Kamerstuk 32500-V-187

Reactie op moties van de leden Ormel en El Fassed (32500 V, 139 en 144) om de mogelijkheid te onderzoeken om een procedure te starten voor het Internationaal Gerechtshof (Hof) over de ontzegging van het recht op Nederlandse consulaire bijstand aan in Iran gedetineerde Nederlanders

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011

Gepubliceerd: 23 mei 2011
Indiener(s): Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32500-V-187.html
ID: 32500-V-187

Nr. 187 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2011

Op 8 februari 2011 heeft de Tweede Kamer twee moties van de leden Ormel en El Fassed (Kamerstukken 32 500 V, nrs. 139 en 144) aangenomen, waarin wordt verzocht de mogelijkheid te onderzoeken om een procedure te starten voor het Internationaal Gerechtshof (Hof) over de ontzegging van het recht op Nederlandse consulaire bijstand aan in Iran gedetineerde Nederlanders. De motie van het lid El Fassed verzoekt mij bovendien de Tweede Kamer binnen drie maanden te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek. Deze brief strekt tot verschaffing van informatie over de uitvoering van de moties.

Het Hof is, naar de mening van de regering, bevoegd een rechtszaak van Nederland tegen Iran over de in de moties bedoelde kwestie in behandeling te nemen. De rechtsgrondslag hiervoor is het Facultatief protocol bij het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen betreffende de verplichte regeling van geschillen van 1963, waarbij zowel Iran als Nederland partij zijn. Het bovengenoemd onderzoek heeft zich uitgestrekt tot de identificatie van de relevante regels van internationaal recht en de toepassing van die regels op Nederlanders die in Iran zijn of waren gedetineerd. Naar aanleiding hiervan ben ik tot de conclusie gekomen dat Nederland het recht heeft consulaire bijstand te verlenen aan in Iran gedetineerde Nederlanders. In beginsel bestaat dat recht ook indien de betrokkene tevens de Iraanse nationaliteit heeft.

Hoewel de mogelijkheid bestaat een procedure bij het Hof te starten, acht ik dat op dit moment niet opportuun. Een dergelijke rechtsgang zal een lange looptijd hebben en uiteraard is de uitkomst ongewis. Nederland en Iran zijn inmiddels bovendien in contact over het aangaan van een consulaire dialoog, onder meer voor onderhavig soort aangelegenheden, waarover deze week een eerste overleg plaatsvindt in Teheran met een delegatie van mijn ministerie. Op dit moment geef ik de voorkeur aan dergelijk contact boven een gang naar het Hof. In deze fase van de contacten zou een gang naar het Hof een negatief effect kunnen hebben. Wel wil ik nadrukkelijk een latere eventuele gang naar het Hof niet uitsluiten.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal