Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 6 december 2010
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat er een groot aantal Nederlandse medefinancieringsorganisaties op het vlak van ontwikkelingssamenwerking is;
constaterende, dat het gehanteerde argument ten gunste van deze versnippering gelegen is in het geclaimde bestaan van eigenstandige unieke maatschappelijke posities met bijbehorend eigenstandig draagvlak;
van mening, dat de nadruk moet worden gelegd op het streven naar effectiviteit bij de Nederlandse ontwikkelingshulp;
van mening, dat de versnippering van de Nederlandse medefinancieringsorganisaties op het vlak van ontwikkelingssamenwerking niet ten dienste staat van de effectiviteit en efficiëntie van beleid;
overwegende, dat het aantonen van een beweerde eigenstandige maatschappelijke positie momenteel in zeer beperkte mate in financiële zin van deze organisaties gevraagd wordt;
overwegende, dat het ten minste voor 50% van de eigen begroting zelf opbrengen (bijvoorbeeld door contributies en fondsenwerving) een duidelijk bewijs van een eigenstandige maatschappelijke positie zou zijn;
verzoekt de regering aan te sturen op een minder gefragmenteerde structuur bij de medefinancieringsorganisaties door een eis te stellen voor subsidieverstrekking van afhankelijkheid van overheidsfinanciering tot een maximum van 50%,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dijkhoff