Vastgesteld 8 september 2010
De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Doel, aanleiding en vormgeving van het privatiseringsverbod
De leden van de VVD-fractie gaan akkoord met deze wijziging gezien de huidige noodzaak van reparatie, hoewel dit de wens van de deze leden onmogelijk maakt om bijvoorbeeld pensioenfondsen of andere partijen de mogelijkheid te geven om minderheidsaandeelhouder te worden. De noodzaak het absoluut karakter van het privatiseringsverbod boven twijfel te verheffen laten deze leden echter prevaleren.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen van het wetvoorstel en hebben geen nadere vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belastingstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden vernemen van de regering graag de bevestiging dat het verankeren van het privatiseringsverbod op het niveau van een wet in formele zin de zekerheid brengt dat de aandelen in de netbeheerders, en het eigendom van de netten die direct of indirect in handen van de Nederlandse overheid zijn, niet buiten de overheid kunnen worden gebracht.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met het verankeren op het niveau van wet in formele zin van het verbod tot privatisering van netten en netbeheerders. Zij onderschrijven de wenselijkheid dat de gas- en elektriciteitsnetten in publieke handen blijven. Deze leden waren en zijn nog steeds van mening dat het zelfs de voorkeur zou verdienen dat geïntegreerde publieke energiebedrijven een flink deel van de energiemarkt blijven bedienen en niet gedwongen worden om hun netbeheerder af te splitsen.
De directe aanleiding voor het wetsvoorstel is de uitspraak van het Gerechtshof van Den Haag over de rechtszaken van Delta, Eneco en Essent tegen de Nederlandse Staat inzake het splitsingsgebod van netbeheerders en het productie- en leveringsbedrijf (PLB). Bij Essent is inmiddels de splitsing afgerond en het PLB geprivatiseerd. Delta en Eneco zijn echter nog steeds geïntegreerde publieke bedrijven, zij het dat de netbeheerder in een aparte juridische entiteit is ondergebracht. Deze leden zijn van mening dat, ook in de geliberaliseerde marktstructuur, de aanwezigheid van publieke bedrijven meerwaarde heeft. Uiteraard is daarbij het fenomeen van kruissubsidiëring vanuit het netbedrijf ongewenst, maar dat kan ook voorkomen worden door een goede administratieve scheiding tussen de netbeheerder en PLB. Kunnen Delta en Eneco, zo vragen deze leden, als geïntegreerd energiebedrijf behouden blijven tot tenminste het moment waarop de uitspraak in cassatie wordt gedaan in bovengenoemde geschillen? Of wijzigt het voorliggende wetsvoorstel op dit punt iets aan hun positie?
De leden van de SP-fractie zijn verder van mening dat de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag inzake het in de wet verankeren van wezenlijke uitgangspunten een breder karakter heeft dan de concrete casus rond de Elektriciteitswet en Gaswet. Ook bij andere wetgeving, bijvoorbeeld de Warmtewet, is een deel van de kaderstelling niet in de wet opgenomen, maar in lagere regelgeving. Onderschrijft de regering deze analyse en zo ja, wat voor conclusies verbindt zij daaraan?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar aanleiding van het voornemen van de regering om in cassatie te gaan tegen de uitspraak van het Gerechtshof inzake het groepsverbod of daar reeds nadere informatie over kan worden gegeven. Wat is de stand van zaken? Heeft de cassatiezitting reeds plaatsgevonden en zo nee, wanneer verwacht de regering dat deze plaats zal vinden?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voorstel om het verbod tot privatisering van netten en netbeheerders wettelijk te verankeren. Zij stemmen vanuit het oogpunt van publiek belang in met het wettelijk verankeren van het verbod op privatisering van netten en netbeheerders, maar menen wel dat de in 2006 gekozen dwang tot splitsing een onverstandig en te vroegtijdig besluit was. Zij hebben enkele vragen met betrekking tot de gevolgen van de gedwongen splitsing en de gevolgen van de recente uitspraak van het Gerechtshof.
Deze leden zien als kern van de uitspraak van het Gerechtshof dat de overheid geen verplichting tot splitsing had mogen geven, omdat de splitsingswet in strijd is met het Europees rechtelijk vrij verkeer van kapitaal. Acht de regering gedwongen splitsing nog steeds noodzakelijk om de voorzieningszekerheid op peil te houden? Waarom acht de regering de mogelijkheid van vrijwillige splitsing ontoereikend om aan deze eis te voldoen, in het oog houdend dat Europese regelgeving geen gedwongen splitsing meer vereist? Waarom acht de regering voorliggend verbod op privatisering van netten als onvoldoende om aan de eis van voorzieningszekerheid te voldoen?
De aan het woord zijnde leden vragen voorts naar de consequenties van de uitspraak van het Gerechtshof dat bedrijven niet meer te hoeven voldoen aan de eis om in 2011 productie en netbeheer gesplitst te hebben. Welke gevolgen treden op door het afwijzen van het groepsverbod voor al gesplitste bedrijven en welke gevolgen treden op voor nog geïntegreerde bedrijven? Welke gevolgen treden op voor de Staat?
Bovendien, zo vervolgen de leden van de fractie van de ChristenUnie, heeft Nederland te vroegtijdig besloten tot het groepsverbod, aangezien de rest van de Europese lidstaten nog niet over is gegaan tot het groepsverbod en daartoe ook niet meer gedwongen wordt. Is de regering van mening dat het groepsverbod te vroeg van kracht is geworden in Nederland ten opzichte van andere lidstaten? Heeft het te vroeg verankeren van het groepsverbod tot schade voor Nederlandse bedrijven of de Staat geleid?
Deze leden vragen tot slot naar de inschatting van financiële schade en risico’s van gedwongen splitsing voor energiebedrijven, voorafgaand aan het aannemen van de splitsingswet. Welke in de rechterlijke uitspraak genoemde risico’s en financiële gevolgen zijn als gevolg van deze wet opgetreden voor Nederlandse energiebedrijven? Op welke manier zijn deze risico’s en negatieve financiële gevolgen van het groepsverbod ingeschat in 2006? Zijn de negatieve gevolgen destijds voldoende ingeschat? Zo ja, op welke manier?
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Van der Ham
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Franke