Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2012
U hebt mij in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Kamerstukken 32 477) op 3 april jl. gevraagd om een reactie op het nader gewijzigd amendement-Omtzigt (CDA) c.s.1
Tegen een aantal onderdelen van het amendement heb ik fundamentele bezwaren (de punten 1 tot en met 4 in deze brief). Deels omdat deze haaks staan op het centrale uitgangspunt van het wetsvoorstel en de huidige markt- en overheidbepalingen, het gelijke speelveld; deels omdat zij zich niet verhouden met de bestaande regelgeving. De strijdigheid tussen het amendement en het uitgangspunt van het gelijke speelveld vind ik opmerkelijk, omdat in hun inbreng voor het verslag veel fracties dat uitgangspunt onderschrijven en hebben laten weten concurrentievoordeel voor aan bedrijfstakpensioenfondsen gelieerde financiële marktpartijen te willen voorkomen.
Over de andere onderdelen zou ik het oordeel aan de Kamer willen laten (5 tot en met 7). Sommige hiervan zie ik als een verbetering van het wetsvoorstel.
Omdat sprake is van één integraal amendement en gezien de fundamentele bezwaren op vier onderdelen, ontraad ik de Kamer het amendement ten stelligste.
Hieronder licht ik mijn standpunt op de verschillende onderdelen van het amendement toe.
Het schrappen van de categorie «werkgevers» betekent een enorm risico op een ongelijk speelveld. Pensioenuitvoeringsbedrijven die de regeling van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitvoeren, kunnen dan het gegevensbestand van werkgevers waarover ze beschikken vanwege de uitvoering van de verplichte regeling, gebruiken voor het doen van commerciële aanbiedingen aan de werkgever. Ook kunnen zij het werkgeversbestand doorsturen aan gelieerde verzekeraars, die daarmee een voordelige positie hebben op de consumentenmarkt ten opzichte van andere financiële marktpartijen. Dit betekent een risico op het weglekken van het werkgeversbestand van een bedrijfstakpensioenfonds naar aan dat fonds gelieerde commerciële partijen. Andere commerciële marktpartijen beschikken niet over het werkgeversbestand van het bedrijfstakpensioenfonds en worden daardoor op achterstand gezet.
Daarnaast kan het pensioenuitvoeringsbedrijf via de werkgever commerciële informatie aan werknemers sturen, zonder dat werknemers daarvoor een machtiging hebben gegeven. Bovendien kunnen zo de bepalingen die gelden voor de informatieverstrekking aan werknemers, worden omzeild.
Bovenstaande bezwaren zijn juist de reden waarom het wetsvoorstel de categorie «werkgevers» toevoegt aan de bestaande regelgeving. Dit voorkomt dat via het werkgeversbestand van het verplicht bedrijfstakpensioenfonds commerciële informatie bij deelnemers terecht komt. Dergelijke informatie mag alleen bij deelnemers terecht komen nadat zij het bedrijfstakpensioenfonds hebben gemachtigd om hun gegevens door te geven aan een derde, dan wel omdat een financiële marktpartij een gegevensbestand verkrijgt via bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel (wat nu en ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel is toegestaan). Voor die twee wegen geldt een gelijk speelveld: alle financiële marktpartijen kunnen vragen om een machtiging, en zij hebben gelijke toegang tot werkgeversbestanden van bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel.
Dit onderdeel van het amendement geeft pensioenuitvoeringsbedrijven die de pensioenregeling van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitvoeren een voordeel boven commerciële partijen die dat niet doen. Dat past niet bij het uitgangspunt van het gelijke speelveld dat een concurrentievoordeel moet worden voorkomen voor partijen die een verplichtgestelde regeling uitvoeren. Het risico bestaat namelijk dat deelnemers het pensioenuitvoeringsbedrijf en het pensioenfonds met elkaar gaan associëren. Het pensioenuitvoeringsbedrijf kan daarvan voordeel hebben, als het deelnemers vervolgens benadert met financiële producten.
Een tweede argument tegen dit onderdeel, is dat het de transparantie naar de deelnemer – wat het doel is van het amendement – niet ten goede komt. Het kan zelfs verwarrend werken. Deelnemers hebben namelijk met het fonds een relatie. Als bijvoorbeeld deelnemers klachten hebben over de uitvoering van de fondsregeling, kunnen zij wel het pensioenuitvoeringsbedrijf daarover benaderen, maar alleen het fonds kan die klacht aan de orde stellen in de uitvoeringsrelatie met het pensioenuitvoeringsbedrijf. Het amendement kan er toe leiden dat een deelnemer niet weet met wie hij een relatie heeft: het pensioenfonds of het pensioenuitvoeringsbedrijf.
Een voorbeeld ter illustratie: als een bedrijf de salarisadministratie extern heeft uitbesteed en een werknemer heeft een klacht over die administratie of een vraag over zijn loonstrookje, dan is het logisch dat de werknemer met de eigen werkgever of met de afdeling personeelszaken van het eigen bedrijf contact legt, en niet met de externe salarisadministrateur. Met die laatste heeft de werknemer geen relatie.
Transparantie richting deelnemers over de naam van het pensioenuitvoeringsbedrijf gaat niet samen met het uitgangspunt van een gelijk speelveld. Als bovendien de transparantie niet wordt gediend, zoals ik hierboven heb toegelicht, zie ik alleen maar bezwaren tegen dit onderdeel.
Dit onderdeel is in strijd met artikel 116, eerste lid, van de Pensioenwet. Dat artikel bepaalt dat pensioenfondsen zich alleen met pensioen bezig mogen houden. Het verstrekken van informatie over andere sociale fondsen, waaronder opleidings- of scholingsfondsen, hoort daar niet bij. Dit punt speelt des te sterker omdat het vermelde artikel implementatiewetgeving betreft van artikel 7 van de Europese pensioenrichtlijn 2003/41/EG. Artikel 116, eerste lid, van de Pensioenwet is gebaseerd op de richtlijn en sluit daar qua formulering naadloos op aan.
Ten tijde van de implementatie van de richtlijn heeft de toenmalige staatssecretaris van SZW zich op het standpunt gesteld dat het bedrijfstakpensioenfondsen niet wordt toegestaan om activiteiten te verrichten die niet met pensioen te maken hebben, ook als die in het belang van deelnemers zijn2. Ik onderschrijf die lijn nog steeds.
Ook dit onderdeel van het amendement verhoudt zich niet met artikel 116, eerste lid, van de Pensioenwet. Het verstrekken van de eigen gegevens van het bedrijfstakpensioenfonds aan derden is geen activiteit die te maken heeft met pensioen of daaraan verbonden werkzaamheden. Hoewel ik op zich zie dat dit onderdeel bij zou kunnen dragen aan administratief gemak voor werkgevers en werknemers, zie ik in artikel 116 van de Pensioenwet en in de eerder vermelde Europese richtlijn die daaraan ten grondslag ligt, geen ruimte om verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen andere dan pensioenactiviteiten toe te staan.
Dit onderdeel kan bijdragen aan het gelijke speelveld tussen financiële marktpartijen. Voor alle financiële marktpartijen is dan inzichtelijk welke voorwaarden er gelden voor adverteren bij een specifiek bedrijfstakpensioenfonds.
Dit onderdeel kan een toegevoegde waarde zijn voor het wetsvoorstel, omdat bijvoorbeeld niet gemeld mag worden gewekt dat een specifiek product «het beste» aansluit bij de fondsregeling. Een dergelijke melding zou een hoger associatiegevaar inhouden.
Omdat deze bepaling voor alle financiële marktpartijen geldt, kan deze bijdragen aan het gelijke speelveld.
Ik zie dit als een verbetering van het wetsvoorstel.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp