Vastgesteld 8 oktober 2010
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie,
De Krom
De waarnemend griffier van de commissie,
Hendrickx
1
Geldt de taakstelling van 1,5% voor 2012 en volgende op personeel en materieel, die wordt genoemd op blz. 11 van de Bijlage Miljoenennota (de posten Algemeen en Nominaal worden aangepast als gevolg van de taakstelling Rijksdienst), eveneens voor respectievelijk de personele en materiële kosten van het Ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet der Koningin en de Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in begrotingshoofdstuk III? Zo nee, waarom niet?
Zoals op blz. 11 van de Bijlage Miljoenennota is vermeld, heeft de 1,5% taakstelling betrekking op alle departementen inclusief agentschappen en uitvoerende ZBO’s. Hij is derhalve ook van toepassing op de begroting waarvoor de minister-president, minister van Algemene Zaken verantwoordelijk voor is.
2
Waarom waren in 2010 ten aanzien van het Algemeen regeringsbeleid de verplichtingen zo hoog ten opzichte van het jaar 2009 en 2011?
Het zwaartepunt van de projecten 1Logo en ONS (resp. één rijkslogo, rijkswebsite, één rijksinternet en rijksoverheidvideo) ligt in het laatste projectjaar, te weten 2010. Daartoe is in de begroting voor 2010 ruim € 13,4 mln. opgenomen.
3
Hoe is de stijging van om en nabij de 10% van de apparaatuitgaven van 2011 te verklaren ten opzichte van 2010?
De stijging in 2011 hangt vrijwel geheel samen met de overkomst van ruim 40 fte van de andere ministeries inclusief de daarvoor benodigde financiële middelen voor het beheer van onder meer de nieuwe website www.rijksoverheid.nl.
4
Kan er aangegeven worden welke effecten de bewuste vermindering van het aantal massamediale campagnes van de rijksoverheid in de afgelopen jaren hebben gehad? Zo nee, waarom niet? Is het bereik/effect van minder massamediale campagnes volledig dan wel meer dan volledig gecompenseerd door online communicatie te ontwikkelen dan wel gebruik te maken van online communicatie?
De vermindering van het aantal campagnes kent twee aanleidingen. Enerzijds de wens om te komen tot meer samenhang en minder campagnes (boodschappen) en anderzijds de wens tot vermindering van kosten.
Naar aanleiding van het eerste worden de massamediale campagnes gebundeld in een beperkt aantal thema's; Veiligheid, Duurzaamheid, Gezondheid, Welvaart en Maatschappelijke samenhang. De thematisering krijgt vorm onder het project Overheidscommunicatie Nieuwe Stijl (ONS). Onder het thema veiligheid zijn al verschillende campagnes gevoerd. De overige thema’s zijn eind 2010 aanbesteed. Over de effecten op themaniveau kan daardoor nog weinig worden gezegd.
Wat betreft de hiermee gemoeide besparing zien we dat sinds 2005 het totale bedrag dat aan de gezamenlijke Postbus 51-campagnes wordt besteed, is teruggelopen van € 18,9 miljoen tot € 11,4 miljoen in 2009. Dit komt door lagere inkoopkosten voor de Postbus 51-zendtijd op de commerciële zenders, door vermindering van aanvullend ingekochte media-inzet, maar de laatste jaren ook door vermindering van het aantal campagnes.
Wat betreft de online communicatie kan in de context van de Postbus 51-campagnes worden opgemerkt dat televisie in Nederland nog steeds het medium is met het hoogste bereik. Onderzoek wijst uit dat online middelen in vergelijking met tv en radio een minder breed publiek bereiken (doelgroep van Postbus 51). Bovendien is online ook relatief duur voor het bereiken van deze brede doelgroep. Online is in de meeste gevallen wel een onderdeel van de middelenmix van Postbus 51-campagnes.
Eventuele initiatieven van ministeries op het vlak van online communicatie ter compensatie van massamediale campagnes, vallen onder de verantwoordelijkheid van de betreffende ministers.
5
Heeft het bevorderen van eenheid van regeringsbeleid succes gehad? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet? Kan aangegeven worden welke knelpunten hier in de praktijk bij de realisatie van de doelstelling «eenheid van regeringsbeleid» naar voren zijn gekomen in de afgelopen periode?
Het bevorderen van de eenheid van regeringsbeleid is vooral een inspanningsverplichting, meer dan een resultaatsverplichting. Desalniettemin kan ik over kabinetsperiode van het kabinet Balkenende IV melden dat zowel de inspanningen als de resultaten tot succes hebben geleid. In het beleidsprogramma «Samen werken, samen leven» heeft het kabinet ruim 70 doelen en 10 projecten gepresenteerd waar het kabinet zich gedurende de afgelopen jaren voor heeft ingezet en waar ze ook op aanspreekbaar is geweest. Die doelen en projecten zijn een nadere concretisering van wat in het coalitieakkoord is neergelegd. Bij de uitvoering van deze doelen en projecten is de eenheid van regeringsbeleid steeds een leidend principe geweest. Namens het kabinet heb ik hierover laatstelijk bij gelegenheid van het verantwoordingsdebat, d.d. 20 mei 2010, in volle omvang verantwoording afgelegd. Ik betreur het dat het kabinet de volledige vier jaar niet heeft kunnen volmaken. Dit heeft onder nadere tot gevolg gehad dat niet alle doelen volledig gerealiseerd zijn. Maar, zeker in het licht van de economische crisis, ben ik van opvatting dat het kabinet goed voor de dag kan komen met de resultaten van het gevoerde beleid (75% van het beleidsprogramma lag eind 2009 goed op koers naar uiteindelijke realisatie van het beoogde doel in 2011) en de eensgezinde inspanningen van het kabinet die tot deze resultaten hebben geleid.
6
Is de RVD betrokken bij het recente toetreden van het staatshoofd tot de twitter-community en is hier sprake van een breuk met het verleden gezien de eerdere uitspraak hierover van het staatshoofd tijdens haar kerstrede?
Zoals in de «bio» op het Twitterkanaal «KHtweets» staat, wordt de redactie gevoerd door de Rijksvoorlichtingsdienst. Er is hier geen breuk met het verleden. Het Koninklijk Huis is al veel langer op internet aanwezig door middel van de site www.koninklijkhuis.nl. Recent is daar het YouTube-kanaal van het Koninklijk Huis aan toegevoegd. Bovendien is er geen sprake van tegenstrijdigheid met de uitspraken van Hare Majesteit de Koningin in haar Kerstrede; zoals de Koningin op «KHtweets» al heeft meegedeeld: «Kersttoespraak was niet tégen Twitter, maar wel vóór naastenliefde».
7
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de WRR gewaarborgd?
De onafhankelijkheid van de WRR wordt op verschillende wijzen gewaarborgd. In de artikelen 2 en 7.a van de Instellingswet staat beschreven welke taken de WRR bekleedt. Daarin is ook verankerd dat de WRR, na overleg met de minister-president. zelf zijn werkprogramma vaststelt. De raad baseert zich daarbij op wetenschappelijk gefundeerde informatie, richt zich op de langere termijn, agendeert grote beleidsvraagstukken, wijst op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, en geeft zelfstandig beleidsalternatieven aan.
Ook blijkt de onafhankelijkheid van de WRR uit de staande praktijk, waarbij de WRR zonder inmenging van kabinet of ambtelijke dienst tot zijn inhoudelijk oordeel en advies komt. De voordracht van de voorzitter van de WRR wordt voorbereid door een onafhankelijke commissie van deskundigen vanuit wetenschap en beleid. De voordracht van de leden van de Raad wordt voorbereid door de voorzitter, op basis van uitgebreide externe consultaties onder deskundigen.
De Raad is zelf verantwoordelijk voor de presentatie van en communicatie over zijn adviezen, en al zijn adviezen en publicaties, evenals zijn werkprogramma, zijn openbaar. De Raad wordt ondersteund door een eigen bureau en wetenschappelijke staf. De staf wordt door de Raad en zijn directeur geselecteerd op basis van inhoudsdeskundigheid en via eigen, externe wervingsprocedures.
8
Waarom zijn bij de Dienst Publiek en Communicatie de opbrengsten van de overige departementen in 2011 € 26,6 mln. terwijl dit in 2009 nog € 49,3 mln. was? En waarom is de opbrengst van het moederdepartement in dezelfde periode gestegen van € 7,3 mln. naar € 23,3 mln.?
Per 1 januari 2011 komt bij DPC het onderdeel «Online» erbij. Dit betreft het beheer van de website www.rijksoverheid.nl, rijksportaal en rijksoverheidvideo (ca. € 7,5 mln). Daarnaast zijn met ingang van 2011 de structurele opdrachten vanuit het jaarprogramma Gemeenschappelijke Communicatie aan DPC gebundeld en de vergoeding voor deze opdrachten ondergebracht in de taakbijdrage van het moederdepartement (ca. € 9 mln). Voorheen werd de vergoeding voor de structurele opdrachten uit het jaarprogramma verantwoord onder «opbrengst overige departementen», deze opbrengst is dan ook met een gelijk bedrag verlaagd. Daarnaast leiden de ingezette bezuinigingen (o.a. terugbrenging van het aantal campagnes) tot een lagere raming van de «opbrengst overige departementen».
9
Wat gebeurt er als de kosten van de baten-lastendienst Dienst Publiek en Communicatie niet volledig worden gedekt door de opbrengsten? Hoe wordt een negatief resultaat gedekt?
Indien de kosten van de baten-lastendienst DPC niet volledig worden gedekt door de opbrengsten ontstaat een negatief resultaat. Een negatief resultaat wordt ten laste gebracht van de exploitatiereserve. Indien de exploitatiereserve hierdoor negatief wordt dan dient bij de eerstvolgende suppletoire wet te worden aangegeven hoe dit zal worden hersteld binnen het lopende begrotingsjaar.
10
Waarom is de norm voor wat betreft de verhouding direct:indirect personeel bij de Dienst Publiek en Communicatie 80:20 terwijl die verhouding in 2009 85:15 was?
De norm voor wat betreft de verhouding direct:indirect personeel bij de DPC is gesteld op 80:20. Deze norm ligt mede ten grondslag aan de raming van de kostendekkendheid van de DPC. In de praktijk zal steeds worden afgeweken van deze norm, hetgeen kan leiden tot een positief dan wel negatief resultaat van DPC.
11
Wat is «tijdig» in de zin «Het Kabinet zal tijdig voor Prinsjesdag de embargoregeling bekendmaken»? Is het ook tijdig als de embargo minder dan een week vóór Prinsjesdag bekend wordt?
In de logistieke planning voor de verspreiding van de Prinsjesdagstukken was het dit jaar noodzakelijk rekening te houden met de mogelijkheid dat de lopende kabinetsformatie zou leiden tot een kabinet dat op Prinsjesdag een eigen begroting zou presenteren en een eigen afweging zou maken over de embargoregeling. Het productie- en distributieproces van de Prinsjesdagstukken is dan ook zo dicht mogelijk op Prinsjesdag georganiseerd.
De keuze voor een embargoregeling is primair een politiek-bestuurlijke afweging van het kabinet. De door de Kamer ingestelde commissie De Wijkerslooth bevestigt dit in haar onderzoeksrapport Publiek Geheim (januari 2010). De commissie doet hierin de aanbeveling de verspreiding van de Prinsjesdagstukken vorm te geven door een kort embargo en dit in te laten gaan op de dinsdag van Prinsjesdag vanaf 6.00 uur, waarbij de betreffende stukken (in ieder geval de Miljoenennota, de MEV, de begrotingen en het Belastingplan) onder heldere geheimhoudingsvoorwaarden beschikbaar worden gesteld aan zowel Kamerleden als de pers. Gelet op zijn demissionaire status en de lopende kabinetsformatie was het kabinet dit jaar gehouden in zijn overwegingen over de embargoregeling tevens nadrukkelijk rekening te houden met de besluitvorming van de Staten-Generaal omtrent Prinsjesdag en de planning van de algemene politieke beschouwingen. De Tweede Kamer heeft op 15 september besloten de algemene politieke beschouwingen te combineren met het debat over de regeringsverklaring van een nieuw kabinet. Het kabinet heeft vervolgens op 16 september 2010 in de embargoregeling bekendgemaakt.