Vastgesteld 7 oktober 2010
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | blz. |
1. Algemeen | 1 |
2. Inhoud wetsvoorstel | 2 |
3. Administratieve en bestuurlijke lasten | 3 |
4. Commentaren op het wijzigingsvoorstel | 3 |
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij ondersteunen het doel van de wetswijziging om lastendruk voor zowel bedrijven als overheden te verlagen en de huidige praktijk te legaliseren.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Een vermindering van de administratieve lasten voor ondernemers en overheden, zonder dat dit nadelige milieugevolgen heeft, kan zoals gebruikelijk op de steun van de leden van de CDA-fractie rekenen. Wel vragen deze leden zich ernstig af of de mogelijkheden voor vereenvoudiging van regelgeving volledig zijn benut. Een hoge inzet is in hun ogen nodig om uit de regelcrisis waarin ons land verkeert te komen. Deze leden verzoeken de regering uiteen te zetten welke uitbreidingen van het voorstel nog mogelijk zouden zijn, deze zaken in het voorstel te verwerken en indien dat op onderdelen niet gebeurt te beargumenteren waarom hiervoor niet gekozen wordt.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Het ligt voor de hand dat gekeken wordt naar de een meldingsregime dat recht doet aan bescherming van het milieu maar ook werkbaar blijft voor bedrijven en burgers. De leden van de SP-fractie zijn er dan ook voor om alle overbodige regels op te heffen. Zij zijn in dat licht dan ook geen voorstander van willekeur en concurrentie tussen bevoegde gezagen op milieuregelgeving en lastendruk.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie constateren dat deze wetswijziging de mogelijkheid zal bieden om via een vergunning of een maatwerkvoorschrift apart maatwerk te verzorgen voor instellingen die nu ieder incident, ook incidenten die geen enkele gevolgen hebben voor het milieu buiten de instelling, moeten melden. Hoe zal deze vergunningverlening in zijn werk gaan? Hoe zal dit maatwerk in de praktijk vorm krijgen? Zal het in overleg gebeuren met de instellingen waarvoor het maatwerk wordt gemaakt?
Tevens vragen de leden zich af hoe conflicten over vergunningverlening in deze beslecht zullen worden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er een nationale kop zit op de Europese meldingsplichten. De memorie van toelichting vermeldt dat dit wenselijk is met het oog op een goede handhaving en vanuit preventief oogpunt. Deze uitleg komt deze leden te summier voor. Zij verzoeken de regering dan ook helder en uitgesplitst naar soorten verplichtingen en categorieën uiteen te zetten waar verder wordt gegaan dan de Europese regelgeving voorschrijft, voorzien van een argumentatie hiervoor. De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat het uitgangspunt van het regeringsbeleid dat niet wordt afgeweken van Europese verplichtingen slechts ruimte biedt voor uitzonderlijke, overtuigend gemotiveerde afwijkingen. Zij verzoeken de regering derhalve de nationale koppen in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer door middel van dit voorstel te verwijderen en indien dat op onderdelen niet gebeurt te beargumenteren waarom hiervoor niet gekozen wordt.
De leden van de CDA-fractie hechten aan bondige en heldere wetgeving, die door zijn eenvoud goed te hanteren is voor zowel burgers als voor het bevoegd gezag. De meldingsplicht voor ongewone voorvallen, een eenvoudige maar door jurisprudentie uitgedijde verplichting, wordt nu om begrijpelijke redenen aangepast, wat de steun van de leden van de CDA-fractie heeft. Deze aanpassing lijkt echter en passant tot ernstige complicering van de wetgeving te leiden. Er worden immers verschillende soorten uitzonderingsmogelijkheden voorgesteld, voor vergunningplichtige inrichtingen enerzijds, en voor niet-vergunningplichtige inrichtingen anderzijds. Voor de eerste categorie kunnen bij elke afzonderlijke vergunning uitzonderingsbepalingen worden vastgesteld. Voor de tweede categorie kunnen ook uitzonderingen van de meldingsplicht worden toegestaan. Op grond waarvan en hoe dat laatste mogelijk is, blijkt echter onvoldoende uit de memorie van toelichting, aangezien de noodzakelijke aanpassing van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende handreiking nog niet beschikbaar zijn. De leden van de CDA-fractie hopen dat de regering deze zorg kan wegnemen.
Kan de regering tot slot uiteenzetten waarom niet gekozen is voor een algemene uitzondering, zoals het uitzonderen van niet-ernstige voorvallen? Zo’n algemene bepaling kan door jurisprudentie immers langzaam ingevuld worden, zonder dat er meteen handleidingen en circulaires nodig zijn.
De leden van de SP-fractie vragen zich af of de regering onderkent dat centrale regels over wat nog wel en wat niet meer gemeld hoeft te worden de eenduidigheid van wet en regelgeving in Nederland ten goede komt. Onderkent zij ook dat de willekeur die onderlinge verschillen tussen gemeenten en provincies die nu al in de wetgeving besloten liggen tot veel onbegrip leiden bij burgers en bedrijven. Zeker voor die bedrijven die in verschillende gemeenten en provincies vestigingen hebben. Zo ja, Waarom kiest de regering er dan toch in dit wijzigingsvoorstel voor om die centrale regie niet te pakken?
Het vaststellen van meldingsplicht en het moment van melding wordt neergelegd bij het bevoegd gezag. Dit geeft het bevoegd gezag een grote verantwoordelijkheid voor de bescherming van volksgezondheid, natuur en milieu. Aan de andere kant is het voor het bevoegd gezag ook een mogelijkheid om zich te profileren als ideale vestigingsplaats door te concurreren op lage administratieve lasten en minder aandacht te hebben voor de invloed van het bedrijf op volksgezondheid, natuur en milieu. De leden van de SP-fractie horen graag van de regering op welke wijze er in voorzien wordt om dit te voorkomen. Hoe en hoe vaak vindt er tweedelijns controle hierop plaats?
Bij het door de regering afwijzen van het tweede voorstel voor centrale deregulering van de DCMR vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering of zij werkelijk geen mogelijkheid ziet om in overleg met deskundigen van DCMR op Rijksniveau enkele categorieën aan te wijzen voor uitzondering. Dit zou naar de indruk van deze leden immers kunnen voorkomen dat gemeenten zich bij tienduizenden vergunningen steeds moeten afvragen, op basis van een handreiking, of er uitzonderingsbepalingen in de vergunning kunnen worden opgenomen.
De leden van de CDA-fractie lezen op pagina 7 van de memorie van toelichting dat de mogelijkheid dat bepaalde ongewone voorvallen in het geheel niet gemeld hoeven worden is geschrapt na opmerkingen van het Openbaar Ministerie en de Stichting Natuur en Milieu. Hoe zag deze mogelijkheid eruit en waarom is deze geschrapt?
Kan de regering uiteenzetten of zij andere, meer eenvoudige wettelijke mogelijkheden ziet om de meldingsplicht tot een vergelijkbare omvang of nog verder terug te schroeven? De gemeente Groningen, toch geen kleine gemeente, vraagt om begrijpelijke redenen in dezelfde richting. Heeft de regering overleg gehad met kleine gemeenten, zoals de P10, over de vraag hoe zij hierin staan? Zo nee, is de regering bereid dat alsnog met hen op te nemen?
De fungerend voorzitter van de commissie,
Koopmans
De adjunct-griffier van de commissie,
Lemaier