Vastgesteld 8 oktober 2010
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie,
De Krom
De waarnemend griffier van de commissie,
Hendrickx
1
Kan uiteengezet worden, gezien het Belastingplan 2011 (MvT blz. 10) dat meldt dat vrijstelling schenkingsbelasting Koninklijk Huis in de Successiewetgeving 1956 gaat worden beperkt, wat precies verstaan wordt onder: «... de wijziging houdt in dat de vrijstelling wordt beperkt tot schenkingen die door de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis krachtens de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis worden gedaan uit hoofde van hun functie en hoedanigheid»? Is schenking door deze expliciet genoemde leden volledig vrijgesteld of deels (niet-privédeel) vrijgesteld van schenkingsbelasting? Aan wie is schenking door deze leden precies deels of volledig vrijgesteld en hoe verhoudt dit zich tot art. 33 van de Successiewet voor en na deze wetswijziging?
De oorspronkelijke vrijstelling is al direct bij de invoering van het schenkingsrecht (in 1917) in de wet opgenomen en heeft als achtergrond te voorkomen dat bij een schenking door de Koning aan burgers belasting zou moeten worden betaald. Deze vrijstelling is zo ruim geformuleerd dat zij ook zou kunnen gelden bij schenkingen door (andere) leden van het Koninklijk Huis. Daarom wordt nu in de wet vastgelegd dat alleen schenkingen door de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis krachtens de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis uit hoofde van hun functie en hoedanigheid worden vrijgesteld. Het betreft een codificatie van de bestaande praktijk die op initiatief van het Koninklijk Huis sinds 1992 wordt gehanteerd.
Alle overige schenkingen vallen onder de reguliere schenkingbelasting. Behalve verkrijgingingen van een lid van het Koninklijk Huis, krachtens erfrecht of door schenking, aan de Koning en de vermoedelijk opvolger van de Koning. De Koning en de vermoedelijke opvolger van de Koning zijn op grond van artikel 40, lid 2 van de Grondwet vrijgesteld van de rechten van successie, overgang en schenking.
2
Hoe verhoudt het in vraag 1 aan de orde gestelde zich tot hetgeen geregeld is in art. 40 GW waarin is geregeld dat de Koning en de vermoedelijke opvolger van de Koning vrijgesteld zijn van de rechten van schenking, successie en overgang over hetgeen zij krachtens erfrecht of door schenking verkrijgen van een lid van het Koninklijk Huis?
Zie antwoord op vraag 1.
3
Is het mogelijk op een rij te zetten, gegeven de informatie hierover op de website van het Koninklijk Huis onder het kopje «Betaalt de Koningin belasting?», voor welke belastingen de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis nog meer vrijstellingen van belastingen als BPM, omzetbelasting, accijnzen en verbruiksbelastingen kennen en of dit alleen functiegerelateerde vrijstellingen betreft of ook privé gerelateerde vrijstellingen?
De leden van het Koninklijk Huis die in Nederland belastingplichtig zijn, betalen de belastingen die ook voor andere burgers van toepassing zijn. Behoudens enkele hier na te noemen specifieke fiscale vrijstellingen in wet- en regelgeving, betalen de leden van het Koninklijk Huis dus gewoon loon- en inkomsten belasting, BTW, etc. tot hondenbelasting toe.
De Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning en de Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap (en hun echtgenoten) betalen op grond van artikel 40, lid 2van de Grondwet geen loon- of inkomstenbelasting over de uitkeringen die zij vanwege het Rijk ontvangen. Over de overige inkomsten betalen zij normaal loon- en inkomstenbelasting. Ook worden op grond van ditzelfde artikel ten aanzien van deze leden van het Koninklijk Huis de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie niet meegenomen bij de berekening van de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing.
Verder geldt op grond van artikel 13 van de Wet BPM juncto artikel 38, eerste lid, van de Wegenverkeerswet een vrijstelling van de belasting op personenauto´s en motorrijwielen voor AA-kentekens; bijzondere kentekens die kunnen worden verstrekt aan leden van het Koninklijk Huis. In tegenstelling tot de auto’s die voor dienstdoeleinden worden gebruikt, zijn alle privé-auto’s van de leden van de Koninklijke Familie onderworpen aan de BPM.
Voorts kan nog worden vermeld dat er op douaneterrein enkele vrijstellingen zijn die kunnen gelden voor leden van het Koninklijk Huis. Deze vrijstellingen zijn opgenomen in een Europese communautaire verordening (Verordening 918/83) en gelden derhalve ook voor andere EU-lidstaten. Het gaat om vrijstelling van rechten bij invoer betreffende:
a) geschenken, ontvangen in het kader van internationale betrekkingen; en
b) giften aangeboden aan regerende vorsten en staatshoofden.
De vrijstellingen van rechten bij invoer zijn van overeenkomstige toepassing op de omzetbelasting (a en b) en de accijnzen en de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten (alleen de onder b genoemde vrijstelling).
Tot slot wordt voor de vrijstellingen van de rechten van schenking, successie en overgang verwezen naar het antwoord op vraag 1.
4
Kan aangegeven worden hoe en waarop de besparing van 800 000 euro, vanaf 2010 tot en met 2014, op de vergoeding voor de paleizen wordt gerealiseerd?
De meerjarencijfers voor 2010 en later die bij het opstellen van de begroting 2010 van de Koning vanuit de begroting van WWI zijn overgeboekt naar de begroting van de Koning waren ten opzicht van de raming voor 2009 met 800 000 euro verlaagd. Hiermee is als het ware het bedrag dat beschikbaar is voor de vergoeding van de kosten van klein onderhoud en dagelijks gebruik voor de paleizen verlaagd.
5
Kan toegelicht worden op welke activiteiten bespaard wordt met betrekking tot AZ/RVD in de jaren 2011 t/m 2014? Kan eveneens aangegeven worden of en zo ja, welke effecten dit zal hebben?
De RVD levert 2,0 fte in op het gebied van de communicatie over het Koninklijk Huis. Hierdoor zal er sprake zijn van versobering van de inzet van de RVD bij de begeleiding van de publieke optredens van leden van het Koninklijk Huis.
6
Is het mogelijk om uit te splitsen welke overige bijstellingen hebben plaatsgevonden sinds de begroting 2010 en wat die extra uitgaven betreffen van 2010 t/m 2014?
De overige bijstellingen betreffen in 2010 de bijstelling van de raming voor het Kabinet der Koningin zoals deze is opgenomen in de begroting van Algemene Zaken 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 III, nr. 2, blz. 16) en voor de jaren 2011 en later betreft het de uitkering van de prijsbijstelling voor alle artikelen van de begroting.
7
Is er verschil tussen de wijze waarop de loon- en prijsontwikkeling voor leden van het Koninklijk Huis wordt doorberekend en voor rijksambtenaren? Zo ja, waaruit bestaat dat verschil en waarom bestaat dat verschil?
De wijze van indexatie van de grondwettelijk uitkeringen is vastgelegd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis.
De uitkering bestaat uit een A-component, die het inkomstbestanddeel vormt. De aanpassing van dit inkomen volgt de netto bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en die is weer 100% gekoppeld aan de CAO van de sector Rijk.
Daarnaast is er een B-component, die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. De personele uitgaven hebben betrekking op de personeelsleden, die hun instructie rechtstreeks van de Koning of van (de echtgenote van) de vermoedelijke opvolger van de Koning ontvangen en/of in de onmiddellijke omgeving van hen verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt. De ene helft van deze uitgaven is gekoppeld aan de CAO van de sector Rijk en de andere helft aan de consumptieprijsindex.
8
Op welke begroting en bij welk artikel worden de gebruikskosten met betrekking tot het rijtuigenpark verantwoord? Hoe groot zijn die uitgaven?
De uitgaven die samenhangen met het rijtuigenpark (auto’s, paarden en rijtuigen) maken volledig deel uit van de materiële uitgaven van de Dienst van het Koninklijk Huis zoals deze zijn opgenomen binnen de begroting van de Koning. De uitgaven worden geraamd op circa 1,6 miljoen euro voor 2011.
9
Op welke begroting en bij welk artikel worden de uitgaven voor de instandhouding van de paleizen verantwoord? Hoe groot zijn die uitgaven?
Op de begroting voor Wonen, Wijken en Integratie worden binnen artikel 6 (Rijkshuisvesting) de huisvestingskosten paleizen verantwoord. Het bedrag dat hiervoor is geraamd, bedraagt € 9,4 miljoen voor 2011 en latere jaren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 XVIII, nr. 2, blz. 71).
Het verantwoorden van deze uitgaven op de begroting voor WWI is overeenkomstig de brief van de minister-president over de nieuwe opzet van begroting I van de Rijksbegroting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 I, nr. 5), gebaseerd op de aanbevelingen van de Stuurgroep herziening stelsel kosten Koninklijk Huis. Daar is aangegeven dat de uitgaven voor het in stand houden van paleizen naar hun aard vergelijkbaar zijn met huisvestingsuitgaven voor monumenten met een erfgoedfunctie en monumentale panden in het bezit van het Rijk waarin organen van de Staat en delen van de rijksoverheid gehuisvest zijn, zoals het gebruik van het Binnenhof en andere panden in het centrum van Den Haag door de Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel en het ministerie van Algemene Zaken.
10
Geldt de taakstelling van 1,5% voor 2012 en volgende op personeel en materieel, die wordt genoemd op blz. 11 van de Bijlage Miljoenennota (de posten Algemeen en Nominaal worden aangepast als gevolg van de taakstelling Rijksdienst), eveneens voor respectievelijk de personele en materiële kosten, de zogenaamde B-component, van artikel 1, artikel 2 en artikel 3 van de begroting De Koning in 2012 en volgende? Zo nee, waarom niet?
Zoals op blz. 11 van de Bijlage Miljoenennota is vermeld, heeft de 1,5% taakstelling betrekking op alle departementen inclusief agentschappen en uitvoerende ZBO’s. Hij is derhalve niet van toepassing op de begroting van de Koning.