan worden deze keuzes echter gemaakt? Ik mis op veel punten namelijk een argumentatie. Bovendien mis ik op veel punten de bewijsvoering voor aanname en ook mis ik het bredere doel, de visie en de coherentie. De staatssecretaris zegt wel dat hij meer coherentie wil en dat ontwikkelingssamenwerking ontschot moet worden. Bovendien moet breed over de ministeries gewerkt worden aan structurele ontwikkeling. Hij ziet coherentie vooral als meer samenhang in het Nederlandse internationale beleid, zoals handelsbelangen, mondiaal eigenbelang, migratie, markten voor het Nederlandse bedrijfsleven et cetera. Is dit de coherentie waar ontwikkelingslanden behoefte aan hebben? Is het voor deze groep van landen niet veel belangrijker dat het Nederlandse beleid en het EU-beleid zo worden ingericht dat de hulp die deze landen krijgen, coherent is? Daar gaat de brief weinig over. Kan de staatssecretaris hier meer beeld en geluid bij geven? Hoe ziet hij coherentie in ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ontstaan? Doelen die Nederland met bilaterale samenwerking wil realiseren, moeten niet worden ondermijnd door beleidskeuzes inzake handel, landbouw, migratie, klimaat en veiligheid. Bij ontwikkelingssamenwerking moet deze staatssecretaris de regie houden.
De brief spreekt ook over versnippering. Deze tast de geloofwaardigheid en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking aan. Daarover zijn wij het allemaal wel eens. Gelukkig erkent de staatssecretaris dit ook. Hij doet er ook iets aan, maar op basis van welke argumenten? Op basis van welke visie?
Dit kabinet, dat gedoogsteun krijgt van de PVV, heeft geen Europees hart. Deze staatssecretaris heeft dat wel, maar wij zien dat zijn speelruimte binnen het regeerakkoord klein is. De Europese ambities die worden genoemd in de brief die hij heeft geschreven, zijn beneden de maat. Door termen zoals «terughoudendheid», «scherpere dialoog», «handel» en «specifieke EU-belangen» krijg ik de indruk dat vooral de VVD en de PVV aan het woord zijn. Waar is de visie op de politieke positie van de Europese Unie in het ontwikkelingsproces? Welke rol speelt de Europese Unie in multilaterale organisaties zoals de VN en de ontwikkelingsbanken? In de brief wordt gesproken over een betere werkverdeling. Dit lijkt vooral te zijn ingegeven door de wens om elkaar minder voor de voeten te lopen. Welk beleid ligt hieraan ten grondslag?
De brief bevat tegenstrijdigheden. De argumentatie voor de ingrijpende keuzes ontbreekt. Dat is zeer zorglijk. Wij zien dat als eerste bij het WRR-rapport over ontwikkelingssamenwerking «Minder pretentie, meer ambitie». Het regeerakkoord en de brief verwijzen daarnaar. Het rapport is zelfs leidend voor dit kabinet, maar er wordt zeer selectief uit geshopt. Dit kabinet verwijst bijvoorbeeld naar het belang van het maatschappelijk middenveld in landen die ontwikkelingshulp krijgen. Het WRR-rapport doet dat ook, maar de staatssecretaris draait de forse korting van het vorige kabinet op het maatschappelijk middenveld niet terug. Hij bevriest de korting ook niet. Nee, hij bezuinigt 125 mln. extra op de steun aan het maatschappelijk middenveld. Waarom?
Dezelfde tegenstrijdigheid komt voor bij de begrotingssteun. Het kabinet wil geen begrotingssteun geven wanneer er sprake is van corruptie, schending van mensenrechten of slecht bestuur. Nederland blijft bijvoorbeeld wel de International Development Association van de Wereldbank steunen. Die bijdrage stijgt zelfs, terwijl een substantieel deel van het budget van dit fonds gaat naar begrotingssteun aan landen die weinig toetsen der kritiek doorstaan. De staatssecretaris moet naar de mening van de fractie van D66 voor deze steun randvoorwaarden formuleren.
Het kabinet gaat het bedrijfsleven er meer bij betrekken. Wij hebben het ook van de voorgaande sprekers een aantal keren gehoord. Het bedrijfsleven is natuurlijk belangrijk bij het zelfredzaam maken van landen. De vraag is hoe dit het beste kan. In 2010 was er sprake van een grote onderbesteding bijvoorbeeld bij ORIO, een bedrijfslevenprogramma gericht op infrastructuur. Waarom wordt hier extra geld in gestopt? Gaat het alleen om het Nederlandse bedrijfsleven? Het is duidelijk dat dit kabinet wat wil verdienen aan ontwikkelingslanden. Ik vind het niet erg als ontwikkelingssamenwerking op korte termijn voor ons economisch voordelig is, maar dat moet niet het primaire doel zijn. Economische winst op de korte termijn is geen ontwikkelingssamenwerking, maar handelspolitiek.
Het kabinet wil zich inzetten op gebieden waarop Nederland een bewezen meerwaarde heeft. Het lijkt mij alleen wenselijk om thema's uit te sluiten als blijkt dat wij geen meerwaarde toevoegen én anderen het gat vullen. Onderwijs blijkt geen prioriteit meer te hebben. Nederland zou geen meerwaarde toevoegen. Onderwijs stond de afgelopen kabinetsperiode echter wel hoog op de lijst. In 2002 werd een motie aangenomen van de VVD, de PvdA en D66 waarin de regering werd verzocht om 15% van het ontwikkelingsbudget te reserveren voor onderwijs. Ik vraag dan ook aan de staatssecretaris of Nederland sinds 2002 slechter is geworden in onderwijs. Volgens mij en volgens het internationale school report 2010 is dat niet het geval. Ook hiv en aids zijn geen prioriteit meer. Daarop wordt 71 mln. gekort. Vindt de staatssecretaris dit proportioneel? Waaruit blijkt dat Nederland hieraan geen meerwaarde kan toevoegen? De Nederlandse steun aan buitenlandse LHBT-bewegingen, voor mensen die lesbisch, homoseksueel, biseksueel of transseksueel zijn, die in het kader van aidsbestrijding plaatsvindt, dreigt op 1 januari vrij abrupt te stoppen. Hoe is dit te rijmen met het regeerakkoord? Voor zover ik weet, is de Nederlandse aanpak van aidsbestrijding bij kwetsbare groepen, zoals mannen die seks hebben met mannen, uniek. Waarom wordt deze geschrapt?
Voorgesteld wordt om het genderbudget vanaf volgend jaar te halveren. Wij vinden die halvering te veel. De staatssecretaris heeft een stap in onze richting gedaan door hiervoor in 2011 7 mln. beschikbaar te stellen. Daar dank ik hem voor. Ik heb desalniettemin een amendement voorbereid dat ervoor moet zorgen dat een aantal cruciale projecten door kan gaan. Gelijkheid van mannen en vrouwen is cruciaal voor de economische ontwikkeling in een land. Volgens het Human Development Report 2010 is Nederland het beste land van de wereld als het gaat om gendergelijkheid. Wij zijn dus een voorbeeld. Binnen het United Nations Development Programme zijn wij een van de leiders op dit gebied. Ik vind het belangrijk dat onze ngo's, die een bewezen meerwaarde hebben, kunnen doorgaan. Ik hoop ook dat wij het geld daarvoor kunnen vinden.
De staatssecretaris wil minder thema's en minder partnerlanden. Dat kan goed zijn, maar als per land meer middelen beschikbaar zijn, kan juist beter naar de specifieke context van het land worden gekeken. Een landenspecifiek beleid dus. En luisteren naar de lokale vraag. Dat moet het uitgangspunt zijn. Het primaire doel van ontwikkelingssamenwerking is immers een structurele ontwikkeling van arme landen. Die structurele ontwikkeling zorgt ervoor dat Nederland en andere landen op langere termijn de vruchten plukken van een wereld die stabieler, rechtvaardiger en duurzamer is. Dat is het primaire doel van ontwikkelingssamenwerking.
Tot zover de basisbrief. Ik heb nog twee kleine blokjes. Europa heb ik al aangekaart, maar het is belangrijk om hier verder op in te gaan.
Op het gebied van Europese ontwikkelingssamenwerking zijn belangrijke stappen gezet. Het Europese beleid kan echter nog vele malen effectiever. Wij zien nog altijd dat de Europese Unie te veel als de 28ste donor opereert, een donor naast de lidstaten. Dit moet anders. De Europese Unie moet coherentie aan het beleid gaan geven. Allereerst moet het aantal donoren dat zich bezighoudt met dezelfde activiteiten binnen één land, drastisch dalen. Europa moet hierbij coördineren. De taken moeten worden verdeeld over de donoren in de landen en over de landen. Dit kabinet wil inzetten op de punten waar Nederland goed in is. Dat is prima, maar zorg er dan wel voor dat je hierover afstemming hebt bereikt en dat je dat niet eenzijdig invoert. D66 pleit dus voor meer Europese ontwikkelingsgelden en voor een geharmoniseerde inzet daarvan.
Het medefinancieringsstelsel (MFS) is uitgebreid aan bod gekomen. Particulieren en non-profitorganisaties die activiteiten ontplooien in ontwikkelingslanden gericht op structurele armoedebestrijding, kunnen subsidie krijgen. De negentien allianties die al subsidie kregen toegewezen, verliezen door de bezuiniging ruim 20% van de oorspronkelijke goedkeuring. Dit kabinet wil een betrouwbare partner zijn. Hierbij is het kabinet dat dus niet. De korting slaat vooral neer bij de grote vier: Oxfam Novib, ICCO, Hivos en Cordaid. Kwaliteit speelt geen rol. Organisaties die als goed zijn beoordeeld, worden naar verhouding niet minder gekort dan organisaties die als redelijk zijn beoordeeld. Mijn fractie vindt dat bedenkelijk. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris hierop. De voorgestelde bezuiniging geldt voor 2011, maar wat doet de staatssecretaris hierna met het MFS?
Ik eindig met een verzoek aan de staatssecretaris en aan mijn collega's. Als ik niet naar de inhoudelijke keuzes kijk die in het regeerakkoord en de basisbrief staan vermeld, maar louter naar de argumentatie en de bewijsvoering, dan vind ik dat wij ons beleid niet in een keer zo strikt en met verstrekkende gevolgen kunnen wijzigen. Gelet op de prioritering van de thema's, het MFS en de uitleg van het WRR-rapport zijn de argumentatie en de bewijsvoering nu nog te dun. Wat ik graag zou willen, is een dialoog tussen de ngo's, de WRR, de Adviesraad Internationale Vraagstukken, wetenschappers, het kabinet en de Kamer. Een aantal gesprekken die snel kunnen worden gevoerd en een aantal brieven die betrekkelijk snel kunnen worden geschreven. Nieuw ontwikkelingssamenwerkingsbeleid met zulke zware bezuinigingen is zo belangrijk dat de basisbrief voor mij nog niet goed genoeg is ingevuld om daarop de komende jaren verder te kunnen borduren. Er zitten te veel gaten, te weinig argumentatie en te weinig bewijsvoering in voor keuzes met verstrekkende gevolgen. Ik kan dat niet vaak genoeg benadrukken. Het zou goed zijn als de WRR zou reageren op de basisbrief en het kabinet deze reactie zou betrekken bij zijn reactie op het WRR-rapport en het nieuwe WRR-rapport «Aan het buitenland gehecht». Is de staatssecretaris bereid hieraan mee te werken?
De staatssecretaris kan nu al toezeggen dat hij de WRR zal vragen om een reactie op de basisbrief. Hij kan ook toezeggen dat hij in zijn reactie op het rapport «Minder pretentie, meer ambitie» zal ingaan op het nieuwe rapport. Ik hoop dat op basis daarvan nog onderdelen van het ingezette beleid kunnen worden gewijzigd en dat wij daarover in het voorjaar kunnen debatteren, want deze nieuwe koers doet geen recht aan onze historie en reputatie.
De heer Irrgang (SP): Volgens mij heeft mevrouw Hachchi ook een amendement aangekondigd. Ik heb dat nog niet gezien. Kan zij daar misschien iets meer over vertellen, ook over de dekking?
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. D66 dient een amendement in voor gender. Ik heb zojuist in mijn betoog aangegeven waarom gender zo belangrijk is. Ik wil het best nog even kort samenvatten. Vrouwen en kinderen worden vaak het zwaarst getroffen door rampen. De inzet op vrouwen is één van de meest structurele manieren om de ontwikkeling in arme landen te verzorgen. Daarnaast lopen de millenniumdoelen behoorlijk achter als het gaat om vrouwen en gender. Nederland is gewoon een heel duidelijk voorbeeld van effectief handelen. Daarom heb ik ook een amendement voorbereid dat ik zal indienen. Zoals ik al heb aangegeven, gaat het om 7 mln. De staatssecretaris heeft al 7 mln. toegegeven en wij vragen nog 7 mln. met dit nieuwe amendement. Het ging immers oorspronkelijk om een voorgenomen bezuiniging van 14 mln. Het was natuurlijk behoorlijk zoeken naar een dekking. Ik denk dat het voor iedereen die hier aan tafel zit en die een amendement probeert voor te bereiden, behoorlijk moeilijk is om te bepalen waar het geld dan vandaan moet komen. Nogmaals, het doet overal pijn. Wij zijn uitgekomen bij noodhulp. Noodhulp heeft een budget van 170 mln. Natuurlijk is noodhulp belangrijk. Als er net een ramp heeft plaatsgevonden, is noodhulp natuurlijk het meest belangrijke. Maar structurelere hulp is ook belangrijk. Wat dat betreft, is het kiezen tussen twee kwaden. Ik heb op pagina 34 van de memorie van toelichting en in de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris kunnen lezen dat in het budget voor noodhulp enige ruimte zit. Ik denk dat daar die miljoenen voor gender gevonden kunnen worden.
De voorzitter: Voor de duidelijkheid: er is op het hetzelfde onderwerp vorige week al een amendement ingediend door u en de heer El Fassed. Het betreft 5 mln. Mag ik ervan uitgaan dat dit hetzelfde amendement is?
Mevrouw Hachchi (D66): Ja, excuses, het is inderdaad 5 mln. geworden.
De voorzitter: Dan wijs ik de heer Irrgang erop dat het amendement ook al is rondgedeeld.
Het woord is aan de heer Driessen namens de fractie van de PVV.
De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Ik las dat ik vandaag een kwartier spreektijd heb. Gelukkig is de Partij voor de Vrijheid een stuk efficiënter dan ontwikkelingshulp. Ik doe het dus wat sneller.
Het zal voor niemand hier een verrassing zijn: de PVV-fractie is behoudens noodhulp tegen gesubsidieerde ontwikkelingshulp. Wij zijn dan ook verheugd dat dit kabinet flink in het ontwikkelingsbudget hakt: volgend jaar al meteen 400 mln. eraf en daarna wordt er vrolijk verder gehakt. Wat ons betreft, is dat prachtig. Het is ook goed dat dit kabinet doet wat de meerderheid van de bevolking wil: bezuinigen op het vlaggenschip der linkse hobby's. Zelfs één op de vier PvdA-kiezers en één op de drie SP-kiezers vindt het geweldig. Ik zou zeggen: wat wil een mens nog meer!
De staatssecretaris schrijft in zijn brief: «De opeenstapeling van prioriteiten heeft geleid tot te veel thema's, te veel partnerlanden en te veel partnerorganisaties.» Ik had het zelf nauwelijks beter kunnen zeggen, maar ik ga toch graag nog een klein stapje verder. De PVV-fractie ziet in het gehak van dit kabinet het begin van het einde van de gesubsidieerde ontwikkelingshulp. En daar hoeft helemaal niemand een traan om te laten, en zeker de belastingbetaler niet. Ontwikkelingsdeskundigen zijn immers niet mals in hun oordeel over ontwikkelingshulp. William Easterly zegt: hoe meer ontwikkelingshulp een land krijgt, hoe sneller de economie van dat land in elkaar stort. Simeon Djankov zegt: ontwikkelingshulp leidt tot corruptie en tast de democratie aan. Ook zegt hij: ontwikkelingshulp is een vloek voor arme landen. Dambisa Moyo zegt: ontwikkelingshulp heeft Afrika arm gehouden. Karel van Kesteren zegt: een derde van alle ontwikkelingshulp verdampt door inefficiëntie. Het is dus goed dat Nederland iets meer in de Europese pas gaat lopen. Waarom zou de Nederlandse belastingbetaler nog langer verplicht worden om twee keer zoveel ontwikkelingshulp af te dragen als een Duitser en vier keer zoveel als een Italiaan?
Uiteraard heb ik namens de PVV-fractie ook nog een aantal kritische vragen aan de staatssecretaris.
De voorzitter: De heer Voordewind wil graag interrumperen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Driessen noemt een aantal wetenschappers. Hij noemt Easterly maar ook Moyo. Zij zijn inderdaad wat kritisch over die hulprelatie, maar zij zijn zeer bezorgd over met name de internationale machtsverhoudingen als het gaat om bijvoorbeeld de schuldsanering of om de ongelijke handelsbarrières ten opzichte van het Westen. Is de PVV dan vatbaar om juist wel wat te doen aan de factoren die ertoe leiden dat er nog steeds meer geld van het Zuiden naar het Noorden gaat dan andersom aan hulpgelden?
De heer Driessen (PVV): In ons verkiezingsprogramma staat ook een paragraaf over het opheffen van handelsbarrières.
De heer El Fassed (GroenLinks): Als je kijkt naar het regeerakkoord en de twee partijen, dan is het curieus dat eigenlijk alleen het CDA nog voorstander is van exportsubsidies. Ik weet niet of u zich dan bekocht voelt, als zowel de VVD als de PVV er voorstander van zijn om daar iets aan te doen.
De voorzitter: Dat lijkt me geen vraag aan de heer Driessen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Hij zegt net dat hij er een voorstander van is om daar iets aan te doen. Ik hoor graag een bevestiging daarvan.
De heer Driessen (PVV): Ik ga helemaal niets bevestigen, en zeker niet aan GroenLinks.
De voorzitter: Dan stel ik voor dat u doorgaat met uw inbreng.
De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Uiteraard heb ik namens de PVV-fractie ook nog een aantal kritische vragen aan de staatssecretaris. Mijn eerste vraag heeft betrekking op het baken van licht in een verder zeer duister Midden-Oosten. Ik heb het natuurlijk over de joodse staat Israël. In het regeerakkoord staat: «Nederland wil verder investeren in de band met de staat Israël.» Mijn vraag aan de staatssecretaris is, hoe dit prachtige voornemen rijmt met het feit dat de Nederlandse overheid indirect de anti-Israëlbeweging financiert. Ik verklaar mij nader: Oxfam Novib, helaas ook bij dit kabinet goed voor honderden miljoenen aan belastinggeld, geeft centjes aan anti-Israëlclubjes om hun anti-Israëlcampagnes te financieren. Ik noem «Stop de Bezetting» met Gretta Duisenberg als voorzitster. In het comité van aanbeveling zit Marcel van Dam, die het nodig vond om Pim Fortuyn een buitengewoon minderwaardig mens te noemen, en Mohamed Rabbae, die mijn fractievoorzitter uitmaakte voor «kleine Hitler» en zelfs in GroenLinks-kringen niet meer serieus wordt genomen. Nou, voorzitter, dan weet je het wel!
Mevrouw Dikkers (PvdA): Israël is nu bij uitstek een land dat heel erg veel buitenlandse steun ontvangt. Steunt u dat wel?
De heer Driessen (PVV): Wij zijn tegen gesubsidieerde ontwikkelingshulp. Ik dacht dat u dat inmiddels wel zou weten.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Dan gaat het met de rust en stabiliteit in Israël natuurlijk ook snel achteruit, als daar niet zo zwaar in wordt geïnvesteerd door het buitenland en als daar geen militaire steun wordt geleverd door onder andere Amerika.
De heer Driessen (PVV): Naar ons idee is de fragiele stabiliteit in die regio niet te wijten aan de joodse staat Israël maar veeleer aan de islamitische ideologie.
De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Ik ga er toch van uit dat de heer Driessen meent wat hij zegt. Hij vindt ontwikkelingshulp contraproductief. Als er nu één land is in het Midden-Oosten dat veel ontwikkelingshulp krijgt van de Verenigde Staten van Amerika – succesvolle ontwikkelingshulp, zeg ik er ook bij – dan is het wel Israël. Ik neem dus aan dat als de heer Driessen consequent is, hij daar een groot tegenstander van is. Misschien kunnen we wel een motie van hem tegemoet zien.
De heer Driessen (PVV): Zeker niet. Amerika gaat over het Amerikaanse beleid. Ik ben slechts een eenvoudige Nederlandse parlementariër die zich bemoeit met Nederlandse zaken en niet met het buitenlandbeleid van de Verenigde Staten. Ik bepaal niet of Amerika ontwikkelingshulp moet geven aan Israël. Ik heb er ook helemaal geen mening over.
De heer Irrgang (SP): Dat verbaast me, want u hebt wel allerlei opvattingen over de buitenlandse politiek van Israël. Dan zou u die dus ook over de Verenigde Staten kunnen hebben. Mijn vraag is gewoon simpel. Als u zo'n tegenstander bent van hulp, dan is naar uw opvatting de Amerikaanse ontwikkelingshulp voor Israël buitengewoon kwalijk. Heb ik dat goed aangenomen?
De heer Driessen (PVV): Zoals wel vaker uit de mond van SP-Kamerleden: totale onzin!
De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Ik constateer dat de heer Driessen totaal niet ingaat op datgene wat ik tegen hem zeg. Ik confronteer hem met zijn eigen uitspraak dat ontwikkelingshulp zinloos is. Ontwikkelingshulp is zelfs contraproductief, volgens de heer Driessen van de PVV. Het eerste voorbeeld dat ik noemde had betrekking op Israël, dat tot op de dag van vandaag miljarden en miljarden aan ontwikkelingshulp van de Verenigde Staten van Amerika krijgt. Hij wil niet antwoorden op de vraag, waarom dat volgens hem dan wel of niet goed is.
De heer Driessen (PVV): Nogmaals: totale onzin van de SP-fractie!
De voorzitter: Ik stel voor dat u doorgaat met uw inbreng.
De heer Driessen (PVV): Dat wilde ik net voorstellen.
Voorzitter. Niet alleen Oxfam Novib financiert de anti-Israëlbeweging, ook ICCO, de club van onze grote vriend en benoemen- en bouwenmeneer Doekle de dhimmi, maakt zich hieraan schuldig. ICCO, ook helaas goed voor honderden miljoenen aan subsidie, stuurt centjes naar Electronic Intifada, een anti-Israëlische en zelfs ronduit antisemitische club die Israëlisch beleid vergelijkt met dat van nazi-Duitsland en waarvan de directeur de Israëlische pers vergelijkt met nazikrant Der Stürmer. Ik vraag de staatssecretaris of hij bereid is om nog veel en veel meer te hakken in de subsidies van Oxfam Novib en ICCO en ze daarnaast te verplichten de door de belastingbetaler ingebrachte subsidies niet langer te besteden aan haatcampagnes tegen westerse democratieën zoals de jihadfrontstaat Israël. Ik vraag buurman El Fassed, een van de oprichters van Electronic Intifada, of hij zich inmiddels distantieert van deze haatclub.
De voorzitter: Dat is wat ongebruikelijk, mijnheer Driessen. Dat kunt u zo meteen vragen in de eerste termijn van de heer El Fassed. Ik stel voor dat u deze vraag even bewaart.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik wil er best op antwoorden.
De voorzitter: Nee, doet u maar gewoon niet. De heer Driessen gaat door met zijn eigen inbreng.
De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Ik heb nog een vraag over die vreselijke medefinancieringsorganisaties. De staatssecretaris schrijft in zijn brief dat die clubjes opvattingen en gevoelens van hun achterban vertolken. Ik hoor graag van de staatssecretaris over welke achterban hij het heeft, want het zijn stuk voor stuk clubjes die zouden sterven zodra ze verwijderd worden van het subisidie-infuus.
Ik kom bij een ander punt. In het regeerakkoord staat, ik citeer: «De inzet wordt gericht op minder partnerlanden.» In de brief van de staatssecretaris staat dat het aantal partnerlanden wordt teruggebracht tot zestien en op de langere termijn zelfs tot tien. Dat klinkt mij natuurlijk als muziek in de oren. Graag zou ik vernemen welke partnerlanden zullen sneuvelen. Om de staatssecretaris in één klap een heel eind op weg te helpen, doe ik hem een suggestie: schrap wat ons betreft in ieder geval alle islamitische partnerlanden. Dus weg met onder andere de jihadbroeinesten Jemen, Afghanistan, Pakistan, Sudan en natuurlijk ook weg met de Palestijnse Autoriteit, overigens gelukkig niet eens een land, laat staan dat het een partnerland zou moeten zijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik vind dit een opmerkelijk verhaal. Wij hebben een debat gehad over Sudan waaraan namens de PVV de heer Kortenoeven deelnam. Kortenoeven pleitte toen voor een hulpfonds voor Zuid-Sudan. Wij vonden het een zeer interessant punt, want het was de eerste keer dat de PVV-fractie om hulpgelden vroeg. Wij hebben er een beetje op doorgevraagd om te weten te komen of de heer Kortenoeven precies wist wat hij zei. Hij was er zich heel goed bewust van. Ik vraag de heer Driessen nu dus toch of hij het met zijn collega eens is.
De heer Driessen (PVV): Natuurlijk ben ik het eens met mijn fractiegenoot Kortenoeven. De heer Kortenoeven heeft het gehad over noodhulp. Zoals bekend zijn wij daar niet tegen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Hij had om een hulpfonds gevraagd. Collega El Fassed en ik hebben toen nog een beetje doorgevraagd om het iets scherper te krijgen. Het bleek wel degelijk te gaan om meer dan alleen noodhulp, wat wij natuurlijk slechts prijzenswaardig vonden. Bij Zuid-Sudan moet je meer doen dan alleen noodhulp, want anders weet je dat je dat gedeelte van de wereld nooit op poten krijgt. Het gaat ook om landbouw, om watervoorzieningen et cetera. Het heeft de pers gehaald en ik heb geen tegenspraak van de PVV gehoord tot op dit moment. Misschien moet de heer Driessen toch nog eens gaan praten met zijn collega Kortenoeven.
De heer Driessen (PVV): Ik spreek de heer Kortenoeven helemaal niet tegen. Zoals ik al zei, gaat het om noodhulpgelden. Additioneel gaat het om gelden vanuit bijvoorbeeld het Nederlands bedrijfsleven. Dat zijn geen overheidssubsidies, dat is geen belastinggeld. Hoezeer de heer Voordewind zijn best ook doet, er zit dus geen millimeter licht tussen wat ik zeg en wat mijn collega Kortenoeven heeft gezegd.
De heer Irrgang (SP): Eerst zegt de heer Driessen dat ontwikkelingshulp slecht is, maar weigert hij de ontwikkelingshulp aan Israël van de Amerikanen te veroordelen. Vervolgens zegt hij dat het geld niet naar islamitische landen mag gaan, terwijl zijn collega daar wel voor pleit. Daarna zegt hij dat de PVV alleen voor noodhulp is, terwijl zijn collega – ik was ook bij dat debat – toch echt voor een fonds heeft gepleit dat meer is dan alleen een fonds voor noodhulp. Ik heb hem daar zelf nog op ondervraagd en dat was echt de reactie; dat kan worden nagelezen in het stenografisch verslag. De heer Driessen gebruikt hier allerlei grote woorden zoals «onzin». Als ik goed naar hem luister, kan ik echter alleen constateren dat hij degene is die hier voortdurend onzin zit te verkondigen.
De heer Driessen (PVV): Ik heb nog geen begin van een vraag kunnen constateren in het betoog van de heer Irrgang, dus ik denk dat ik hier geen antwoord op hoef te geven, voorzitter.
De voorzitter: Daar hebt u formeel gelijk in.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik heb een vraag over noodhulp. Ik heb de partijleider van de heer Driessen in een belpanel zien zitten. Wij hadden het daar nog even over tijdens het debat over Haïti. Staat de heer Driessen ook noodhulp toe aan islamitische landen als daar mensen een gevecht tussen leven en dood moeten voeren en op zoek zijn naar onderdak vanwege een natuurramp? Is de heer Driessen het daarnaast met mij eens dat noodhulp een heel dure, ineffectieve en langdurende oplossing is als het gaat om het bestrijden van een humanitaire ramp? Is hij met mij van mening dat als je noodhulp geeft, je meteen moet gaan denken aan wederopbouw?
De heer Driessen (PVV): Met dat laatste ben ik het niet eens. Op de eerste vraag kan ik antwoorden dat wij natuurlijk ook voor noodhulp aan islamitische landen zijn. Dat heb ik al duizend keer gezegd, dus dat hoeft geen nieuws te zijn.
Voorzitter. Ik kom bij twee bijzondere partnerlanden, te weten onze voormalige koloniën Indonesië en Suriname. De Indonesische economie is groter dan die van bijvoorbeeld België, Zwitserland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen. Ik vraag de staatssecretaris waarom wij nog langer een bilaterale ontwikkelingsrelatie met dat land zouden moeten hebben. Waar is dat voor nodig? Wat de PVV-fractie betreft, schrapt de staatssecretaris Indonesië als partnerland. Niet alleen omdat het een islamitisch land is, maar ook omdat het anno 2010 prima zonder onze ontwikkelingsgelden kan. Dan Suriname. Afgelopen zomer werd Desi Bouterse als president beëdigd. Wat de fractie van de PVV betreft is dit alle reden om onmiddellijk behoudens noodhulp te stoppen met het geven van ontwikkelingshulp aan die bananenrepubliek. Graag hoor ik van de staatssecretaris wat hij daarvan vindt.
De staatssecretaris schrijft dat het deel van het ontwikkelingsbudget dat wordt toegerekend aan de Nederlandse EU-contributie wordt verhoogd. Waarom, is mijn vraag. Brussel besteedt ontwikkelingsgelden aan Libanon, van waaruit Hezbollah de jihad tegen Israël voert. Brussel geeft ontwikkelingsgelden aan Iran, waar het vernietigen van Israël door de president wordt gepropageerd. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat hier Nederlands belastinggeld naartoe gaat. Naar mijn mening is het aan geen belastingbetaler uit te leggen dat Brussel zelfs ontwikkelingscentjes naar de tweede economie ter wereld stuurt. China koopt de halve wereld op, daar hoeft echt geen hulp meer heen. Ik zou zeggen: hallo Brussel, het is 2010!
Waarom blijft Nederland überhaupt ontwikkelingsgelden afdragen aan de Europese Unie? Als het aan ons ligt, heeft Brussel helemaal geen taken op dat terrein. Als de staatssecretaris volhoudt dat dit wel het geval is, vraag ik hem er bij zijn Europese collega's en ook de Europese Commissie op zijn minst op aan te dringen dat Brussel zo snel mogelijk stopt met het geven van ontwikkelingshulp aan schurkenstaten zoals Libië, Somalië, Zimbabwe, Syrië, Iran en Myanmar. Mensenrechten bepleiten en tegelijkertijd centjes uitdelen in die landen gaan niet goed samen. Als onze staatssecretaris wil dat het draagvlak voor ontwikkelingshulp nog verder afneemt – wat ik persoonlijk geen ramp zou vinden – dan moeten de Brusselse bureaucraten vooral lekker doorgaan op de ingeslagen linkse weg.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik had al veel eerder iets willen zeggen, maar ik dacht: ik houd het op. Als het over Europa gaat, hoor ik echter een wat vreemde gang van zaken. «Brussel» bestaat toch uit de lidstaten? Nederland maakt toch ook deel uit van Europa? De heer Driessen doet nu net alsof er een aparte eenheid is en dat de lidstaten daarin helemaal niets te zeggen hebben.
De heer Driessen (PVV): Ja, natuurlijk bestaat de Europese Unie uit 27 lidstaten. Ik kan dat slechts beamen.
Mevrouw Hachchi (D66): De heer Driessen schetst een beeld alsof Europa iets losstaand is, iets aparts, terwijl de lidstaten binnen Europa ook bepalen wat het ontwikkelingsbeleid is. Deelt de heer Driessen die mening?
De heer Driessen (PVV): Ja, ik deel die mening.
Voorzitter. Tot slot heeft Nederland geen hulpminister meer, maar slechts nog een halve staatssecretaris; prachtig. Hij doet wat de mensen willen, namelijk flink hakken in het ontwikkelingsbudget. Na jaren van linkse waanzin zegeviert eindelijk het gezond verstand in dit land. De linkse kerk krijgt klap na klap. Voor de zwijgende meerderheid zijn het prachtige tijden. Ik wens de staatssecretaris heel veel succes met het uitvoeren van deel 1 van de ontmanteling van de gesubsidieerde ontwikkelingshulp.
De heer Irrgang (SP): Ik doe toch nog een poging om de gedachten van de PVV-fractie te volgen. De heer Driessen is dus geen tegenstander van noodhulp voor een land als daar verschrikkelijke overstromingen zijn, zoals in Pakistan – een islamitisch land – het geval was. Daarvan is de heer Driessen geen tegenstander, als ik het goed begrijp. Zou het niet veel beter zijn om in dat land bijvoorbeeld de dijken beter te onderhouden, zodat ze niet doorbreken op het moment dat er hoogwater is? Dat is dan geen noodhulp maar structurele ontwikkelingshulp. Dat is veel beter. Er zijn ook Nederlandse hulporganisaties die daaraan doen. Is het een idee voor de PVV om dit soort initiatieven niet af te doen als zaken van de linkse kerk maar om ze te steunen in plaats van alleen aan symptoombestrijding te doen? Noodhulp is namelijk symptoombestrijding.
De heer Driessen (PVV): Ik ben voor goede dijken in Pakistan, maar wat mij betreft kunnen de Pakistanen die prima bouwen. Als een land kernwapens kan bouwen, waarom dan geen dijken?
De heer Irrgang (SP): Ik snap heel goed dat de heer Driessen dat zegt; ik vraag mij dat ook af. Toch steunt de PVV wel de inzet van noodhulp. Misschien zien wij Geert Wilders nog wel eens in een belteam voor het islamitische Pakistan om de slachtoffers daar te helpen. Waarom wel noodhulp maar geen hulp om de dijken beter te onderhouden, wat uiteindelijk beter is?
De heer Driessen (PVV): Mijn fractie is voor noodhulp omdat mensen in situaties van grote rampen, zoals wij recentelijk in Pakistan en Haïti hebben gezien, kampen met verschrikkelijke problemen. Ook mijn fractie vindt dat deze mensen moeten worden geholpen. Wat ons betreft is de taak van Nederland daarmee beëindigd. Het is dan aan het land zelf om de wederopbouw voort te zetten.
De heer Irrgang (SP): Wij hebben een debat gehad over Haïti waaraan ook de heer Driessen deelnam. In plaats van tentenkampen worden daar nu prefab huizen gebouwd. Dat gebeurt met steun van de regering, een regering waaraan de partij van de heer Driessen politieke steun verleent. Dit is eigenlijk geen noodhulp. Het moet de heer Driessen toch juist aanspreken dat er huizen worden gebouwd in plaats van tenten? Waarom doet hij dat af als iets van de linkse kerk? Het is toch hartstikke goed? De heer Driessen moet toch nog een keer iets langer nadenken over de vraag of dit eigenlijk niet gewoon goed is.
De heer Driessen (PVV): Als één fractie in dit huis iets langer zou moeten nadenken, dan is het die van de SP en niet die van de Partij voor de Vrijheid. Niet de leden van de PVV-fractie lopen mee in demonstraties waarin wordt geroepen «Hamas, Hamas, joden aan het gas» en waarin door SP-Kamerleden wordt geroepen «Intifada, intifada»...
De heer Irrgang (SP): Misschien kunt u op de vraag ingaan in plaats van met een jij-bak te komen, die overigens niet waar is. Geeft u eens gewoon een reactie op het reële dilemma dat je misschien beter iets structureel kunt oplossen dan alleen een plakbandje te verstrekken.
De heer Driessen (PVV): Nogmaals, mijn fractie is voor noodhulp, voor humanitaire hulp. Alles wat daarna komt, is aan landen zelf of aan westerse landen die graag aan ontwikkelingshulp willen doen. Mijn fractie wil dat Nederland dat niet doet. Gelukkig denken heel veel mensen – ik denk zelfs miljoenen mensen – in Nederland er net zo over als ik.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik weet niet of dit helemaal binnen de orde valt, maar ik vraag mij af wat mevrouw Ferrier hier nu van vindt. Het is toch de gedoogpartner van dit kabinet die blij is met het feit dat wij zo enthousiast gaan hakken – dat waren zijn eigen woorden – in het ontwikkelingsbeleid. Dat moet mevrouw Ferrier toch recht door het hart gaan.
Mevrouw Ferrier (CDA): In dit huis mag iedere politieke partij haar eigen opvattingen hebben. Ik heb zonet de opvattingen van de CDA-fractie neergelegd. Ik laat de woorden van de PVV-collega voor zijn verantwoordelijkheid.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Maar het moet toch zeer doen.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ga hier niet in op wat mij pijn doet en wat mij vreugde schenkt.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Het is geen nieuws dat dit kabinet kiest voor de weg van de minste weerstand. Het kiest voor snelle, forse bezuinigingen daar waar het in rap tempo kan zonder ingewikkelde hervormingen en zonder na te denken over de gevolgen, laat staan die te overzien. De GroenLinks-fractie maakt zich grote zorgen over de extra bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking die de staatssecretaris met zijn beleidsbrief heeft bekendgemaakt.
Naast de forse bezuinigingen wil de staatssecretaris delen van de Defensie-uitgaven onderbrengen in het ontwikkelingsbudget. Het budget voor bestrijding van het wereldwijde klimaatprobleem wordt niet alleen extra verminderd, maar moet ook nog uit dit budget worden betaald. Daarnaast is het volgens GroenLinks onterecht dat het maatschappelijk middenveld extra wordt gekort. Wat dit kabinet uitstraalt, is een verschraling van internationaal beleid door een sterk naar binnen gekeerde houding, en een beleid dat vooral is gericht op eigenbelang, zojuist mooi verwoord door collega Driessen.
Ik verbaas me daarbij over het gemak waarmee een CDA-staatssecretaris het eigenbelang bovenaan zet in plaats van het maatschappelijk belang van internationale samenwerking. Het lijkt wel of dit kabinet terug wil naar de jaren tachtig in plaats van een stap voorwaarts te maken. Dit alles wordt gedaan door de twee partijen, de VVD en het CDA, die sinds het begin van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in de jaren vijftig bijna aaneengesloten in de regering hebben gezeten. Hebben ze al die tijd niets geleerd van de enorme fouten die zij toen hebben gemaakt? Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris.
Een regering die in een globaliserende samenleving de belangen van de eigen burgers dient, moet mondiale vooruitgang centraal stellen. Armoede, conflict, klimaatverandering, de financiële en economische crisis en polarisatie zijn grote problemen die ook invloed hebben op Nederland; dit is al meerdere keren gezegd. Een kabinet dat voor deze keuze staat, mag het belang daarvan niet onderschatten. Middenmachten als Nederland zijn gebaat bij een inzet op internationale samenwerking en ontwikkeling. Nederland kan zich internationaal onderscheiden op het gebied van duurzaamheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen en eerlijke handelsregels. Den Haag is niet voor niets de internationale stad van vrede en internationaal recht. Dat vergroot onze invloed meer dan de enorme investeringen die nodig zijn voor het opbouwen en up-to-date houden van een brede en multi-inzetbare militaire capaciteit. Het is bovendien veel goedkoper. De internationale invloed, mits goed aangewend, en goodwill die Nederland daarmee terugkrijgt door een fractie van onze begroting te investeren in mondiale samenwerking, is vele malen groter. De bewindslieden zijn het toch met mij eens dat de veiligheid van Nederland het beste gediend is met ontwikkeling in fragiele staten zelf, en dat duurzame stabiliteit en vrede bereikt worden door kansen en bijvoorbeeld banen voor jongeren te creëren in plaats van conflicten te bestendigen met nog meer geweld? Kortom, het is in ons belang om deze landen zo goed mogelijk bij te staan tijdens hun ontwikkeling in plaats van tijdens een conflict. Graag krijg ik hierop een reactie van beide bewindslieden.
Het is duidelijk dat het maatschappelijk middenveld de grootste klappen krijgt. Eerst was er de vermindering van het budget door de stap van MFS I naar MFS II, vervolgens verdwijnt de bandbreedte binnen MFS II, en nu wil de staatssecretaris nog een extra korting eraan toevoegen. In vergelijking met andere stromen, zoals het multilateraal kanaal, is het bekend dat juist het maatschappelijk middenveld een effectief en efficiënt kanaal is. Volgens de Algemene Rekenkamer wordt over dit kanaal door de regering ook het beste verantwoord. Over het bilateraal kanaal wordt minder verantwoord en over het multilateraal kanaal veel minder. Het is via het maatschappelijk middenveld dat corrupte regeringen kunnen worden omzeild. Het zijn lokale organisaties die goed op de hoogte zijn van ontwikkelingen op de grond. Juist een bewindspersoon van CDA-huize zou toch moeten weten dat zolang institutionele controles ontbreken of tekortschieten, het maatschappelijk middenveld voor lokale vernieuwing zorgt en checks-and-balances binnen het systeem op zich neemt? Graag krijg ik hierop een reactie.
Alsof deze bezuinigingen nog niet genoeg zijn, staat deze staatssecretaris toe dat zijn begroting vervuild blijft met zaken die niet onder zijn begroting horen te vallen. De staatssecretaris zegt weliswaar de bevindingen van het WRR-rapport te volgen, maar uit dit rapport komt duidelijk naar voren dat juist klimaat als een mondiaal publiek goed steeds belangrijker wordt en prioriteit verdient. Wellicht heeft de staatssecretaris niet goed begrepen wat daarmee wordt bedoeld, want hij bezuinigt enorm op deze klimaatgelden en neemt daarmee afstand van het standpunt van zijn partij van voor zijn aantreden, namelijk de additionaliteit van klimaatfinanciering. Het CDA vindt rentmeesterschap blijkbaar toch niet zo belangrijk: «na u de zondvloed». Wat dat betreft is het net als met de financiële crisis: zij die deze crisis niet hebben veroorzaakt, dragen de grootste en zwaarste lasten, terwijl de veroorzakers droog achter de dijken zitten.
GroenLinks wil niet bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Wij maken andere keuzes, laat dat duidelijk zijn. Ook wij vinden echter dat ontwikkelingssamenwerking met visie en goede plannen nog effectiever en efficiënter kan worden. Voor effectief beleid is het belangrijk dat naast de keuzes in de bestedingen net zo veel of liever nog meer aandacht wordt gegeven aan de politieke maatregelen die nodig zijn om armoede te bestrijden.
Eerst ga ik in op de keuzes in de bestedingen. Wij kiezen voor minder landen. Op deze manier kunnen wij ons specialiseren in een aantal landen, met op maat gesneden strategieën. Belangrijk daarbij is dat wij dat met een kopgroep van Europese landen doen, zodat onze uitfasering in landen niet tot gevolg heeft dat deze landen verder in de armoede zakken maar dat ze worden geadopteerd. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. Is hij dit van plan en, zo ja, hoe?
Wij kiezen voor een landenfocus op fragiele staten, waarbij je met een echte 3D-benadering preventief kunt optreden bij conflicten en andere humanitaire crises. Dat is goedkoper, effectiever en minder dodelijk. Bovendien hoeft dan ook niet al dat geld naar Defensie te worden geschoven. Als het aan ons ligt, wordt daarbij gekozen voor een focus op Sub-Sahara Afrika. Deze landen blijven het meest achter bij de MDG's en zijn het minst geliefd bij andere donors. Wij denken dan bijvoorbeeld aan Sudan en Congo. Maar ook Afghanistan past in dat rijtje. Ik krijg graag een reactie van beide bewindslieden.
Ook wij kiezen voor minder thema's. Door een focus op minder thema's kan meer specialistische kennis worden gedeeld met onze partnerlanden. Versnippering is niet effectief. Dit betekent echter niet dat we ontwikkelingslanden in de steek moeten laten bij projecten die we nu financieren en die goed lopen. Dat zou kapitaalvernietiging zijn. Onderwijs is niet minder belangrijk dan aidsbestrijding of gender, maar als elk donorland zich specialiseert in een paar thema's, wordt de gezamenlijke hulp beter. Ook op dit vlak moeten we dus samenwerken met een kopgroep van landen.
Dit is voor GroenLinks een voorwaarde voordat overgegaan kan worden tot een beperking van thema's en van landen, eigenlijk voordat kan worden overgegaan tot deze radicale bezuinigingen. Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris, want de manier waarop hij bij het maken van zijn eigen themakeuze belangrijke onderwerpen als aidsbestrijding en onderwijs bij het grofvuil zet alsof het niets is, baart mij zorgen. Welk land gaat de 70 mln. die wordt bezuinigd op aidsbestrijding overnemen, zodat er geen gat valt? Dat hoor ik graag van de staatssecretaris.
Voor wat betreft thema's kiezen wij in elk geval voor economische ontwikkeling en landbouw. Hier heeft de staatssecretaris ook voor gekozen. Dat is niet zo gek, want 70% van de mensen in ontwikkelingslanden is afhankelijk van landbouw. Daarbij komt dat de meeste boeren vrouwen zijn. In tegenstelling tot de staatssecretaris geloven wij echter niet in het zogenoemde «trickle down»-effect. Wij willen daarom vooral de kleine boeren en ondernemers helpen bij hun economische ontwikkeling. Is de staatssecretaris ook van plan om van onderop te werken? Of gelooft hij in de illusie van de massaproductie om de voedselzekerheid vooral aan onze kant te garanderen?
Kijk ook naar de bedreigingen van de landbouw in de ontwikkelingslanden, zoals de biomassaproductie, powered by the Netherlands, monoculturen van multinationals die de grond uitdrogen, sponsored by the Netherlands, klimaatverandering die voor droogte en overstromingen gaat zorgen, made possible by the Netherlands en zo kan ik nog wel even doorgaan. Niemand heeft gezegd dat een coherent beleid eenvoudig is. Dus nee, geen tulpenprojecten in Afrika financieren die de grond uitdrogen. Wel verantwoordelijkheid nemen voor de klimaatverandering die we veroorzaken en alleen echt duurzame biomassaprojecten steunen. Graag wil ik een reactie van de staatssecretaris.
Niet onbelangrijk is het thema «goed bestuur». Te vaak lukt het een land niet om duurzaam armoede te ontvluchten door de zwakke instituties in het land. Te vaak vinden mensenrechtenschendingen plaats door overheidsinstanties en bestuurders omdat straffeloosheid heerst. Te vaak vindt corruptie plaats omdat er geen controle is. Op deze gebieden kan juist Nederland een bijdrage leveren.
Een ander thema is «transparantie». Wij moeten veel opener opereren en communiceren met alle middelen die we vandaag hebben. Geef de burger inzicht in wat er met zijn geld gebeurt, laat weten of een project succesvol is geweest of niet, zodat we leren van fouten, en laten we de kennis die we hier in Nederland hebben, delen met de mensen in ontwikkelingslanden. De Wereldbank heeft onlangs een initiatief genomen de data waarover hij beschikt online te zetten. Iedereen kan die gegevens nu vrij gebruiken om nieuwe toepassingen te bouwen, onderzoek te doen en controles uit te voeren. Het gaat om een paar duizend indicatoren, visualisaties in verschillende talen en een geogecodeerd dataproject voor meer dan 1 000 projecten. DFID, het Britse ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, kwam tot de conclusie dat zijn data de potentie hebben een internationaal publiek goed te worden, met hoge sociale voordelen, maar alleen als anderen toegang hebben tot deze data. Open data voor ontwikkelingssamenwerking zie ik als nieuwe grondstof, een die we niet op zullen maken, maar die een duurzame basis biedt voor een nieuwe toekomst. Ook de overheid zit op een goudmijn aan data over ontwikkelingssamenwerking. Deze goudmijn is nu nog gesloten, maar ik vind dat de staatssecretaris zich in ieder geval voor zijn deel zou moeten inzetten om ruwe data te delen. Is hij daartoe bereid?
Ontwikkelingssamenwerking is een van de meest geëvalueerde sectoren, maar burgers zitten niet te wachten op nog meer evaluaties. Ze willen zien waar hun geld heen gaat. Aan de andere kant van de keten geeft openheid van data burgers in ontwikkelingslanden de mogelijkheid om die data toe te passen, kennis in te zetten of regeringen ter verantwoording te roepen. De openheid van data levert daarom uiteindelijk effectievere ontwikkelingssamenwerking op en meer vertrouwen bij burgers hier en daar.
Om armoede effectief aan te pakken, zijn er naast ontwikkelingssamenwerking ook politieke oplossingen vereist. Zonder deze politieke veranderingen zijn we aan het dweilen met de kraan open. Dan gaat het wat coherentie betreft niet alleen om de vlakken waar het ons uit komt, maar op alle terreinen. Hoe zit het bijvoorbeeld met de aangenomen motie-Vendrik van 2 november 2009 en de doorlichting van het Nederlands fiscaal stelsel voor multinationale ondernemingen op belastingontduiking en -ontwijking ten koste van ontwikkelingslanden? Ondertussen sluizen de multinationals, mede dankzij het Nederlandse fiscale stelsel, hun winsten weg uit ontwikkelingslanden voordat belasting kan worden geheven. Ontwikkelingslanden lopen zo honderden miljarden aan belastinginkomsten mis. Intussen verdient Nederland goed aan de postbusvestigingen van multinationals. Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter. Eerlijke handelsregels zijn noodzakelijk om ontwikkelingslanden kansen te bieden om duurzame en inclusieve economische ontwikkeling te bereiken. Hoe gaat de staatssecretaris landbouw bevorderen terwijl boerenbedrijven westerse multinationals met oneindig diepe zakken als concurrent hebben, waardoor het eigen opkomende bedrijfsleven geen schijn van kans heeft? Het creëren van echt eerlijke handel betekent geen handelsbarrières voor bewerkte producten uit ontwikkelingslanden en geen verbod op het tijdelijk afschermen van opkomende markten door ontwikkelingslanden, zodat ze een eerlijke kans krijgen. In hoeverre is de staatssecretaris betrokken bij het Europees en het Nederlands landbouwbeleid? Gaat hij zich ermee bemoeien? Wat vinden zijn collega's bij EL&I daarvan? Wat gaat de minister van Buitenlandse Zaken doen? Gaat hij extra aandacht geven aan het ontwikkelingscriterium van het wapenexportbeleid?
De staatssecretaris gelooft niet in de 3D-benadering. Dat had de collega van de SP al gezegd en ik heb dat zelf al eerder gezegd tijdens het AO over Afghanistan. De staatssecretaris beschreef zijn visie onder de titel «Hutspot in Afghanistan». In hoeverre heeft de staatssecretaris overleg hierover met zijn collega op de apenrots? Hoe zorgt deze staatssecretaris voor een echt geïntegreerde benadering? Hoe ziet de minister van Buitenlandse Zaken dat?
Het is effectief internationaal beleid dat ervoor kan zorgen dat er een versoepeling komt van octrooi op medicijnen, waardoor ontwikkelingslanden betere toegang krijgen tot levens reddende betaalbare medicijnen voor miljoenen mensen. Voor deze zaken is politieke wil noodzakelijk. Op korte termijn kan het even pijn doen, maar op lange termijn is het de enige manier om ervoor te zorgen dat ontwikkelingssamenwerking op afzienbare tijd overbodig wordt. Dat lijkt mij een zinvolle investering. Dit moet toch ook mijn collega's van VVD en CDA aanspreken? Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris.
Tot slot: een beleid dat eindig is. Ik daag de staatssecretaris en de minister, en eigenlijk het hele kabinet, uit om met een routekaart te komen van hoe hij of zij of het ervoor gaat zorgen dat over pakweg 30 jaar ontwikkelingssamenwerking wegens doorslaand succes overbodig is geworden. Dat zou nog eens een solide investering zijn, powered by the Netherlands! Laten we met ontwikkelingssamenwerking de randvoorwaarden creëren in ontwikkelingslanden, zodat zij in staat worden gesteld, zichzelf te ontwikkelen. Wij kunnen bijvoorbeeld hulp bieden bij het vormen van een werkend belastingsysteem en justitieapparaat, een kamer van koophandel, een goed hogeronderwijssysteem dat aansluit op de arbeidsmarkt, landbouwkennis voor kleine boeren en microkredieten voor het midden- en kleinbedrijf om te groeien. Als we vervolgens met onze politieke keuzes eerlijke handelskansen creëren voor ontwikkelingslanden, ons belastingstelsel doorlichten en het octrooirecht voor medicijnen aanpassen, kunnen we een echte oplossing voor armoede bieden.
De heer Driessen (PVV): Ik krijg graag nog een antwoord op mijn vraag over The Electronic Intifada. Neemt de heer El Fassed inmiddels afstand van die haatclub?
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik wilde hier al eerder een antwoord op geven. Ik ben inderdaad de oprichter geweest van The Electronic Intifada bijna tien jaar geleden. De bedoeling van die website was vooral om de stem van burgers te laten horen, vaak in gebieden waar journalisten niet naartoe konden omdat ze afgesloten waren, en om debat mogelijk te maken. Ik denk dat een partij die zo'n voorstander is van de vrijheid van meningsuiting daar alleen trots en blij van kan worden. De bewering dat het antisemitisme is, beschouw ik als laster. De minister, maar ook mensen als Ronnie Naftaniel van het CIDI, toch wel kenners op het gebied van antisemitisme, hebben al eerder gezegd dat van antisemitisme geen sprake was.
De heer Driessen (PVV): De uitspraak van de directeur van The Electronic Intifada die de Israëlische pers vergelijkt met nazikrant Der Stürmer en Israël met nazi-Duitsland, is dus geen uiting van antisemitisme?
De heer El Fassed (GroenLinks): Die uitspraak moet je in de context bezien en stond niet op de website. Het heeft niets met de website zelf te maken.
De heer Driessen (PVV): Dan vraag ik mij af in welke context iemand zegt dat de Israëlische pers vergelijkbaar is met nazikrant Der Stürmer en dat Israël vergelijkbaar is met nazi-Duitsland. Ik kan de context in nog geen honderdduizend jaar verzinnen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik wil de artikelen graag lezen. Ik hoop dat de heer Driessen ze bij zich heeft. Wat ik de heer Driessen echter vooral wil meegeven, is dat hij eens de 12 000 artikelen op de website gaat bekijken. Misschien is dat wel goed voor zijn beeldvorming over de staat Israël en wat daar op dit moment gebeurt.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb echt uitgezien naar dit debat. Het is de eerste mogelijkheid om over het WRR-rapport te spreken. Dat gebeurt weliswaar indirect, maar wij zien heel veel elementen van het WRR-rapport terug in het regeringsbeleid. Eindelijk kunnen wij hier in de breedte goed over spreken. Omdat het regeringsbeleid nauw aansluit bij het WRR-rapport, kan ik namens mijn partij al zeggen dat wij een aantal zaken zullen steunen: de millenniumdoelstellingen, een kritische houding ten opzichte van begrotingssteun aan Rwanda – hierover zal ik een motie indienen – beperking van het aantal partnerlanden en aansluiting waar Nederland een meerwaarde heeft. Dat zijn goede elementen uit het WRR-rapport die door het kabinet zijn overgenomen. Het is goed dat wij spreken over de effectiviteit van hulp. Het is geen nieuwe discussie, maar wel een terechte, omdat hulp wordt gegeven met gebruikmaking van belastinggeld.
De discussie over effectieve hulp staat volgens de fractie van de ChristenUnie helemaal los van de bezuiniging die nu door het kabinet wordt ingezet. Ik lees dat ook niet zozeer in het WRR-rapport. Dit zijn politieke keuzes, door een regering gemaakt. De ChristenUnie zou die keuzes niet hebben gemaakt, zoals de vorige regering, waar wij deel van uitmaakten, die ook niet heeft gemaakt. Sterker nog: in ons verkiezingsprogramma pleiten wij op termijn zelfs voor een verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Dat zou geen schande zijn, maar een eer. In de omliggende landen – ik noem Engeland, Finland, Zweden en Frankrijk – zien wij immers dezelfde trend. Nu zal de staatssecretaris zeggen: goed, maar wij zitten al op een hoog niveau, namelijk 0,7% van het bnp; de andere landen moeten daar nog naartoe groeien. Ik geef de staatssecretaris mee dat het budget dat landen als Zweden en Finland hiervoor uittrekken, gewoon doorstijgt. Je moet niet altijd kijken naar de buren die het misschien nog wat slechter doen; deze landen zetten wel een trend in om het budget te laten stijgen. Wellicht zegt de staatssecretaris dan: ja, maar wij moeten bezuinigen; dit had u ook gedaan als u in het kabinet had gezeten. Dat is helemaal terecht, maar wij hebben alternatieve plannen bedacht om de geplande grote bezuiniging van 900 mln. ongedaan te maken bij het debat over de regeringsverklaring. Deze plannen hebben echter niet tot verschuiving geleid. Rest ons in dit debat slechts het schuiven met posten die de vorige Kamer in verschillende moties als zeer relevant heeft aangemerkt.
Voordat wij over die onderwerpen en sectoren spreken, ga ik in op de aanvullende bezuinigingen. Dit zijn namelijk nog niet alle bezuinigingen. Als het aan het kabinet ligt, kunnen er nog meer punten onder de ODA-criteria worden weggeschreven. De vredesmissies, de Wereldomroep, de EKI en de ama's onder ODA worden genoemd. Minister de Jager heeft op het CDA-congres heel duidelijk en geruststellend tegen een derde van de CDA'ers gezegd dat er niet verder wordt gerommeld aan de ODA-criteria. Onderschrijft de staatssecretaris, ook van CDA-huize, de mening van zijn collega, minister De Jager, over het niet verder oprekken van de ODA-criteria? Zo niet, dan overweeg ik om in tweede termijn een motie in te dienen.
Dan kom ik op de fasering van de bezuinigingen. Wij zien dat het kabinet gefaseerd bezuinigt, ook op andere posten. Juist bij deze post wordt echter een heel snelle slag gemaakt. De premier heeft gezegd: wij beginnen met bezuinigen bij onszelf; wij snijden in de bureaucratie. Wij moeten echter constateren dat het kabinet vooral begint bij de allerarmsten. Voor 2012 staat een bezuiniging van 900 mln. gepland; dat is bijna 1 mld.! Dat is een megabezuiniging op het bedrag dat tot nu toe beschikbaar was, namelijk 5 mld. Ik geef de staatssecretaris in overweging om, mede uit respect voor de partners en donoren in de ontvangende landen, na te gaan of wij dat bedrag tot 2015 geleidelijk kunnen opvoeren. Het is niet mijn idee om te bezuinigen, maar als de staatssecretaris en het kabinet het dan toch doen, dan verzoek ik om een redelijke mate van bezuiniging, met aandacht voor behoorlijk bestuur; er lopen immers nog contracten. Ik vraag dus om het bedrag tot 2015 op te laten lopen.
Over de ODA-criteria hebben wij in het interruptiedebatje al even van gedachten gewisseld. Ik ben van mening dat geen ODA-gelden mogen worden gebruikt voor een eventuele nieuwe missie in Afghanistan. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris, die de beschermer is van de ODA-gelden, daarvan vindt.
Nu ga ik in op de effectiviteit. De laatste zin van de beleidsbrief van de minister luidt: de ambitie is om een effectieve bijdrage te leveren aan het gemeenschappelijke eigenbelang. Daar moest ik even over nadenken; ik kon mij daar niet echt iets bij voorstellen. De minister gaat verder: alleen zo kan een nieuw draagvlak voor met belastinggeld gefinancierde internationale samenwerking ontstaan. Wat is nu effectief? Welk doel stellen wij ons? Voor ontwikkelingssamenwerking hebben wij decennialang het doel van armoedebestrijding gehanteerd: een rechtvaardigere verdeling van kansen voor mensen, opdat zij uit de armoedespiraal kunnen komen.
Effectiviteit gaat ook over rendement voor de allerarmsten. Dat zegt professor Paul Hoebink en daarin heeft hij gelijk. Als wij naar het rendement van armoedebestrijding kijken, komen wij op posten als het onderwijs. Onderwijs is een cruciale factor om de mensen een hoger loon en een beter toekomstperspectief te bieden. De Human Development Index geeft dat ook aan. Onderwijs wordt juist genoemd. En wat doen wij? Wij bezuinigen enorme bedragen op onderwijs, terwijl er voorheen in de Kamer een consensus was om minimaal 20% – vorig jaar is een motie ingediend voor 15% – te blijven besteden aan het basisonderwijs. Ik hoor graag de argumenten van de staatssecretaris op dit punt.
Wij weten dat het particuliere kanaal van de hulporganisaties ons belastinggeld heel effectief besteedt, in tegenstelling tot de grotere organisaties zoals de Wereldbank, het IMF en in sommige gevallen ook VN-instellingen. Kijken wij naar de verdeling over de drie kanalen, dan zien wij dat juist op het particuliere kanaal wordt bezuinigd, terwijl in het multilaterale kanaal meer wordt geïnvesteerd.
Om effectieve hulp te bieden, moeten wij anders omgaan met de EPA's en moeten wij de structurele aanpassingsprogramma's van de Wereldbank anders inrichten, opdat wij de belangen van de lokale boeren – wij hebben daarover ook gesproken in het debat over Haïti – beter beschermen dan met die aanpassingsprogramma's; dan worden de grenzen open gegooid waardoor de lokale voedselproductie om zeep wordt geholpen. Ik herinner de aanwezigen aan het debatje dat wij voerden over de bananen in Haïti. Wij kregen door ECCO, de noodhulppoot van Brussel, een ontbijt voorgeschoteld dat voor 80% bestond uit geïmporteerde voedselproducten.
Wij zouden meer vaart moeten maken met de schuldsanering van de Club van Parijs. Nederland doet daar veel in – dat weet ik – maar andere landen blijven achter. Er zijn onrechtvaardige mondiale krachtsverhoudingen. Moyo en Easterly melden dat er nog altijd meer geld voor ontwikkelingssamenwerking van het zuiden naar het noorden gaat, dan van het noorden naar het zuiden. Voor coherentie van beleid moet je niet alleen kijken naar ontwikkelingshulp, maar ook naar de structuren daarachter. Dat benadrukt mijn fractie.
Over het MSF II hebben collega Van der Staaij en ik een amendement ingediend. Ik ben blij dat de Kamer, in ieder geval de CDA-fractie, dit in overweging wil nemen. Ik hoop dat wij er gezamenlijk uit komen om de bezuiniging van die laatste 50 mln. ongedaan te maken, zodat de drie kanalen die wij hier altijd hadden, in balans blijven.
Dan kom ik op het kanaal voor het bedrijfsleven. Voorheen hadden wij ORET; dat was gebonden hulp. Daar wilden het vorige kabinet en de vorige Kamer vanaf. De vorige minister heeft dit programma omgebogen tot ORIO. Ik mag toch hopen dat ook dit kabinet het belang van ontwikkelingssamenwerking centraal blijft hanteren voor ORIO. In het debat over Haïti heb ik gezegd dat het bedrijfsleven mogelijk een rol kan spelen. Is de staatssecretaris inmiddels bereid om het bedrijfslevenprogramma open te stellen voor Haïti? Ik wil nogmaals benadrukken dat dit in dienst van de armoedebestrijding moet zijn en dat het niet primair moet gaan om de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven.
Ik kom nu op de eerlijke handel. Hoe wil de staatssecretaris via handel en het versterken van primaire schakels in onze productieketens zorg dragen voor meer zelfredzaamheid? Bij de begroting ELI is een motie ingediend waarin verzocht wordt om betere jaarverslaggeving over maatschappelijke prestaties. De regering heeft de aanname van die motie toen ontraden. Dat is echter een beetje onbegrijpelijk, gezien het feit dat juist ook in deze beleidsbrief de nadruk ligt op verduurzaming van internationale handel. Wat vindt de staatssecretaris van deze motie? Bovendien lopen veel ontwikkelingslanden belasting mis door belastingontduiking van onze internationale bedrijven. Wat vindt de staatssecretaris van deze belastingontduiking en wat wil hij daaraan doen?
Bij de WTO moeten wij ons ook blijven inzetten voor de zogenaamde non trade concerns, zoals mensenrechten en milieuthema's. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
Mijn volgende onderwerp is de duurzame handel en de vertaling daarvan naar ons, de consumenten. Ik stel de staatssecretaris voor om in samenspraak met de supermarktketens te bezien of wij in 2015 tot een aanbod van duurzame producten kunnen komen, in ieder geval wat betreft de huismerken. De supermarktketens hebben daar immers meer grip op dan op de A-merken die vooral door internationale bedrijven worden gepresenteerd en aangeboden. Zijn de staatssecretaris en dit kabinet bereid om te bezien of wij tot een soort convenant met de supermarktketens kunnen komen? Het concrete doel daarbij is om in 2015 tot de aanbieding van duurzame producten te kunnen komen. Er is brede ondersteuning hiervoor vanuit het maatschappelijk middenveld en van heel veel hulporganisaties die ik helaas niet allemaal kan noemen. De LTO heeft zich inmiddels ook hierbij aangesloten. Als er vrees mocht bestaan dat de prijzen stijgen, hoop ik dat wij de prijsverhoging kunnen drukken door de schaalvergroting van het aanbieden en inkopen van duurzame producten, althans als wij dit gezamenlijk doen. Als dit niet helemaal lukt, kunnen wij wellicht ook een btw-verlaging overwegen. De btw op voedsel is nu 6%. Misschien moeten wij dat in Brussels verband doen, maar dit is wel een mogelijkheid om de consumenten aan te zetten tot de aankoop van duurzame producten. Graag ontvang ik een reactie hierop.
Ik ga nu in op de aidswezen. De Kamer heeft verschillende malen een amendement in dat verband ingediend. De eerste rapportages zijn positief. Het gaat daarin met name over de manier waarop je de aidswezen naar school kunt laten blijven gaan, bijvoorbeeld via financiële prikkels uit het Social Protection Programme. Afgelopen week hebben wij hier ook met UNAIDS daarover gesproken. Ik zie echter dat ook dit bedrag mogelijk bedreigd wordt door een bezuiniging. Wil de staatssecretaris met de hulp en aanmoediging van de Kamer daar serieus naar kijken? Ik heb daarvoor alvast een initiatief genomen in de vorm van een amendement.
Ik kom nu op de onderwijsuitgaven. Ik heb de Human Development Index al genoemd. Onderwijs is een belangrijke, bepalende factor voor het stijgen van het inkomen. Wij bezuinigen daar echter 160 mln. op. Juist het basisonderwijs is cruciaal om bijvoorbeeld de kinderarbeid te bestrijden. De millenniumdoelstelling kan in dit verband nog niet voldoen aan het laatste stukje, de laatste 15%, net zoals die nog niet voldoet aan het onderwijs voor gehandicapten in ontwikkelingslanden. Wij mogen nu niet weer alles verloren laten gaan doordat wij onze investeringen terugtrekken. Wij bezien dan ook of wij steun kunnen krijgen voor een amendement zodat een deel van die bezuinigingen wordt teruggedraaid.
De begrotingssteun is al aan de orde geweest. Het kabinet is daar ook kritisch over. In mijn tweede termijn zal ik daarom met een voorstel komen om te bezien of wij kunnen stoppen met de begrotingssteun en de sectorsteun voor Rwanda, maar misschien kan ik daar nu al een reactie op krijgen. Wij hebben wel wat invloed op de begrotingssteun, maar het Europees Ontwikkelingsfonds trekt zich daar slechts weinig van aan. Is de staatssecretaris bereid om ook daar coherent beleid op te voeren? Kan hij kritisch zijn op het Europees Ontwikkelingsfonds en de doorgaande steun voor de begrotingssteun?
Het is goed dat wij vandaag dit fundamentele debat voeren met de staatssecretaris en de minister over het nut en de noodzaak van ontwikkelingssamenwerking. Het is goed dat wij ook kijken naar de meerwaarde en naar de kennis en kunde die Nederland kan toevoegen aan de internationale donoren. Laten wij de positieverbetering van 1 miljard mensen die nog altijd van $1 moeten rondkomen, vooral blijvend vooropstellen. Laten wij bij hen niet de rekening neerleggen van de crisis die zij niet veroorzaakt hebben. Ik zie dan ook uit naar een vruchtbaar debat met de staatssecretaris.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik begrijp dat het verlangen naar de hutspot inmiddels groeiende is in deze zaal, maar ik hecht eraan om namens de SGP-fractie een duit in het zakje te doen tijdens dit debat over ontwikkelingssamenwerking.
Welke kant gaan wij de komende jaren op? Realisme en verantwoordelijkheidsbesef zijn voor de SGP de twee trefwoorden in het beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking. Nederland kan alle nood en armoede in deze wereld niet lenigen. Dit is een waarheid, maar Nederland draagt als zeer rijk land wel een grote verantwoordelijkheid om, waar mogelijk, bij te dragen aan het bestrijden van nood en armoede wereldwijd.
Eigenbelang is voor mijn fractie geen vies woord, maar het is ook bepaald niet verkeerd om gedreven te worden door ethische bewogenheid of naastenliefde. Daar wordt wel eens wat denigrerend over gedaan, maar ik denk dat wij er juist trots op mogen zijn dat wij ons ook bekommeren om mensen in nood elders op deze wereld. Hier moet wel onmiddellijk aan toegevoegd worden dat goede bedoelingen alleen niet genoeg zijn. Het resultaat moet ook echt de mensen ten goede komen. Dit geeft aan dat wij constant bereid moeten zijn – ook als wij daar nu opnieuw een slag in willen slaan – om te bekijken of het beleid goed uitpakt. Hoe kunnen wij verbetering daarin aanbrengen? Wij moeten echt van harte openstaan voor die discussie.
Het is goed dat dit kabinet stevig vertegenwoordigd is bij dit eerste debat over ontwikkelingssamenwerking. Volgens mij is het een hele tijd geleden dat zowel een minister als een staatssecretaris achter de tafel zaten bij een visiedebat over ontwikkelingssamenwerking. Er is dus een verdubbelde inzet vanuit het kabinet, maar helaas komt die verdubbelde inzet nog niet helemaal tot uitdrukking in het geld. Laat ik helder zijn. In het verkiezingsprogramma van de SGP staat dat wij juist niet willen bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking; wij willen die 0,8% intact houden. In dit licht betreuren wij de beoogde bezuinigingen van dit kabinet. Het gaat namelijk niet om kleine bedragen, maar om grote. Ik vind het dan ook leerzaam om te verwijzen naar het conservatief-liberale kabinet in Groot-Brittannië. Dat kabinet bezuinigt heel bewust niet op ontwikkelingssamenwerking. De reden daarvoor is dat zij de consequenties van de crisis niet willen afwentelen op de armsten in deze wereld. Hoe kijkt dit kabinet daartegen aan? Hoe wil dit kabinet voorkomen dat de grote bezuinigingen die nu op stapel staan, wel negatief uitpakken voor de allerarmsten?
Ik sluit mij aan bij de vragen die zijn gesteld over het over de toekomst uitsmeren van de pijn van de bezuinigingen. Wij worden ermee geconfronteerd – de VVD en anderen zeiden dit – dat met name bij de multilaterale inzet de mogelijkheden op de kortere termijn veel beperkter zijn dan die op de langere termijn. Heeft het dus geen grote nadelen dat zo'n grote bezuiniging juist al in de begintijd wordt geïncasseerd? Welke ruimte zit daar nog in volgens het kabinet?
Ik heb nog een algemeen punt met betrekking tot het draagvlak. Het kabinet beklemtoont in de basisbrief dat het voor het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking van belang is dat er zichtbare resultaten geboekt worden. Ik begrijp dat. Bergt dat niet een risico in zich? Als je kijkt naar de effectiviteit, valt op dat soms het scheppen van een goed ondernemingsklimaat of iets vagere dingen nog wel eens effectiever en belangrijker kan zijn dan de snel zichtbare projecten. Die doen het juist uit oogpunt van effectiviteit veel minder goed. Hoe gaat het kabinet met die spanning om? Enerzijds staat namelijk de effectiviteit hoog in het vaandel en anderzijds wil het kabinet de zichtbaarheid beklemtonen.
Juist nu er gekort wordt op de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking van 0,8% naar 0,7%, zijn wij er voorstander van om de ODA-criteria niet verder aan te passen. De inzet op die 0,7% moet zo zuiver mogelijk gehouden worden. Het afgelopen jaar hebben wij gezien dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking stevig heeft gefluctueerd doordat het nu eenmaal is gekoppeld aan het bnp. Zou het niet goed zijn om van een meerjarengemiddelde uit te gaan, zodat je grote schommelingen vermijdt? Nu kan het fors omhoog gaan en fors omlaag gaan. Is dat uit het oogpunt van effectieve hulp wel altijd zo wijs?
In de basisbrief staan aansprekende dingen. Ik noem de aandacht voor economische ontwikkeling, veiligheid, uitbouw van het 3D-beleid en het streven naar voedselzekerheid. Dat zijn allemaal punten die de SGP-fractie aanspreken. Ik heb echter ook nog wel wat stevige noten te kraken. De basisbrief kondigt een extra bezuiniging aan van 50 mln. op het MFS-subsidiekader. Die is hard aangekomen. Wij vinden dat geen gelukkige keuze. Dat is een onevenredig zware bezuiniging op dit onderdeel. Is hiermee niet in feite sprake van een verdere verstatelijking van ontwikkelingssamenwerking? Dat zou het kabinet juist niet moeten willen.
In het verleden hebben wij rapporten gezien, ook internationale rapporten, die juist heel kritisch waren over de multilaterale organisaties. Opvallend was dat ook de VN op het punt van transparantie slecht scoorde. Dat was eigenlijk een dieptepunt in die verhalen. Er kwam ook een heel negatieve ratio op de overheadkosten uit. Als maatschappelijke organisaties zulke cijfers zouden laten zien, zou iedereen hier roepen dat de subsidiekraan onmiddellijk dicht moet omdat het zo niet kan. Bij de VN en bij de multilaterale organisaties lijkt het veel rustiger te blijven. Hoe komt dat? Of heeft de afgelopen jaren een forse verandering plaatsgevonden, zodat de resultaten van het onderzoek van de Harvard University uit 2008 niet meer gelden? Is dat niet meten met twee maten? Is men voor de multilaterale kanalen veel minder kritisch dan voor bijvoorbeeld het MFS?
Juist de maatschappelijke organisaties spelen naar onze mening een onmisbare en blijvende rol in ontwikkelingsprocessen. Zij verlenen cruciale diensten waar overheden het om allerlei redenen structureel laten afweten. Zij vormen een kritische tegenmacht die overheden in ontwikkelingslanden prikkelt om verantwoording af te leggen over hun beleid. Er zijn nog veel meer argumenten te noemen waaruit blijkt dat de complementaire, eigen rol van de maatschappelijke organisaties waardevol en nuttig is. Wij zijn dan ook bezorgd over de effecten van die enorme kortingen op dat maatschappelijke kanaal en andere bestedingskanalen. Wij zijn bezorgd over kapitaalvernietiging bij de ontvangende organisaties. Om die reden heb ik een amendement ingediend, gesteund door collega Voordewind, waarmee wordt beoogd de aangekondigde extra bezuiniging van 50 mln. op het MFS-subsidiekader ongedaan te maken.
De dekking is natuurlijk lastig. Ik heb eens even goed rondgekeken. Het wetenschappelijk instituut van het CDA heeft een interessante dekking gevonden. Het verwees naar het Europese Ontwikkelingsfonds. Daar zit heel veel begrotingssteun in. Parlementaire controle hierop ontbreekt, omdat het fonds buiten de Europese begroting valt. Juist als je kijkt naar de enorme bedragen die daarin omgaan, is onze vraag of wij die bijdrage voor in elk geval 2011 niet wat kunnen minderen ten gunste van het MFS.
Gevraagd naar de tien grootste successen van de Nederlandse hulp in de afgelopen jaren, noemde de voorganger van deze minister juist onderwijs als een belangrijk succespunt. Het resultaat was een aanzienlijke verbetering van de deelname aan het basisonderwijs in veel arme landen. Ik kon mij dat antwoord goed voorstellen, want juist op het gebied van onderwijs zijn nuttige en goede resultaten geboekt. Naar onze mening zouden wij daarmee dan ook verder moeten gaan. Basisonderwijs moet uitmonden in goed vervolgonderwijs en beroepsonderwijs. Wij zouden de resultaten die op het gebied van het basisonderwijs zijn geboekt, moeten verduurzamen, moeten vasthouden. Wij zien nu dat het kabinet inzet op economische groei en handelsbevordering. Daar kunnen wij ons ook veel bij voorstellen, maar moet je niet juist in het verlengde daarvan hechten aan goed onderwijs en vooral aan goed beroepsonderwijs? Zijn de minister en de staatssecretaris het met mij eens dat stevige investeringen in het beroepsonderwijs serieus moeten worden gehonoreerd omdat deze juist noodzakelijk zijn voor een succesvolle economische ontwikkeling en een gezond ondernemersklimaat? Het valt mij op dat in Nederland vrijwel partijbreed wordt gezegd dat wij gelet op het accent op economische ontwikkeling en groei meer werk moeten maken van het onderwijs. Zou diezelfde redenering niet ook voor ontwikkelingssamenwerking moeten gelden? Juist daarmee kun je echt bijdragen aan de zelfredzaamheid van en de vergroting van de ontplooiingskansen in ontwikkelingslanden. Om die reden heb ik een amendement ingediend om de bezuinigingen op het terrein van onderwijs te verzachten. Dan kan bij ontwikkelingssamenwerking gewerkt blijven worden aan de noodzakelijke kwaliteitsverbetering van het onderwijs.
Een aantal punten zijn al door collega's genoemd. Met het oog op de tijd wil ik daarop wat korter ingaan.
Wij zijn ongelukkig met de substantiële bezuinigingen op aidsbestrijding, zowel op het gebied van behandeling en medicijnen als op het gebied van preventie. Ik herinner mij dat mevrouw Terpstra en de heer Koenders in het verre verleden vooropliepen om daarvoor juist een verdubbeling te bewerkstelligen. Die lijn is later Kamerbreed doorgezet. Ik zie de verschillende amendementen die op dit terrein zijn ingediend of aangekondigd tegemoet.
Omdat het in de basisbrief niet zo tot uitdrukking komt, wil ik graag van het kabinet apart nog iets horen over de rol van religie bij ontwikkelingswerk, over de inzet en de samenwerking met kerken en over de betekenis van en de visie op het ondersteunen van gezinsstructuren. Dat is een heel belangrijk punt. Juist in ontwikkelingslanden staat de inzet op gezinsstructuren onder grote druk, terwijl die structuren juist van groot belang zijn om mensen daadwerkelijk te kunnen helpen.
Verder vraag ik aandacht voor de weeskinderen. Collega Voordewind sprak daar net ook over. Door de Kamer zijn op dit onderdeel verschillende amendementen ingediend. Wij hebben aandacht gevraagd voor deze heel kwetsbare groep. Wil de staatssecretaris deze inzet voortzetten? Het is inherent aan deze problematiek dat hiervoor een lange adem nodig is.
In hoeverre blijft het tegengaan van kinderprostitutie een punt van aandacht? Op dit vlak zijn eerder initiatieven genomen. In het verleden heb ik een amendement ingediend inzake de zogenaamde gefinancierde uitstapprogramma's voor prostituees. Is de staatssecretaris bereid om deze programma's te continueren als zij succesvol zijn geweest?
Tot slot wil ik nog aandacht vragen voor gehandicapten. Nederland heeft het VN-verdrag inzake gehandicapten ondertekend. Dat zou mijns inziens moeten leiden tot meer specifieke aandacht voor en de integratie van deze categorie in de samenleving. Tot nu toe is daarvan nog niet zo veel zichtbaar. Ik pleit voor een sterkere verankering van deze groep in het ontwikkelingsbeleid. Graag hoor ik de reactie van het kabinet op dit punt.
De voorzitter: Inmiddels is het 13.15 uur. Ik schors de vergadering een uur, voor de lunchpauze en om de bewindspersonen de tijd te geven hun antwoorden voor te bereiden.
De vergadering wordt van 13.15 uur tot 14.15 uur geschorst.
De voorzitter: Wij beginnen met het vervolg. Dat is de eerste termijn van het antwoord door de regering. Zojuist is binnengekomen een brief van de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de verkiezingen in Rwanda en de actuele stand van zaken in dat land. Er was door de Kamerleden gevraagd om de brief nog voor het wetgevingsoverleg te ontvangen. U kunt hem er desgewenst nog bij betrekken, maar ik zeg u toe dat hij ook zal terugkomen in een volgende procedurevergadering.
Ik meld verder dat om 15.00 uur het voorzitterschap zal worden overgenomen door de heer Ten Broeke.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Mag ik beginnen met een wat plechtstatiger opmerking, ook tot diegenen die daaraan expliciet refereerden? Mijn aanwezigheid onderstreept dat Ontwikkelingssamenwerking deel uitmaakt van het brede buitenlandse beleid. Met het oog op de verandering in de wereld zal dat beleid via staatssecretaris Knapen de komende jaren ingrijpend worden gewijzigd. Ik ga ervan uit dat wij over dit brede buitenlandse beleid uitgebreid zullen spreken tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken. Maar het zij gezegd dat, wanneer wij spreken over geïntegreerd buitenlands beleid, dit impliceert dat de basisbrief die u is toegestuurd niet voor niets is ondertekend door beide bewindspersonen, dat wij er ook over hebben gesproken, dat wij opvattingen hebben uitgewisseld. De basisbrief is dus inderdaad een geïntegreerd product, waaruit samenhang moge blijken.
Als ik daarover spreek – ik zal dit heel kort doen – dan gaat het er natuurlijk om dat in het buitenlands beleid, dus ook binnen Ontwikkelingssamenwerking, het Nederlands belang een grotere rol zal spelen en dat ook voor Ontwikkelingssamenwerking wordt gekeken naar de koppeling van de hulp en de geldstromen aan doelen als stabiliteit en veiligheid in de wereld, democratisch gehalte, rule of law, goed bestuur en economische ontwikkeling en groei. Ik zeg daarbij dat het niet alleen een zaak is van de twee bewindslieden hier, maar dat het kabinetsbeleid moge zijn en is. Ik proef in de eerste termijn van de Kamer steeds met grote belangstelling dat er veel vragen worden gesteld waarin je de andere lijnen dan die van de strikte Ontwikkelingssamenwerking ziet opkomen. Hierna zal ik enkele specifieke vragen kort doornemen.
Mevrouw Ferrier vroeg naar de duurzame handel. Zij had daarvoor zelfs een groots, wenkend perspectief. Laat ik daarover het volgende zeggen. Terecht dat mevrouw Ferrier daarvoor aandacht vraagt. Wat in de context daarvan kan worden benoemd met het heel ingewikkelde woord «multistakeholderactiviteiten», moet juist tot uiting komen in datgene wat staatssecretaris Knapen en ik willen doen met het hele beeld van een dynamische, economische diplomatie. Daarin wordt de koppeling gelegd met corporate governance en alles wat daaraan vastzit. Ik wil daaraan het volgende toevoegen. Ik pak daarbij enkele punten mee die de heer Van der Staaij aan de orde heeft gesteld. In dat bredere perspectief van duurzame handel leggen staatssecretaris Knapen en ik ook een verbinding met de ILO-pijlers: kinderarbeid, dwangarbeid, vakbonden en het bestrijden van discriminatie. Daarbinnen vindt de heer Van der Staaij bij kinderarbeid dan ook – het klinkt cru om het te zeggen – de problematiek van de kinderprostitutie en zelfs de koppeling naar gezinsstructuren en wat dies meer zij. Hij wordt wat dat betreft op zijn wenken bediend.
De vraag over de Wereldomroep betrek ik bij mijn besognes. De taken van de Wereldomroep zijn overgeheveld van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar het ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is afgesproken dat Buitenlandse Zaken in samenwerking en in nauw overleg met Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de komende tijd zal bekijken waarop de focus van de Wereldomroep zou moeten worden gericht. Daarbij komt de vraag aan de orde of de kerntaken van de Wereldomroep mogelijk voor een deel ook efficiënter elders kunnen worden belegd. Het gaat het bestek van ontwikkelingssamenwerking wel wat te buiten, maar ik meld nu toch dat hiervoor wijziging van de Mediawet noodzakelijk is. Wij zullen per saldo dus eerst goed kijken hoe en ander in elkaar steekt en dan zullen wij een beslissing nemen over wat resteert en hoe dat gefinancierd moet worden. Dit in reactie op de vragen over de Wereldomroep.
De heer Driessen en enkele andere woordvoerders hebben gesproken over ICCO. Nadat ik had begrepen dat er een relatie is tussen ICCO en de website Electronic Intifada, via subsidies of anderszins, heb ik gemeld dat ik ICCO zal uitnodigen voor – wat ik heb genoemd en dan blijft zo – een pittig gesprek. Dit gesprek zal vermoedelijk in januari aanstaande worden gevoerd. Voor zover wij hebben kunnen nagaan, geeft ICCO inderdaad steun aan Electronic Intifada, met eigen middelen dan wel via overheidssubsidie. Daarbij speelt voor mij een rol, ik zeg dit hier in alle duidelijkheid, dat Electronic Intifada steun geeft aan en mobiliserende activiteiten verricht in de richting van boycots en embargo's tegen Israël. Dit staat haaks op de koers van de Nederlandse regering. Ik praat nu niet over meer of minder, maar over iets wat haaks staat op de koers van de Nederlandse regering. Vooralsnog wil ik daarover het gesprek aangaan.
Er is ook gesproken over een mogelijk antisemitisch karakter van de website. Op het eerste gezicht heb ik geen antisemitische uitlatingen op de website gevonden. Het gesprek is dus vooralsnog gericht op de activiteiten via Electronic Intifada die haaks staan op het beleid van de Nederlandse regering.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik dank de minister voor dit antwoord. Zal dit gelden voor alle maatschappelijke organisaties waarvan de overheid medefinancier is? Hebben zij zich te conformeren aan het Nederlandse beleid?
Minister Rosenthal: Ik heb al gezegd dat het mij niet om alles en nog wat gaat. Het gaat mij om een website die een koers volgt die haaks staat op, diametraal staat tegenover wat de Nederlandse regering voorstaat. Ik praat dus niet over een maatschappelijke organisatie die mede gefinancierd wordt en die op bepaalde punten net even wat anders van mening is dan de Nederlandse regering. Dat zou onjuist zijn. Het gaat nu echter om een koers die diametraal staat tegenover hetgeen de Nederlandse regering wil.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Dat is natuurlijk een glijdende schaal. Staat het een beetje diametraal of staat het 100% diametraal? Waar legt de minister de grens?
Minister Rosenthal: Het gaat hier om «drastisch diametraal». Het staat haaks op het beleid. Geeft mevrouw Dikkers zich nu gewonnen? Akkoord.
De heer Irrgang (SP): De minister heeft mij niet overtuigd. Ik meende te kunnen veronderstellen dat de Nederlandse regering het internationaal recht hoog heeft en dat de bezetting door Israël van Palestijnse gebieden in strijd is met het internationaal recht. Voor zover ik goed geïnformeerd ben, roept deze website op tot boycot van bedrijven die betrokken zijn bij activiteiten in bezette gebieden. Kolonisatie van bezette gebieden is eveneens in strijd met het internationaal recht. Misschien dat de Nederlandse regering niet specifiek spreekt over een boycot, maar het ligt toch in de lijn van wat de Nederlandse regering wil, namelijk dat het internationaal recht gerespecteerd wordt.
Minister Rosenthal: Op Electronic Intifada heb ik oproepen gezien tot een boycot die sowieso al verder reiken dan hetgeen de heer Irrgang nu op tafel legt.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik kan mij herinneren dat de voorganger van de minister, de heer Verhagen, ooit een bedrijf heeft aangesproken, Riwal, dat meebouwde aan de muur. Ik kan mij ook herinneren dat zijn voorganger, de heer Ben Bot, ooit heeft gezegd dat investeren in nederzettingen door het Nederlandse bedrijfsleven maatschappelijk niet verantwoord is. Betekent deze koers een verandering van dat beleid?
Minister Rosenthal: Ik spreek nu over de wijze waarop ik met ICCO een pittig gesprek zal voeren. De punten die de heer El Fassed aan de orde stelt, komen uit een ander dossier. Ik zie geen reden om te zeggen dat ik afwijk van hetgeen mijn voorgangers op dit punt hebben gedaan. Daarover geen misverstand.
De heer Irrgang (SP): Ik ben geen kenner van de desbetreffende website, zoals de minister kennelijk wel is. Ik begrijp het als volgt. Als ICCO of een andere organisatie medefinancier is van oproepen om bedrijven te boycotten die actief zijn in de bezette gebieden en meebouwen aan de muur, dan is dat misschien niet precies het beleid van de Nederlandse regering, misschien ligt het er net iets naast, maar dan zal de minister niet een pittig gesprek voeren met deze organisaties. Heb ik dat goed begrepen?
Minister Rosenthal: Laat ik mij beperken tot de mededeling dat ik met ICCO een pittig gesprek zal voeren over haar steun aan Electronic Intifada. In de eerste plaats weet ik op dit ogenblik niet vanuit welke geldbronnen dat gebeurt. In de tweede plaats zal ik dit punt inbrengen waar het betreft het oproepen tot boycots en embargo's die verder reiken dan waar de heer Irrgang het over heeft. Dat zeg ik nu ten tweeden male.
Mevrouw Ferrier heeft een vraag gesteld over het Matra-programma. Vooralsnog zie ik geen ruimte voor het aangaan van nieuwe verplichtingen in het Matra-programma. Ik wijs er overigens op dat de steun aan politieke partijen een klein onderdeel is van het Matra-programma. Met plezier constateer ik dat Matra heel succesvol is geweest, waarbij ik de nadruk leg op «geweest». Matra stamt uit de tijd onmiddellijk na de val van de Muur, toen de behoefte bestond om de Midden- en Oost-Europese landen te ondersteunen bij de opkomst en versterking van hun democratische bestel. Ik oriënteer mij op dit ogenblik nader op de vraag of en, zo ja, hoe wij landen willen ondersteunen bij het voldoen aan allerlei zaken in het kader van het EU-toetredingsperspectief en hoe dat gerelateerd is aan zaken als het voldoen aan de Kopenhagencriteria. Ik zal daarbij een heel beperkt aantal programma's voor ogen hebben. En als het gaat om steun aan politieke partijen: zelf zou ik, liefst zo snel mogelijk, een fundamentele discussie aangaan over de vraag of het aan een departement als Buitenlandse Zaken is om politieke partijen rechtstreeks te ondersteunen in hun activiteiten. Het gaat wat buiten het bestek van dit wetgevingsoverleg, maar ik wil toch gezegd hebben dat ik het veel zuiverder zou vinden als de overheid dergelijke steun, ook voor dit soort activiteiten van politieke partijen, zou geven uit de generieke subsidie op basis van de Wet subsidiëring politieke partijen, en dan primair vanuit Binnenlandse Zaken.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik hoor de minister vijf dingen zeggen, en ik weet niet goed hoe ik ze moet uitleggen: geen nieuwe verplichtingen, het is succesvol geweest, hij oriënteert zich nader, hij vindt het – net als het CDA – belangrijk om landen te ondersteunen als wij hoge eisen stellen aan hun toetreding tot de EU, en hij stelt zich vragen bij de steun aan politieke partijen. Welke conclusie kan ik daar nu uit trekken?
Minister Rosenthal: Over het Matra-programma heb ik gezegd dat ik mij zal oriënteren op de vraag of en hoe wij landen met EU-toetredingsperspectief willen ondersteunen bij het voldoen aan de Kopenhagencriteria; dus nadrukkelijk de vraag of en hoe. Het laatste, vijfde punt betreft een ontboezeming van mijzelf, vanuit een algemeen beeld: voordat je het weet, kom je namelijk terecht in een soort valse controlerelatie tussen het departement dat subsidieert en degene die wordt gesubsidieerd, in casu politieke partijen. Laat ik dat in alle helderheid zeggen.
Voorzitter, tot zover mijn antwoord in eerste termijn.
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Laat ik allereerst de aanwezige Kamerleden bedanken voor hun bereidheid, een maand geleden, om dit overleg op te schuiven. De Kamer heeft zichzelf daarmee bepaald geen plezier gedaan, want het betekende harder werken, in kortere tijd dingen tot je nemen en een oordeel vellen. De Kamer heeft ons er wel een plezier mee gedaan, omdat wij zo meer tijd hadden om de begroting in de korte tijd die ons restte, zo goed mogelijk aan te passen. Ik ben de Kamer daar zeer erkentelijk voor; zij had met hetzelfde gemak nee kunnen zeggen. Ik waardeer dit dus zeer.
Ik heb met veel belangstelling geluisterd naar de inbreng van iedereen. Ik wil aan de hand van een paar accenten uit de basisbrief die wij naar de Kamer hebben gestuurd, stilstaan bij een aantal punten die de Kamer aan de orde heeft gesteld. Verder wil ik de keuzes die wij maken, de prioriteiten en de posterioriteiten, wat verder afkrabben. In het verlengde daarvan wil ik iets zeggen over de verschillende vehikels die de overheid benut voor ontwikkelingssamenwerking: maatschappelijke kanalen, multilaterale organisaties en onze bilaterale activiteiten. Misschien is het verder ook goed om wat explicieter te zijn over begrotingssteun en coherentie, omdat verschillenden dit op onderscheiden wijze, maar toch indringend aan de orde hebben gesteld. Dat verdient niet alleen een antwoord, maar wellicht ook een discussie, om te bekijken of we elkaar daar sterk genoeg op kunnen houden.
In de brief staat het al: nationale onderwerpen zijn internationale onderwerpen, binnenland is buitenland. Nederland heeft een direct belang bij grondstoffenvoorziening, migratie, voedselveiligheid, internationale rechtsorde. Die dingen zijn belangrijk daar en belangrijk hier, er zijn eigenlijk geen grenzen meer voor te strekken. Dat maakt dat je niet mag volstaan met alleen goede bedoelingen. Het past niet om op voorhand te twijfelen aan de goede bedoelingen van mensen, maar het gaat om meer dan goede bedoelingen. Daarvoor zijn de belangen te zeer met elkaar verweven en verstrengeld.
Om draagvlak te behouden en om effectief te zijn, is het voor ons van belang dat wij ons richten op zaken waar wij een verschil kunnen maken, waar we op grond daarvan de effectiviteit gemakkelijker kunnen aantonen en duidelijk kunnen aangeven waar de relatie tussen een gemeenschappelijk, een gedeeld en een eigen belang ligt. Want in een wereld waar grenzen maar van betrekkelijke betekenis zijn, zijn die begrippen ook aan het schuiven. Sommigen spreken over extended national interest om te vangen wat moeilijk te vangen is, namelijk het verschil tussen nationaal belang en internationaal belang. Mijn collega minister Rosenthal is hier eerder op ingegaan. Bij het begin van zijn aantreden zei hij: binnenland is buitenland en buitenland is buitenland. En zo is het.
Ik neem de kritische opmerkingen ter harte die zijn gemaakt over wat wij doen op het gebied van de omvang van ontwikkelingssamenwerking. Laat ik een paar zaken duidelijk maken. Dit kabinet wil internationaal een betrouwbare partner zijn. Waar wij ons op hebben vastgelegd, hebben wij ons op vastgelegd, en dat is 0,7% van het bruto nationaal product. Aan dit percentage voldoen op dit moment Noorwegen, Zweden, Denemarken en Luxemburg. Ik heb de goede hoop dat België daar volgend jaar aan voldoet. Dit betekent dat dit dan de hele Benelux is met de Scandinavische landen. Zoals het programma ervoor ligt, gaat Groot-Brittannië er over twee jaar aan voldoen. De route bij een aantal landen dat ik noem, is opgaand, en de Kamer zal terecht zeggen dat de route hier neergaand is. Ik heb mijn Britse collega al gezegd dat wij elkaar nodig hebben om te vermijden dat wij elkaar in een sneltreinvaart in tegenovergestelde richting tegenkomen, als twee treinen die even zwaaien. 0,7% is voor ons kabinetsbeleid, en dat is buitengewoon serieus.
0,7% is ODA. Ik kom straks terug op wat wij daar precies onder verstaan, wat wij daar idealiter onder zouden kunnen verstaan en wat de internationale discussie is. We spreken hier over 0,7% ontwikkelingssamenwerking, ODA, zoals we die nu kennen.
Wij spreken over een serieuze koerswijziging. Mevrouw Hachchi heeft daarover gesproken en heeft gevraagd of de fundamenten die wij daarvoor kiezen wel stevig genoeg zijn. Daar kunnen we over spreken, maar we spreken over een serieuze koerswijziging. In die zin zie ik de bezuinigingen die we moeten doorvoeren – dat zijn serieuze bezuinigingen – als een handzaam drukmiddel om van discussie tot handelen over te gaan. Onder druk worden dingen vloeibaar. We hebben aangegeven dat de keuzes die we willen maken zijn: minder thema's, minder landen en maar focus. We nemen als vertrekpunten de twee zaken die elkaar raken; dan spreek ik weer over het gemeenschappelijke eigenbelang. Vanuit de ene ontwikkeling zijn dat de Millennium Development Goals, armoedebestrijding, en vanuit de andere ontwikkeling – het andere intellectuele kader, zou je kunnen zeggen – zijn dat de global public goods. Die zaken zullen elkaar raken. De criteria die wij bij de themakeuzes gebruiken, zijn dus: is het relevant voor armoedebestrijding en is het van strategisch belang dat ook een Nederlands belang is.
In de basisbrief wordt een aantal punten genoemd als prioriteit waarmee we nu willen beginnen en als prioriteiten waarmee we successievelijk aan de slag kunnen, omdat we niet alles tegelijkertijd kunnen doen. We noemen daar voedselzekerheid. Je kunt er, zoals een van de leden aangaf, ook voedselveiligheid aan toevoegen, dus het gaat om het hele voedselcomplex. Wij noemen stabiliteit, fragiele staten en veiligheid: het hele stabiliteitscomplex. Wij noemen de seksuele reproductieve rechten. Helaas altijd alleen maar in jargon aangeduid als SRGR; het is niet anders. Ten slotte verwijzen wij – en dat is iets meer toekomstgericht – naar water en klimaat. Het gaat ons om minder versnippering en dus om de ambitie om effectiever te zijn. Dat is het idee. Natuurlijk is het Nederlandse belang ook een deel van die verhoogde effectiviteit, want wij geloven in wederkerigheid. Effectiviteit is ook van belang om draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, draagvlak voor global public goods, te behouden dan wel te herstellen.
De heer Irrgang en mevrouw Dikkers wezen erop dat de focus binnen de thema's verschuift van sociale naar economische sectoren. Wij zijn er vast van overtuigd dat economische groei met een sterke private sector een motor is voor armoedebestrijding, want economische groei leidt tot zelfredzaamheid. Wij gaan dus – dat is het idee – van hulp naar investeren. Wij zetten verder ook in op het bedrijfsleven als middel om die ontwikkeling te stimuleren. Wij willen meer publiek-private partnerships. Wij willen financiële sectorontwikkeling. Wij willen duurzame handel en wij willen maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Ik bezocht vorige week een congres over duurzaamheid. Daar werd voortdurend de term «de keten» gebruikt. Het gaat er daarbij simpelweg om dat je vanaf de kleine cacaoboer in Ivoorkust tot aan de consument in de winkel doet wat nodig is om ervoor te zorgen dat er een product in de winkel ligt waarmee een consument zich ook kan manifesteren als burger. Door dit te kopen en dat te laten liggen weet die consument dat hij bedraagt aan dan wel dat hij geen bijdrage levert aan. Daar zoeken wij het.
Voorzitter: Ten Broeke
Staatssecretaris Knapen: Sommige leden vroegen of ...
De voorzitter: Staatssecretaris, ik zie u verrast opkijken, maar naast u zit inderdaad een andere voorzitter. Ik zou bijna «welkom» tegen mijzelf zeggen. Het is goed dat u even inhoudt, want dat stelt mij in de gelegenheid om mevrouw Dikkers een vraag te laten stellen.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Voorzitter, dank u wel. Ook namens mij hartelijk welkom.
Ik hoorde de staatssecretaris mooie woorden wijden aan duurzaamheid en consumentenkeuze. Betekent dat ook dat hij gaat kijken naar instrumenten om de transparantie in de keten te vergroten, zodat consumenten meer inzicht krijgen in de wijze waarop producten zijn geproduceerd?
Staatssecretaris Knapen: Het antwoord is ja.
Sommige leden hebben mij gevraagd hoe ik kan verzekeren dat de steun aan het bedrijfsleven ten goede komt aan ontwikkelingslanden. Uiteraard stellen wij aan bedrijven dezelfde eisen als aan niet-bedrijven: multilaterale organisaties en ngo's. Onze financiële steun moet namelijk wel bijdragen aan economische ontwikkeling en armoedebestrijding. Als wij een programma opstarten met het bedrijfsleven voor lunches op scholen, dan is het cruciaal dat wij kunnen vaststellen dat het een bijdrage levert aan het fysieke welzijn van kinderen. Even cruciaal is echter dat die kinderen derhalve naar school gaan. Die koppeling moet altijd zichtbaar zijn, want zo niet dan voldoet het niet aan de criteria waaraan het parlement ons mag houden.
Het gaat ons dus om maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat wil zeggen dat het gaat om de OESO-criteria. Collega Rosenthal verwees al naar de ILO, maar diverse bedrijven hebben inmiddels vrijwillig de OESO-criteria ondertekend, criteria voor corruptie en kinderarbeid. En dat telt echt.
Mevrouw Ferrier wees op het belang van duurzame economische ontwikkeling en duurzame handel. Wij zijn het op dat punt met haar eens. Juist het bedrijfsleven kan daarbij een cruciale rol spelen. Wij geloven in de samenwerking tussen overheid, vakbonden, ngo's en bedrijfsleven op dit gebied. Het aardige van het Initiatief Duurzame Handel is dat je hen daar ook allemaal ziet zitten. Soms valt de een de ander lastig en wordt de een door de ander een lastpak gevonden. Het zij zo. Uiteindelijk leidt dat tot een volgende stap. Het is nu eigenlijk een dag te laat om erover te beginnen, maar het voorbeeld van de chocoladeletters blijft toch geweldig. Oxfam Novib kwam ermee. De eerste reactie was: waar bemoeien ze zich mee. De tweede reactie was: zouden ze een punt hebben? De derde reactie was: we gaan ernaar kijken. Vervolgens zijn ze dit jaar duurzaam. Dat is eigenlijk wat je ambieert. Bedrijven doen dit niet uit altruïsme, neem ik aan, maar hun motieven interesseren me eerlijk gezegd niet zo veel. Ze doen het omdat ze denken dat ze ook voor hun bedrijf daarmee iets goeds doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Zou dit initiatief van Oxfam Novib ook doorgetrokken kunnen worden naar de duurzame aanbieder van producten zoals huismerken? Kunnen we daaraan de doelstelling van 2015 koppelen?
Staatssecretaris Knapen: In principe is het antwoord «ja». Wij staan net als veel bedrijven sympathiek hiertegenover en willen het bevorderen. Dan kan op allerlei manieren. Er is een hausse geweest aan convenanten. Dat heeft zijn voor- en zijn nadelen. Ik geloof enorm in de bewustwordingsmanifestaties die de civil society teweeg kan brengen en die bij bedrijven leiden tot verstandig handelen. Ik las laatst dat een grote Nederlands-Britse multinational, gespecialiseerd in wasmiddelen en voedsel, heeft vastgesteld dat het voor de continuïteit van de onderneming goed is om hier veel meer werk van te maken en civil society-organisaties te laten meten in welke mate ze hieraan beantwoorden. Dat zijn eigenlijk de dingen die we zoeken. Bij registratie spelen meerdere departementen in Nederland een rol. Ik geloof overigens ook dat het belangrijk is om dit binnen de Europese Unie te doen. Producten zwerven van land A naar land B; er is vrij verkeer van personen en goederen. Dit zijn nu typisch zaken waarbij je een extra duwtje kunt geven zodra ze Europees gewicht krijgen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Als overheid hebben we ons daaraan al gecommitteerd. Ik kom toch weer met de term «commitment», want ik vind het belangrijk. De discussie over duurzaam produceren loopt al tien jaar in Nederland, misschien zelfs langer. De LTO heeft zich inmiddels ook achter dit initiatief geschaard, naast heel veel hulporganisaties. Vindt u het ook belangrijk dat het niet alleen maar bij praten over de verduurzaming van producten blijft, met name als het gaat om de supermarkten? Is het misschien verstandig dat de overheid, ook omdat zij veel investeert in het maatschappelijk verantwoord ondernemen – de IDA krijgt bijvoorbeeld extra geld – ook concrete doelstellingen bepaalt, inclusief een deadline?
Staatssecretaris Knapen: Als het om een concreet project gaat waar wij als overheid belastinggeld insteken, is het logisch dat wij vragen wat wij daarvan op een bepaald moment kunnen terug verwachten. Dan volstaan algemene uitspraken over wenselijkheden niet. Het naar voren brengen van de noodzaak om dit te doen, is sowieso van belang. Naarmate dit in het maatschappelijk debat meer leeft, is het voor een bedrijf ook relevanter, interessanter en urgenter om er iets aan te doen. In die zin hebben wij het tij gelukkig een beetje mee, omdat bedrijven zien dat ze er profijt van hebben om op deze manier zaken te doen. Niet allemaal, en niet allemaal in hetzelfde tempo, maar het gebeurt.
De voorzitter: Mijnheer Voordewind, ik heb begrepen dat er geen limiet is gesteld aan het aantal vragen, dus wil ik u de gelegenheid geven dit punt heel kort nog verder op te helderen, maar ik wil er toch wel een beetje de hand aan houden. Dat is misschien een ander regime dan dat u net was gewend. Ik wil proberen alles op tijd af te ronden.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De staatssecretaris refereert aan de bedrijven die subsidie krijgen om iets te doen met maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat gebeurt. De vraag is of de multinationals waarover we het hebben hierop zitten te wachten. Goed, het kan een steuntje in de rug zijn, dus zal ik dit steunen. De staatssecretaris zegt dat het bij anderen, zoals bij de supermarktketens, lastiger ligt, omdat deze niet rechtstreeks subsidie van de overheid krijgen. Die krijgen natuurlijk wel voor bepaalde onderdelen waarin zij investeren, zoals innovatieprogramma's, overheidssteun. Als zij een handelsmissie uitvoeren, krijgen zij steun van onze overheid. Is het daarom niet een idee om gezamenlijk met de supermarktketens op te trekken en om ze middels een convenant aan te spreken om te zien of we de criteria van duurzaam inkopen, die de overheid nu hanteert, ook als ondergrens voor de supermarktketens kunnen hanteren? Tenslotte zet de overheid zich in voor het terugdringen van kinderarbeid in de keten, sterker nog: het vorige kabinet heeft er een boete op gezet. Daarin zouden we dan toch ook gezamenlijk kunnen optrekken om te zien of er afspraken te maken zijn?
Staatssecretaris Knapen: Het antwoord is ja. Dat zouden we kunnen. Het enige is dat we te maken hebben met meerdere departementen, met meerdere ketens, met bedrijven die niet alleen in Nederland actief zijn en met de Europese Unie. Die laatste heeft haar eigen regels als het gaat om de vrijheid van personen en goederen. Op voorhand toezeggen dat we met bedrijf A een convenant gaan maken over product B, gaat mij in deze fase te ver. Bij alles wat wij als overheid doen en waar wij als overheid middelen beschikbaar stellen, zien wij erop toe dat het leidt tot het doel dat wij willen bereiken. Zodra het gaat om convenanten, is het een kwestie van de sector daartoe bereid vinden en wat mij betreft eigenlijk proberen om die wat verder te laten strekken dan alleen de omgeving van Nederland.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik ben erg blij met de steun die voor dit onderwerp blijkt, zowel van de minister als van de staatssecretaris. Ik ben ook erg blij met de toezegging van de minister dat hij hierbij de ILO-pijlers wil betrekken. Steunt de regering het appel dat ik vandaag op het gehele maatschappelijke middenveld doe, dus ngo's en bedrijven, om dit het decennium van de duurzame handel te maken? Wat mij betreft zouden ambassades op dit gebied veel meer kunnen doen, zoals ik in eerste termijn zei. Zij kunnen samenwerken met lokale en nationale ngo's, met andere landen. Kan ik daarop nog een reactie krijgen?
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ambassades spelen daarin zeker een rol. Bij het congres van Initiatief Duurzame Handel, dat vorige week in Amsterdam heeft plaatsgevonden, waren vertegenwoordigers van diverse ambassades aanwezig. Uit hun discussies bleek hoe in de alledaagse praktijk, waarover ik het had, de ambassade hier en daar met een heel klein beetje extra middelen een belangrijke taak kan vervullen in kleine initiatieven. Die gaan bijvoorbeeld van de kleine boer en de zorg voor een georganiseerde opslag van oogsten tot de verbindingsweg naar de haven. Natuurlijk is het antwoord ja. Mevrouw Ferrier vraagt of het kabinet het met haar eens is dat dit het decennium van de duurzame handel moet worden.
Mevrouw Ferrier (CDA): Steunt u mijn oproep?
Staatssecretaris Knapen: Ik vind haar buitengewoon sympathiek, maar zodra je iets een decennium van iets gaat noemen, zou je eigenlijk een iets groter concert en meer spelers willen hebben, zodat de symfonie overal luid en duidelijk gehoord wordt. Nederland is een belangrijk land, maar er zijn andere belangrijke landen. Toch is het initiatief mij buitengewoon sympathiek.
De voorzitter: Mevrouw Ferrier persisteert, neem ik aan.
Mevrouw Ferrier (CDA): Het is een mooie opdracht voor deze regering om die symfonie te laten klinken.
De voorzitter: Dank u wel. Dit was volgens mij geen vraag, maar het klonk wel goed. De minister vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Knapen: In mijn spreektekst stond zelfs: ik zie het pleidooi van mevrouw Ferrier dan ook als een steun in de rug.
Van verschillende kanten is er gewezen op onderuitputting als het gaat om ORIO en ORET. Het is goed om daarbij stil te staan, omdat het voor de overwegingen ten aanzien van de verschuiving van middelen eventueel een rol kan spelen. Omdat het project ORET afliep, was er destijds sprake van vertraging en onderuitputting. Bij ORIO is daarvan geen sprake. Sterker nog, daar is buitengewoon veel belangstelling voor. Er is een groot aantal voorstellen ingediend. Hoewel ik niet kan voorspellen of er volgend jaar sprake zou kunnen zijn van onderuitputting, wijst helemaal niets in die richting. Het is goed om dat vast te houden. Er is veel belangstelling voor. De commissie die erop toeziet, heeft al een groot aantal projecten in principe in het vakje «mee doorgaan» gelegd, dus het ziet er goed uit.
Het gaat hier ook niet om subsidies. Onder andere de heer Irrgang vroeg daarnaar. Wij willen niet terug naar ontwikkelingssamenwerking waarbij een Nederlands bedrijf simpelweg subsidieert en vervolgens een door ons betaalde afnemer in een ontwikkelingsland heeft. Dat is niet goed voor ontwikkelingslanden, omdat zij de indruk zouden krijgen dat het zo werkt en zo hoort het niet te werken. Ook is het niet goed voor bedrijven, omdat de lange geschiedenis ons heeft geleerd dat bedrijven die niet hoeven knokken voor hun orders, die niet op scherp hoeven staan maar gesubsidieerd worden, in de regel daar niet beter van worden.
De heer Irrgang (SP): Ik ben in verwarring gebracht door de opmerking van de staatssecretaris dat ORIO geen subsidie is. Kan hij mij uitleggen waarom deze regeling dan geld kost? Ik neem aan dat dat toch is omdat wij er geld in steken? Dat noemen we dan al snel een «subsidie».
Staatssecretaris Knapen: Om misverstanden te voorkomen: natuurlijk trekken we middelen uit. Wat we echter niet doen, is tegen een ontwikkelingsland zeggen: als u zo verstandig bent om een dijk aan te leggen, betalen wij hem als u die dijk bij bedrijf A in Nederland bestelt. Zo werkt het niet. We werken dus niet met gebonden hulp, maar met projecten waarop bedrijven zich kunnen inschrijven, waarin competitie bestaat en waarbij via een normale aanbestedingsprocedure in de ontvangende landen gekeken kan worden of het is wat we willen.
De heer Irrgang (SP): Als ik ORIO googel, wordt het als een schenkingsfaciliteit gekwalificeerd. Ik neem aan dat dit is omdat Nederland bijdraagt in de kosten als bedrijven investeren in ontwikkelingslanden? Volgens mij noemen we dat ook wel een «subsidie». De vraag is vervolgens of het goed is dat we het op dergelijke wijze gaan doen.
Staatssecretaris Knapen: Het draait om de vraag of er sprake is van gebonden hulp wanneer land A bij bedrijf B bestelt. Zo is het niet. Het gaat om een behoefte bij een ontwikkelingsland en om de mogelijkheid die een ontwikkelingsland heeft om te kijken welke leverancier op de meest adequate en voor dat land meest passende manier in deze behoefte kan voorzien. Daarbij is het overigens inderdaad zo dat voor een deel van het bedrag sprake is van een schenking aan het ontwikkelingsland. Anders is het geen ORIO.
De heer Irrgang (SP): Het is dus wel een subsidie, alleen geen gebonden subsidie.
Staatssecretaris Knapen: Zo is het.
De heer Irrgang (SP): Als je het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden wilt stimuleren, is het dan de beste manier om het op deze wijze te doen? Er zijn immers heel veel onderzoeken die uitwijzen dat je bijvoorbeeld beter het kadaster in zo'n land kunt oprichten, dat het beter is om instituties te helpen opbouwen. Subsidies als ORIO worden minder goed beoordeeld. Moet je dan zó inzetten op de ORIO-regeling?
Staatssecretaris Knapen: Daar lopen de meningen wellicht uiteen. Wij zetten stevig in op de ORIO-regeling, omdat we de overtuiging zijn toegedaan dat alles wat je kunt bijdragen aan het bevorderen van economische groei, goed is voor een ontwikkelingsland. Ook zijn wij de overtuiging toegedaan dat de private sector daarin een belangrijke rol in speelt. Dat laat onverlet dat de randvoorwaarden van goed bestuur – daar raakt de heer Irrgang aan met zijn vraag – wezenlijk zijn als inbedding voor privatesectorontwikkeling. Ontwikkeling van de private sector zonder een behoorlijke mate van governance – een kadaster is een onderdeel van governance – loopt altijd het risico eerder tot een wildwestsituatie te leiden dan tot economische groei. Dat ben ik met de geachte afgevaardigde eens.
De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Ik zie dat de staatssecretaris zijn blokje bedrijfsleven beëindigd heeft en daarom wil ik even mijn vraag herhalen of hij ruimte ziet, en zo ja hoe, om in de toekomst de rol van het bedrijfsleven te vergroten. Wij hechten daaraan net zozeer als hij. Tot nu is die rol echter beperkt tot een bescheiden 8%. Zal dit dan vooral gebeuren via een instrument als de ORIO-regeling, waarbij sprake is van subsidie aan de koper en niet aan het bedrijfsleven? Of gaat het via andere middelen?
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. In de basisbrief hebben wij aangegeven dat de wijzigingen die wij aanbrengen een eerste stap betekenen. De marges zijn niet eindeloos groot. Wij zitten aan een aantal dingen vast en moeten het dus stap voor stap doen. Dat is ook niet erg, want als het roer al te wild wordt omgegooid, kan er kapitaalvernietiging optreden als wij niet opletten. Wij willen het bedrijfsleven graag een belangrijkere rol laten spelen. Wij zijn echter zeer terughoudend en kritisch en voelen er weinig voor om iets te doen op het gebied van gebonden steun. Laat daarover geen misverstand bestaan. Wij hebben in het verleden geen geweldige ervaringen gehad met gebonden steun. Het is ook niet goed voor de ontvangende landen als de indruk wordt gewekt dat dit het zo'n beetje is.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. De staatssecretaris zei dat hij alles in het werk wil stellen om economische groei te bevorderen. In de antwoorden op de vragen echter schuift hij bijvoorbeeld pro poor growth opzij, terwijl daar er juist van wordt uitgegaan dat de allerarmsten er beter van worden. Het gaat daarbij ook om randvoorwaarden. Betekent het antwoord dat de staatssecretaris eigenlijk terug wil naar pro poor growth? Ik zou dat zeer ondersteunen. Of zet hij dat nog steeds opzij en komt hij er niet meer aan?
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik heb in het begin van mijn antwoord aangegeven dat wij twee ontwikkelingen bij elkaar willen brengen: de filosofie van global public goods en de filosofie van armoedebestrijding. Als je die twee met elkaar in verbinding brengt, zoek je het in groei onder arme bevolkingsdelen. Zoals u weet, zijn er intussen minder arme landen maar niet minder arme mensen. Wij proberen ontwikkelingen op gang te brengen waarin met name het platteland de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen. De heer Irrgang sprak over de Washington consensus. Een van de drama's van de Washington consensus is toch wat er gebeurd is met Afrika en de voedselvoorziening. Latijns-Amerika en Azië waren redelijk aangehaakt. Toen kwam er een ontwikkeling en deed Afrika niet meer mee, terwijl 80% van de mensen in Afrika in een landbouwomgeving woont. Dat leidde tot het idee om alles zijn gang te laten gaan en desnoods voedsel te importeren uit gebieden van de wereld waar het goedkoop is. Dit had een enorm negatieve werking op de armoedebestrijding in Afrika zelf. Ik hoop dat wij daarvan in bredere zin geleerd hebben dat we zo'n vertaling van de Washington consensus niet zoeken.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. De staatssecretaris spreekt over economische ontwikkelingen en plattelandsontwikkelingen. Hij heeft natuurlijk mijn pleidooi gehoord om juist kleine boeren en landbouwontwikkeling van onderop te steunen. Is het antwoord van de staatssecretaris een bevestiging daarvan?
Staatssecretaris Knapen: Niet alleen heb ik dat pleidooi gehoord, maar ik beschouw het ook als een ondersteuning. Eerder is door de heer Dijkgraaf gesproken over de ruggengraat van de Nederlandse samenleving – het mkb – en dit soort projecten is inderdaad heel kleinschalig. Het heeft te maken met de keten, met microkrediet, met microsparen en het helpen van het aanleggen van kleine voorraadjes geld voor kleine boeren zodat zij kunnen inkopen. Het antwoord is dus bevestigend. Ik kan er lang over praten, want het is een fascinerend onderwerp.
De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Voordewind en daarna aan mevrouw Dikkers. Dan hebben wij het blokje wel afgerond.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik dank de staatssecretaris dat hij zo expliciet heeft gezegd dat we niet naar gebonden hulp terug moeten. Ik neem dan ook aan dat we niet gaan naar ORET maar gewoon OREO blijven voortzetten. Ik heb in eerste termijn een vraag gesteld met betrekking tot een betere verslaglegging van beursgenoteerde bedrijven. Deze discussie is ook bij ELI gevoerd, maar is ook hier relevant. Beursgenoteerde bedrijven moeten een verbeterde verslaglegging en mvo-rapportage in hun jaarverslaglegging opnemen. Mijn laatste vraag ging erom het bedrijfslevenprogramma voor Haïti open te stellen. In het debat over Haïti hebben wij het daar ook al even over gehad en ik heb begrepen dat er zelfs een Haïtidesk bij het bedrijfslevenprogramma is neergezet. Het helpt dan natuurlijk wel als we tegen de bedrijven kunnen zeggen dat zij op BSI en OREO kunnen rekenen indien dat van toepassing is.
Staatssecretaris Knapen: Wat het maatschappelijk verantwoord ondernemen betreft, sluit ik mij aan bij collega Verhagen dat wij hier geen specifieke voorschriften voor Nederlandse delen van ondernemingen moeten willen maken. Bedrijven zijn veelal grensoverschrijdend en gelukkig kunnen we vaststellen dat de maatschappelijke berichtgeving bij bedrijven een geweldige sprong voorwaarts heeft gemaakt. Vroeger was het een los velletje dat op het laatst nog even bij het jaarverslag werd gestoken. Soms zat het alleen maar in het sociale jaarverslag dat in mei of juni kwam, toen alle belangstelling voor het jaarverslag van het bedrijf al was geweken. Tegenwoordig is het een integraal onderdeel, omdat bedrijven ook wel zien dat het voor hun performance, hun reputatie, de waarde van hun merk en voor de merkbeleving bij klanten van wezenlijk belang is om dit soort aspecten van bedrijfsvoering mee te nemen. Dat het belangrijk is dat er goed over wordt gerapporteerd, steun ik van harte, maar over voorschriften van hieruit zou ik zeer sceptisch zijn, temeer omdat de Kamer ook weet dat accountancy- en verslagleggingsregels of Europees, of Amerikaans of anderszins in de International Accounting Board op elkaar worden afgestemd. Daar invloed op uitoefenen van alle stakeholders om ervoor te zorgen dat de verslaglegging meer is dan een cijfermatige opstelling van omzet, winst en verlies spreekt voor zichzelf. Ik steun dat graag.
De voorzitter: Ik geef de staatssecretaris nog even de ruimte om het antwoord van de regering over Haïti even te herhalen.
Staatssecretaris Knapen: In het overleg over Haïti is daarover al gesproken. We hebben ook aangegeven dat we bij de EVD een Haïtidesk bij hebben. Ik heb er toen alleen aan toegevoegd dat de verwachtingen in het geval van Haïti niet te hoog gespannen mogen zijn. Midden in een storm is het meestal niet erg verleidelijk voor het bedrijfsleven om spontaan over binnenhuisarchitectuur te gaan praten. Het loopt dus niet storm op dit moment, maar bij sommige dingen – de houten huizen van het Máximaproject – gebeuren er dingen die wel de moeite waard zijn. Ik wil het ook niet helemaal bagatelliseren, maar de noodhulpfase is nooit de fase van de private sector. Het gaat om de transitie.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik ben verheugd dat de staatssecretaris een wijziging heeft aangekondigd op zijn gewijzigde beleid, namelijk dat het ontwikkelingsbeleid wel pro poor growth moet zijn en niet sec moet zijn gericht op economische groei. Ik hoorde hem dat zeggen in antwoord op een vraag van de heer El Fassed. Dat is goed om te horen. Dat hoorde ik hem zeggen in antwoord op een vraag van de heer El Fassed. Dat is goed om te horen, want in de antwoorden op de vragen naar aanleiding van de basisbrief stond het wel vrij expliciet gemeld. Ik deel de zorg van de collega's.
Daarnaast heb ik een vraag over het antwoord aan de heer Dijkhoff over de openstelling van het bedrijfslevenprogramma. Begrijp ik dat er wel nieuwe budgetlijnen geopend gaan worden en weet de staatssecretaris al hoe hij die gaat invullen?
Staatssecretaris Knapen: Zoals in de bijlage bij de basisbrief staat, bezuinigen wij op een groot aantal posten. Op een aantal posten bezuinigen wij in bijzondere mate en op een aantal posten bezuinigen wij niet. Gezien de hele trend van bezuinigen zou je kunnen zeggen dat je voor de posten waarop je niet bezuinigt – het is een beetje scholastisch – extra geld uitgeeft. Op het bedrijfsleven, de economische groei en de private sector bezuinigen wij niet. Daarvoor maken wij extra middelen vrij.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Extra middelen vrijmaken zou ook betekenen dat je het lokale mkb in ontwikkelingslanden gaat steunen, maar dat bedoelt de staatssecretaris hier niet?
Staatssecretaris Knapen: Ook dat bedoelen we. Projecten, met name die publiek-private samenwerkingsprojecten, zijn vaak initiatieven die voor een deel in het ontwikkelingsland vallen en voor een ander deel partners behelzen die hier vandaan komen. Bij het opstarten van een klein bedrijfje, van een coöperatie, van een overslagbedrijf, geef je dan een lokale, kleinere onderneming een duwtje in de rug om het te realiseren. Het geldt dus voor daar. Het is niet voor hier, het is voor daar. In bijvoorbeeld een joint venture haal je de eerste twee jaar het risico weg, ook bij een Nederlandse partner die zal meedoen, omdat er anders de kans is dat die partner niet meedoet. Je geeft dus eigenlijk een soort opstartduwtje dat ook middelen behelst voor degenen die daar beginnen. Dat is de idee erachter.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Maar wat als er in een joint venture geen andere partner meedoet? Als het bedrijf in ontwikkelingslanden geworteld is en daar aan de slag wil, kan het dan rekenen op steun van de overheid?
Het is goed dat wij zo inzetten op duurzame handel, maar daarmee maken wij wel ketens waarbij wij Afrika vooral blijven zien als grote leverancier van grondstoffen, terwijl het toch ook in het belang van Afrika is dat wij niet de cacao hierheen halen, maar helpen om een chocoladefabriek daar op te zetten.
Staatssecretaris Knapen: Het idee is natuurlijk om te zorgen dat ontwikkelingslanden ook hoog in de keten een rol spelen. Ik zeg dit ook, omdat het comparatieve voordeel van daar iets produceren tot gelding dient te komen. Het is natuurlijk van belang dat ook hoger in de keten die landen zich ontwikkelen, dat zij zorgen dat ze de mensen hebben die dat kunnen en dat de toegevoegde waarde daar komt te liggen. Om misverstanden te voorkomen, het is niet de bedoeling dat wij bedrijven in die landen rechtstreeks subsidiëren. Als wij iets kunnen betekenen door een duwtje in de goede richting te geven, zullen wij dat niet laten, maar wij gaan niet rechtstreeks subsidiëren of het nu een joint venture is of een bedrijf als zodanig. Wij helpen wel randvoorwaarden creëren. Het voorraadmanagement bij oogsten in Ethiopië is een typisch voorbeeld ervan. In 2002 wist men in Ethiopië niet waar men met de voedselvoorraden moest blijven, zoveel was het, en in 2003 leden de mensen honger. Daar kun je dus een bijdrage leveren door iets te doen aan ketenmanagement, aan voedselvoorraadbeheer en aan inkoop. Dat zijn de zaken waarover wij spreken. Wij gaan niet rechtstreeks een bedrijf subsidiëren.
De voorzitter: Voor u uw betoog vervolgt wil ik u iets vragen. U hebt waarschijnlijk uw betoog in een aantal delen opgeknipt. Wij noemen dat wel eens blokjes, dat is vreselijk. Maar hoeveel zijn het er? Dan kan ik voor mijn eigen structuur en discipline en het goede debat met de Kamer een tijdsindeling maken. Kunt u dit ongeveer aangeven?
Staatssecretaris Knapen: Ik schat dat wij nog een stuk of vier blokjes hebben. Dan is er natuurlijk nog een groot aantal specifieke vragen die ik heb te beantwoorden en graag wil beantwoorden.
De voorzitter: Dan verzoek ik u om uw betoog voort te zetten.
Staatssecretaris Knapen: Wij hebben zojuist uitvoerig gesproken over de economische sector, over economische ontwikkeling. Het is goed om wat uitvoeriger stil te staan bij de zaken die wij niet meer doen. Ik zeg het veel radicaler dan het is, want wij spreken over verschuivingen voor het volgende jaar. Maar goed, het zijn verschuivingen die van belang zijn en die wij ook niet toevallig tot stand brengen. Over het korten hebben diverse leden vanmorgen behartigenswaardige woorden gesproken, waarvan het niet meevalt om daarmee niet te sympathiseren, zeg ik eerlijk. Zoals ik in de brief heb aangegeven, maken wij keuzen en korten wij op onderwijs en gezondheidszorg, althans voor zover die niet gerelateerd zijn aan de thema's die wij hebben genoemd.
Natuurlijk gaan wij stevig terug in het aantal partnerlanden. Wij willen naar zestien landen. Mijn ideaal zou tien landen zijn. Daarop ga ik mij niet vastleggen, maar dan weet de Kamer wat ik stiekem wel eens denk. Dat bevordert niet alleen dat je scherper moet kiezen, maar het bevordert vooral expertiseontwikkeling, specialisatie en taakverdeling. Ik realiseer mij heel goed dat die keuzen pijnlijk zijn. Het is goed om dat nog een keer duidelijk te maken. Natuurlijk hakken de keuzen die wij maken bij hiv/aids erin, al heb ik er moeite mee om die te vertalen in aantallen slachtoffers. Honger, 100 miljoen ongewenste zwangerschappen, slechte voeding of afwezigheid van hiv-preventie bij SRG raakt mensenlevens evengoed.
Het is wel goed om enkele zaken vast te stellen. De kern van het Nederlandse aidsbeleid is preventie en mensenrechten, gelijkwaardigheid van mensen. Maar een klein deel van onze ontwikkelingssamenwerking wordt besteed aan de aanschaf van aidsremmers via het Global Fund. Bij de vraag waar je het verschil maakt, is het goed om vast te stellen dat Nederland bepaald niet de enig donor is van het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria. In oktober was er al voor 9,1 mld. – dat is tweemaal de totale Nederlandse ontwikkelingsbegroting – toegezegd aan het Global Fund. Daar komt de komende drie maanden volgens schattingen nog eens 2,6 mld. bij. Bestaande programma's kunnen met deze toezeggingen worden uitgevoerd. Het is goed om vast te houden dat Nederland met zijn voornemens voor 2011 bestaande programma's niet in gevaar brengt.
Ik kom op de knip die wij aanbrengen tussen hiv/aids en seksuele reproductieve gezondheid. Diverse Kamerleden hebben daarover vragen gesteld. Wij maken inderdaad financieel die knip. Soms is het niet zo makkelijk om hem te maken. Bij de bevolkingsorganisatie van de VN loopt dat een beetje door elkaar heen. Wij geven meer uit aan seksuele reproductieve gezondheid en wij bezuinigen op hiv/aids. Beleidsinhoudelijk is het lastig om die onderwerpen te scheiden. Voorlichting en preventie zijn geïntegreerde onderwerpen, zowel bij seksuele reproductieve gezondheid als bij de bestrijding van hiv/aids. Wij stoppen dus ook niet met de bestrijding van hiv/aids. Dat is een nogal stevige vertekening van de werkelijkheid. Wij reduceren onze financiële bijdrage, maar die is nog altijd zo'n grofweg 220 mln. Wij bevinden ons daarmee in de groep van Noorwegen en Zweden.
Natuurlijk is het jammer dat het Aidsfonds het bij de inschrijvingen voor het MFS al in de eerste ronde niet heeft gehaald door de strategische afstemming met de partners en doordat de participatie van fondsen en ngo's ginds tekortschiet. Ik realiseer mij dat ook wel en ik kom hier later nog op terug. Wij hebben een en ander laten toetsen door een onafhankelijke commissie. Het gevolg is dat er 100 mln. minder naar het fonds is gegaan. Dat is jammer, maar in 2008/2009 zijn in nauwe afstemming met de Kamer objectiveerbare criteria opgesteld en die zijn gehanteerd volgens de toenmalige vaststellingen. Het is ook een kwestie van betrouwbaarheid dat je je daaraan houdt, maar het is wel jammer in dit geheel.
Mevrouw Hachchi zei dat Nederland een voorbeeldfunctie vervult op het gebied van gender.
De voorzitter: Ik onderbreek u even. Ik heb zojuist een discipline met de leden afgesproken. Ik neem aan dat dit een nieuw onderdeel wordt? Niet helemaal, begrijp ik. Wilt u aangeven wanneer u aan het einde van het onderdeel bent? U hebt daar ongeveer vijf minuten de tijd voor. Daarna sta ik een interruptie per lid toe, want anders redden wij het niet in de tijd. Ik vraag u om aan te geven wanneer u aan het einde van uw betoog op dit onderdeel bent gekomen, dan kan ik de vragen verzamelen van de leden.
Staatssecretaris Knapen: Ik zoek even waar ik zal overgaan naar een ander onderwerp. Ik denk dat ik er wel uit ben.
Gender raakt aan dit thema. Nederland heeft een voorbeeldfunctie op dit terrein. Dit wordt internationaal erkend. Vanochtend hebben wij nog gehoord dat DFID bereid is hier 1 mln. voor uit te trekken en in de basisbrief staat dat wij hiervoor 7 mln. vrijmaken. Dit is inderdaad minder dan wij eerder beschikbaar stelden, maar dit bedrag zou voor Zweden en Noorwegen voldoende kunnen zijn om hierop in te tekenen. Die indicaties hebben wij en wij hebben daarover al overleg gehad. Dit zou betekenen dat wij een nieuwe ronde van het fonds krijgen. Het is bekend dat Mama Cash, Hivos en Oxfam Novib geïnteresseerd zijn. Daarnaast hebben zich twee grote multinationals gemeld die graag willen meedoen. Dus de voortekenen zijn dat wij aan dit fonds een nieuwe ronde kunnen geven. Het zal een ronde zijn die in totaal kleiner zal zijn dan de vorige; dit hangt ook af van de andere landen die meedoen. Zoals de zaken er nu voorstaan, gaat dit een tweede leven in.
De laatste posterioriteit is onderwijs; als ik dit rubriceer onder het thema posterioriteit is het nog steeds een blokje. Bijna alle woordvoerders hebben daarover gesproken. Om misverstanden te voorkomen: wij stoppen daar niet mee, wij trekken hiervoor volgend jaar 450 mln. uit. Dat is geen klein geld. Maar wij gaan terug en dan vooral daar waar er geen directe relatie is met prioritaire thema's. Minder dan op andere beleidsterreinen heeft Nederland hier een specifieke meerwaarde. Dit is voor een deel het gevolg van het feit dat andere donoren de Nederlandse aanpak hebben overgenomen. Voor een ander deel zijn andere donoren daar simpelweg goed in en soms zelfs beter dan Nederland. Ik had vorige week een gesprek met mevrouw Mushikiwabo, een bewindscollega uit een Afrikaans land, en zij zei: voor onderwijs gaan wij tegenwoordig naar Singapore, want die zijn daar erg goed in. Dat zouden wij tien jaar geleden ook niet hebben verwacht. Wellicht heeft zij daar een punt. Ik geef slechts aan hoe opvattingen kunnen verschuiven. Overigens doen wij het zeer gefaseerd; ik wil daar geen misverstand over laten bestaan. Wij doen het op basis van afstemming met partnerlanden en andere donoren. Wij doen niet aan kapitaalvernietiging en wij willen ook betrouwbaar zijn. Wij wandelen geen schoolgebouwtjes uit waar kinderen nog binnenkomen in de verwachting dat zij die dag onderwijs krijgen. Daar is geen sprake van. Arbeidsdeling is echter een belangrijk punt. Positief is dat de overheidsbegroting voor onderwijs in de meeste van onze partnerlanden is toegenomen. Zij nemen dat dus zelf successievelijk over. Dat is aanzienlijk beter en duurzamer dan hulp van buitenaf.
Voor het beroepsonderwijs, dat door verschillende sprekers is genoemd, blijft jaarlijks 50 tot 60 mln. beschikbaar. Wij stellen dat op allerlei manieren beschikbaar, bijvoorbeeld via ILO en PUM en op landenniveau. Daarbij wordt ook aangehaakt op de thema's waarop wij ons kunnen onderscheiden in de landen waar daar vraag naar is.
Ik denk dat hiermee aan het volgende blokje ben gekomen.
De voorzitter: Prima. Ik hoor dat u al helemaal bent ingeburgerd.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Ik ben blij te horen dat Nederland niet alles uit de handen laat vallen en niets meer doet, maar afstemming zoekt met de andere landen die het kunnen overnemen. Mijn vraag over het onderwijs blijft echter staan. Wat is de afweging van het kabinet om daar minder aan te doen, terwijl Nederland op dat gebied een echte voorloper is?
De staatssecretaris begon zijn verhaal over coherentie met de opmerking dat het gaat om afstemming van Nederlands internationaal beleid. Coherentie houdt echter ook in – nota bene hetzelfde punt dat hij wel noemt bij onderwijs – dat gekeken wordt naar andere landen, zeker naar de landen die nu gaan plussen, terwijl Nederland gaat minnen. Worden er concrete een-op-eenafspraken gemaakt over de zaken die deze landen kunnen overnemen van Nederland? Graag ontvang ik op dit punt een reactie van de staatssecretaris.
Staatssecretaris Knapen: Wij zijn allemaal trots op wat Nederland doet op het gebied van onderwijs. Dat mag ook. Wij moeten echter wel voor ogen houden dat een groot aantal landen in de wereld grote bewondering heeft voor de onderwijskennis en -capaciteiten van andere landen dan Nederland. Enkele landen hebben groot gezag verworven op het vlak van onderwijs, zeker voor wat de algemene onderwijsprogramma's, het basisonderwijs en het eerstelijns voortgezet onderwijs betreft. De overweging om keuzes te maken en bij het aangeven van posterioriteiten ook te kijken naar onderwijs heeft simpelweg te maken met het feit dat een aantal landen daar buitengewoon goed in is, zoals blijkt binnen de Europese Unie. Zij hebben daar grote programma's voor die voor de vragende landen heel aantrekkelijk zijn.
Gevraagd is of er gekeken is naar wat andere landen doen. Het antwoord daarop is «ja». Zo-even gaf ik al aan dat wij niet zomaar wegwandelen. In sommige gevallen overhandigen wij in de loop van het komend jaar programma's aan de ontwikkelingslanden zelf. In een aantal andere gevallen is er in de desbetreffende landen ook aanbod van andere donoren. In de landen waar dat niet het geval is, blijven wij tot nader orde actief. Vandaar dat een bedrag van ruim 450 mln. op de begroting blijft staan. Wij stoppen daar niet zomaar mee.
De heer Irrgang (SP): Bij ontwikkelingssamenwerking is er altijd een enorme roep om af te rekenen op resultaten. Dat slaat soms door, maar als het ergens mogelijk is om af te rekenen op resultaten, is het wel op het vlak van de bestrijding van hiv/aids. Dat is een enorm succesverhaal. In mijn eerste termijn heb ik daarnaar verwezen. Dan vind ik het raar dat de staatssecretaris er moeite mee zegt te hebben dat zijn bezuinigingen worden omgerekend in concrete aantallen mensenlevens. De staatssecretaris zegt te verwachten dat mensen behandeld kunnen blijven, op basis van de toezeggingen bij Global Fund. Maar hij heeft het daarbij alleen over Global Fund, want hij bezuinigt ook op UNAIDS. Hij rekent op een aantal miljarden aan extra toezeggingen, maar die zijn vooralsnog niet binnen. Als gevolg van zijn bezuinigingen zullen tienduizenden mensen geen behandeling kunnen krijgen. Zonder zijn korting zou dat toch niet het geval zijn geweest? Die mensen zouden dan namelijk wel een behandeling kunnen krijgen. Dat kost uiteindelijk toch mensenlevens? Graag een reactie hierop.
Staatssecretaris Knapen: Hier zit altijd een discrepantie, tussen aandrift, prikkel en engagement. Dit soort debatten is vaak moreel gedreven. Daar is niets mis mee, die zaken komen uit het hart, maar een overheid heeft te antwoorden op basis van maatvoering. Er is een intrinsieke spanning tussen moraal en maatvoering, want moraal is absoluut en maatvoering is relatief. Wij maken hier keuzes, sommige dingen doen we wel en andere dingen niet. Het maken van keuzes betekent op bepaalde zaken het accent leggen, daaraan meer ruimte geven, daarvoor meer mogelijkheden creëren, en voor andere minder; dat is inherent aan het maken van keuzes. Zoals gezegd, de keuzes hebben als uitgangspunt: wat is structureel op het gebied van beleid van belang? Zodra u tegenover de maatvoering de moraal van een mensenleven stelt, wordt het onmogelijk om een keuze te maken, maar toch zijn wij hier gehouden om keuzes te maken.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. In mijn eerste termijn zei ik al dat ik het begrijpelijk vind dat er posterioriteiten zijn, maar we kunnen zaken alleen met een gerust hart achterlaten als we weten dat andere donoren deze overnemen. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat partnerlanden zaken overnemen, alsof dat een soort automatisme is. Maar ik wil hierin juist sturing. Volgens mij ligt op dat gebied een grote taak voor Europa: dáár kan Europa zijn meerwaarde bewijzen en bewijzen dat het niet een 28ste donor is, maar coördineert, zodat er een taakverdeling komt, er afspraken worden gemaakt. Kan de staatssecretaris toezeggen dat dit ook op het gebied van onderwijs gaat gebeuren, dat we dat niet zomaar uit onze handen laten vallen?
Nog een tweede vraag. Ik hoor de staatssecretaris het nodige zeggen over beroepsonderwijs, maar we hebben eerder gesteld dat we er met alleen basisonderwijs niet zijn; ook middelbaar onderwijs, hoger onderwijs en zelfs universitair onderwijs moeten mogelijk zijn. Hoe gaan we daarmee verder?
Staatssecretaris Knapen: Over de beleidswijziging of accentverschuiving bij hiv/aids het volgende. Wij waren verreweg de grootste donor van het fonds van UNAIDS en zijn hierna niet meer de grootste; zoals gezegd zitten we dan tussen Zweden en Noorwegen. Natuurlijk, volgende week heb ik al in Brussel overleg met mijn collega's van de EU-landen om verder te werken aan de invulling van de vragen in het groenboek op het gebied van de taakverdeling, want daarover hebben we het nu. En natuurlijk zullen wij primair met gelijkgezinden in de Europese Unie bezien hoe we adequate invulling kunnen geven aan die taakverdeling. Dat geldt ook voor onderwijs. We zijn er namelijk met deze begroting niet, het gaat volgend jaar door en dan zullen we bekijken of wij bepaalde dingen kunnen doen waar anderen minder goed in zijn, minder behoefte aan hebben, en ook of anderen dingen van ons kunnen overnemen. Vanaf het begin heb ik namelijk gesteld dat het niet de bedoeling is dat wij gaan doen aan kapitaalvernietiging, of dat wij – moreel uitgedrukt – simpelweg wegwandelen van mensen die op ons hebben gerekend. Dat hebben we ordelijk te doen. Bij die ordelijkheid hoort een fatsoenlijke discussie over de taakverdeling en het tempo waarin dit kan gebeuren. Op dit moment liggen er toezeggingen dat Finland wat meer gaat doen. Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking gaat België vooruit. Groot-Brittannië doet de toezegging een beetje in een hockeystick. Dat land heeft toegezegd, aan het eind van de regeerperiode op 0,7% van het bruto nationaal product te zullen zitten, maar onder druk van Financiën zal men daar een paar jaar mee wachten en gaat het percentage in één keer omhoog, maar het gaat omhoog. Dit zijn tekenen die in de goede richting wijzen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): In de beleidsbrief staat dat de staatssecretaris ten opzichte van alle sectoren in 2011 het meeste zal bezuinigen op onderwijs, 160 mln. Dit staat aangegeven als mutatie. Dat is een gigantisch bedrag. Hij zegt dat Nederland op dat punt geen meerwaarde heeft. Het gaat hier toch niet om de meerwaarde van kennis wanneer dit het basisonderwijs betreft? Het gaat hier toch puur om de financiering die wij tot nu toe altijd hebben verzorgd? Mijn fractie heeft vorig jaar aandacht gevraagd voor de laatste 15% van het millennium ontwikkelingsdoel 2 om alle kinderen naar school te krijgen, dus ook kinderen die uit de kinderarbeid komen en gehandicapte kinderen. Het gaat om het trouw doorzetten van die bedragen om die millenniumdoelstelling inderdaad te halen. Vorig jaar is een motie van mijn hand aangenomen en daarvan zijn gelden naar Uganda, Zambia, Malawi en Bolivia gegaan, juist vanwege dit punt om kinderen vanuit de kinderarbeid naar school te laten gaan. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij deze gelden ontziet? Dat zou namelijk een verstoring zijn van behoorlijk bestuur, want deze projecten zijn net opgestart.
Staatssecretaris Knapen: Ik zou op specifieke gevallen van elk land nader moeten ingaan. Daarop kan ik nu niet precies het antwoord geven. Ik steek mijn hand in het vuur voor het onderliggende antwoord. Wij wandelen niet als een onbetrouwbare partner ergens vandaan zonder ordelijke afspraken te hebben gemaakt. Of dit afspraken zijn die iedereen op elk moment zint, is iets anders, maar het zullen ordelijke afspraken zijn, want dat is het basisprincipe waarmee ik hier aan de slag ben gegaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Om het nog iets specifieker te maken. Het gaat om gelden die zijn overgemaakt aan ILO en IPAC, specifiek geoormerkt voor die vier landen die ik zojuist heb genoemd. Als de staatssecretaris hierop in tweede termijn kan terugkomen, scheelt mij dat een motie of amendement.
Staatssecretaris Knapen: Ik kom er in mijn tweede termijn op terug.
De heer Van der Staaij (SGP): Begrijp ik de staatssecretaris goed op het punt van het onderwijs dat er in feite geen andere visie is op het belang van het onderwijs in het kader van de ontwikkelingssamenwerking, maar dat dit meer zit in de maatvoering van de bedragen die er vanuit Nederland naartoe gaan? Dit is mijn meer theoretische vraag. De meer praktische vraag hieraan gekoppeld is waar die bezuiniging dan wel zonder problemen kan worden geïncasseerd. De staatssecretaris zegt immers, gelukkig, dat er door ons nooit zomaar een gat kan vallen waar Nederland ook een grote donor op dit punt is, of dit nu in Mozambique of Bangladesh is. We spreken over de begroting en een inzet en ik wil daarom meer zicht krijgen op waar die bezuiniging zijn weerslag krijgt.
Staatssecretaris Knapen: Er is een groot aantal programma's waarin wij middelen beschikbaar stellen aan fondsen die dat vervolgens weer in onderwijsprogramma's in diverse regio's of landen laten neerdalen. Dit zijn fondsen die niet alleen afhankelijk zijn van onze bijdragen, maar van bijdragen uit diverse landen en van diverse donoren. Daarop minderen wij. Er is ook een aantal programma's dat in bilaterale afspraken loopt. Wij zijn nu bezig om die over te dragen aan andere landen. Bovendien zijn er programma's waarover specifieke afspraken zijn gemaakt, met name op het gebied van het beroepsonderwijs. De heer Voordewind noemde zojuist al een aantal landen. Wij korten daar op dit moment niet op, omdat ze hetzij specifieke betekenis voor ons hebben, gegeven de fase waarin ze zich bevinden, hetzij ze voor die landen van betekenis zijn en niet onmiddellijk soelaas elders kan worden geboden. Dat zijn landen als Bangladesh, Indonesië, Bolivia, Rwanda en Pakistan.
Mevrouw Dikkers (PvdA): De staatssecretaris zegt dat donoren de Nederlandse aanpak hebben overgenomen, maar ook dat wij hier niet goed in zouden zijn. Wat bezielde die donoren dan wel om onze aanpak over te nemen? De staatssecretaris gaat verder gefaseerd te werk. In dat verband zei hij dat er geen kind van school hoeft omdat Nederland zijn bijdrage terugtrekt en dat hij zal zorgen voor een ordentelijke overdracht van door Nederland gefinancierde onderwijsactiviteiten. Kan hij dat ter geruststelling van mijn moederhart bevestigen?
Staatssecretaris Knapen: Ik heb niet gezegd dat Nederland niet goed is in onderwijs. Het past mij niet om dit soort «sweeping generalisations» los te laten op sectoren, want het varieert. Ik heb slechts gezegd dat ons onderscheidend vermogen op dit terrein niet van dien aard is dat elk ontvangend land onmiddellijk naar Nederland loopt als het iets op het gebied van onderwijs gedaan wil krijgen. Ook andere landen hebben op dit terrein namelijk een uitstekende reputatie. Soms maken die landen er ook heel veel werk van. Dat om misverstanden te voorkomen.
Hoe gaan wij de programma's reduceren? Zoals ik al aangaf, zullen wij dat ordelijk doen: in overleg en op basis van een betrouwbaar partnership. Dat lijkt mij ook geboden in het geval van dit soort ombuigingen. Vandaar ook dat wij het stap voor stap zullen doen.
De heer Dijkhoff (VVD): De staatssecretaris spreekt inmiddels over onderwijs, maar ik heb nog een vraag over de bestrijding van hiv en aids en dan met name de ontkoppeling van seksuele reproductieve gezondheidsrechten. Is hij bereid om deze ontkoppeling los te laten in de prioriteitstelling? Ik vraag dat, omdat die ontkoppeling lastig is vol te houden wanneer wij geld geven aan een organisaties die het wel gekoppeld uitvoert.
Staatssecretaris Knapen: Een goed punt! Als je middelen beschikbaar stelt aan internationale organisaties, stel je je geld inderdaad beschikbaar aan een organisatie, zonder dat je het zo oormerkt dat die internationale organisatie geen kant meer op kan. Die dingen zullen dus inderdaad altijd in zekere mate door elkaar lopen. Ik doelde dan ook op een accentverschuiving en wel bij onze reputatie en ons onderscheidend vermogen op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidszorg. Ik had vorige week een gesprek met de directeur van UNICEF en in dat gesprek viel mij op dat het een onderwerp is waar men vragen over stelt, juist omdat men de ervaring heeft dat Nederland een land is dat op dit terrein van oudsher een onderscheiden en sterke positie heeft. Het heeft dus ook te maken met de vraag wat men van ons verwacht.
De voorzitter: Daarmee zijn de vragen van de leden beantwoord. Ik verzoek de staatssecretaris twee blokjes in één keer te behandelen. De leden hebben namelijk twee vragen over en die kunnen ze keurig verdelen over beide blokjes. Bovendien is er nog een tweede termijn. Het komt dus zeker goed. Ik denk dat de staatssecretaris die twee blokjes in vijf à zes minuten moet kunnen behandelen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Een punt van orde! U gaat wel heel snel, want de blokjes geven ieder afzonderlijk waarschijnlijk genoeg aanleiding voor in ieder geval één vraag.
De voorzitter: Dat is ook precies de mogelijkheid die u krijgt. Zoals u weet hebt u twee vragen en die kunt u zelf keurig verdelen. Als wij het zo niet doen, dan lopen wij echt helemaal uit de tijd. Bovendien is er ook een tweede termijn. Ik probeer coulant te zijn en tegelijkertijd de tijd in het oog te houden.
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik kom dan nu toe aan de wijze waarop ontwikkelingssamenwerking ter beschikking wordt gesteld. Er waren enkele vragen over hoe de keuzen tot stand komen, onder andere van mevrouw Hachchi. We gaan de vraag van onze partnerlanden afstemmen op ons aanbod. Het is niet zo dat we bekijken waar we goed in zijn en dat die landen dit vervolgens maar moeten slikken. We draaien het om. We hebben een idee waarmee we het verschil kunnen maken en er zijn landen die daar dringend om verlegen zitten. Het is niet toevallig dat een groot aantal van de 33 partnerlanden die we nu hebben, daar iets mee kan. Daar willen we de accenten meer leggen op de dingen die we daarvoor in aanmerking laten komen. We zijn daarmee druk bezig. Ik wil de komende maanden gebruiken om het selectieproces, het reduceren van het aantal landen, af te ronden. In enkele gevallen hoop ik het bij de behandeling van de begroting volgende week wellicht al te kunnen aangeven. Voor een aantal landen heeft dat simpelweg nog een aantal maanden nodig. We zullen daarbij onder meer kijken naar de hoogte van het bruto nationaal product, met alle risico's van dien, omdat het fenomeen rijke en arme landen verandert in rijke en arme mensen. Het is overigens niet het enige criterium. We zullen ook kijken naar de bewerkelijkheid van het programma en de rol die andere partners, de EU en de VN, in die landen spelen. Natuurlijk kijken we ook, last but not least, naar de vraag die in die landen prioriteit heeft.
Een dergelijke koers heeft ook consequenties voor het maatschappelijk kanaal. Ik verheug me op de discussie met het maatschappelijk middenveld over de toekomst van het subsidiestelsel en de rol van de civil society-organisaties daarin. Ik zie onderzoeken dat er zoveel nieuwe ngo's groeien in ontwikkelingslanden of voormalige ontwikkelingslanden en dat daaraan een specifieke betekenis moet worden gegeven. Ik erken de grote meerwaarde van het particuliere kanaal. Daar is geen misverstand over mogelijk. De ngo's kunnen soms doordringen tot de kwetsbaarste groepen in OS-landen, terwijl de overheid of internationale organisaties er niet goed bij kunnen. Darfur is een tragisch, maar goed voorbeeld. Bovendien beschouw ik hen ook als een waakhond. Zo moeten ze ook kunnen functioneren. Ze moeten ons wakker houden en ons op onze fouten wijzen. Ze moeten bedrijven af en toe door elkaar kunnen schudden. Ze moeten de consument er af en toe op wijzen dat hij niet alleen door het leven gaat als consument. Daarin hebben ze een belangrijke functie te vervullen. Die functie kan door civil society-organisaties met meer gezag worden vervuld dan door de overheid. Ze kunnen ook een belangrijke rol spelen in het aan de kaak stellen van misstanden en corruptie. In die zin waarderen we hen ook buitengewoon.
Ik wil specifiek iets zeggen over MFS II, het subsidiekader voor de civil society voor de komende vijf jaar. Je kunt zeggen dat de MFS-organisaties met een bezuiniging van 50 mln. op 425 mln. evenredig delen in de verlaging van het hulpbudget van 0,8% naar 0,7%. Er is sprake van evenredigheid. Men moet zich echter niet vergissen. In MFS II deden aanzienlijk meer partijen mee dan in MFS I. Voor sommige gevestigde organisaties betekende dit dat ze nogal wat minder krijgen. Waarom? Omdat organisaties die nooit iets kregen, nu meedoen in het programma. Voor hen is er geen sprake van een reductie. En om misverstanden te voorkomen: die 375, waar we volgend jaar naartoe gaan, blijven er in de jaren erop ook steeds 375. We gaan niet verder bezuinigen; deze toezegging geldt voor de komende vijf jaar. Als je alles bij elkaar optelt, dus niet alleen MFS II, maar het overige maatschappelijke kanaal, leveren wij met 483 mln. altijd nog een aanzienlijke financiële bijdrage aan dit particuliere kanaal. Wij zitten met 19% tot 20% van onze totale ontwikkelingsgelden voor het particuliere kanaal, hoog in vergelijking met elk ander land waarmee we ons in deze wereld willen vergelijken.
Zoals ik aangaf, is het natuurlijk goed om met de particuliere organisaties in gesprek te raken over de periode hierna, want het is van belang om te weten wat de toegevoegde waarde van deze organisaties op de langere termijn is. Als zij er zijn voor het draagvlak, moeten zij als het om financiën gaat, representanten van de overheid, maar ook van de civil society zijn. Dan is het de vraag wat over een aantal jaren, wanneer ngo's in zuidelijke landen een nog hogere vlucht nemen, ngo's vinden dat hun toegevoegde waarde is. Zijn het kenniscentra, zijn het centra die de bevolking hier bij de les moeten houden of zijn het degenen die juist daar specifiek een toegevoegde waarde kunnen blijven leveren? Over al deze vragen kunnen wij in alle rust discussiëren, omdat hun financiering voor de komende vijf jaar is veilig gesteld, zij het voor een aantal op een lager niveau en voor sommige ook niet. Het is wel goed om dat even te midden van alle begrijpelijke, mij ook sympathieke zorgen vast te stellen, omdat het anders kan lijken dat een bepaalde groep de lasten draagt van de ombuigingen die wij doorvoeren. Dat is niet zo.
Nu ga ik naar het multilaterale kanaal. Blokjestechnisch gesproken, zou je dat een kanaal kunnen noemen, maar ik kan mij voorstellen dat de commissieleden behoefte aan een break hebben.
De voorzitter: Ik had u eigenlijk opgedragen en gevraagd – een beetje in die volgorde – om het gewoon even af te handelen. Ik weet namelijk hoe het werkt aan de kant van de Kamer. Er zijn ongetwijfeld heel veel vragen. Daarvoor wil ik de ruimte geven, maar we hebben ook een dwingende agenda en een dwingende klok. Ik moet hierna nog een wetgevingsoverleg volgen en ik wil toch proberen om ook anderen een kans te geven. Daarom verzoek ik de staatssecretaris, snel het tweede kanaal te behandelen. Daarna inventariseer ik de vragen.
Staatssecretaris Knapen: Ik zal het multilaterale kanaal snel behandelen. Wij kijken uiteraard naar een aantal dingen met voorrang. Het CDA had enkele maanden geleden een kritisch, maar ook wel treffend rapport over de toegevoegde waarde van de ontwikkelingsfondsen van de Europese Unie. Het kan niet zo zijn dat de EU een 28e donor wordt. Zij heeft geen toegevoegde waarde, maar moet het wel hebben van haar schaalgrootte, waardoor ze op bepaalde terreinen het verschil kan maken dat wij niet kunnen maken. Verder moet ze het hebben van het feit dat ze door die schaalgrootte een slagkracht heeft die wij soms niet hebben en moet ze het hebben van het regisseren van een ordelijke arbeidsverdeling. Ten slotte zou het goed zijn als zij ons niet tegenwerkte als wij discussies over begrotingssteun voeren. Dat gezegd zijnde, is het multilaterale kanaal wel wezenlijk, al zullen wij het kritisch blijven volgen. Daar zijn wij voor. Wij doen er in vergelijking met sommige andere landen minder aan, maar dat komt doordat wij nu eenmaal meer aan het civil society-kanaal doen. Toch is het van groot belang voor beleidsprioritering en het voorkomen van versnippering.
Hier is gesproken over de Wereldbank. Ik zeg op voorhand dat ik tegen een verlaging van de bijdrage aan de IDA ben. In die zin ontraad ik de aanneming van het amendement van de SP. De IDA heeft een uitstekende reputatie en heeft in haar geschiedenis, sinds haar stichting door Eisenhower, dieptepunten en hoogtepunten gekend. Dat realiseer ik mij wel, maar zij heeft op dit moment een goede track record en speelt een belangrijke rol bij de internationale hulparchitectuur, juist om die versnippering tegen te gaan. De IDA brengt donoren en hulpstromen bij elkaar. Dankzij de IDA behoudt Nederland een positie in de internationale hulparchitectuur. Dat is belangrijk, want dit kabinet wil op internationaal niveau graag blijven meepraten over ontwikkelingssamenwerking. Zoals ik zei, de IDA is effectief. Zij is, niet onbelangrijk, een essentiële speler bij het herdefiniëren van de vraag waar het over gaat bij de migratie van ontwikkelingssamenwerking naar mondiale publieke goederen. De focus van de IDA ligt bij economische ontwikkeling. In die zin is de IDA dus volledig in lijn met het regeringsbeleid. De zestiende middelenaanvulling die er komt, is er, wat de belangrijkste donoren betreft en vanwege de uitstekende recensies van de IDA, dan ook een die ophoogt met 15%. Wij zullen nog alle zeilen moeten bijzetten en behoorlijk moeten schuiven met de budgetten om te kijken of we dat kunnen bijbenen. Het is ons echter wel wat waard, want we zitten erin met een aandeel van 3%. We zitten dus aan tafel bij een organisatie waar men tevreden over is.
Een van de punten die ik in dit verband aan de orde wil stellen is de begrotingssteun en de beperking daarvan. Er is kritisch over begrotingssteun gesproken door verschillende Kamerleden. We zullen de selectie van landen die in het nieuwe beleid nog in aanmerking komen voor begrotingssteun maken op basis van een gedegen analyse en in samenhang met de thema's en de partnerlanden die we gaan kiezen. Natuurlijk zullen daarin criteria een rol spelen, zoals zichtbaar resultaat behalen en het vertrouwen dat we kunnen hebben in de ontvangende regering.
Laat er geen misverstand over bestaan: wij willen bestaande afspraken zo veel mogelijk respecteren. Waar mogelijk worden de financiële consequenties van het nieuwe beleid dus zichtbaar in 2011. Voor het komend jaar staat de algemene begrotingssteun in tien landen op de rol om te bespreken. Wij streven vanaf 2012 naar een aanzienlijke vermindering. Bij sectorale begrotingssteun is soms sprake van etikettenzwendel maar vaak is sectorale begrotingssteun wezenlijk iets anders en wordt deze op een andere manier gehanteerd. Bij sectorale begrotingssteun willen we zo veel mogelijk aansluiting zoeken bij de beleidsprioriteiten.
Ik heb nog een opmerking over de risico's die zouden ontstaan als je te snel wegloopt en de risico's van verdringing van eigen middelen in partnerlanden bij begrotingssteun. De IOB is bezig met een evaluatie. Deze evaluatie is nog niet klaar. Zo snel zij wel klaar is, zal ik haar met de Kamer delen. De eerste aanwijzingen geven aan dat er nu toe niet echt reden bestaat om te spreken van grote verdringingseffecten. Uiteraard is het zo dat daar waar sprake is van verdringing, wij moeten ingrijpen. Het kan niet zo zijn dat begrotingssteun een premie is op luiheid. Het is een aanmoediging om op de goede weg te komen.
Dit brengt mij bij het punt van de coherentie. «Coherentie» is een lastig begrip, want je hebt het dan over een aantal dingen dat je moet meewegen. Je moet de relatie tussen de diverse beleidsterreinen in het ontvangende land, in het donerende land, en in de vaak daartussen liggende fondsen en multilaterale organisaties meewegen. Het is een levensgevaarlijk onderwerp, in die zin dat je er vaak veel grote conferenties over kunt houden. Het is echter wel een wezenlijk onderwerp. Houd je je er niet mee bezig, dan loop je voortdurend het risico dat je met de ene hand geeft wat je met de andere neemt. Het is mij wat waard om voort te gaan met bijvoorbeeld het openstellen van en toegang geven tot markten. Het is vrij tragisch dat de EPA's – de overeenkomsten tussen de EU en een aantal Afrikaanse landen – zo lang duren. Het heeft ook te maken met bureaucratie. Als de WTO spreekt over 80%, neemt de Europese Commissie dat letterlijk, terwijl wij weten dat voor een ontwikkelingsland 80% vaak niet haalbaar is omdat zij maar drie exportproducten hebben. Dat soort souplesse is dringend geboden. Ik heb daar vorige week op aangedrongen bij de Europees-Afrikaanse top in Tripoli. Ik doe dat volgende week weer. Het kan niet zo zijn dat het op bureaucratie en regelfetisjisme blijft hangen. Wij blijven daar werk van maken. Als je spreekt over coherentie, moet je niet met de ene hand geven wat je met de andere neemt. Je moet ook zichtbaar maken wat je doet. De heer El Fassed sprak over transparantie. Wat de Britse ontwikkelingsorganisatie DFID op dit moment doet, gaat misschien wat ver. Zij zet alles op het internet wat maar er maar opgezet kan worden. Alles publiceren betekent au fond vaak alles geheimhouden omdat je door de bomen het bos niet meer ziet. Ik sympathiseer met het idee dat wij meer zichtbaar moeten maken wat wij doen, zodat mensen kunnen meedenken over de logica van wat je met de ene hand geeft en met de andere neemt.
Voorzitter. Ik denk dat ik in grote lijnen de vragen beantwoord heb. Ik wil afsluiten met vast te stellen dat het via het hoofd moet gaan als je in een bestuurlijke positie zit, ondanks het feit dat wij hier ook en wellicht primair met ons hart spreken, voordat een en ander vertaald wordt in beleid. In het leven en ook hier moeten wij nu eenmaal keuzes maken. Ik dank u vriendelijk.
De voorzitter: Ik inventariseer even wie het woord wil. Ik zie dat iedereen zijn hand op steekt. Wij beginnen bij de heer Voordewind, dan de heer Van der Staaij en werken zo het rijtje af.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Over MFS II zegt de staatssecretaris dat die 50 mln. eigenlijk een evenredig deel is in verhouding tot andere kanalen. Hij heeft misschien gelijk als het gaat om die 50 mln., maar wij weten de MFS I komt van een bedrag van 550 mln. Wij zijn nu terug op 370 mln. Het is een heel grote klap. De staatssecretaris kan dan wel zeggen dat het een hele sprong voorwaarts is voor organisaties die nieuw zijn bij MFS, maar je kunt ook andersom redeneren. De organisaties die er al inzitten, moeten de koek met meer organisaties delen. Bij die 50 mln. moet het bedrag van 75 mln. opgeteld worden dat al in de lucht hing. Dat was die marge van 425 mln. naar 500 mln. Ik herhaal dat wij komen van 550 mln. Ik vind dat argument van de staatssecretaris dus niet heel sterk. Wij zien ook in de verhouding tussen de drie kanalen dat juist alleen het particuliere kanaal teruggaat van 21% naar 19%, waarbij de multi's precies 2% stijgen. Kan de staatssecretaris daarop reageren?
Ik begrijp dat de minister niet erg enthousiast is over het Europese ontwikkelingssamenwerkingsfonds, met name de begrotingssteun die soms contraproductief is met wat wij hier zouden willen doen. Misschien zit daarin een leuke dekking voor de amendementen die wij niet gedekt hebben. Ik haal dit uit de woorden van de staatssecretaris en daarmee heb ik meteen de dekking gevonden voor mijn eigen amendement.
De voorzitter:Het lijkt een beetje uw tweede termijn en dat doen wij maar niet. U moet gewoon een vraag stellen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. De bewindslieden schrijven vandaag in een brief aan de Kamer dat er geen begrotingssteun meer wordt gegeven aan Rwanda. Wat gebeurt er met de sectorsteun aan Rwanda? Die hebben wij tot nu toe wel gegeven aan het bouwen van gevangenissen. Daarin verdwijnen vervolgens misschien politieke gevangenen. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?
Staatssecretaris Knapen: Ieder getal heeft natuurlijk een betekenis in relatie tot een ander getal. Laat ik dan de relationele component verschuiven om te kijken of wij elkaar in de evenwichten van de getallen kunnen vinden. Het multilaterale kanaal zal volgend jaar stijgen in relatie tot het particuliere kanaal, omdat bij een aantal multilaterale afspraken de mogelijkheid tot begrotingsvoorbehoud niet bestaat en wij tractaatrechtelijk, verdragsmatig vastzitten aan bedragen die niet in zes weken zijn te veranderen.
Dat kan wel in zes maanden. Als wij het volgende jaar de volgende stap in de bezuinigingen ter grootte van 450 mln. moeten zetten, komen deze dus niet meer bij MFS maar bij andere kanalen. In 2012 zien wij weer een gunstiger evenwicht voor het particuliere kanaal dan nu. De tijdfactor van de middelen maakt dat het op dit moment ligt zoals het ligt. Als de Kamer zegt dat zij die 75 mln. al hebben gekregen, zou ik mijn voorgangers tekortdoen door te suggereren dat zij dit hebben toegezegd. Zij hebben alleen gezegd dat er een mogelijkheid toe zou bestaan. Als particuliere organisaties die zin vertaald hebben als «we gaan ervan uit dat», is dat een interpretatie die niet voor mijn rekening kan zijn. Het particuliere kanaal stijgt weer doordat het multilaterale kanaal in 2012 daalt.
De voorzitter: Daarmee is de vraag over Rwanda nog niet beantwoord.
Staatssecretaris Knapen: Wij geven geen begrotingssteun meer aan Rwanda, maar nog wel sectorsteun. Deze sectorsteun is eigenlijk alleen maar geconcentreerd op het justitiële deel. Vooralsnog zijn wij daar voor de begroting van volgend jaar niet van afgeweken, omdat wij geen aanwijzingen hebben dat die middelen niet worden besteed zoals wij graag zien dat zij worden besteed.
De heer Van der Staaij (SGP): De staatssecretaris gaf met betrekking tot MFS aan dat de 75 mln. bandbreedte niet zomaar een belofte was. Die bandbreedte was echter in acht genomen met het oog op de kwaliteit van de aanvragen. Er was voldoende kwaliteit, maar toch werd die 75 mln. niet ingezet, zo heb ik begrepen. Je kunt dus ook verdedigen dat het wel degelijk min of meer een bezuiniging is. Geld wat daarvoor gereserveerd was, wordt niet ingezet. Bovendien was al eerder sprake van een echte korting, zoals collega Voordewind al aangaf. Er zijn dus heel wat argumenten om te proberen die laatste 50 mln. ongedaan te maken ten koste van het multilaterale kanaal. Daar valt namelijk nog wel de nodige efficiencywinst te behalen. Ik wijs op de UNDP die $1,29 uitgaven aan salariskosten en wat daarmee samenhing tegenover elke dollar die wordt uitgegeven. Daar is dus nog wel wat efficiencywinst te boeken. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris, ook in het licht van het amendement dat ik daarover heb ingediend om, als hij dat politiek wil, een verschuiving ten gunste van het MFS-kanaal en ten koste van het multilaterale kanaal vorm te geven?
De heer El Fassed (GroenLinks): Bovendien is 25% van de IDA-fondsen begrotingssteun aan onder andere landen waar we zelf heel erg kritisch over zijn. Misschien is dat nog een extra argument om er nog eens over na te denken.
De voorzitter: Ik zie dat meer mensen op hetzelfde punt een vraag willen stellen. Ik sta ze in een keer toe, want dat bespoedigt waarschijnlijk ook het antwoord.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben bepaald niet gerustgesteld door het antwoord van de staatssecretaris over het verzachten van de pijn bij MFS II. Ik heb gelukkig wel begrepen dat de korting van 50 mln. eenmalig is en alleen voor 2011. Dat is een geruststelling. Ik heb de staatssecretaris horen zeggen: hiermee komt het budget op 375 mln. en dat blijft. Daardoor ga ik ervan uit dat het een eenmalig iets is. Het is niet cumulatief.
Mijn vraag is vervolgens waarom wij dat niet spreiden over vijf jaar, bijvoorbeeld ieder jaar 10 mln. Ik zou het ook het liefst ongedaan maken. Wij gaan landen afbouwen. Ik heb in eerste termijn gevraagd of geld dat bilateraal vrijkomt omdat wij landen afbouwen, ingezet kan worden voor MFS II. Kan de staatssecretaris dat toezeggen? Dan hoeven wij nu niet met amendementen te komen.
Terecht wijzen de collega's Voordewind en Van der Staaij erop dat met name de grote organisaties de klappen krijgen. Zijn er manieren om hen bij de intensivering van het beleid te betrekken, zoals landbouw, waardoor deze korting teniet wordt gedaan?
Mevrouw Hachchi (D66): Het is bijna niet te geloven dat ik nog iets kan bijdragen aan wat mijn voorgangers al gezegd hebben over MFS.
De voorzitter: Het hoeft niet.
Mevrouw Hachchi (D66): Toch wil ik het punt maken. De staatssecretaris hield een warm pleidooi over de IDA, hij sprak over een goede reputatie en effectief. Hetzelfde pleidooi kunnen wij ook houden voor de organisaties in het maatschappelijke middenveld. Vanuit die optiek vind ik het enigszins vreemd. Als er organisaties effectief zijn, zijn het die organisaties wel. Dat staat nota bene ook in het WRR-rapport. Ik ben het niet eens met het beeld dat de staatssecretaris schetst, dat die organisaties vooral op subsidies draaien. Je ziet dat ook door die organisaties steeds meer vanuit de markt de middelen worden gehaald. Misschien kan de staatssecretaris daar nog even op reageren.
De voorzitter: De staatssecretaris heeft een hoop suggesties gekregen. Daar kan hij ongetwijfeld iets mee.
Staatssecretaris Knapen: Om misverstanden te voorkomen: ervan uitgaande dat de hemel niet instort en het bruto nationaal product ongeveer blijft zoals het is, is het volgend jaar 375 mln. voor MFS II en nog een aantal organisaties. Wij hebben het nu echter specifiek over MFS II. De jaren daarna is het ook 375 mln. Er gaat dus niet ieder jaar 50 mln. af. Dat misverstand zou gewekt kunnen worden.
Wij kijken waar de budgetruimte zit. Iedereen denkt hardop en creatief mee. De begrotingssteun gaat van 120 mln. naar 80 mln. Op onze gehele begroting is het nog maar 1,8% of zo. Het gaat dus om niet zoveel meer. Ook hier geldt echter dat commitments en betrouwbaarheid niet onbelangrijk zijn. Je kunt niet zomaar een brief sturen naar een land dat een bedrag van 8 mln. dat het de volgende maand verwacht, niet meer komt. Wij kijken er dus kritisch naar. Wij reduceren het, maar wij kunnen niet alles tegelijk. Wij willen ook niet alles tegelijk. Er zijn ook voorbeelden van begrotingssteun waarvan wij zeggen dat het precies is wat wij willen.
Het aantal pleitbezorgers van internationale organisaties dat zich publiekelijk in de media meldt, is wat geringer. Zij melden zich meer bij mij. Ik wil mij echter niet beklagen, want ik doe het met groot plezier. Er is een aantal internationale organisaties waaraan je verdragsmatig verplicht een afdracht doet. Het Europees Ontwikkelingsfonds is daarvan een voorbeeld. Daarin kunnen wij niet terug. Het is vastgelegd in een verdrag en in afspraken in 2009. Als je het doet, moet je bij multilaterale organisaties waar je wel kunt schuiven, disproportioneel veel schuiven. Wij hebben afgesproken dat wij bij alle organisaties waar wij met goed fatsoen kunnen reduceren, omdat de commitments zacht genoeg waren, het reductiepercentage van 21 toepassen. In sommige gevallen zijn wij daaroverheen gegaan. Bij een organisatie als de UNDP zijn wij nog verder gegaan. Gegeven het feit dat er nogal wat vastligt, betekent dit dat je dienovereenkomstig sterker inbreekt waar je inbreekt. Dat is een beetje de tragiek van een ombuiging die je in oktober gaat inzetten en waarvan de eerste resultaten in januari zichtbaar moeten zijn.
Er is gesteld dat je bij de landen die je afbouwt wat overhoudt en er is gevraagd of dat niet te gebruiken is. Dat zou zo zijn, ware het niet dat wij daarvan niets overhouden. Wij weten niet precies welke landen dit zijn, omdat wij nog in overleg zijn, de ambassades nog in overleg zijn en wij die programma's nog doornemen in termen van commitment en betrouwbaarheid. Een grove schatting daarvan hebben wij royaal meegenomen in onze bezuinigingen. Dus dat geld hebben wij niet.
Het volgende vind ik een goed idee. Sommigen heb ik dit horen zeggen. Onder andere mevrouw Ferrier sprak daarover. Er zijn posten waarop wij, ook met hun instemming, niet bezuinigen, maar waaruit afhankelijk van de toestand in de wereld en de gebeurtenissen komend jaar meer of minder door bepaalde ontvangers wordt geput. Wij kunnen daarbij kijken of wij nadrukkelijk de capaciteiten van de medefinancieringsorganisaties kunnen benutten. Ik spreek vooral over bepaalde elementen van noodhulpprogramma's. Als die worden aangesproken, kunnen wij bezien of wij daarbij medefinancieringsorganisaties maximaal kunnen inzetten. Dat zijn in dit geval de klassieke organisaties die een breed netwerk en veel ervaring hebben. Soms kan dit ook het geval zijn waar wij marges hebben om middelen vrij te maken voor stabiliteit en fragiliteit. Ik breng dit heel nadrukkelijk onder de aandacht van de Kamer omdat dit ook een mogelijkheid biedt om aan de stevigheid van deze bezuinigen – ik realiseer mij dat natuurlijk wel – naar vermogen enigszins tegemoet te komen in de wetenschap dat het voor al deze organisaties een moeilijk jaar wordt om de tering naar de nering te zetten.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik merk dat de staatssecretaris bereid is om nog eens goed na te denken. Er is binnenkort een bespreking over de IDA-fondsen, waarover wij nog best iets kunnen zeggen wat niet helemaal vastligt. Ik neem aan dat daarvoor wel ruimte is. Het idee van de staatssecretaris om dit geld van noodhulp af te trekken, lijkt mij het minst zinvol omdat het daarbij gaat om heel dure vormen van hulp. Als het gaat om effectiviteit, lijkt mij dat het geld bij langdurige en duurzame ontwikkeling juist niet uit die noodhulppot moet komen, omdat je dan niet elke euro op de meest effectieve wijze besteedt. Wat gaat de minister over anderhalve week doen bij de IDA?
Staatssecretaris Knapen: Om met de laatste vraag van de heer El Fassed te beginnen: het is niet de bedoeling dat wij dit van noodhulp aftrekken. Geen sprake van. Bij het benutten van de kanalen voor het mobiliseren van noodhulp zullen wij prioritair en nadrukkelijk kijken in hoeverre wij de medefinancieringsorganisaties kunnen inschakelen opdat hun capaciteit zo goed mogelijk tot gelding kan komen. Het gaat dus niet om het aftrekken van deze middelen en het overdragen aan medefinancieringsorganisaties voor andere doeleinden, maar om het zo veel mogelijk betrekken van deze organisaties bij het operationaliseren van noodhulp. Ik heb vanochtend al even gerefereerd aan de IDA-fondsen. Wij hebben daarover volgende week overleg en daarbij speelt het ministerie van Financiën ook een rol in relatie tot de Wereldbank. Bij de zestiende middelenaanvulling is onze inzet vooralsnog om hieraan mee te doen en dus ook aan de ophoging. Dit is een organisatie die goed loopt en wij zijn daarin nog steeds een belangrijke speler doordat wij mede de koers van de organisatie bepalen en wij door ons aandeel een serieuze gesprekspartner zijn. Ik kan wel verklappen dat wij zullen proberen om zo creatief mogelijk om te gaan met de tijdfactor van geld. Dat wil zeggen dat wij de vraag stellen: wat betalen wij wanneer. De heer Irrgang maakte dit vanochtend al tussen de regels door duidelijk. Vanwege het feit dat dit al eerder is gebeurd, betalen wij nu een betrekkelijk hoog bedrag. Wij zullen bekijken of wij de middelenaanvulling zo kunnen laten verlopen in de tijd dat wij dit niet allemaal tegelijk op ons bordje krijgen midden in die grote bezuinigingsoperatie waarin wij nu verkeren.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben blij dat die 50 mln. één keer is, maar ik kom dan weer terug met mijn vraag of wij het misschien kunnen spreiden opdat de pijn wat minder is. Ik ben het met de heer El Fassed eens dat het maar de vraag is of het de meest handige zet is om het geld voor de grotere organisaties uit de pot voor noodhulp te halen. Je zou ook kunnen denken aan voedsel, water en landbouw waarop wij gaan inzetten. Dat lijkt mij iets rustiger dan het noodhulpgeld.
Dan doe ik nog een suggestie. Ik ben er erg voor dat wij de sectorale begrotingssteun aan Rwanda doorzetten. Ik maak mij meer zorgen over de sectorale begrotingssteun aan Ethiopië waar – zo blijkt uit onderzoek van Human Rights Watch – de mensenrechtensituatie niet is verbeterd ondanks de Nederlandse inzet. Misschien kunnen wij het geld dat daar niet echt bijdraagt aan verbetering van de mensenrechten, beter hier inzetten in het medefinancieringskanaal.
Staatssecretaris Knapen: Wij zoeken natuurlijk naar mogelijkheden om zo veel mogelijk de snelheid te verzachten waarmee ombuigingen bij sommige medefinancieringsorganisaties moeten plaatsvinden, gegeven het feit dat wij ze ook waarderen. Als hun aanwezige capaciteit nuttig kan worden ingezet voor bepaalde noodhulpprogramma's in plaats van die versneld af te bouwen, is dat meegenomen. Hoe handig dit is, weet ik niet, dat ligt ook aan die organisaties, maar daarnaar zoeken wij nu.
Wij kunnen ook bezien, al is het op projectbasis, tot op welke hoogte wij op een zinvolle praktische manier de organisaties kunnen betrekken bij onze prioritaire thema's. Ik zeg niet op een kunstmatige manier alleen om mensen een plezier te doen, want hoe vervelend het ook is, daarvoor zijn wij hier niet. Ik heb vorige week uitgebreid gesproken met de heer Bleker en enkele van zijn en onze medewerkers over de vraag hoe wij het voedselzekerheidsprogramma kunnen vormgeven, gewoon vanaf de basis. Dan nemen wij drie of vier landen waar wij toch zitten en waar vraag is en dan kunnen wij het zo opbouwen. Ik kan mij voorstellen dat wij dan elementen ontdekken waar wij met een bepaalde organisatie uit het maatschappelijk middenveld iets kunnen bereiken wat wij zo niet kunnen bereiken. Dat moeten wij dan vooral niet laten. Vroeger sprak men over flankerend beleid, maar ik noem het wat korter door de bocht improvisaties om ervoor te zorgen dan wij het kind niet met het badwater weggooien. Dat is mij wat waard. Wij beschikken echter niet over een baaierd aan variabele middelen die wij kunnen inzetten voor zaken waar wij ons op dit moment heel druk om maken. Een aantal dingen ligt vast, een aantal dingen willen wij graag doen op basis van het regeerakkoord en een aantal zaken moeten wij doen op basis van het WRR-rapport. Als wij die dingen bij elkaar optellen, zien wij dat het resultaat inderdaad stevig is, maar dat het daarbij blijft. Men moet mij eens een ander land noemen waar financieringsorganisaties gedurende vijf jaar een dergelijk bedrag, omgerekend per hoofd van de bevolking, verstrekken. Als men mij een dergelijk land kan noemen, ben ik daar dankbaar voor.
Wij geven aan Ethiopië geen centrale, maar wel sectorale begrotingssteun. Het laatste doen wij met meer donoren, dus wij doen dat niet alleen. De kritiek, die terecht wordt geuit en die geleidelijk aan ook nadrukkelijker op de eerste katernen van de internationale media verschijnt, is bij ons niet aan dovemansoren gericht. Wij zijn echter niet de enigen die in staat zijn om te handelen. Daarom geven wij er de voorkeur aan om te bezien of wij met de vier of vijf donoren met wie wij samenwerken gezamenlijk tot een adequaat antwoord kunnen komen.
De heer Irrgang (SP): Volgens mij gaat de steun aan Ethiopië via de Wereldbank, waar de staatssecretaris zo enthousiast over is. Ik ben blij dat hij tussen de regels door aangaf dat hij de begrotingssteun voor de justitiesector in Rwanda wil voortzetten. Daarover is verschil van mening tussen de staatssecretaris en onze fractie en naar ik meen ook andere fracties in de Kamer. Kan de staatssecretaris ook helderheid geven over de begrotingssteun voor Senegal en Burkina Faso? Hij geeft aan dat hij zal korten, maar ik vind dan dat hij bij deze begrotingsbehandeling inzicht moet geven in de wijze waarop hij die korting per land wil invullen.
Staatssecretaris Knapen: In de door de heer Irrgang genoemde voorbeelden gaat het om doorlopende verplichtingen. Ik voeg daaraan toe dat ik daarvan op dit moment van alle individuele landen geen overzicht kan geven. Wij zitten midden in het proces om te bekijken met welke landen, op welke wijze en in relatie tot welke andere donoren of multilaterale organisaties wij deze begrotingssteun zullen afschaffen, reduceren dan wel parkeren als sectorale steun. Ik kom er nog op terug.
De heer Irrgang (SP): Wanneer komt de staatssecretaris erop terug? Als hij er niet voor kiest, zoals in het geval van Rwanda, de begrotingssteun voor Senegal op nul te zetten, wil ik graag in de gelegenheid zijn daarover een amendement in te dienen. Ik vind dat de staatssecretaris bij deze begrotingsbehandeling hierover helderheid moet verschaffen. Naar ik meen, stemmen wij op 17 december over de begroting, dus dat lijkt mij de uiterste datum waarop de staatssecretaris ons dat laat weten.
Staatssecretaris Knapen: Naar vermogen zal ik proberen helderheid te verschaffen, maar ik kan andere partnerlanden en organisaties niet helemaal in de geest van mijn wensen en die van de Kamer in het gelid zetten. Wij zullen moeten bekijken welke gesprekken wij wanneer met welke partners kunnen voeren om een helder antwoord te kunnen geven. Ik wil ervoor waken dat wij kort door de bocht vanuit Nederland niet alleen stellige opvattingen over begrotingssteun debiteren, maar daar ook stellige consequenties aan verbinden. Allerlei andere partijen zullen daar vraagtekens bij zetten. Zij zullen ons niet betrouwbaar vinden en reden hebben tot klagen, omdat wij niet fatsoenlijk van tevoren met iedereen hebben overlegd.
De heer Irrgang (SP): Dat argument past de staatssecretaris niet toe bij allerlei andere heel hard aankomende kortingen, waar wij de hele middag al over spreken. Ik stel zijn zorgvuldigheid op prijs, maar hij is niet consequent in het toepassen ervan.
Staatssecretaris Knapen: Ik heb de indruk dat wij naar vermogen proberen de gestelde vragen te beantwoorden. Betrouwbaarheid is bij al onze afwegingen het uitgangspunt geweest. Ik geef als voorbeeld de medefinancieringsorganisaties. Ik begrijp dat deze klachten hebben, maar wij hebben jegens hen volkomen consequent gehandeld, volgens de gemaakte afspraken. Het moge zo zijn dat het bij sommige optelt tot veel geld, maar wij hebben nadrukkelijk gepostuleerd – en dat is twee à drie jaar geleden ook mondeling aan de partijen meegedeeld – dat het gemaakte begrotingsvoorbehoud niet de kleine lettertjes in een polis waren, maar serieus bedoeld. En wat betreft het afwijken, met andere donoren, van sectorale of begrotingssteun, is het niet meer dan een kwestie van ordentelijk bestuur dat opvattingen of wensen met de partijen worden besproken en dat aan tafel met die partijen wordt bekeken wanneer het kan, en in welk tempo. Wat ik weet, zal ik aan de Kamer laten weten. Wat nog onderwerp van overleg is, is nog onderwerp van overleg; dat moet de Kamer mij maar vergeven. Ik weet nu al, gegeven de agenda en de al bestaande afspraken, dat ik voor een aantal landen 17 december niet haal. Voor sommige landen zal ik het wel halen. Ik zal dan niet aarzelen om de Kamer daarvan op de hoogte te stellen, zodat de Kamer adequaat kan instemmen, dan wel van mening verschillen.
De voorzitter: Omwille van een zuivere procedure, het volgende. De Kamer vraagt hier ruimte, en wat mij betreft terecht. De staatssecretaris doet nu de toezegging dat hij zo veel mogelijk duidelijkheid geeft over de landen waarover hij iets kan zeggen. Hij is niet aan het onmogelijke gehouden, maar als hij met partnerlanden moet spreken, krijgen wij dat ook te horen. De staatssecretaris probeert dat te doen vóór de stemmingen van volgende week donderdag. Anders denk ik dat de Kamer suppletoir zal moeten gaan; dat is dan de uitwijkmogelijkheid. Wij noteren het op deze manier.
Staatssecretaris Knapen: Ik denk dat wij daarmee op zich wel kunnen leven, zij het dat wij er serieus rekening mee moeten houden dat we tussen nu en volgende week een aantal landen simpelweg niet zullen kunnen benoemen.
De voorzitter: Voor die mogelijkheid is er de voorziening van de suppletoire begroting. Ik wijs ook de Kamer hierop. Zo hebben wij elkaar in ieder geval goed verstaan.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Een korte vraag, die de staatssecretaris zo uit de wereld kan helpen: is het bezuinigingssaldo op het maatschappelijk middenveld nu 250 mln. of 50 mln.?
Staatssecretaris Knapen: Het gaat om 50 mln. per jaar. Dat kun je met vijf vermenigvuldigen en dan kom je zomaar bij een conclusie.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik hoorde mijn collega Ferrier namelijk zeggen dat het 50 mln. was. We zouden dat wellicht door de tijd heen kunnen schuiven, maar dat is dus geen optie, want het gaat om structureel 250 mln.
Staatssecretaris Knapen: Nee, het is niet structureel 250 mln.
Mevrouw Dikkers (PvdA): U heeft gelijk: structureel 50 mln.
Staatssecretaris Knapen: Dat scheelt 200 mln.
Mevrouw Dikkers (PvdA): 50 mln. vind ik ook veel. Mijn andere vraag luidt als volgt. Bijvoorbeeld ICCO zet ook in op economische ontwikkeling. Waarom daar wel gekort en niet op de Wereldbank, terwijl die ook inzet op economische ontwikkeling? Is dat een waaroordeel over het ene kanaal ten opzichte van het andere?
Staatssecretaris Knapen: Ik heb de procedure met betrekking tot financieringsorganisaties uitgelegd. Met betrekking tot de Wereldbank kunnen we niet simpelweg op jaarbasis handelen naar een begrotingsvoorbehoud; daarmee zijn langlopende commitments aangegaan. Afgelopen mei zijn die commitments vernieuwd, wat betekent dat we daar voor enkele jaren aan zijn gebonden, uiteraard met uitzondering van de diverse trusts die daaronder hangen. Sommige internationale commitments hebben nu eenmaal een ander karakter dan internationale afspraken.
De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Hoe denkt de staatssecretaris over mijn suggestie van vanochtend om in ieder geval alle islamitische landen als partnerland te schrappen? Ik heb het dan onder andere over Jemen, Pakistan, Afghanistan, Sudan en ook over Indonesië. En hoe denkt de staatssecretaris erover om Suriname als partnerland te schrappen nu Desi Bouterse afgelopen zomer als president van dat land is beëdigd?
Staatssecretaris Knapen: De categorieën die door de heer Driessen worden aangedragen, zijn niet onze categorieën. Daar kan ik dus kort over zijn.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Mij is niet duidelijk of de staatssecretaris klaar is met zijn eerste termijn.
De voorzitter: Er komen nog losse vragen.
Mevrouw Hachchi (D66): Dan wacht ik nog even.
De heer Dijkhoff (VVD): De staatssecretaris heeft een aantal zaken over de multilaterale verbanden gezegd. Ik heb het idee dat de staatssecretaris heeft begrepen dat in deze Kamer weinig partijen lid zijn van een fanclub van multilaterale verbanden. Niet dat die niet goed zouden zijn, maar er is nog veel aarzeling. Hoe denkt hij in dit verband over de suggestie die ik eerder deed om bij de verplichtingen die je voor langere termijn aangaat wat lager in te zetten en eventueel later incidenteel per begroting op te plussen?
Ik proef uit het antwoord van de staatssecretaris dat hij de medefinancieringsorganisaties niet zal repareren. De VVD vindt dat ook helemaal niet nodig. Iedere organisatie kan natuurlijk meedoen bij nieuwe beleidsimpulsen, of dit een bedrijf is of een organisatie. Als ze een goede rol kunnen vervullen, kan dat via die weg. Ik proef hierin een aansluiting bij het eerder door mij geopperde idee om in de opvolging van de MFS meer naar een tenderachtige constructie te gaan, waarbij de overheid duidelijk aangeeft wat ze wil en de organisaties kunnen intekenen als ze mee willen doen en vermelden hoe ze dat willen doen en tegen welke prijs.
Staatssecretaris Knapen: De heer Dijkhoff heeft de term «tender» in de mond genomen. MFS II was in zekere zin een tender. Ik wil er niet flauw over doen. We ambiëren overigens voor alle organisaties die niet in dit MFS-kader vallen, te komen tot een soort open, transparante en wat tenderachtige relatie, voor zover dat kan. Dat is het streven en ik hoop de Kamer daarover op niet al te lange termijn nadere suggesties te kunnen doen. Wat het enthousiasme van deze Kamer betreft voor het multilaterale kader, wij lopen bepaald niet voorop in het ter beschikking stellen van middelen in multilaterale kaders, in vergelijking met andere landen. Ik zou hier niet te luchthartig over willen doen. Natuurlijk verdienen VN-organisaties over het algemeen niet de hoofdprijs voor slagvaardigheid en efficiency. Het zijn echter wel de organisaties waar een land als Nederland, dat leeft van de veerkracht en de legitimatie van multilateralisme, toch aan dient te hechten. Wij zijn beter af wanneer wij zorgen dat die organisaties beter worden, dan wanneer we ze de rug toekeren. Die inspanning moeten we ons simpelweg willen getroosten.
De heer Dijkhoff heeft gevraagd of je aan de hand van de diverse variabelen de kasschuif zo kunt doen, dat je niet alles up front op je neemt, maar probeert wat uit te smeren. Hij zal begrijpen dat wij de afgelopen zes weken en de komende zes maanden voornamelijk bekijken hoe we dit allemaal kunnen plooien. Laten we wel wezen, te midden van alle voordelen die het biedt om gedwongen keuzes te maken, is het ook niet niks om een begroting van meer dan 5 mld. in twee jaar tijd met meer dan 1 mld. te reduceren. Dit zijn bedragen die nog niet zo vaak zijn gezien.
De voorzitter: Dan is hiermee dit onderdeel behandeld en rest ons nog één onderdeel, onder andere de vragen die zijn blijven liggen. Ik geef de leden daarvoor nu de gelegenheid. De reacties daarop kunnen in de tweede termijn worden gegeven. Ik verzoek de staatssecretaris om zijn slotbetoog in te zetten.
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Er zijn een paar belangrijke vragen in de sector «restposten» terechtgekomen. Ik voel mij daar heel ongemakkelijk bij. Overigens zitten er ook vragen bij die, u en ik weten dat, terecht onder «overige vragen» zijn terechtgekomen. Kennelijk is onze vaardigheid om de beantwoording in strategische blokjes in te delen niet groot genoeg om alle vragen even veel recht te doen. Misschien schiet onze fantasie tekort, maar er zitten dus wel heel belangrijke vragen bij.
Een van die wezenlijke vragen is door de heer Irrgang gesteld. Hij vroeg namelijk naar belastingstelsels, het betalen van belasting en «transfer pricing». In een eerdere samenstelling heeft de Kamer gesproken over een motie van de hand van de heer Vendrik, een Kamerlid dat ik zeer hoog achtte. Ik bewonderde hem zeer voor zijn gedetailleerde kennis van zaken en alleen al daarom heb ik hier nog eens heel goed naar gekeken. Het is een heel belangrijk onderwerp en niet voor niets wordt er in het WRR-rapport uitvoerig op ingegaan.
Hoe gaan wij om met de linkerhand en de rechterhand? Het is een onderwerp dat zich helaas vooral leent voor beladen oneliners en voor ingewikkelde betogen. Beide zijn niet heel aantrekkelijk, maar ik kies toch maar voor het laatste, aangezien het nu eenmaal een gecompliceerd onderwerp is. Het gaat om de vaardigheid om in ontwikkelingslanden een belastingstelsel op te bouwen en om daarvoor enthousiasme te kweken. Een goed voorbeeld is de minister van Financiën van Indonesië die inmiddels ieder jaar enthousiast een statistiek kan laten zien waaruit blijkt dat er weer 1 miljoen of 2 miljoen belastingbetalers extra in haar database zitten. Zij is daar trots op en dat is precies wat wij willen.
Wij willen namelijk geen landen met een achteroverleunende elite die af en toe ngo's en landen als Nederland binnen laten wandelen om te helpen, maar landen die vinden dat het een keer afgelopen moet zijn en zich daar ook sterk voor maken. Die laatste landen kunnen dat alleen als ze belasting gaan heffen. En daarvoor moeten ze kennis ontwikkelen en beseffen dat belasting betalen niet een vorm van cliëntelisme is maar een normale bezigheid in een ordelijke samenleving.
Een ander aspect is kapitaalvlucht en belastingontduiking. Dit onderwerp is dankzij de financiële crisis hoger op de agenda komen te staan. Wij zijn zelf in OESO-kader druk bezig om een taskforce voor «tax and development» op te tuigen. Nederland is namelijk covoorzitter. Het is verder ook een onderwerp waarbij wij samen met het ministerie van Financiën optrekken. In andere landen is dat vaak niet het geval. Verder is «transfer pricing» een onderwerp waarmee de EU zich is gaan bezighouden. Het staat namelijk op de agenda van zowel de commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking als op de agenda's van de commissarissen voor Internationale Handel en Begroting. Zij beseffen dat in een grenzeloze wereld «transfer pricing» een technisch woord is voor grootscheepse belastingontduiking.
Overigens is de suggestie onterecht dat Nederland een soort Liechtenstein zou zijn voor belastingontduikers. Daar is geen sprake meer van. Ik heb ook van diverse internationaal opererende bedrijven gehoord dat Nederland zo niet wordt gezien, wat overigens niet wegneemt dat wij in Europa en in de G20 aan de bel trekken voor dit onderwerp. De heer El Fassed merkt daarbij terecht op dat transparantie daarbij kan helpen, omdat mensen daardoor meer inzicht krijgen in de belastingstromen. Feit blijft dat het een bittere pil is dat in een rapport van een jaar of drie geleden is vastgesteld dat de netto uitstroom van kapitaal uit Afrika op een bepaald moment groter was dan de netto instroom. Als je dat niet structureel aanpakt, ben je natuurlijk de aap gelogeerd. Dan kom ik bij de vraag van onder andere mevrouw Hachchi over Europese ontwikkelingssamenwerking. De heer Driessen heeft er ook over gesproken, weliswaar niet unisono met zijn buurvrouw. Voor ons is deze samenwerking een belangrijke aanvulling op bilateraal beleid. Het is simpelweg zo dat Europese ontwikkelingssamenwerking Nederlandse en Europese belangen kan dienen. Een Europees optreden op dit gebied geeft ook het Europese buitenlandse beleid een extra been om op te staan. Dat helpt bij veiligheid en stabiliteit. In Afrika is dit zichtbaar. Ik begrijp dat er hier en daar een misverstand heerst. Ontwikkelingssamenwerking via de Europese Unie is sinds 1957 verankerd in de Europese verdragen. Het is niet iets wat wij een tijdje geleden eens hebben bedacht. Het is een kernactiviteit van de Europese Unie. Overigens is de Europese hulp de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Er bestaan veel karikaturen over en we hebben nog wel eens de neiging om elkaar te bevestigen in die karikaturen. We doen de efficiency van de activiteiten van de Europese Unie en de Commissie daarmee onrecht. Het is transparanter dan men denkt. Als je iets geheim wilt houden, moet je het blijkbaar op een website zetten. De Europese Unie heeft ontzettend veel van haar OS-activiteiten op websites staan.
Wij vinden het cruciaal dat er sprake is van taakverdeling. Soms zie je het. De Europese Unie heeft ons geholpen om het voortouw te nemen bij een aantal activiteiten in Mozambique. Mali doet het samen met Frankrijk. Bangladesh werkt bij een aantal activiteiten samen met de Commissie. Die regierol willen we verder ontwikkelen. Wat zouden we nog meer willen veranderen? We zijn niet helemaal gelukkig met het Europese ontwikkelingsbeleid, hoe belangrijk we het ook vinden. We vinden dat de Europese Unie wat meer nadruk mag leggen op economische groei, energie, energiezekerheid – dat is ook een Europees belang – en infrastructuur. Ik noem een voorbeeld. Ik sprak een mevrouw die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de cacao-export in Ivoorkust. Zij zei: u kunt ons wel helpen met het oprichten van een kleine coöperatie, maar u zou ook een paar wegen moeten aanleggen. Deze wegen moet de Europese Unie met haar ontwikkelingsfonds aanleggen. De omvang van deze infrastructuur is voor ons wellicht te groot, maar kan wel helpen om het verschil te maken tussen wat wij doen, wat zij doen en de optelsom van de twee dingen samen. Werkverdeling is belangrijk. Wij zijn kritisch over begrotingssteun. Ik heb daarover uitvoerig gesproken met Commissaris Piebalgs. Hij heeft me beloofd het ter harte te nemen, dat er meer wordt gekeken naar het afstemmen van begrotingssteun. Landen als Zweden, Duitsland en Engeland zijn er ook kritisch over. Ik vind het belangrijk dat de Commissie iedereen bij de les van die 0,7% houdt. Het feit dat de Europese Commissie een voortrekkersfunctie heeft, geeft haar ook het gezag en de positie om andere landen naar die 0,7% te trekken en ons meer in gezamenlijkheid aan die afspraken te committeren. Dat geeft ons ook op het wereldtoneel meer legitimatie en gezag dan we nu hebben.
Mevrouw Dikkers stelde vragen over het openbaar maken van bedragen in landen zelf en wat we daarmee willen bereiken. Wij zullen de hulpbedragen overeenkomstig de afspraken openbaar maken. Wij zijn daar sowieso een groot voorstander van en zien dat als waardevol. In het verleden heeft staatssecretaris Koenders veel werk gemaakt van het committeren van landen aan het International Aid Transparency Initiative. Dat betekent meer snelheid in het openbaar maken en in het afleggen van verantwoording door ontvangende overheden, richting eigen bevolking, maar ook via een vertaalslag richting het Nederlandse publiek. Dat helpt. Transparantie heeft soms iets bedreigends omdat je zo goed kunt zien wat er mis gaat, maar uiteindelijk helpt het. Als je namelijk het gevoel hebt dat er iets misgaat, maar je het niet ziet, geeft dat veel meer aanleiding tot allerlei complottheorieën dan wanneer je kunt zien wat er fout gaat en wat er gebeurt om het beter te doen. Ik geef een paar voorbeelden. Bekend is hoe we omgaan met openbaarheid in het Juba Compact in Zuid-Sudan. Ik weet niet hoeveel mensen die websites raadplegen, maar het is de moeite waard om te zien wat daarop allemaal langskomt. Hetzelfde gebeurt met het Reconstruction Trust Fund in Afghanistan. Dat heeft ook een standaard die zelfs aan de Britse eisen zou voldoen.
Mevrouw Dikkers heeft gevraagd wat er precies wordt geëvalueerd om de versterking van de rol van de private sector te beargumenteren. Ik heb al verwezen naar het WRR-rapport. De WRR is geen autoriteit an sich, maar heeft vooral veel werk gemaakt van de onderzoeken van de afgelopen tien jaar naar wat er werkt en wat niet. Daaruit blijkt telkens weer dat toegang tot financiële diensten, landrechten, infrastructuur en kennis van wezenlijk belang zijn omdat ze economische ontwikkeling kunnen stimuleren. Het is goed om even vast te stellen dat het ORET-programma betrekkelijk negatief geëvalueerd is als het gaat om de effecten van armoedebestrijding en economische ontwikkeling. Om die reden is er op een gegeven moment een punt achter gezet en is het omgezet in een nieuwe regeling, de ORIO-regeling. Er is dus sprake geweest van «lessons learnt» als basis om het beleid bij te sturen.
Wij zijn ten aanzien van de publiek-private partnerships afgegaan op evaluaties, gerelateerd aan extra eigen middelen en aan de mate waarin specifieke vaardigheden op het vlak van bedrijfsvoering een rol hebben gespeeld.
Mevrouw Dikkers vroeg ook om budgettaire ruimte voor de financiering van reputatiemechanismen. Dat is een interessante vraag, al zijn natuurlijk alle vragen interessant, maar zij is in die zin ook interessant omdat zij eigenlijk gaat over de manier van kijken naar ontwikkelingssamenwerking. Wat zijn reputatiemechanismen? Wat zijn reputaties? Dat zijn eigenlijk gedeelde inzichten in de kwaliteit van organisaties aan de hand van een aantal criteria waarvan wij allen vinden dat ze ertoe doen. Zoals bekend, staat de waarde van een merk bij een bedrijf op de balans, hoewel een merk niets is; het is immaterieel actief. Het staat wel op de balans omdat het borg staat voor het aantal verwachte verkopen in de toekomst, dus voor een inkomstenstroom in de toekomst. In mijn beleving is het met reputaties van bedrijven, ngo's en overheden niet anders als het om dit soort zaken gaat. Een ngo creëert draagvlak, sponsoren, sympathie en, zo nodig, actievoerders, wanneer ze de reputatie heeft zorgvuldig en gezaghebbend te zijn, niet met alle winden mee te waaien en waar te maken wat ze belooft. Ik denk dat juist civil society-organisaties cruciaal zijn in het van leven voorzien van reputatiemechanismen. Natuurlijk zijn er allerlei dingen. Zo is er een nationaal contactpunt tegen bedrijven die zich niet houden aan ondertekende ngo-richtlijnen. Ik doe daar niet denigrerend over, want zo'n contactpunt heeft een functie, maar het aardige van reputatiemechanismen is nu juist dat zij bestaan in en hun legitimatie en scherpte ontlenen aan het permanente debat over het onderwerp dat wij hier voeren. Vragen daarbij kunnen zijn: wat hoort een bedrijf te doen, wat is goed voor de consument en wanneer zijn wij als consument ook een verantwoordelijk burger. Die vragen stellen, is per definitie schaven aan de definitie van een reputatie. Ik heb dus geen simpel antwoord en wil dat eerlijk gezegd ook niet hebben, omdat we wel kunnen faciliteren maar au fond ligt daar nu juist de kracht van een sterke civil society.
De voorzitter: Ik verzoek de staatssecretaris om af te ronden. Ik denk ook dat dat mogelijk moet zijn. We zijn het moment van vijf uur gepasseerd; ik had eigenlijk de hoop dat de staatssecretaris daarvoor had kunnen afronden. Ziet hij kans om zijn betoog binnen een à twee minuten af te ronden?
Staatssecretaris Knapen: Alle vragen, mijnheer de voorzitter?
De voorzitter: Hoeveel hebt u er nog?
Staatssecretaris Knapen: Ik heb nog diverse vragen liggen. Het is misschien interessant ...
De voorzitter: Interessant zijn we allemaal, maar dan gaan we het anders doen. Ik stel voor dat u heel puntig en scherp direct uw conclusies formuleert op die vragen. Er is immers nog een tweede termijn. Mocht uw antwoord niet voldoende zijn, dan hebben de Kamerleden in tweede termijn de kans om erop terug te komen, want zij hebben allemaal eigen spreektijd. Als u dus een antwoord hebt, geef dat dan. Als u, zoals bij de vorige vraag, dat antwoord in het midden wilt laten, zeg het dan direct.
Staatssecretaris Knapen: Zolang het geen oproep tot botheid is, wil ik het graag heel snel proberen te doen, maar de vragen verdienen soms een nuance die we desnoods op een later tijdstip zullen toevoegen.
De heer Dijkhoff sprak over gemeentelijke activiteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Dit is een gevoelig onderwerp, proef ik af en toe. Het is niet precies in de wet geregeld wat aan de gemeente is en wat niet. Dit kan ook niet in de wet geregeld worden. Het is zelfs zo dat wij partner zijn bij een verdrag voor de Raad van Europa waar nadrukkelijk wordt gezegd dat gemeenten zich ook op dit terrein kunnen manifesteren als zij daaraan behoefte hebben. Dat vooraf. Ik vind het van belang te zeggen dat waar de nationale overheid een rol speelt in vis-à-vis gemeenten, er een grote mate van terughoudendheid op zijn plaats is. Overigens zijn er activiteiten die wij niet kunnen maar een gemeente wel. Voor brandweer of kadaster moet je niet bij de centrale overheid zijn.
De heer Irrgang heeft een vraag gesteld over toezicht op goede doelen door een onafhankelijke toezichthouder. Er zijn diverse toezichthoudende organen. Dat heeft mede te maken met het feit dat diverse goededoelenorganisaties in de keten van andere producenten en consumenten, van andere donoren en andere beneficianten, afhankelijk zijn. Dat maakt dat het karakter vaak zo anders is, dat het wat kunstmatig is om te suggereren dat er één grote, overkoepelende toezichthouder is. Een fonds voor kankerbestrijding is zo wezenlijk anders dan bij een ontwikkelingsorganisatie die zich bezighoudt met good governance in een Afrikaans land, dat het niet zo simpel is. Desalniettemin wil ik graag de suggestie van de heer Irrgang meenemen om te bezien of er iets te versimpelen valt, als versimpeling hier maar niet leidt tot een ogenschijnlijk soort eenvoud die vervolgens tot allerlei uitzonderingsregels leidt, want daarvan ben ik een groot tegenstander.
Mevrouw Ferrier heeft een vraag over de assembleeresolutie 1325. Zij zegt dat vrouwen in fragiele staten vaker moeten worden ingezet als deel van de oplossing in plaats van als deel van het probleem. Ik ben het daar hartstochtelijk mee eens. Ik kan bevestigen dat waar mogelijk gender mainstreaming het abc is van wat wij doen. Ik heb in het laatste AO over Afghanistan al aangegeven dat we dit volop doen. Voor onze activiteiten op het gebied van kleine lokale landbouw geldt dit mutatis mutandis evenzeer. Als je dat thema niet meeneemt, kom je nooit van stap A naar stap B. Ik ben het er helemaal mee eens.
Mevrouw Ferrier heeft ook gevraagd naar de Guyana shield facility van UNDP. Ik ben natuurlijk van plan om de toezegging die destijds is gedaan, gestand te doen. Er zijn echter ook nog andere overheden en partijen bij betrokken die zich nog moeten committeren. Zonder ownership is het zinloos om dit te doen. Wij willen werken aan ownership. UNDP heeft ons laten weten dat daaraan gewerkt wordt en hoopt dit in 2011 rond te krijgen. Dan kan het ownership van het programma geformaliseerd worden.
Mevrouw Hachchi vroeg naar het consultatieproces over vernieuwing van het OS-beleid. Er is het nodige gebeurd. U kent wellicht de website The Broker waarop iedereen voortdurend in discussie is en waar schriftelijke bijdragen worden geleverd. Verder heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken nog een reactie geschreven. Die is publiek. Het is uiteraard aan de Kamer om op elk gewenst moment met ons te discussiëren over de vervolgstappen die wij zetten. Deze brief is niet veel meer dan een aanzet. Gelukkig leidt die aanzet tot interessante discussies. Wij komen met volgende stappen bij de Kamer terug en willen daarover graag met u discussiëren en naar uw inbreng luisteren.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter ...
De voorzitter: Is het echt een kleine feitelijkheid? Anders moet u wachten tot de tweede termijn. Dat heb ik ook tegen de anderen gezegd.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. De staatssecretaris kan toch wel toezeggen dat hij een reactie van de WRR zal vragen op de basisbrief. Verder wil ik de toezegging dat het kabinet reageert op het tweede WRR-rapport. Dan zijn er twee formele stukken waarover wij met de regering in debat kunnen gaan.
Staatssecretaris Knapen: Ik ben blij dat mevrouw Hachchi die vraag stelt, want het is belangrijk. Wij zijn niet van plan om een reactie van de WRR te vragen op onze basisbrief. U bent de Kamer en de WRR is een onafhankelijk adviesorgaan dat langetermijnadviezen geeft met een wetenschappelijke onderbouwing en niet ad hoc adviseert op wetsvoorstellen die voorliggen, zoals de SER.
De voorzitter: Volledigheidshalve merk ik op dat wij als commissie een reactie van de regering op dit rapport hebben gevraagd. Die toezegging is al gedaan door de regering.
Staatssecretaris Knapen: De regering komt met een antwoord op het WRR-rapport over ontwikkelingssamenwerking. Wij hopen dit te doen voor eind januari. De begroting had even voorrang, maar dit is het eerstvolgende dat op de rol staat. Er komt een antwoord. De Kamer kan haar opvatting ernaast leggen en dan kunnen wij erover discussiëren.
De voorzitter: Dank u voor deze toezegging. U geeft een concrete termijn aan.
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. De heer Voordewind heeft gevraagd of een nieuwe missie naar Afghanistan uit ODA-geld betaald wordt. Te gelegener tijd komen wij met een artikel 100-brief. Daarin wordt verwoord hoe wij omgaan met de relatie tussen de diverse D's.
De heer Van der Staaij en de heer Voordewind vroegen naar de uitvoering van het amendement over social protection. Ik kan u melden dat het departement sinds vier jaar een substantieel bedrag heeft geïnvesteerd in sociale bescherming. Vanaf vorig jaar zijn de middelen jaarlijks structureel ingezet in Ethiopië, Mozambique en in Zimbabwe. In Zimbabwe wordt de bijdrage via UNICEF en het multidonorfonds van het DFID gekanaliseerd. Zij zijn de twee rechtstreekse toeleveranciers. Begin 2010 is opnieuw een bedrag van 4 mln. goedgekeurd voor de vervolgfinanciering van deze programma's in Zimbabwe voor de eerstkomende twee jaar. De activiteiten in Ethiopië en Mozambique op dit terrein van social protection zullen wij voortzetten.
Er was een specifieke vraag van de heer Van der Staaij over het bestrijden van kinderprostitutie en uitstapprogramma's voor kinderprostituees. Wij steunen diverse activiteiten die zich daarop richten. De nadruk ligt op landen die met name veel last hebben van kindersekstoerisme, te weten Cambodja, Thailand, Gambia, de Filipijnen en naar verluidt ook de Dominicaanse Republiek. Wij ondersteunen de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor geweld tegen kinderen, Maria Santos Pais en de taskforce die door minister Hirsch Ballin in 2009 is opgericht en die haar vruchten afwerpt ter bestrijding van kinderporno en sekstoerisme blijft actief. Voor de uitstapprogramma's hebben wij op dit moment nog 2 mln. beschikbaar, waarmee we een paar lopende programma's van middelen voorzien.
Voorzitter. Ik hoop en vermoed dat ik alle vragen in grote lijnen heb beantwoord. Zo niet, dan hoor ik dat graag.
De voorzitter: Ik dank de staatssecretaris voor zijn bijdrage in eerste termijn. Ik stel voor de vergadering tot tien voor half zes te schorsen. Daarna krijgen wij de tweede termijn van de Kamer met een vast voorgeschreven spreekduur. Ik zal daarin geen interrupties toestaan. We gaan dat dus in een keer afwerken. Daarna komt de tweede termijn van de regering. Ik geef de staatssecretaris en zijn ambtenaren nog even mee dat hij heeft toegezegd om in tweede termijn te reageren op een vraag van de heer Voordewind over het noemen van specifieke projecten.
De vergadering wordt van 17.15 uur tot 17.20 uur geschorst.
De voorzitter: De procedure voor de tweede termijn is als volgt: de leden van de Kamer krijgen allen zeven minuten voor hun bijdrage in tweede termijn. Dat is met inbegrip van voorlezen van alle moties. Ook de indiening van een aantal amendementen is voorgenomen. Er zijn geen interrupties op elkaars betoog mogelijk. Daarna zullen wij waarschijnlijk kort schorsen om de regering de gelegenheid te geven om direct op de moties te reageren.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Voorzitter. Ik ben voor een deel gerustgesteld door wat de heer Knapen heeft gezegd en voor het grootste deel eigenlijk nog steeds bijzonder ongerust. Het optuigen van een bedrijfsleveninstrumentarium zonder dat daaraan additionele regelgeving ten grondslag ligt, ook niet voor verslaglegging, baart mij nog steeds zorgen.
Ik heb daar heel over te zeggen. Ik heb zeven minuten en ik heb ook zeven moties. Ik begin gewoon met in rap tempo mijn moties erdoorheen te jassen. Heb ik daarna nog tijd, dan ga ik nog reageren.
De eerste motie betreft budgettransparantie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het zicht op de daadwerkelijk bestedingen van hulpgelden niet altijd even helder is;
overwegende dat de bevolking, de nationale parlementen en maatschappelijke organisaties geen of maar zeer beperkt zicht hebben op de hulpgelden die binnenkomen en de verantwoording daarover achteraf;
overwegende dat deze ontransparante situatie bijzonder onwenselijk is en een situatie creëert waarin corruptie kan plaatsvinden;
overwegende dat de burgers in het ontvangende land recht hebben op transparantie zodat ze hun leiders ook kunnen aanspreken op het gebruik van de hulpgelden;
verzoekt de regering, met ingang van 1 januari 2011 de gemaakte afspraken met de ontvangende landen, de overgemaakte of gealloceerde bedragen en rapportages en afrekeningen openbaar te maken op internet in een voor het land relevante taal en in het Nederlands of Engels,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 23 (32 500 V).
Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik ben nieuw in de Kamer, voorzitter. Ik moet nog leren adem te halen terwijl ik een motie voorlees. Als ik blauw aanloop, weet u waardoor dat komt.
De voorzitter: Wij hebben zuurstof en water ter beschikking, als het nodig is. Maar gaat u vooral door.
Mevrouw Dikkers (PvdA): Mijn volgende motie gaat over coherentie van beleid.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat Nederlands en Europees beleid op het gebied van onder andere handel, landbouw, energie, klimaat en migratie van groot belang is voor ontwikkelingslanden;
overwegende dat de Kamer een belangenafweging wil kunnen maken maar nu niet inzichtelijk heeft hoe het Nederlands en Europees beleid uitpakt voor ontwikkelingslanden;
constaterende dat het kabinet streeft naar een herziening van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, met als leidraad het WRR-rapport Minder pretentie, meer ambitie;
constaterende dat in het regeerakkoord staat dat coherentie van beleid een prioriteit is;
constaterende dat de WRR aanbeveelt om onafhankelijke evaluaties uit te laten voeren van het totale coherentiebeleid;
verzoekt de regering om een jaarlijkse onafhankelijke evaluatie te laten uitvoeren van het totale coherentiebeleid, inclusief de door de Nederlandse regering en door de Europese Commissie gemaakte keuzes en hier deskundigen uit ontwikkelingslanden bij te betrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 24 (32 500 V).
Mevrouw Dikkers (PvdA): De motie die ik eigenlijk als eerste had moeten voorlezen, is niet de motie waarvan ik denk dat die het gaat halen. Wellicht dat mijn collega's na het horen van alle ...
De voorzitter: U bent halverwege uw spreektijd.
Mevrouw Dikkers (PvdA): ... na het horen van alle argumenten toch overwegen om deze motie alsnog te steunen. De motie gaat over 0,8% bnp voor ontwikkelingssamenwerking.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat tot op heden 0,8% van het bruto nationaal product (bnp) beschikbaar is gesteld voor uitgaven die te kwalificeren zijn als Official Development Assistance volgens de criteria van de OESO-DAC5;
overwegende dat mensen in ontwikkelingslanden onevenredig zwaar getroffen worden door de economische crisis;
overwegende dat naast de 0,7% bnp die Nederland aan internationale samenwerking uitgeeft, er internationaal ook 0,1% bnp is afgesproken als bijdrage aan het internationale milieu- en klimaatbeleid en dat de Nederlandse overheid een betrouwbare partner moet zijn en zich daarom niet kan veroorloven om afspraken uit het verleden niet te respecteren;
overwegende dat de problemen waarvoor de budgetten beschikbaar zijn gesteld, nog niet geheel verholpen zijn;
verzoekt de regering, de 0,8% bnp voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) te handhaven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Dikkers, Irrgang en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25 (32 500 V).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland ongeveer 30% van zijn hulpbudget besteedt via multilaterale instellingen;
constaterende dat dit kabinet beaamt dat de Nederlandse bijdrage aanzienlijk is;
overwegende dat in Nederland instrumenten worden ingezet om het beloningsbeleid bij organisaties die subsidies van het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen te maximeren;
overwegende dat de salarissen en arbeidsomstandigheden bij VN-instellingen over het algemeen ruim zijn;
overwegende dat dergelijke salarissen en arbeidsomstandigheden niet passend zijn bij organisaties die armoedebestrijding als corebusiness hebben;
verzoekt de regering, zich in te zetten om te komen tot een beloningsstructuur van de VN en aan de VN gelieerde organisaties, alsmede van de Wereldbank en het IMF die passend is bij de doelstelling van de organisaties en de Kamer over de inzet en de uitkomsten van deze inzet jaarlijks te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Dikkers, Irrgang en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 26 (32 500 V).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat steun aan ontwikkelingslanden in de vorm van budgetsteun of sectorsteun een belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van een land;
overwegende dat hulpafhankelijkheid moet worden vermeden of verholpen;
overwegende dat mensen in ontwikkelingslanden uiteindelijk zelf verantwoordelijk zijn voor hun ontwikkeling;
constaterende dat een groot aantal hulpontvangende landen op dit moment een groot deel van hun begroting financiert met buitenlandse steun in de vorm van ontwikkelingshulp van enkele donoren;
van mening dat het wenselijk is dat hulp niet meer dan gemiddeld 25% van de begroting van het ontvangende land zou moeten mogen uitmaken;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de hulpafhankelijkheid kan worden teruggebracht en verzoekt de regering om in internationaal verband aan te dringen op een maximering van het bedrag dat een ontwikkelingsland aan hulpgelden ontvangt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 27 (32 500 V).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid onderzoek heeft gedaan naar met name het bilaterale programma voor internationale samenwerking;
constaterende dat een groot deel van het budget via andere dan de bilaterale hulpkanalen wordt besteedt;
overwegende dat de regering een forse bezuiniging doorvoert voor maatschappelijke organisaties (ngo's) zonder dat voldoende onderzoek gedaan is naar de effecten van dat hulpkanaal;
overwegende dat de regering een intensivering wil van de hulpmiddelen die via het bedrijfsleven worden uitgegeven;
overwegende dat Nederland een derde van het budget uitgeeft via het multilaterale kanaal;
verzoekt het Presidium om een onderzoekscommissie in te stellen naar de effecten van het multilaterale kanaal, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven op armoedebestrijding in ontwikkelingslanden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 28 (32 500 V).
Mevrouw Dikkers, zonder zuurstof en net binnen de tijd. Mijn complimenten.
De heer Dijkhoff (VVD): Ik heb vier moties, dus ik ga voor het indienen iets meer zeggen. De reactie van de staatssecretaris stelt mij in grote lijnen tevreden. Op een aantal punten, zoals de begrotingssteun, mag het van de VVD-fractie nog iets feller, maar wij hebben er alle vertrouwen in dat het goed komt. Wij zullen hem daaraan in de komende jaren herinneren. Wat mij als VVD'er wat minder plezier deed, was wat collega's vooral in de eerste termijn zeiden over het bedrijfsleven. Ik kreeg op een gegeven moment de indruk dat het per definitie fout is. Dat is wel ironisch. Ten eerste omdat het nog steeds een relatief beperkt deel vormt van de manier waarop wij ons ontwikkelingsbeleid vormgeven. Ten tweede vooral omdat wij er zelf alles aan te danken hebben. Als wij geen bloeiend Nederlands bedrijfsleven hadden, hadden wij hier amper kunnen zitten, laat staan dat wij dan geld over hadden om andere landen mee te helpen ontwikkelen. Ik wil wel gezegd hebben dat dit soort in onze ogen onterechte voor- en afkeuren, gebaseerd op valse moraliteiten, de boel niet echt helpen en dat de VVD-fractie echt blijft kiezen voor de effecten en niet voor de gevoelens die wij daarbij hebben.
Ik kom bij een aantal moties die ik wil indienen. Ik zal tevoren vast naar adem happen. De eerste motie gaat over de medefinancieringsorganisaties. Door de bezuinigingen lijkt het in de praktijk al wel eens voor te komen dat een aantal organisaties zelf niet meer 25% binnenhaalt, maar richting een hoger percentage gaat. Dat vinden wij een goede ontwikkeling. Wij zien dit het liefst eindigen op 50%. Vandaar de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een groot aantal Nederlandse medefinancieringsorganisaties op het vlak van ontwikkelingssamenwerking is;
constaterende dat het gehanteerde argument ten gunste van deze versnippering gelegen is in het geclaimde bestaan van eigenstandige unieke maatschappelijke posities met bijbehorend eigenstandig draagvlak;
van mening dat de nadruk moet worden gelegd op het streven naar effectiviteit bij de Nederlandse ontwikkelingshulp;
van mening dat de versnippering van de Nederlandse medefinancieringsorganisaties op het vlak van ontwikkelingssamenwerking niet ten dienste staat van de effectiviteit en efficiëntie van beleid;
overwegende dat het aantonen van een beweerde eigenstandige maatschappelijke positie momenteel in zeer beperkte mate in financiële zin van deze organisaties gevraagd wordt;
overwegende dat het ten minste voor 50% van de eigen begroting zelf opbrengen (bijvoorbeeld door contributies en fondsenwerving) een duidelijk bewijs van een eigenstandige maatschappelijke positie zou zijn;
verzoekt de regering, aan te sturen op een minder gefragmenteerde structuur bij de medefinancieringsorganisaties door een eis te stellen voor subsidieverstrekking van afhankelijkheid van overheidsfinanciering tot een maximum van 50%,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dijkhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29 (32 500 V).
De heer Dijkhoff (VVD): Als je die overwegingen typt, komen ze heel intelligent over, maar als je ze voorleest ...
De voorzitter: Moet u nagaan wat dit betekent als je ernaar moet luisteren!
De heer Dijkhoff (VVD): Zeker, voorzitter, het zal de volgende keer dan ook een stuk korter zijn, maar ik trek ze niet in.
De VVD kiest een wat hardere lijn voor lokale initiatieven op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Ik wil die lijn benadrukken met een motie. Overigens is dit ook de dekking voor een van de amendementen die ik samen met de heer Irrgang heb ingediend. Dit is een stimulans om ontwikkelingssamenwerkingsbeleid op lokaal niveau te destimuleren.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een aanzienlijk aantal lagere overheden, met name gemeenten, eigenstandig ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft ontwikkeld;
overwegende dat de verantwoordelijkheid voor en uitvoering van beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking enkel ligt bij de nationale overheid en niet behoort tot de kerntaken van de lokale overheden zoals gemeenten;
overwegende dat voor een effectieve inzet van belastinggelden in het kader van ontwikkelingssamenwerking veel expertise vereist is die bij met name de nationale overheid aanwezig is;
van mening dat lagere overheden niet over een vergelijkbare expertise beschikken;
van mening dat voor een effectief ontwikkelingssamenwerkingsbeleid een nationale aanpak efficiënter werkt dan een veelvoud aan (ongecoördineerde) nationale en lokale initiatieven;
van mening dat het onwenselijk is dat meerdere bestuurslagen zich bezighouden met dezelfde overheidstaak;
verzoekt de regering, bij de Voorjaarsnota 2011 te komen met een voorstel een einde te maken aan ontwikkelingssamenwerkingsbeleid door lagere overheden door aanpassing van de Gemeentewet, dan wel het in mindering brengen van aan ontwikkelingssamenwerkingsbeleid bestede middelen op de uitkering uit het Gemeentefonds, dan wel langs andere wegen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dijkhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 30 (32 500 V).
De heer Dijkhoff (VVD): Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris iets meer zegt over de internationale verdragen waarover hij eerder sprak, want het lijkt er soms op dat die goede beleidsplannen, wetten en verdragen in de weg staan.
Met het lokale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid hangt ook de verdubbelaar samen. Daarover heb ik de volgende motie opgesteld, die gelukkig wat korter is.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het bij inzamelingsacties voor noodhulp gebruik is dat de nationale overheid de in het land opgebrachte donaties verdubbelt (of anderszins vermenigvuldigt);
constaterende dat daarbij ook door andere dan de nationale overheid gedoneerde belastinggelden worden meegeteld als basis voor een dergelijke verdubbeling (of anderszins vermenigvuldiging);
van mening dat het verdubbelen (of anderszins vermenigvuldigen) neerkomt op het stapelen van belastinggeld op belastinggeld;
van mening dat dergelijke stapelingen hoe dan ook geen recht doen aan het karakter van dergelijke publieksacties en het risico brengen de geefbereidheid te ondermijnen;
spreekt uit dat de nationale overheid in het vervolg niet langer gedoneerde belastinggelden meetelt als basis voor een verdubbeling (of anderszins vermenigvuldiging) bij dergelijke publieksacties en deze enkel baseert op door personen en bedrijven gedoneerde middelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkhoff en Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 31 (32 500 V).
De heer Dijkhoff (VVD): Tot slot nog een motie op grond van mijn eerdere vragen over het ongedaan maken van de ontkoppeling van prioriteiten van hiv/aidsbestrijding en seksuele reproductieve gezondheidsrechten.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat hiv/aids vooral in veel ontwikkelingslanden dramatische vormen heeft aangenomen;
constaterende dat hiv/aids vooral in ontwikkelingslanden ernstige sociale gevolgen heeft omdat veel kinderen hun ouders kwijtraken aan deze ziekte;
constaterende dat hiv/aids vooral in ontwikkelingslanden ernstige economische gevolgen heeft omdat de ziekte vooral jonge mensen treft die in de bloei van hun leven zijn en die de economische motor van hun land vormen;
constaterende dat tot voor kort de bestrijding van hiv/aids als beleidsprioriteit onlosmakelijk verbonden was met de bevordering van SRGR;
constaterende dat in internationaal verband deze koppeling onverminderd gebruikelijk is en gehanteerd wordt door de voornaamste organisaties actief op dit gebied;
herinnerend aan de motie-Koenders/Terpstra van december 2002 die leidde tot een verhoging van het budget voor de bestrijding van (onder meer) hiv/aids;
verzoekt de regering, de ontkoppeling van het beleid op het gebied van hiv/aids en van het beleid omtrent SRGR die in de basisbrief ontwikkelingssamenwerking wordt verricht weer ongedaan te maken en beide gekoppeld als beleidsprioriteit te hanteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkhoff en Ferrier. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 32 (32 500 V).
De heer Dijkhoff (VVD): Ik zal beloven mijn achtergrond als jurist voortaan wat minder te laten doorklinken in de moties.
De voorzitter: Ik moet mijn achtergrond als voorzitter wel laten meeklinken. U bent net niet helemaal binnen uw tijd gebleven. Laat dit als afschrikwekkend voorbeeld voor de heer Irrgang gelden. Die is echter over het algemeen heel kort.
De heer Irrgang (SP): De staatssecretaris geeft aan dat hij breder wil kijken dan alleen naar het hulpbudget en dat het uiteindelijke doel moet zijn om hulp minder nodig en uiteindelijk zelfs overbodig te maken. Dat spreekt mij aan, want dat is ook onze insteek. Als de staatssecretaris dit echter koppelt aan de zeer ingrijpende bezuinigingsdoelstelling die hij tegelijkertijd laat plaatsvinden, wekt hij de suggestie dat hij daarmee ook zoekt naar gelegenheidsargumenten om de bezuinigingsagenda te legitimeren. Laat duidelijk zijn dat die bezuinigingen niet de politieke keuze van de SP-fractie zijn.
Ik heb genoteerd dat de Washington Consensus ook volgens de staatssecretaris dramatische effecten heeft gehad in Afrika. Dit lijkt mij van belang. Wij hebben daar in het verleden lang over gediscussieerd. De zojuist ingediende motie over hiv/aids wordt door mijn fractie gesteund. Wij zullen samen met anderen zoeken naar een meerderheid voor de amendementen die de beperking van het budget ongedaan maken of in elk geval zo veel mogelijk ongedaan maken. Een van de mogelijkheden daarvoor is de fors stijgende bijdrage aan de IDA. Volgende maand volgt IDA-16. De staatssecretaris zei dat de IDA, de Wereldbank, een goede reputatie heeft. In de eigen evaluaties is men daar iets minder uitgesproken over. Daarin wordt geconstateerd dat onvoldoende wordt bijgedragen aan armoedebestrijding.
De staatssecretaris zei ook dat een stijgende bijdrage aan de IDA versnippering tegengaat. In ons amendement stellen wij voor om het geld naar het Global Fund te laten gaan. Daarin gaat een enorm bedrag van zeker 9 mld. om, dus dat kan niet tot meer versnippering leiden. Volgens mij zei de staatssecretaris in zijn derde argument wat voor hem de echte reden is om mee te doen met IDA-16, namelijk het blijven meepraten in de internationale hulparchitectuur. Hij noemt het waarschijnlijk een Nederlands belang om te kunnen blijven meepraten, om welke reden wij ook in IDA-16 geld storten. Volgens mijn fractie hoort dat echter niet voorop te staan. Om die reden hopen wij voor het amendement een meerderheid te halen.
Ik heb de toezegging genoteerd dat de staatssecretaris bereid is te bekijken of het toezicht op de goede doelen verbeterd kan worden. Wat ons betreft gaat het niet zozeer om versimpeling, maar vooral om verbetering van het toezicht. Hopelijk mag ik de woorden van de staatssecretaris in die zin begrijpen. Ik snap dat hij zich ook met de minister van Veiligheid en Justitie zal moeten verstaan. Ik hoop dat wij daar op enig moment bericht van zullen krijgen. Dat hoeft natuurlijk niet op korte termijn te gebeuren. Graag ontvang ik op dit punt iets meer duidelijkheid.
Tot slot een opmerking over de belastingen. De staatssecretaris sprak over de Indonesische minister die trots was op het feit dat er 1 miljoen of 2 miljoen extra belastingplichtigen bij komen. Ook mij spreekt dat aan. Het was de Nederlandse socialist Kleerekoper die zei dat de mate waarin een volk zichzelf belast, de maatstaf is voor de beschaving van dat volk. In Indonesië gaat de beschaving dus vooruit. Ik weet niet of de heer Dijkhoff het daarmee eens is, maar wij wel. De staatssecretaris heeft echter niet de toezegging gedaan waarom ik vroeg. Ik heb gevraagd of hij zich in Europees verband wil inzetten voor country by country reporting. Op basis daarvan moeten multinationals vermelden of zij een brievenbus in Nederland hebben en, zo ja, hoeveel zij in Nederland en in Ghana betalen. Heel vaak wordt er in een dergelijk geval in Ghana niet betaald, maar in Nederland wel. Daarover willen wij graag transparantie. Om die reden dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Afrikaanse continent in de afgelopen veertig jaar meer dan 850 mld. dollar aan inkomsten is misgelopen door belastingontduiking, -ontwijking en -vrijstelling door westerse multinationals;
constaterende dat dit niet bijdraagt aan een oplossing voor het probleem van hulpafhankelijkheid in Afrika;
verzoekt de regering, zich in EU-verband in te zetten voor een aanscherping van de transparantierichtlijn voor Europese multinationale ondernemingen 2004/109/EC, door multinationale ondernemingen te verplichten informatie publiek te maken over geldstromen van land naar land en over belastingafdrachten per land,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Irrgang en Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33 (32 500 V).
De heer Irrgang (SP): Als de minister mij een duidelijke toezegging kan doen, kan ik deze motie natuurlijk intrekken. Maar daarvoor wil ik wel een heel duidelijke toezegging, want er worden al heel veel moties ingediend.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de beantwoording van de vele vragen. Ik ben erg blij dat de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking er geen enkele onduidelijkheid over heeft laten bestaan dat ontwikkelingssamenwerking voor hem allereerst gaat om de behoeften en het belang van de ontwikkelingslanden; dus geen gebonden hulp.
Er zijn nog wat vragen van mij blijven liggen. Hoe gaan we verder met belangrijke onderwerpen, waarover visie en beleid is ontwikkeld? Ik doelde op ontwikkelingssamenwerking en migratie, ontwikkelingssamenwerking en religie. Ook is mijn vraag blijven liggen over hoe de effectiviteit wordt gemeten van de inzet van het bedrijfsleven op armoedebestrijding. Daarover hoor ik dus ook graag nog wat.
Mijn bezorgdheid over het medefinancieringskanaal is niet helemaal weggenomen. Ik merk dat de staatssecretaris creatief op zoek wil naar middelen om die 12,5% korting zo min mogelijk te laten neerkomen. Ik was eerst heel blij dat dit maar één keer 50 mln. zou zijn, maar uiteindelijk blijkt het toch om 250 mln. te gaan. Ik hoop dat wij spoedig meer inzicht krijgen in de mogelijkheden op dat punt. Ik ga nu ademloos door met mijn drie moties.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tien jaar na het aannemen van de Veiligheidsraadresolutie 1325, inzake de positie van vrouwen en meisjes in conflictgebieden, vrouwen nog steeds op grote schaal worden verkracht en in slechts geringe mate betrokken zijn in vredesonderhandelingen;
overwegende dat vrouwen en meisjes een belangrijke factor zijn bij de totstandkoming van vredesoplossingen en dat daartoe (politieke) participatie van vrouwen in conflictgebieden op lokaal, regionaal en nationaal niveau van groot belang is;
overwegende dat vrouwen slechts deze rol kunnen vervullen indien zij hiertoe worden ondersteund (onderwijs, capacity building) en de nodige bescherming krijgen;
overwegende dat binnen vredesoperaties dikwijls nog te weinig kennis is van het genderperspectief en nog te weinig vrouwelijke militaire en civiele krachten zijn opgenomen;
verzoekt de regering, via de eigen ambassades en andere EU-vertegenwoordigingen in fragiele staten proactief uitvoering te geven aan resolutie 1325 en verzoekt de regering op bilateraal en internationaal (EU- en VN-)niveau uitvoering van resolutie 1325 te blijven agenderen en de Kamer hierover jaarlijks te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier, Hachchi en Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34 (32 500 V).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de WRR in zijn rapport Minder pretentie, meer ambitie pleit voor een globaliseringsagenda waarin hulp, coherentiebeleid en internationale publieke goederen integraal benaderd worden vanuit een visie op globale ontwikkeling;
constaterende dat Nederland in EU-verband, onder andere in de European Consensus on Development van mei 2005, is overeengekomen dat coherentie van beleid inhoudt dat elk beleid dat ontwikkelingslanden raakt (zoals handel, klimaat, veiligheid en migratie), bijdraagt aan duurzame ontwikkeling wereldwijd;
overwegende dat coherentie voor duurzame ontwikkeling bijdraagt aan de modernisering en effectiviteitsverhoging van armoedebestrijding;
van mening dat meer coherentie van beleid onder andere nodig is op de terreinen voedselzekerheid, watermanagement en biodiversiteit;
overwegende dat daadkracht van de hele regering nodig is om vooruitgang op dit gebied te boeken;
verzoekt de regering, vanuit een mondialiseringsvisie coherentie voor duurzame ontwikkeling in praktijk vorm te geven en de Kamer jaarlijks een overzicht van projecten te sturen waarin coherentie actief wordt ingezet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ferrier. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 35 (32 500 V).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden een belangrijk uitgangspunt vormt voor de moderniseringsagenda van dit kabinet;
overwegende dat naast (ecologische) veiligheid en conflictpreventie, beheer, herstel en behoud van ecosystemen en biodiversiteit waaronder bossen, essentiële voorwaarden zijn voor een in die landen gewenste duurzame ontwikkeling;
van mening dat in de benodigde heroriëntatie van het gehele ontwikkelingsbeleid het bijdragen aan duurzame ontwikkeling een veel belangrijker plek en beoordelingscriterium moet worden;
verzoekt de regering, in haar voorstellen gericht op modernisering van het ontwikkelingsbeleid meer aandacht en ruimte te geven aan het belang van ecologische veiligheid en ecosysteembeheer en -behoud;
verzoekt de regering, bij het ontwikkelen van een duurzame lokale economie in ontwikkelingslanden specifieke op duurzaamheid gerichte kennis en ervaring van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties samen te brengen en waar mogelijk nieuwe pilots te starten en de Kamer daarover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ferrier. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 36 (32 500 V).
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Dank aan de minister en de staatssecretaris voor de antwoorden. De staatssecretaris noemt andere Europese landen wanneer hij spreekt over het overdragen van thema's, zoals onderwijs. Nederland bouwt af, maar zal de continuïteit waarborgen, als ik het goed heb begrepen. De staatssecretaris blijft voorzichtig in zijn woordkeuze over de rol van de Europese Unie. Ik begrijp dat hij gebonden is aan het regeer- en gedoogakkoord. Als het aan D66 ligt, ligt de coördinatie en de coherentie van beleid bij de Europese Unie. Het zou mooi zijn, als de staatssecretaris bereid is hier expliciet voor te pleiten.
Ik heb goed naar de staatssecretaris geluisterd. Hij heeft één zin gewijd aan vraaggestuurd opereren. Een vage zin. Ik kan hem niet eens herhalen. Minder thema's en minder partnerlanden werken prima als er beter naar de specifieke context van het land wordt gekeken. Mijn fractie maakt zich op dit punt zorgen, omdat het kabinet op zijn zachtst gezegd voor eigen belang lijkt te kiezen. U hoort, ik geef de staatssecretaris het voordeel van de twijfel.
In het kader van de bestrijding van aids dreigen Nederlandse steun aan buitenlandse LHBT-bewegingen weg te vallen. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat lesbiennes, homo's, biseksuelen en transseksuelen (LHBT) gediscrimineerd en gemarginaliseerd worden in veel ontwikkelingssamenwerkingslanden;
constaterende dat Nederland steun geeft aan LHBT-bewegingen in het kader van mensenrechten en aidsbestrijding, en een goede reputatie heeft;
verzoekt de regering, de unieke Nederlandse aanpak van aidsbestrijding onder kwetsbare groepen, zoals mannen die seks hebben met mannen, te behouden in het hiv/aidsbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Hachchi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 37 (32 500 V).
Mevrouw Hachchi (D66): Over gender heb ik een amendement ingediend om ngo's die bewezen meerwaarde hebben door te laten gaan. Verder dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de VN Veiligheidsraad op 31 oktober 2000 unaniem resolutie 1325 – waarin de rol van vrouwen bij vrede en veiligheid centraal staat – aanvaardde;
constaterende dat slechts een minderheid van de VN- en EU-lidstaten hier gevolg aan heeft gegeven met nationale actieplannen;
constaterende dat Nederland in 2007 een nationaal actieplan heeft ontwikkeld, en onder andere van Argentinië, Duitsland, Ierland, Spanje, Portugal en Frankrijk het verzoek heeft gekregen, assistentie te verlenen ten aanzien van beleid rond VNVR 1325;
constaterende dat de EU meerdere initiatieven heeft ten aanzien van vrouwen in relatie tot vrede en veiligheid, maar dat er geen Europees actieplan is dat specifiek gericht is op VNVR 1325 in relatie tot specifieke EU-taken;
verzoekt de regering, in VN- en EU-verband op te roepen tot de realisatie van nationale actieplannen voor VN- en EU-lidstaten die geen nationale actieplannen hebben, en assistentie te verlenen in het opstellen en uitvoeren van beleid omtrent VNVR 1325 aan landen die assistentie verzoeken;
verzoekt de regering, zich in de EU in te zetten voor een Europees actieplan om op Europees niveau VNVR 1325 een beleid te concretiseren dat specifiek gericht is op de resolutie in relatie tot EU-taken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi, El Fassed, Ferrier en Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 38 (32 500 V).
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Vanochtend gaf ik aan dat ik de argumentatie en de bewijsvoering voor het voorliggende OS-beleid van het kabinet te zwak vind. Ik vind dat ondanks de antwoorden en de toelichting van de staatssecretaris nog steeds.
Ik zie de kabinetsreactie op de WRR-rapporten tegemoet, want debat moet er zeker komen. Het moge duidelijk zijn dat D66 hoopt op wijzigingen op onderdelen van het ingezette beleid.
Voorzitter. Mijn fractie zal de amendementen van collega's op andere onderwerpen overwegen. Ik heb er alle vertrouwen in dat wij kunnen komen tot gedragen amendementen om het OS-beleid enigszins in goede banen te leiden.
De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Ter geruststelling van al die mensen in de zaal die tijdens mijn inbreng in eerste termijn zaten te zuchten: ik houd het nu kort.
Om te beginnen zeg ik de staatssecretaris en de minister dank voor hun antwoorden. Ik juich het toe dat de minister in januari een stevig gesprek zal voeren met ICCO. Prachtig! Helaas bevielen mij niet alle antwoorden. Zo vind ik het spijtig dat de staatssecretaris mijn voorstel om in elk geval alle islamitische partnerlanden te schrappen in de wind slaat. Ook de manier waarop hij dat deed, nogal kortaf, beviel mij niet. Zoiets verwacht ik eerlijk gezegd niet van een staatssecretaris die door ons wordt gedoogd. Toch heb ik er goede hoop op dat er in ieder geval heel wat islamlanden als partnerland worden geschrapt. Ik zou zeggen: hoe meer, hoe beter.
Het is jammer dat de staatssecretaris niet wil zeggen of Suriname als partnerland wordt geschrapt. Ook is het betreurenswaardig dat de staatssecretaris niet de moeite wil nemen om Brussel wakker te schudden door op z'n minst voor te stellen alle Europese ontwikkelingshulp aan schurkenstaten als Libië, Somalië, Iran en nog een heleboel landen meer te schrappen. Daarom zal ik volgende week bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken een aantal prachtige moties indienen.
De voorzitter: Voor de volledigheid: ik kapte de staatssecretaris tijdens dat antwoord heel bot af. Als u bij iemand moet zijn, dan is het de voorzitter. Klagen kan na afloop.
Mijnheer El Fassed, het woord is aan u.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik bedank uiteraard beide bewindslieden voor de beantwoording.
Opnieuw hoor ik in verband met de ambitie om effectief beleid te voeren slechts woorden over coherentie. Wij kunnen namelijk wel vaststellen dat over de resultaten of over het gebrek daaraan op nationaal, Europees en mondiaal niveau weinig verantwoording wordt afgelegd. Wij staan aan de vooravond van belangrijke kansen voor hervormingen, met name op het gebied van landbouw en handel. Nu is de staatssecretaris zowel voor ontwikkelingssamenwerking als voor Europese Zaken verantwoordelijk en het lijkt mij dat zijn ambitie juist zou moeten liggen bij deze hervormingen en bij beleid dat diametraal staat tegenover economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden.
Het is de vraag of dit kabinet bereid is, een routekaart te ontwikkelen met al deze nationale, Europese en mondiale regels die ontwikkeling en de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking in de weg staan. Verder is onduidelijk wat de regering daaraan binnen afzienbare tijd gaat doen. Ik zal in geval van nalatigheid na het kerstreces zelf met een routekaart komen, een kaart waarop de Kamer de regering ter verantwoording kan roepen als het gaat om de effectiviteit van beleid.
Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor de bevestiging dat hij bij economische ontwikkeling prioriteit geeft aan kleine boeren en ontwikkelingen van onderop. Neem nu de winning van grondstoffen. Dat gaat vaak gepaard met ernstige vormen van geweld, mensenrechtenschendingen en onomkeerbare milieuschade. Hierover heb ik de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de winning van grondstoffen vaak gepaard gaat met ernstige vormen van geweld, mensenrechtenschendingen en onomkeerbare schade aan het milieu;
constaterende dat de grondstofwinning vaak ten koste gaat van de plaatselijke bevolking, die niet betrokken wordt bij de productie en ernstig wordt benadeeld door hun regering;
verzoekt de regering, onderzoek te doen naar obstakels die Nederland of de EU in het leven kunnen roepen tegen de invoer van grondstoffen die illegaal gewonnen zijn of waarvan de winning gepaard is gegaan met ernstig geweld, mensenrechtenschendingen of milieuschade,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden El Fassed, Dikkers, Hachchi en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 39 (32 500 V).
De heer El Fassed (GroenLinks): Een aantal collega's vindt met mij de bescherming van vrouwen en hun rechten, zeker tijdens en na conflicten, zeer belangrijk, zeker ook gezien het belang dat wordt gehecht aan VN-resolutie 1325 en de rol van vrouwen in conflictgebieden. Vandaar de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat naast het nieuwe medefinancieringsstelsel een standaardsubsidiekader is ontwikkeld waarvan een belangrijk doel is om flexibel in te spelen op actuele wereldwijde ontwikkelingen en waarbinnen desgewenst een extra inzet op beleidsprioriteiten mogelijk is;
constaterende dat subsidietenders voor thematische, regionale of landenspecifieke programma's zullen worden uitgeschreven;
constaterende dat er dringend behoefte is aan betere bescherming van vrouwen en hun rechten, zeker in post-conflictlanden en tijdens conflicten;
verzoekt de regering, in 2011 een tender uit te schrijven binnen het standaardsubsidiekader die zich richt op vrouwen en hun rechten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden El Fassed en Hachchi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 40 (32 500 V).
De heer El Fassed (GroenLinks): In Nederland weten we waaraan ons belastinggeld wordt uitgegeven. Het is evident dat de openheid over geldstromen ervoor zorgt dat er kennis beschikbaar wordt gesteld. Als belangrijke donor kunnen we in navolging van de Wereldbank en DFID niet achterblijven bij open data. De staatssecretaris staat hier sympathiek tegenover, maar wellicht helpt de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Wereldbank onlangs een initiatief heeft genomen door de haar beschikbare data openbaar te maken;
overwegende dat het Britse DFID stelt dat open data de potentie heeft een internationaal publiek goed te worden met hoge sociale voordelen;
overwegende dat de Algemene Rekenkamer van oordeel is dat de transparantie van de begroting en verantwoording van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beperkt is, vooral als het gaat om ontwikkelingssamenwerking;
constaterende dat Nederland als belangrijke donor van ontwikkelingslanden over data beschikt die nu nog gesloten zijn en dat openheid van data uiteindelijk effectievere ontwikkelingssamenwerking oplevert;
verzoekt de regering, in 2011 een start te maken met het ontsluiten van beschikbare data van het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie en een uitgewerkt voorstel hiertoe voor de Voorjaarsnota naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden El Fassed en Dijkhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 41 (32 500 V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris en de minister voor hun constructieve bijdrage en het meedenken over de bezwaren van de Kamer en de pijn die deze beleeft met betrekking tot de grote bezuinigingen. Ik heb gezegd dat 900 mln. bezuinigingen in 2012 een heel grote klap is. In het kader van goed bestuur en de afspraken met het multilaterale maar ook het particuliere kanaal wil ik voorstellen om deze toch wat meer gefaseerd in te voeren, tot 2015.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering in snel tempo forse bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking wenst door te voeren;
van mening dat in lijn met behoorlijk bestuur en respect voor afspraken met partners (zowel gouvernementeel als niet-gouvernementeel) het zou getuigen van onbetrouwbaarheid en onbehoorlijk bestuur als lopende meerjarige programma's in één klap zouden moeten stoppen;
verzoekt de regering, de bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking in de komende periode stapsgewijs en met oplopende bedragen in te voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 42 (32 500 V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): We hebben gesproken over de eventuele oprekking van de ODA-criteria. Ik maak me nog steeds zorgen over het verdere oprekken en de vervuiling van het ODA-budget.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in 1970 binnen de VN is afgesproken 0,7% van het bnp aan officiële ontwikkelingshulp uit te geven en dat de Europese lidstaten in 2002 hebben aangegeven zich aan deze verplichting te houden;
overwegende dat Nederland als handelsnatie een groot belang heeft bij stabiele wereldverhoudingen, open internationale betrekkingen en een stevige ontwikkeling van arme landen;
verzoekt de regering, de norm van minimaal 0,7% van het bnp te handhaven en geen uitgaven uit ODA te doen die volgens de internationale norm niet meegeteld mogen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 43 (32 500 V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): We hebben ook gesproken over het onderwijsbudget. Op dit budget wordt door deze regering het meest gekort, 160 mln. Dat is een gigantisch bedrag. Voorheen hadden we altijd de traditie dat 15% van het ontwikkelingsbudget naar onderwijs ging. Daarom breng ik die motie maar weer eens in herinnering, en dien ik deze opnieuw in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat millenniumdoel 2 inhoudt dat alle kinderen ter wereld basisonderwijs moeten kunnen volgen en afronden;
verzoekt de regering, minimaal 15% van het ontwikkelingsbudget naar onderwijs te laten gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 44 (32 500 V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): We hebben gesproken over belastingontduiking van Nederlandse bedrijven en dat dit ten koste kan gaan van inkomsten van ontwikkelingslanden. Daarom heb ik de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het bedrijfsleven een prominentere rol zal spelen binnen internationale samenwerking;
van mening dat daarom ook marktverstorende elementen voor ontwikkelingslanden moeten worden weggenomen;
verzoekt de regering, alles in het werk te stellen, zowel nationaal als internationaal, om belastingontwijking van burgers en bedrijven tegen te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 45 (32 500 V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn op het laatst nog binnengekomen brief over Rwanda. Ik ben daar toch nog niet gerust op, met name als het gaat om de sectorale steun voor justitie. De staatssecretaris geeft ook aan, nog steeds grote zorgen te hebben over de vrijheid van meningsuiting, politieke participatie, et cetera, et cetera. Daarom stel ik de Kamer voor, te kijken of die sectorale steun ook kan worden gestopt. Helaas, ik had het graag anders gewild. Vandaar dat ik met de volgende motie kom.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Kamer op 13 november 2008 per motie de algemene begrotingssteun aan Rwanda ter discussie stelde en in 2009 en 2010 de algemene begrotingssteun zelfs is opgeschort;
constaterende dat er een rapport door de VN op 1 oktober van dit jaar werd uitgebracht waarin melding gemaakt wordt van schendingen van het internationale recht (gepleegd door of namens de regering van Kagame) die bij behandeling door een bevoegde rechtbank kunnen worden gekwalificeerd als genocide;
van mening dat gezien deze overwegingen verdere voortzetting van sectorale steun aan Rwanda onverantwoord is;
verzoekt de regering, in 2011 geen sectorale steun aan Rwanda te verstrekken maar deze steun per direct om te zetten in steun aan de Rwandese private landbouwsector, de media en het maatschappelijk middenveld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 46 (32 500 V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. We hebben nog twee moties, kan ik u geruststellen. We hebben het ook gehad over maatschappelijk verantwoord ondernemen en in dat kader over het IDH-programma, waar dit kabinet extra geld voor wil uittrekken. Dat heeft in principe onze steun, maar we verbinden daar wel enkele voorwaarden aan. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het initiatief voor duurzame handel (IDH) een significante speler is in het verduurzamen van productieketens, dat binnen het huidige kabinetsbeleid de meting van effectiviteit van initiatieven een sleutelrol speelt en de samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en «civil society» kan leiden tot het terugdringen van armoede en onrecht binnen de ketens waarbinnen het IDH opereert;
constaterende dat tot op heden door het IDH in een aantal sectoren nog geen duidelijke afspraken over de inspanning van deelnemende bedrijven zijn gemaakt en dat het het voornemen van de regering is een significante investering van 20 mln. per jaar extra in het IDH te steken;
verzoekt de regering, de voorgenomen toename van de financiële steun voor het IDH te koppelen aan de voorwaarde van een transparante rapportagestructuur voor de bestedingen van dit geld en een voor relevante stakeholders transparante tijdlijn met betrekking tot doelstellingen en meetpunten, alsmede een voldoende transparante inspannings- en investeringsverplichting van de deelnemende bedrijven te eisen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 47 (32 500 V).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij bereid is om samen met de supermarktketens tot verduurzaming van hun productaanbod te proberen te komen. Om dat nog eens scherp te formuleren, heb ik toch een motie opgesteld. Die luidt als volgt.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de supermarktketen Albert Heijn ervoor kiest om in 2015 alle huismerkproducten duurzaam geproduceerd aan te bieden;
overwegende dat op producentenniveau convenanten en verbeterinitiatieven zijn afgesproken, maar dat ook aanbieders van producten hun verantwoordelijkheid moeten nemen;
van mening dat het duurzame initiatief van Albert Heijn waardering en bovendien navolging van andere supermarktketens verdient en dat via een convenant afspraken gemaakt kunnen worden over het aanbieden van producten die voldoen aan internationale arbeids-, mensen- en milieurechten en aan dierenwelzijn;
van mening dat de criteria voor duurzaam inkopen een prima ondergrens kunnen vormen voor een dergelijk convenant en dat bovendien jaarlijks gerapporteerd kan worden over de voortgang van verduurzaming van het aanbod bij supermarkten;
van mening dat de gehele keten, dus ook de primaire keten, essentieel is in verduurzaming en dat transparantie in markten en een eerlijke margeverdeling in de keten onderdeel moeten zijn van gesprekken over het convenant;
verzoekt de regering, in overleg met de in Nederland actieve supermarktketens te treden en in te zetten op een convenant, waarin wordt afgesproken dat in 2015 de aangeboden huismerkproducten duurzaam zijn geproduceerd, dat de criteria voor duurzaam inkopen als minimumnorm worden gehanteerd en dat via een jaarlijkse monitor wordt gerapporteerd over de voortgang,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 48 (32 500 V).
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik wil beide bewindslieden hartelijk danken voor hun beantwoording en mij, gelet op de beperkte tijd, vooral richten op punten waarover ik amendementen heb ingediend dan wel een motie indien. Dat is in de eerste plaats het maatschappelijk kanaal, de MFS-gelden. Wij blijven van mening dat dit toch een forse, gestapelde bezuiniging is die ten koste gaat van kwalitatief goede projecten. Ik wil dan ook graag mijn amendement op stuk nr. 13 handhaven. Hierin wordt eigenlijk gezegd: draai die laatste korting van 50 mln. terug. Dan is de dekking vervolgens natuurlijk een lastig punt. In eerste instantie heb ik het bij het Europees Ontwikkelingsfonds neergelegd, ook vanuit de gedachte dat daar veel begrotingssteun naartoe gaat waar men Kamerbreed niet zo'n voorstander van is of grote bedenkingen bij heeft. Een alternatieve dekking zouden de gelden voor de IDA/Wereldbank kunnen zijn. Daar speelt eigenlijk hetzelfde punt. Ik merk politiek gesproken dat de bewindslieden tot nu toe zeggen: wij voelen eigenlijk niet voor een dekking op die posten. In de reactie wil ik graag horen wat nu de technische ruimte is. Dat moeten wij goed scheiden ...
De voorzitter: Ik wil graag een reactie van u op het feit dat uw oorspronkelijke amendement het amendement op stuk nr. 13 betrof. Klopt het dat u dit hebt vervangen door uw amendement op stuk nr. 18? Ik vrees dat wij anders wat onduidelijkheid krijgen.
De heer Van der Staaij (SGP): Inderdaad, het gaat om het laatste ingediende amendement. Ik gaf al aan dat er wat verschoven is met de dekking. Maar hoe dan ook, het gaat ons natuurlijk niet om de vraag waar de dekking precies vandaan komt, of dat nu het EOF is, de Wereldbank of iets vanuit met name het multilaterale kanaal. Los van de politieke argumentatie zou het voor de discussie goed zijn om te horen of er in de visie van de bewindslieden technisch nog ergens ruimte zit. Wij begrepen dat bij het EOF incidenteel voor volgend jaar wel ruimte zit. Je kunt immers ook schuiven met deze gelden. Wat de IDA betreft, het is opvallend dat binnenkort weer de discussie speelt over IDA-16, namelijk volgende week al. Daar zit groei in. Is de regering bereid om zich niet via IDA-16 al te committeren aan een groei van deze gelden? Dat zou de discussie over de amendementen en de moties in het kader van deze begroting kunnen doorkruisen. Graag een reactie op dit punt.
Op het terrein van het onderwijs heb ik ook een amendement ingediend, om in ieder geval de bezuinigingen voor een bedrag van 18 mln. ongedaan te maken. Ik heb nog een vraag aan de regering. Hoe worden de bezuinigingen op onderwijs vormgegeven? Dat blijft ook nog wat boven de markt hangen. Ik krijg hier graag al wat meer inzicht in, voor zover dat al voor volgende week mogelijk is. Tot slot op het terrein van onderwijs wil ik de volgende motie indienen. Deze motie staat niet direct in relatie tot het schuiven met gelden; daar hebben wij amendementen voor. Deze motie moet men zien als een reactie op het WRR-rapport waarvan de regering zegt dat zij het wil volgen. Op het terrein van onderwijs pakt het iets te negatief uit, vinden wij, vandaar de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet het WRR-rapport Minder pretentie, meer ambitie als leidraad neemt voor de door zijn beoogde hervormingen van ontwikkelingssamenwerking, waarbij primair wordt ingezet op economische groei en handelsbevordering;
overwegende dat, in aanvulling op het genoemde WRR-rapport, het belang van stevige investeringen in het (beroeps)onderwijs voldoende moet worden gehonoreerd, omdat dit noodzakelijk is voor een succesvolle economische ontwikkeling en een gezond ondernemersklimaat, zoals dit ook wordt erkend op nationaal vlak;
verzoekt de regering, in de beoogde hervormingen van ontwikkelingssamenwerking substantieel te blijven investeren in (beroeps)onderwijs om op deze wijze bij te dragen aan de zelfredzaamheid en ontplooiingskansen in ontwikkelingslanden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Dikkers, Hachchi en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 49 (32 500 V).
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik heb nog een laatste opmerking, een punt van orde. Ik neem aan dat u nu gaat schorsen voor de beantwoording. Ik vraag mij wel af of wij dit, gelet op het grote aantal ingediende moties, nog allemaal rond gaan krijgen voor de blessuretijd die tot zeven uur liep. Zou het niet een idee zijn om van de regering te vragen om schriftelijk te reageren op alle moties die zijn ingediend en de vragen die zijn voorgelegd, opdat wij dit bij de begrotingsbehandeling kunnen betrekken die al vrij snel zal plaatsvinden?
De voorzitter: Mijnheer Van der Staaij, uw constructieve gedachten zijn de mijne, maar dat komt wel vaker voor. Ik zal dat zeker voorstellen. Ik zal bij de bewindslieden inventariseren hoeveel tijd zij nodig denken te hebben voor een puntige beantwoording en wat schriftelijk kan worden afgedaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het nadeel van een schriftelijke reactie is dat je een motie niet nader kunt duiden. Als wij kunnen afspreken dat wij bij de begrotingsbehandeling terug kunnen komen op de reactie op de moties, dan vind ik het prima.
De voorzitter: Dat recht heeft u altijd. Wij zullen eerst nagaan wat schriftelijk kan worden afgehandeld.
De vergadering wordt van 18.15 uur tot 18.20 uur geschorst.
De voorzitter: De regering zal zelf aangeven op welke amendementen en moties zij nu een reactie wenst te geven.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Mede namens collega Knapen reageer ik op twee moties. De eerste is de motie op stuk nr. 34 van mevrouw Ferrier over resolutie 1325 van de Veiligheidsraad. Ik vraag haar ons toe te staan om de jaarlijkse rapportage in die zin nader te bezien dat wij een passende manier zoeken om daaraan te voldoen. Gezien de strekking van de motie beschouwen wij haar als een ondersteuning van het beleid.
De motie van mevrouw Hachchi op stuk nr. 38 is sympathiek, maar het dictum is wel erg open geformuleerd. Zij verzoekt om ieder land dat assistentie vraagt tegemoet te komen. Wij willen ruimhartig zijn, maar wij moeten ook rekening houden met de mogelijkheden. Wij vragen ons af of wij nu de richting van een EU-actieplan op moeten, in plaats van te proberen ertoe bij te dragen dat de 27 lidstaten datgene doen wat mevrouw Hachchi graag ziet gebeuren op mondiaal vlak. Tot het eerste wil ik oproepen. Overigens heeft de EU reeds een aanpak in verband met resolutie 1325. Die kan worden gezien als een actieplan. Als ik het dictum zo mag interpreteren, dan kunnen wij deze motie eveneens zien als ondersteuning van het beleid.
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik zal eerst reageren op de amendementen en daarna op de moties. Het amendement op stuk nr. 14 van de heer Van der Staaij beoogt een deel van de bezuinigingen ongedaan te maken door verlaging van het ORIO-programma met 18 mln. Ik ontraad dit amendement. Ik ben er overigens al eerder op ingegaan. Het uitgangspunt van het amendement is dat er sprake is van serieuze onderuitputting bij ORIO. Dat is echter niet het geval.
Het amendement op stuk nr. 17 van mevrouw Hachchi en de heer El Fassed gaat over de genderkorting. Ik ontraad dit amendement eveneens. In de discussie heb ik al aangegeven dat wij teruggaan van 17 mln. naar 7 mln., maar wij zien voldoende medestanders om het MDG3-Fonds in de lucht te houden en het beleid te continueren. Ik zie geen ruimte voor intensivering, maar gelukkig wel voor continuering.
Het amendement op stuk nr. 18 is ingediend door de heer Van der Staaij en heer Voordewind. Zij willen een korting van 50 mln. op het MFS-subsidiekader van 50 mln. ongedaan maken door verlaging van de Nederlandse bijdrage uit het Europese ontwikkelingsfonds. Ik moet dit amendement ontraden. De Nederlandse bijdrage aan het EOF is een verdragsrechtelijke verplichting met vaststaande procedures en sancties. Dit is onderling in EU-verband overeengekomen.
Het amendement op stuk nr. 19 van de heer Voordewind betreft voor een deel het verminderen van de korting op het multilaterale aidsprogramma door het gedeeltelijk terugdraaien van de kasschuif van 2011 naar 2012. Ook dit amendement moet ik ontraden. Ik heb al uitvoerig stilgestaan bij de korting en de kortingsverhoudingen tussen de programma's inzake hiv/aids en seksuele en reproductieve gezondheid. Het terugdraaien van deze schuif zou betekenen dat wij het budgettaire label van het regeerakkoord moeten aanpassen c.q. loslaten.
Met het amendement op stuk nr. 20 wil de heer Irrgang 20 mln. beschikbaar stellen voor de bestrijding van hiv/aids. Dit bedrag moet worden onttrokken aan de subsidies voor SBOS en NCDO. Dit amendement ontraad ik ook. Ik begrijp de zorgen van praktisch alle fracties heel goed. Daarover geen misverstand. Het klinkt allemaal wat kort door de bocht, maar wij zitten een beetje in een tijdsklem. Ik wil vasthouden aan wat wij in de basisbrief hebben aangegeven. De SBOS is net gestart met een subsidie van 35 mln. Wij korten die subsidie met 5 mln. Met het NCDO is vrij recent het budget voor volgend jaar afgesproken. Ik wil graag vasthouden aan die afspraken.
Het amendement op stuk nr. 21 van de heer Irrgang gaat over 50 mln. voor de hiv/aidsprogramma's. De dekking is gevonden in de IDA. Ook dit amendement ontraad ik. Bij de committering voor IDA-16 spelen twee dingen een rol. In de eerste plaats komt de budgettaire druk pas in een later stadium. Dat biedt nu geen soelaas. In de tweede plaats wil ik er überhaupt liever niet aan beginnen. Dit raakt niet alleen onze relatie met de IDA, maar ook onze positie in de Wereldbank. Nu kan men zeggen: wij doen dit niet voor onze positie, maar voor ontwikkelingssamenwerking. Het kunnen participeren in buitengewoon belangrijke multilaterale organisaties zoals de Wereldbank is echter van wezenlijke betekenis om onze mening naar voren te kunnen brengen. Wij hebben bijvoorbeeld opvattingen over gender mainstreaming en die kunnen wij kwijt in forums zoals de Wereldbank. Daarin hebben wij ook invloed. Daar mogen wij niet te lichtvaardig over denken. Ik zeg toe dat ik volgende week bij de begrotingsbehandeling zal terugkomen op de bijdrage aan IDA-13, -14 en -15. Wij zullen het technisch onderzoek naar met name twee van de drie bijdragen verdiepen om te zien of daar mogelijkheden liggen. De IDA staat overigens op de begroting van Financiën. Hierover moet dus sowieso met dat departement worden overlegd.
Het amendement op stuk nr. 22 is ingediend door de heren Dijkhoff en Irrgang. Zij stellen voor om 5,5 mln. voor hiv/aidsprogramma's uit het Logo South-programma te halen. Ik moet dit amendement ontraden. Simpel gezegd wordt hiermee het probleem van links naar rechts verplaatst. Met dit amendement vervalt de dekking voor Logo South. Natuurlijk kunnen wij bezien wat daar mogelijk is, maar wij hebben de heldere afspraak gemaakt dat Logo South zijn activiteiten kan continueren. Dat betekent niet dat wij niet kritisch naar de uitgaven kunnen kijken, maar wij zijn ook een betrouwbare overheid. Er is een verschil tussen kijken in hoeverre de begroting tot bijsturingen moet leiden en simpelweg een activiteit van de ene op de andere dag geheel beëindigen, terwijl er afspraken zijn gemaakt. Ik ontraad dit amendement.
Ik kom nu toe aan de moties. Het spreekt voor zich dat wij op de moties die wij nu niet kunnen behandelen graag schriftelijk terugkomen opdat die reactie betrokken kan worden bij de begrotingsbehandeling. In de motie op stuk nr. 24 verzoekt mevrouw Dikkers om een jaarlijkse onafhankelijke evaluatie van het totale coherentiebeleid. Deze motie moet ik ontraden, hoe sympathiek zij mij ook is. Er is een spanningsveld tussen bureaucratie en transparantie. Iedereen is natuurlijk voor transparantie. Als wij dit gaan doen, organiseren wij daarmee een ritme van rapporteren dat haaks staat op het ritme van de Europese Commissie die iedere twee jaar over beleidscoherentie rapporteert. Ik deel die rapportage graag met de Kamer, inclusief de kabinetsappreciatie. Bij een afwijkend ritme danst de ene partner de foxtrot en de andere de tango en dat wordt lastig. In het spanningsveld tussen transparantie en bureaucratie geef ik de voorkeur aan zo weinig mogelijk bureaucratie bij een zo groot mogelijke transparantie. Daarom wil de motie ontraden.
Iets anders is de motie van de heren El Fassed en Dijkhoff op stuk nr. 41 over transparantie en openbaar maken data. Deze motie wil ik graag overnemen, met dien verstande dat de indieners begrijpen dat wij niet tot het onmogelijke zijn gehouden. Op het gebied van ICT en op het gebied van snelheid van schakelen, is dit een majeure operatie. Ik sta er niet alleen zeer sympathiek tegenover, maar het is cruciaal dat wij dit gaan doen. Als de indieners enige clementie hebben bij het tempo waarmee wij met alle goede intenties hiertoe overgaan, wil ik de motie graag overnemen. Ik zie haar als een ondersteuning van het beleid.
In de motie op stuk nr. 25 vraagt mevrouw Dikkers de 0,8% bnp voor ontwikkelingssamenwerking te handhaven. Ik zal haar niet verrassen en deze motie ontraden.
De motie op stuk nr. 26 van mevrouw Dikkers gaat over een sobere beloningsstructuur bij multilaterale organisaties. Ik beschouw die motie als een ondersteuning van het beleid. Wij bepleiten soberheid waar dat mogelijk is. Wij doen dit ook in bilaterale gesprekken. Vorige week heb ik hierover nog een uitvoerig telefoongesprek met mijn Britse collega gevoerd. Dat heeft onze aandacht. Niet elk land denkt hetzelfde over dit onderwerp. Dat doet echter niets af aan de intentie.
De motie op stuk nr. 27 van mevrouw Dikkers gaat over het terugdringen van de hulpafhankelijkheid. Uiteraard zijn wij voorstander van het eindig maken van hulp. Daarom werken wij met het systeem van categorieën van landen. De achterliggende gedachte is sympathiek, maar ik ontraad het om op voorhand al over een maximering te spreken. Dat beperkt je in je handelen naar bevind van zaken en het handelen naar bevind van zaken van de andere partners die meedoen aan het begrotingssteunprogramma. Alle Afrikaanse landen erkennen intussen wel in woord – maar niet altijd in daad – dat begrotingssteun er is om in een herkenbaar en in zekere zin voorspelbaar tempo te worden afgebouwd. In woord sympathiseert iedereen ermee, maar omdat er in de motie sprake is van fixeren en maximeren, moet ik haar ontraden.
In de motie op stuk nr. 29 vraagt de heer Dijkhoff om een minder gefragmenteerde structuur bij de medefinancieringsorganisaties door de eis te stellen, de subsidieverstrekking tot een maximum van 50% te reduceren. Deze motie wil ik nu ontraden. Enkele weken geleden heb ik rond de tafel gezeten met de medefinancieringsorganisaties. Met mij hebben zij kunnen vaststellen dat zij de komende vijf jaar een inkomstenstroom van de overheid hebben. Wij nemen nu de tijd om rustig met hen in gesprek te gaan over de vraag hoe dit in de toekomst anders moet. Wat mij betreft, doen wij dit niet nog een keer op deze manier. Deze motie is voortijdig. Wij gaan met alle partijen op een constructieve manier rond de tafel zitten. Op voorhand wil ik dan niet op getallen gefixeerde eisen op tafel leggen. Dat hoort niet bij een constructief gesprek. Ik ontraad de motie, maar het zal niemand verbazen als ik zeg dat de geest ervan niet geheel onsympathiek is.
In de motie op stuk nr. 30 verzoekt de heer Dijkhoff om in de Voorjaarsnota terug te komen op de lagere overheden die eigenstandig ontwikkelingsbeleid hebben ontwikkeld. Ik wil deze motie graag doorverwijzen. Wij komen er later op terug. Ik heb al gezegd dat hier nogal wat haken en ogen aan zitten die deze ruimte, onze portefeuilles en de Nederlandse staatsinrichting overschrijden. Ik kom hier graag op terug.
De voorzitter: Kunt u een iets helderder advies geven?
Staatssecretaris Knapen: Voor nu wil ik deze motie ontraden.
In de motie op stuk nr. 32 van de heer Dijkhoff en mevrouw Ferrier wordt verzocht om de koppeling tussen bestrijding van hiv/aids en het beleid ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid ongedaan te maken. Sinds de verschijning van de nota Keuzen en kansen is die koppeling staand beleid. Dat blijkt uit de organisaties en de initiatieven die de Nederlandse regering steunt. Ik noem organisaties die family planning en hiv/aids tegelijk aanpakken en de SRGR Alliantie. Toch kiezen wij ervoor dat de prioriteit expliciet genoemd wordt. De achterstand ten opzichte van wat wij in 2015 conform de millenniumdoelen zouden moeten presteren, is in dit veld het grootst. Daar is het meeste te doen. Bovendien is er een grotere meerwaarde doordat wij zaken aanpakken die anderen liever laten liggen, zoals seksuele voorlichting aan jongeren, veilige abortus en family planning. Op dat gebied handelen wij doortastender dan sommige andere landen. Bovendien is er wereldwijd sprake van een ruimere beschikbaarheid van geld en inzet voor de bestrijding van hiv/aids. Wij voelen ons op dat terrein veiliger om een stapje terug te doen. Met inachtneming van de samenhang en de integrale aanpak die je niet zo maar kunt negeren, wil ik vasthouden aan deze prioriteitsstelling, mede gelet op de achterstand ten opzichte van de millenniumdoelen. Daarom ontraad ik deze motie.
De motie-Irrgang/Dikkers op stuk nr. 33 gaat over de aanscherping van de EU-richtlijn voor transparantie en country by country reporting. Ik wil graag nader op deze motie terugkomen. Voor een goed afgerond oordeel en een reactie waar de Kamer meer verder kan, moet ik overleggen met het ministerie van Financiën.
In de motie-Ferrier op stuk nr. 35 wordt verzocht om specifiek op duurzaamheid gerichte kennis en ervaring samen te brengen. Deze motie beschouwen wij als een aansporing. Wij noemen dit expliciet in het beoordelingscriterium in de basisbrief. Het is ook een hoofddoel bij het verduurzamen van ketens. Ik wil graag in nauw overleg met ELI nagaan of er interessante nieuwe pilots gestart kunnen worden waarmee aan dit verzoek beantwoord kan worden. Hetzelfde geldt voor de coherentie. Ik neem deze motie graag over. Ik beschouw haar als een ondersteuning van het beleid.
De motie op stuk nr. 37 van mevrouw Hachchi gaat over het behoud van het hiv/aidsbeleid voor kwetsbare groepen, zoals mannen die seks hebben met mannen. Het is duidelijk dat wij liever niet willen bezuinigen op de terreinen waarop wij meerwaarde hebben. Juist op terreinen waarop sommige andere donoren niet zo snel in actie komen om hen moverende, maar van onze mening afwijkende redenen, willen wij het beleid graag voortzetten. Ik zie deze motie als een ondersteuning van het beleid. Ik sluit mij er graag bij aan.
In de motie-El Fassed c.s. op stuk nr. 39 staat dat de lokale bevolking geen mag schade ondervinden van het winnen van grondstoffen. Vervolgens wordt om een invoerverbod gevraagd van op die manier gewonnen grondstoffen. Invoer en handel zijn competenties van de Europese Commissie en niet van een enkele bewindspersoon van een enkel departement in een enkel EU-land. Dit vergt behalve overleg met collega-bewindslieden ook overleg met de Europese Commissie. Eén van de interessante successen van de civil society is het Kimberley Process. Hierdoor is bij de diamanthandel een geweldige sprong voorwaarts gemaakt. Vriend en vijand beschouwen het certificeren inmiddels als een groot goed. De gedachte achter de motie is sympathiek, maar zij gaat onze competenties te boven. Daarom zou ik de motie graag willen aanhouden.
De voorzitter: U wilt de motie aanhouden? Dat is het prerogatief van de indieners.
Staatssecretaris Knapen: Neemt u mij niet kwalijk. Ik wil graag later uitvoerig op deze motie terugkomen. Het is een te lastig verzoek om met een helder ja of nee te kunnen reageren. Ik vind de motie echter te interessant om met een nee af te wijzen.
De heer El Fassed (GroenLinks): In het dictum staat: verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de obstakels. Het dictum roept niet op tot een verbod op invoer.
Staatssecretaris Knapen: Dan neem ik deze motie graag over.
De voorzitter: Ziet u de motie als ondersteuning van beleid?
Staatssecretaris Knapen: Nee, het verzoek is om een onderzoek te doen. Dat zeg ik toe.
Ik kom op de motie van de heer Voordewind op stuk nr. 42 over het tempo van de bezuinigingen. In diverse moties en amendementen heeft de heer Voordewind gesuggereerd dat wat hem betreft, de afspraak in het regeerakkoord om naar 0,7% te gaan niet op deze wijze moet gebeuren. In de motie wordt gevraagd om temporisering, om een geringere bezuiniging dan is afgesproken in het regeerakkoord. Deze motie moet ik ontraden.
De motie op stuk nr. 40 van mevrouw Hachchi en de heer El Fassed gaat over het in 2011 uitschrijven van een subsidietender onder het nieuwe algemene subsidiekader voor de bescherming en inzet van vrouwen in fragiele staten in het kader van VN-resolutie 1325. Ik dacht dat ik hierop al had gereageerd, maar omdat ik dit niet zeker weet, zal ik alsnog een korte reactie geven. Mocht het dubbelop zijn, dan geldt: let op de verschillen. Er komt een update van het actieplan 1325. Ik heb al aangegeven dat wij het vaste vertrouwen hebben dat het MDG3-Fonds een nieuwe fase ingaat c.q. in leven blijft. Activiteiten ter ondersteuning van de inzet van vrouwen in fragiele staten en conflictgebieden lopen nu via diverse fondsen, dus niet alleen het MDG3-Fonds, maar ook het Stabilisatiefonds en het Wederopbouwfonds en een aantal bilaterale programma's van ambassades. Ik zie dus wel de meerwaarde van het MDG3-Fonds, maar niet van een andere, extra budgetlijn ernaast. In het bestaande instrumentarium is er al veel mogelijk. Ik ontraad deze motie dan ook.
Ik kom op de motie van de heer Voordewind op stuk nr. 47 over het IDH. We hebben aangegeven dat wij daaraan hechten. We willen de bijdrage intensiveren, uiteraard gekoppeld aan de voorwaarde van een transparante rapportagestructuur voor de bestedingen. Daarover mag geen misverstand bestaan. Daarnaast willen wij ook een voldoende transparante investeringsverplichting voor deelnemende bedrijven. Dit is niet het meest gemakkelijke deel van dit project, maar wel zeer wezenlijk. Wij hechten daar dus zeer aan. Eigen bijdragen van bedrijven dienen ten minste op te lopen richting 50%. Dit moet in de rapportage ook zichtbaar worden. Ik beschouw de motie graag als een ondersteuning van ons beleid.
Ik kom op de motie van de heer Voordewind op stuk nr. 48 over het verduurzamen van het productpallet van supermarkten in 2015. Wij waarderen uiteraard initiatieven van groothandelsketens voor verduurzaming. Ik ondersteun ook de initiatieven waar IDH bij betrokken is. Op het congres vorige week van IDH hebben de meeste supermarkten zich eraan gecommitteerd dat 50% van hun cacaoproductie duurzaam geproduceerd zal zijn, dus van wat in 2015 in de schappen ligt. De ngo's, zoals Solidariteit, die daar aanwezig waren, nemen het op zich om dit welwillend maar zeer kritisch gade te slaan, zodat wij weten dat wat er op de pakketten staat, ook klopt. De convenanten alleen zijn niet het tovermiddel. We willen via de publieke opinie, bewustwording, vrijwillige initiatieven en best practises zo veel mogelijk stimuleren dat dit bij mensen tussen de oren gaat zitten. Ik beschouw de motie tot op zekere hoogte graag als ondersteuning van het beleid, maar ik wil schriftelijk terugkomen op het nu afspraken maken over convenanten, omdat dit overleg vergt met een aantal andere departementen en met – ik heb al aangegeven dat dit mijn sterke voorkeur heeft – de autoriteiten in Brussel.
De voorzitter: Op de motie op stuk nr. 48 komt dus nog een schriftelijke reactie.
Staatssecretaris Knapen: Ik kom op de motie van de heer Voordewind op stuk nr. 44 waarin wordt gevraagd om minimaal 15% van het ontwikkelingshulpbudget naar onderwijs te laten gaan. Dat is een andere manier om uit te spreken dat de ombuigingen op het gebied van onderwijs ongedaan worden gemaakt. Ik ontraad deze motie.
De heer Voordewind vraagt in de motie op stuk nr. 46 om geen sectorale steun aan Rwanda te verstrekken en deze steun om te zetten in steun aan de Rwandese private landbouwsector, de media en het maatschappelijk middenveld. Ik kom op deze motie graag terug bij de begrotingsbehandeling. Ik zal er dan naar streven om in het bredere plaatje van begrotingssteun een antwoord te geven waarmee de indiener uit de voeten kan.
De voorzitter: U komt op de motie op stuk nr. 46 dus mondeling bij de begrotingsbehandeling terug.
Staatssecretaris Knapen: In de motie op stuk nr. 43 vraagt de heer Voordewind om de norm van 0,7% bnp te handhaven en geen uitgaven uit ODA te doen die volgens de internationale norm niet meegeteld mogen worden. Deze motie neem ik graag over. Zij past bij de internationale afspraken. Wij willen een betrouwbare partner zijn. We hebben discussie met de OESO over de vraag of de ODA-definitie kan worden gewijzigd in de geest van de veranderingen in de wereld en de aard van de problemen in fragiele staten, maar wij doen dat samen met onze partners en niet eenzijdig. Wij kunnen de motie, zoals zij is geformuleerd, overnemen.
In de motie op stuk nr. 45 vraagt de heer Voordewind om belastingontwijking door burgers en bedrijven tegen te gaan. Ik ontraad deze motie. Ik gaf al eerder aan dat wij ons in OESO-verband inzetten voor transparantie van geldstromen en het tegengaan van belastingontwijking. We proberen knelpunten weg te nemen in internationale regelgeving. We zijn streng op belastingontduiking. Wij zullen in het kader van het tegengaan van belastingontwijking met onze internationale partners binnen de OESO en binnen de Europese Unie gelijk optrekken. Ik ontraad dat wij eenzijdig actie moeten ondernemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): In de motie staat nergens «eenzijdig». Als u dat internationaal met uw partners doet, heeft dat ook mijn steun.
Staatssecretaris Knapen: Dan beschouw ik de motie graag als ondersteuning van het beleid. Dat was wat mij betreft het gevoelige punt, maar u zegt dat «eenzijdig» in uw motie niet voorkomt. Er staat: zowel nationaal als internationaal. Als het misverstand uit de wereld is geholpen en u bedoelt niet eenzijdig, dan beschouw ik de motie graag als ondersteuning van het beleid.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Zo mag u dat uitleggen.
Staatssecretaris Knapen: De heer Dijkhoff en mevrouw Dikkers hebben op stuk nr. 31 een motie ingediend over het verdubbelen van lokale en overige charitatieve initiatieven. Het is mij bekend dat dit een keer is voorgekomen. Ik beschouw de vraag om niet te verdubbelen als een ondersteuning van het beleid. Ik kan slechts bevestigen wat in de motie is samengevat. Ik sluit mij daar graag bij aan.
Mij resteren nog vijf vragen.
De voorzitter: Graag nog een reactie op de motie van de heer Van der Staaij op stuk nr. 49.
Staatssecretaris Knapen: De heer Van der Staaij vraagt de regering in deze motie om substantieel te blijven investeren in beroepsonderwijs. We hebben daarvoor zo'n 50 tot 60 mln. uitgetrokken. Wij zien dat ook als een verrijking van het beleid daar waar wij kiezen voor specialisatie en thema's. Specialisatie in beroepsonderwijs past daarbinnen. Wij beschouwen de motie als een ondersteuning van het beleid.
Ik zal nu nog ingaan op enkele vragen. Mevrouw Ferrier heeft gevraagd hoe wij de effectiviteit van het instrumentarium van het bedrijfsleven en publiek-private samenwerking zullen meten. Deze vraag is op diverse manieren ook door andere afgevaardigden aan de orde gesteld. Dit is een belangrijk onderwerp voor draagvlak en legitimatie. Wat mij betreft, gaan we de samenwerking met het bedrijfsleven op eenzelfde manier beoordelen als elke andere samenwerking met ngo's en met multilaterale organisaties. Dat houdt in dat er evaluaties zullen zijn vergelijkbaar met die van het PSI en de FMO. Er zullen duidelijke afspraken gemaakt worden over indicatoren en de monitoring ervan. Het houdt ook in dat duidelijke afspraken gemaakt zullen worden over wie verantwoordelijk is voor wat, wie welke risico's neemt en de eigen bijdragen van de diverse partijen. Daarnaast is er een partnership resource center opgericht. Het gaat daarbij om samenwerking tussen vier universiteiten en ngo's. Wij willen proberen om een meer empirische onderbouwing te krijgen van de meerwaarde van publiek-private samenwerkingsoperaties met het bedrijfsleven. Tot op zekere hoogte verbeteren we de empirie. Verder willen wij vooral benutten wat in de evaluatieprocedures al loopt. Ik realiseer mij wel dat wij vanwege het spanningsveld tussen transparantie, evaluatie, meten is weten, en bureaucratie telkens afwegingen zullen moeten maken.
De heer Driessen heeft gevraagd naar de hulp aan Suriname. Wij zullen daarop volgend jaar terugkomen. Suriname is een middeninkomenland. In het kader van de beoordeling welke landen wel en niet in aanmerking komen, zullen wij daarnaar kijken. De huidige middelen betreffen nog altijd verdragsmiddelen, die op hun eind lopen, maar die destijds bij de onafhankelijkheid van Suriname zijn afgesproken. Wij hebben ons daar per verdrag toe verplicht. Deze middelen lopen dit en volgend jaar op hun eind.
Diverse afgevaardigde hebben gevraagd naar de technische mogelijkheid om de IDA-bijdrage te verlagen. Het is belangrijk om daarover duidelijkheid te verschaffen, gericht op de finale onderhandeling over IDA-16 volgende week. De gehele bijdrage aan IDA-16 zou nog lager kunnen uitvallen dan die aan IDA-15, maar het is ook een kwestie van op welk moment in de tijd welke bedragen vallen. Ik heb al eerder aangegeven dat het beleidsmatig onwenselijk is om ons aandeel in de IDA te reduceren. Het gaat daarbij ook om de invloed op de richting die ontwikkelingssamenwerking internationaal neemt. De IDA is daarin een belangrijke partner. Als je daarin mee kunt praten, is dat van betekenis. Dat zou anders zijn wanneer de IDA een slechte performance heeft. Ik gaf al eerder aan – de heer Irrgang sprak daarover ook in tweede instantie – dat de IDA slechte momenten heeft gekend, maar vorige week heb ik van twee of drie kanten gehoord dat de IDA heel goed op stoom is bij het aanscherpen van haar eigen criteria en het doen toenemen van de effectiviteit. Ook om die reden is het onwenselijk om onze middelen ten behoeve van de IDA te reduceren.
De heer Van der Staaij (SGP): De staatssecretaris heeft ook in eerste termijn al helder gemaakt dat hij dit politiek ongewenst vindt. Mijn vraag is echter wat er technisch mogelijk is. Welke ruimte is er om daarin politieke keuzes te maken?
De heer Irrgang (SP): Het is duidelijk dat we hierover een verschil van mening hebben. Het verzoek is om geen onherroepelijke toezeggingen te doen voordat de Kamer heeft gestemd over het amendement van de heer Voordewind en mij over de IDA-bijdrage. Wij stemmen daar volgende week donderdag over, dus het gaat in feite om een paar dagen.
Staatssecretaris Knapen: Niet alleen omdat dit een minderheidskabinet is, maar ook omdat het zo hoort, spreekt het voor zich dat wij geen dingen doen voordat de Kamer daarover haar laatste woord heeft kunnen spreken.
Wat de vervolgvraag van de heer Van der Staaij over de IDA betreft: wij moeten simpelweg zowel met Financiën als met de board van de IDA overleggen over de vraag in hoeverre wij binnen de regels blijven wanneer wij technisch bedragen doorschuiven die zijn toegezegd en die in de tijd vrijvallen. Dat heeft ook te maken met de wijze waarop andere partners daarin staan. Bovendien heeft dit te maken met de mate waarin de IDA nog kan schuiven met commitments die zij is aangegaan op grond van toezeggingen die wij hebben gedaan.
De heer Van der Staaij (SGP): Kunnen we daarover nog bericht krijgen voor de begrotingsbehandeling?
Staatssecretaris Knapen: Ik kom hierop terug bij de begrotingsbehandeling of zo veel eerder als mogelijk is, waarbij ik ook van anderen afhankelijk ben.
De voorzitter: Op de IDA komt u voor de begrotingsbehandeling schriftelijk terug.
Staatssecretaris Knapen: De laatste vraag is van de heer Voordewind. Ik heb hem toegezegd om in tweede termijn terug te komen op het programma in vier landen betreffende kinderarbeid. Ondanks de voorgenomen bezuinigingen heb ik de additionele bijdrage aan het kinderarbeidsbestrijdingsprogramma van de ILO onlangs goedgekeurd. Daarover mag geen misverstand bestaan. Het doel van het ILO-programma is bestrijding van kinderarbeid door het verbeteren van de deelname aan onderwijs. Dat wordt onder meer bereikt door er expliciet voor te zorgen dat de bestrijding van kinderarbeid deel uitmaakt van het curriculum van de nationale onderwijsplannen. Je kunt het ook simpeler zeggen: men krijgt via de onderwijzer en op school te horen dat 's avonds een uurtje meewerken thuis geen ramp is, maar dat vele uren onder slechte omstandigheden meewerken in een productiefaciliteit niet gepast is. De Nederlandse ambassades zijn daarin ook actief. Ik heb aangegeven dat het aantal partnerlanden wordt gereduceerd. Er bestaat ook de mogelijkheid dat wij in een of meer van deze landen uitfaseren in de onderwijssector. Dat neemt echter niet weg dat Nederland er in dat geval voor zal zorgen dat de resultaten van het ILO-programma aandacht krijgen van de achterblijvende donoren in de onderwijssector. Daarmee blijft de duurzaamheid van de resultaten gewaarborgd.
Dit was mijn antwoord in tweede termijn.
De voorzitter: Ik wil nog een kleine omissie mijnerzijds rechtzetten. Wij hebben nog geen reactie gehad op motie nr. 35 van mevrouw Ferrier over de mondialiseringsvisie coherentie. Mevrouw Ferrier moet nu zelf de vergadering verlaten, maar wellicht is het verstandig om hier schriftelijk op in te gaan.
Mevrouw Ferrier (CDA): En misschien ook op mijn vragen over voortzetting van het beleid ontwikkelingssamenwerking en migratie en de rol van religie in het ontwikkelingsbeleid.
De voorzitter: Wellicht kan daar ook schriftelijk op worden geantwoord.
Hiermee zijn we gekomen aan het eind van de tweede termijn van de regering. Ik zie nog een paar vingers. Mijnheer Voordewind. Uw specifieke vraag over de projecten, waarop in tweede termijn terug zou worden gekomen, is behandeld. U hebt nog een andere vraag?
De heer Voordewind (ChristenUnie): De staatssecretaris zegt dat wij ons hieraan zullen committeren, maar hij sluit niet uit dat de landen alsnog uit het partnerprogramma vallen. Hij zal zijn dan best doen om andere donoren daarvoor warm te krijgen. De vraag is natuurlijk hoe lang het commitment van de staatssecretaris duurt. Hij kan dat nu zeggen, maar het kan volgend jaar dus afgelopen zijn. Ik hoop dat zijn toezegging meerjarig is.
Staatssecretaris Knapen: Als je taken aan een ander overdraagt, doe je dat in principe nadat je je ervan hebt vergewist dat je deze verantwoord aan anderen kunt overdragen. Zodra wij taken aan een ander hebben overgedragen, is die ander verantwoordelijk voor de uitvoering ervan en niet wij. Ik zeg toe dat wij ons uiterste best doen om ervoor zorg te dragen dat de dingen die ons dierbaar zijn, anderen dierbaar zullen blijven en dat wij daar zorgvuldig en integer mee om zullen gaan. Maar als de verantwoordelijkheid ligt waar zij ligt, ligt zij waar ze ligt.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Helder.
De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Ik doe nog een oproep aan mijn collega's, omdat een heleboel moties zijn gekwalificeerd als ondersteuning van beleid, dus met andere woorden: het gebeurt sowieso al. Kunnen zij overwegen om die moties in te trekken of aan te houden, zodat onze administratieve lasten worden beperkt? Ik realiseer mij dat eeuwige roem natuurlijk om de hoek ligt, maar die is met honderden moties per jaar ook beperkt.
De voorzitter: Ik kan uw verzoek niet anders dan van harte ondersteunen. Ik meen mede namens het Presidium te mogen zeggen dat dit verzoek op een buitengewoon warm applaus kan rekenen. Het is natuurlijk aan de collega's om dat besluit zelf te nemen.
Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de regering. Ik moet mevrouw Ferrier inmiddels verontschuldigen, want zij heeft de vergadering moeten verlaten. Ik noem nog even de toezeggingen die door de regering zijn gedaan:
– de staatssecretaris zegt toe, de Kamer voor de stemmingen over de begroting Buitenlandse Zaken op 16 december a.s. te informeren over welke landen in aanmerking komen en blijven komen voor begrotingssteun. Over landen die op dat tijdstip nog onderwerp van gesprek zijn, wordt de Kamer begin volgend jaar geïnformeerd. Dat kan eventueel ook via het traject van de suppletoire begroting;
– de staatssecretaris zegt toe, de Kamer voor eind januari een reactie te sturen op het aangevulde WRR-rapport;
– er komt een schriftelijke reactie op IDA-13 (dat is overigens niet iets wat in de wei loopt, maar het gaat over betalingen!);
– ten slotte zegt de staatssecretaris toe, schriftelijk te zullen reageren op de motie-Ferrier op stuk nr. 35 over de mondialiseringsvisie coherentie en de rol van religies bij de voortzetting van het beleid.
Ik hoop hiermee in voldoende mate recht te hebben gedaan aan de toezeggingen die aan de regering zijn gedaan. Hiermee is een eind gekomen aan dit wetgevingsoverleg. Ik wens u allen een goede thuisreis. Pas op, het is glad onderweg!
Sluiting 19.20 uur.