Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Dit wetsvoorstel voorziet in de hernieuwde invoering van koppelingen tussen de onteigeningsprocedure en procedures zoals geregeld in de Spoedwet wegverbreding, de Tracéwet, de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de toezegging die door de minister-president, de minister van Algemene Zaken, is gedaan in het kader van de behandeling van de Crisis- en herstelwet in de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken I 2009/10, 23 127, H). Hiermee wordt bereikt dat koppelingen tussen procedures, zoals deze waren geregeld vóór de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet, opnieuw wettelijk worden verankerd.

Onteigeningsbesluiten hangen doorgaans samen met planologische besluiten. Vóór de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet waren in de bovengenoemde wetten koppelingen neergelegd tussen de in de onteigeningswet geregelde onteigeningsprocedure en in deze wetten geregelde planologische procedures. Deze koppelingen hadden tot gevolg dat bepaalde stappen in de onteigeningsprocedure pas gezet konden worden nadat een bepaalde stap in de planologische procedure was bereikt. De wijze van koppeling was niet in alle betrokken wetten geheel gelijk geregeld. In de basis kwam het er telkens op neer dat het dagvaarden van onteigende partijen voor de rechter in het kader van de civielrechtelijke fase van de onteigeningsprocedure pas mogelijk was nadat het planologische besluit was vastgesteld. Onder «vastgesteld» dient in dit verband kort gezegd te worden verstaan dat het bevoegde bestuursorgaan het planologisch besluit had genomen. De eigendomsoverdracht, die plaatsvindt door het inschrijven van het onteigeningsvonnis in de openbare registers, kon in het geval van procedures op grond van de Spoedwet wegverbreding en de Tracéwet niet eerder plaatsvinden dan nadat het planologisch besluit onherroepelijk was geworden. In geval van procedures op grond van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening kon de onteigening niet eerder door de rechtbank worden uitgesproken dan nadat het planologisch besluit onherroepelijk was geworden. Onder «onherroepelijk» moet in dit verband worden verstaan dat tegen het besluit geen rechtsmiddelen meer open staan.

Met de Crisis- en herstelwet zijn de voornoemde koppelingen geschrapt. Hiermee werd beoogd versnelling te bereiken in de onteigeningsprocedure. Onteigeningen zouden sneller gerealiseerd kunnen worden door de mogelijkheid te bieden dat de eigendom al overgaat voordat het planologisch besluit onherroepelijk is. Vertragingen in het planlogische spoor zouden geen invloed meer hebben op de duur van de onteigeningsprocedure. Met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet op 31 maart 2010 werden de onteigeningsprocedures en planologische procedures wettelijk ontkoppeld. Het betreft hierbij uitsluitend een extra faciliteit voor onteigenende partijen. Met het schrappen van de koppelingen is het ontkoppelen van procedures geen wettelijke verplichting geworden. Aan partijen wordt geheel de ruimte gelaten om in de praktijk koppelingen tussen procedures te blijven toepassen.

Tijdens de behandeling van de Crisis- en herstelwet in de Eerste Kamer is gebleken van overwegende bezwaren tegen de ontkoppeling van procedures. Deze bezwaren richtten zich met name tegen het feit dat door de ontkoppeling de mogelijkheid bestaat dat eigendomsovergang al kan plaatsvinden voordat de noodzaak tot onteigening definitief is komen vast te staan. Voorts werd als bezwaar gezien dat onteigende partijen in geval van ontkoppeling zich genoodzaakt zouden zien om vaker beroep in cassatie bij de Hoge Raad in te stellen tegen een voorgenomen onteigening, om daarmee de eigendomsovergang zo lang mogelijk te voorkomen. Dit zou onder meer kunnen leiden tot verlenging van de duur van de onteigeningsprocedure in plaats van versnelling.

Om aan de genoemde bezwaren tegemoet te komen, heeft het kabinet bij eerdergenoemde brief van 4 maart 2010 aan de Eerste Kamer de toezegging gedaan om bij afzonderlijke wetswijziging de koppelingen tussen de onteigeningsprocedure en de planologische procedures, zoals deze bestonden vóór de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet, opnieuw in te voeren. Met dit wetsvoorstel wordt aan deze toezegging uitvoering gegeven. In de periode tot aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen de in het verleden bestaande en opnieuw in te voeren koppelingen in de praktijk worden gehandhaafd door het stellen van voorwaarden in alle koninklijke besluiten tot onteigening. Zoals hierboven al is aangegeven, laat de wet – ook na invoering van de Crisis- en herstelwet – hiertoe de ruimte. Het effect hiervan is dat de vóór de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet bestaande situatie op dit onderdeel blijft voortbestaan. Hierdoor hoeft met dit wetsvoorstel ook niet te worden voorzien in een regeling van overgangsrechtelijke aard. Voor zover in andere (reguliere) onteigeningsprocedures waarvoor geen wettelijke koppelingen hebben gegolden, maar deze – waar het gaat om Titel IV-onteigeningen – wel in koninklijke besluiten tot onteigening zijn vastgelegd, zullen deze koppelingen ook in de toekomst in de koninklijke besluiten worden opgenomen. Er treden derhalve in de praktijk geen wijzigingen op ten opzichte van de situatie vóór de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet.

De met dit wetsvoorstel opnieuw in te voeren koppelingen in de Spoedwet wegverbreding, Tracéwet, Waterwet en Wet op de ruimtelijke ordening zijn tekstueel gelijkluidend aan de met de Crisis- en herstelwet geschrapte bepalingen. Wijziging van de onteigeningswet is niet noodzakelijk, aangezien de in het verleden bestaande koppelingen geheel voortvloeiden uit voornoemde wetten.

Artikel V regelt de samenloop met een, op het moment van indienen van dit wetsvoorstel, andere bij de Staten-Generaal aanhangige wijziging van de Tracéwet. De samenloop kan niet beoogde gevolgen hebben voor de nummering van de artikelen in de Tracéwet. Door middel van deze samenloopbepaling worden die gevolgen voorkomen.

Dit wetsvoorstel wordt mede voorgedragen door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Verkeer en Waterstaat.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin