Vastgesteld 20 september 2010
De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | Blz. | |
• | Algemeen | 1 |
• | Kwartaal aangifte BTW | 2 |
• | Milieu-investeringsaftrek voor elektrisch rijden | 2 |
• | Aanpassing tbs-regeling bij gemeenschap van goederen | 4 |
• | Peildatum box 3 in buitenlandsituaties | 5 |
• | Aftrek uitgaven monumentenpand buitenlandse belastingplichtigen | 6 |
• | Verhoging van de aanslaggrens inkomstenbelasting voor 2009 | 6 |
• | Wet op de loonbelasting 1964 | 7 |
• | Uitbreiding begrip economische eigendom voor de overdrachtsbelasting | 7 |
• | Aanpassingen op herziening Successiewet 1956 en aanverwante wetten | 8 |
• | Overig | 9 |
• | Artikelsgewijze toelichting | 9 |
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010). Deze leden zijn verheugd met de mogelijkheid fiscale wetgeving meer verspreid over het jaar te kunnen behandelen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2010. Hierover hebben zij enkele vragen. Alvorens spreken deze leden echter hun grote waardering uit richting de minister van Financiën en zijn ambtenaren dat dit wetsvoorstel al aan het begin van de zomer naar de Tweede Kamer is gestuurd. Hierdoor komt er meer spreiding in de behandeling van de jaarlijkse verschillende fiscale wetsvoorstellen wat het wetgevingsproces ten goede komt.
De leden van de CDA-fractie willen beginnen met een compliment aan het adres van de regering. Genoemde leden vinden het positief dat de regering de kritiek van de Eerste en Tweede Kamer over het wetgevingsproces ter harte heeft genomen en onderhavig wetsvoorstel reeds voor het zomerreces aan de Tweede Kamer heeft verzonden. Dit zal de kwaliteit van het wetgevingsproces ten goede komen.
De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling kennisgenomen van de verschillende wijzigingen voorgesteld in de Fiscale verzamelwet 2010. In het algemeen onderschrijven de leden van de SP- fractie de roep om fiscale wijzigingen door het jaar te laten plaatsvinden om zo het Belastingplan te ontlasten. Nu blijkt dat de behandeling van de Fiscale verzamelwet 2010 toch aardig dicht op het Belastingplan 2011 dreigt plaats te vinden. Tevens is de nota van wijziging in verhouding met het oorspronkelijke wetsvoorstel aan de grote kant. Hoe denkt de regering wat dat laatste punt betreft in het vervolg te verbeteren?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2010. Deze leden hebben hieromtrent nog enkele vragen.
Kwartaal aangifte BTW
Naar aanleiding van de aankondiging dat de mogelijkheid om per kwartaal aangifte voor de BTW te doen in 2011 gehandhaafd blijft, vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of er veel bedrijven zijn die desondanks per maand aangifte blijven doen, bijvoorbeeld doordat zij hun systemen niet eenvoudig of tegen lage kosten kunnen aanpassen. Betekent deze continuering voor het jaar 2011 dat zonder nadere wijziging van regelgeving er in het jaar 2012 weer per maand aangifte gedaan moet worden?
De leden van de CDA-fractie willen stilstaan bij de aankondiging dat de mogelijkheid om per kwartaal aangifte voor de BTW te doen, in 2011 wordt gecontinueerd. Genoemde leden hebben hiervoor reeds eerder aandacht gevraagd en zijn blij met de liquiditeitsimpuls voor het bedrijfsleven en de lagere administratieve lasten. Wel vragen genoemde leden zich af wat precies wordt bedoeld met de mededeling dat «de maatregel wordt gedekt uit middelen die zonder nadere invulling zullen leiden tot meer lastenverzwaring voor werkgevers dan afgesproken in het coalitieakkoord».
Milieu-investeringsaftrek voor elektrisch rijden
In de memorie van toelichting wordt vermeld dat hybridepersonenauto’s met een actieradius van ten minste 50 kilometer op een volle accu in aanmerking komen voor de voorgestelde investeringsaftrek, aldus de leden van de fractie van de VVD. Graag willen deze leden erop wijzen dat er verschillende definities voor elektrische auto’s worden gehanteerd in diverse documenten. Zo wordt in «Plan van Aanpak Elektrisch Rijden» (03-07-09) een definitie gehanteerd waaronder auto’s met een actieradius van 15 tot 50 km vallen, in het «Subsidieprogramma Proeftuinen hybride en elektrisch rijden» (21-09-09) auto’s met een actieradius van ten minste 20 km en in «Voortgang Plan van Aanpak Elektrisch Rijden» (15-07-10) auto’s met een actieradius van 40 tot 60 km. Het lijkt de leden van de VVD-fractie wenselijk een eenduidige definitie te hanteren voor een zogeheten plugin hybride auto. Voorts kan geconstateerd worden dat de definitie die de regering hanteert in de Fiscale Verzamelwet 2010 strenger is dan in de andere genoemde documenten. Kan de regering toelichten wat de redenering is geweest voor deze definitie van elektrische auto’s met een actieradius van 50 kilometer? Door de gehanteerde definitie in de Fiscale verzamelwet 2010 kunnen bepaalde elektrische auto’s met eenzelfde goede CO2- en fijnstofuitstoot per kilometer ongewild buiten de regeling te vallen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering te onderbouwen waarom gekozen is voor een definitie op basis van actieradius in plaats van op milieuperformance.
Kan de regering aangeven hoeveel elektrische auto’s met een actieradius van ten minste 50 kilometer op een volle accu op dit moment onder de milieu-investeringsaftrek vallen, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. Gegeven het feit dat de MIA een gebudgetteerde regeling is, vragen deze leden hoeveel auto’s er gemiddeld per jaar onder kunnen vallen? Wordt tijdig bekend gemaakt wanneer het budget uitgeput dreigt te raken?
Bij nieuwsbericht van 25 februari 2010 is aangekondigd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 elektrische personenauto’s aan te wijzen voor de milieu-investeringsaftrek (MIA), aldus de leden van de fractie van het CDA. Dit wordt nu in de wet vastgelegd door «de aanwijzing van volledig elektrische personenauto’s en zogenoemde plugin hybridepersonenauto’s met een actieradius van ten minste 50 kilometer op een volle accu, op de Milieulijst uit te breiden tot alle personenauto’s die aan dat criterium voldoen», zo lezen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering dit criterium nader onderbouwen en aangeven waarom niet wordt aangegrepen bij CO2 -en fijnstofuitstoot? Voor de MIA is nog ongebruikt budget beschikbaar, zo schrijft de regering. Hoeveel bedraagt dit ongebruikt budget? Valt er al iets te zeggen over de effectiviteit van de maatregel?
De milieulijst wordt uitgebreid met volledig elektrische personenauto's en plugin hybridepersonenauto's met een actieradius van ten minste 50 kilometer, aldus de leden van de fractie van de SP. Waarom is er precies gekozen voor deze grens? Hoeveel auto's voldoen aan deze specifieke voorwaarden? Kan er een lijst worden gegeven met de plugin hybridepersonenauto's met hun bijbehorende actieradius? Wat is de achterliggende reden dat er niet wordt gekeken naar de uitstoot van CO2? Bij het invoeren van dergelijke wijzigingen is het volgens de leden van de SP-fractie ook nodig om in de toekomst meetpunten vast te leggen omtrent het gebruik van de regeling. De technologie gaat namelijk ook verder. Wat is het toekomstpad qua uitstoot? Ten slotte vragen de leden van de fractie van de SP zich af of de regering van mening is dat de verhouding tussen privé en zakelijk «groen» rijden en de fiscale voordelen daaromtrent in evenwicht zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de uitsluiting van personenauto’s voor de milieu-investeringsaftrek niet van toepassing is op kwalificerende elektrische personenauto’s. Welke personenauto’s zouden ook in aanmerking komen voor de MIA, indien de grens gelegd zou worden bij alle nieuwe personenauto’s, die een CO2-emissie hebben van minder dan 50g CO2/km, zo vragen deze leden. En heeft de regering overwogen deze grens te hanteren, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.
Aanpassing tbs-regeling bij gemeenschap van goederen
In de Fiscale verzamelwet 2010 is een zogeheten wijziging van de tbs-regeling aan de orde, aldus de leden van de VVD-fractie. Blijkens de inmiddels grote hoeveelheid jurisprudentie over deze regeling gaat het hier om een conflictgevoelige regeling. De regeling is ook al diverse keren aangepast en gewijzigd. Ook nu wordt weer een wijziging voorgesteld als reactie op een arrest van de Hoge Raad. De leden van de fractie van de VVD hebben waardering voor het feit dat de regering de afgelopen periode inspanningen heeft verricht om enkele scherpe kantjes van de regeling af te halen. Echter, de voorgestelde wijziging van de tbs-regeling roept een aantal vragen op. Deelt de regering de mening van de NOB dat de reparatie leidt tot onnodige complexiteit (zie commentaar van de NOB van 09-09-2010)?
Deze complexiteit van de regeling blijkt ook uit het volgende voorbeeld uit de praktijk: Iemand heeft een woonwinkelpand privé in bezit, welke gedeeltelijk (2/3e) ter beschikking wordt gesteld van zijn BV. Hij overweegt gebruik te maken van de faciliteiten (IB + OVB) om het pand belastingvrij in te brengen in zijn BV. Het pand is niet splitsbaar en de voornoemde faciliteiten vereisen dan een inbreng van het gehele pand. De vraag komt dan op welke boekwaarde op de balans van de vennootschap komt te staan na inbreng van het gehele pand. Men kan denken voor het tbs-deel de boekwaarde plus voor het box 3-deel de waarde in het economisch verkeer. De belastingdienst deed een verrassende mededeling. De kennisgroep van de belastingdienst liet weten dat bij inbreng van een dergelijk pand, waarbij het box 3-deel wordt ingebracht voor de waarde in het economisch verkeer, de IB-faciliteit van toepassing is op het gehele pand, maar de OVB-faciliteit alleen van toepassing is op het tbs-deel.
Belastingadviseurs suggereerden om alleen de economische eigendom van het tbs-deel in te brengen. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2009/2010, 32 128, nr. 20, pagina 25–26) blijkt echter dat dat niet mogelijk is. Dit zorgt ervoor dat de betreffende persoon diep in de buidel moet tasten mocht hij toch nog gebruik willen maken van de faciliteiten. Kan de regering op dit voorbeeld uit de praktijk reageren?
In de brief die Nexia Nederland aan de Kamer heeft gestuurd en waarvan u, zoals we hebben begrepen, een afschrift heeft ontvangen, wordt een alternatieve oplossing voorgesteld voor de tbs-regeling. Hierbij wordt net als in de huidige tbs-regeling de ongelijkheid tussen de heffing en de aftrek van eenzelfde post binnen één economische huishouding – die zou ontstaan zonder bijzondere regeling – opgelost. De oplossing wordt gevonden door de aftrek van de kostenpost in de winstsfeer te beperken, net zoals dat nu al in de wet is geregeld voor een ondernemer die de kosten af wil trekken van het gebruik binnen zijn onderneming van vermogensbestanddelen die tot het privévermogen en dus tot box 3 behoren. Voorgesteld wordt die systematiek ook toe te passen in situaties die nu onder de tbs-regeling vallen. Daarmee wordt de tbs-regeling overbodig. Wat is de mening van de regering over deze oplossing?
In de praktijk vloeien de meeste problemen rond de tbs-regeling voort uit het feit dat de regels van het winstregime van toepassing zijn, waardoor de facto voor de tbs-er een vermogenswinstbelasting van toepassing is, aldus de leden van de fractie van de VVD. Bij de invoering van de Wet IB 2001 is door de toenmalige bewindslieden aangegeven dat een vermogenswinstbelasting als oplossing voor de problemen van de belastingheffing rond inkomsten uit vermogen ongewenst was. De problemen die zij met een dergelijke heffing voorzagen, doen zich nu in de praktijk voor bij de tbs-regeling. Afhankelijk van de situatie wordt de tbs-regeling door de belastingplichtige of juist de fiscus opgezocht of zoveel mogelijk vermeden. In het voorstel van Nexia Nederland is deze vermogenswinstbelasting overbodig, terwijl het eigenlijke probleem – de ongelijkheid tussen het niveau van heffing en aftrek binnen één economische eenheid- wel wordt opgelost. In dit verband verzoeken de leden van de VVD-fractie het voorstel van Nexia Nederland te overwegen en aan te geven of de regering vindt dat de huidige regeling conflictgevoelig is en dat dit met name veroorzaakt wordt door de aspecten van de vermogenswinstbelasting.
In het voorstel van Nexia Nederland wordt ook een overgangsregeling voorgesteld waarbij de claim wordt vastgesteld en bij realisatie in de toekomst wordt afgerekend. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering ook een reactie te geven op deze overgangsregeling.
Deze leden zien dat het aspect van de vermogenswinstbelasting van de huidige tbs-regeling leidt tot opbrengsten, maar ook tot verliesposten voor de schatkist. Deze leden vragen zich af of een selectieve vermogenswinstbelasting van de tbs-regeling niet beter kan worden afgeschaft als er een alternatief voor de oplossing van het eigenlijke probleem is, dat beter past bij de systematiek van de huidige boxenstructuur van de Wet IB 2001. Deze leden vernemen graag de reactie van de regering. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie de regering een indicatie te geven van de eventuele budgettaire gevolgen van de voorgestelde afschaffing van de regeling.
De regering stelt een wetswijziging voor in de tbs-regeling bij gemeenschap van goederen, naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad, aldus de leden van de CDA-fractie. Op deze voorgestelde wetswijziging is wat kritiek verschenen, bijvoorbeeld van de zijde van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). De NOB stelt dat deze aanpassing overbodig is, omdat de huidige wet voldoende waarborgen bevat om misbruik te bestrijden. De NOB heeft op tien punten opmerkingen gemaakt ten aanzien van de aanpassing van de tbs-regeling. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering op deze tien punten – per punt – te reageren. Wat hieruit in ieder geval kan worden geconcludeerd, iets wat deze leden eigenlijk al wisten, is dat de tbs-regeling erg complex is. Daarom verzoeken genoemde leden de regering te reageren op een artikel in NTFR Beschouwingen 2010–24, geschreven door mr. A.J. van Lint, waarin een andere invulling van de tbs-regeling wordt voorgesteld. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een eventuele aanpassing van de tbs-regeling ingrijpend is en in breder verband moet worden bekeken, maar willen de regering toch verzoeken op het in het artikel beschreven alternatief te reageren. En als de regering niets ziet in dit alternatief, vragen de leden van de fractie van het CDA welke mogelijkheden de regering zelf ziet voor een vereenvoudiging van de tbs-regeling.
Peildatum box 3 in buitenlandsituaties
In de memorie van toelichting wordt de invoering van één peildatum (1 januari van het kalenderjaar) in box 3 in buitenlandsituaties voorgesteld, aldus de leden van de VVD-fractie. Per 1 januari 2011 geldt als hoofdregel dat 1 januari van het kalenderjaar als peildatum wordt genomen. Kan voorts niet worden volstaan met een tijdsgelange herrekening zoals ook is opgenomen in de genoemde bepalingen? Kan de regering zich vinden in de mening van de NOB dat de voorgestelde uitzonderingen voor immigratie en emigratie tot complexe bepalingen leiden en overbodig lijken te zijn? De oude Wet op de vermogensbelasting 1968 die ook met één peildatum van 1 januari van het kalenderjaar werkte, kende dergelijke bepalingen niet. Het is niet gebleken dat hieruit bijzondere problemen zijn ontstaan. De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op het verzoek van de NOB om nader toe te lichten waarom voor immigratie en emigratie respectievelijk aanvang en einde van de buitenlandse belastingplicht bijzondere bepalingen noodzakelijk zijn en niet kan worden volstaan met de algemene hoofdregels in box 3.
De regering stelt een aanpassing van de peildatum in box 3 in buitenlandsituaties voor, welke met name is ingegeven door Europeesrechtelijke aspecten, aldus de leden van de fractie van het CDA. Kan de regering dit nader toelichten? Welke Europeesrechtelijke aspecten spelen hier precies een rol? De fractieleden van het CDA vragen zich af of de heffing in box 3 in buitenlandsituaties niet te complex wordt door de voorgestelde aanpassing, hoe denkt de regering hierover? Waarom is het eigenlijk nodig om specifieke regelingen op te nemen in box 3 voor gevallen van immigratie en emigratie en aanvang en einde van de buitenlandse belastingplicht? Kan de regering ingaan op de kritiek van de zijde van de NOB hieromtrent?
Aftrek uitgaven monumentenpand buitenlandse belastingplichtigen
De regering stelt voor de uitgaven met betrekking tot monumentenpanden uitdrukkelijk ook aftrekbaar te maken voor buitenlandse belastingplichtigen, wegens eventuele strijdigheid met Europees recht, aldus de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen zich af welk budgettair beslag hiermee is gemoeid? En zijn er vergelijkbare aftrekposten die wellicht ook expliciet zouden moeten opengesteld voor buitenlands belastingplichtigen?
In de memorie van toelichting wordt ingegaan op de mogelijkheid van aftrek van uitgaven voor monumentenpanden voor buitenlandse belastingplichtigen, aldus de leden van de fractie van de SP. Wat voor twijfel bestaat er met betrekking tot de verenigbaarheid met het vrije verkeer van kapitaal?. Is het niet al te gemakkelijk om deze aftrek dan ook mogelijk te maken voor buitenlandse belastingplichtigen? De buitenlandse belastingplichtige heeft toch gewoon de mogelijkheid om te kiezen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige? Geldt deze aftrek alleen voor monumentenpanden in Nederland of ook voor monumentenpanden gelegen in het buitenland? Hoeveel bedragen de uitgaven van de aftrek uitgaven monumentenpand? Heeft deze wijziging ook te maken met de uitspraak van de Rechtbank Breda, 26-02-2009 (LJN: BI0213)? Hoe kijkt de regering bij deze uitspraak tegen het beginsel van het vrije kapitaalverkeer? Wat is de reactie van de regering op de uitspraak?
Verhoging van de aanslaggrens inkomstenbelasting voor 2009
Kan de regering aangeven wat de oorzaak is geweest van het feit dat mensen die in het kalenderjaar 2009 alleen een AOW-uitkering genoten een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd kregen, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. Kan de regering toezeggen dat er in het vervolg een check wordt uitgevoerd om deze situatie te voorkomen, opdat mensen met alleen AOW niet weer onbedoeld een aanslag krijgen? Dit heeft bij deze groep mensen namelijk tot veel onduidelijkheid en onrust geleid.
De belastingdienst heeft geconstateerd dat een alleenstaande die in het kalenderjaar 2009 alleen een AOW-uitkering geniet, een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd krijgt, terwijl hij normaliter niet in het aanslagentraject betrokken hoeft te worden, aldus de leden van de CDA-fractie. Deze leden hebben met instemming vernomen dat maatregelen zijn getroffen om dit probleem te verhelpen. De regering stelt dat nog bezien zal worden of in de toekomst een maatregel nodig is om dergelijke incidenten te voorkomen. Naar de mening van genoemde leden moet dit in de toekomst worden voorkomen, kan de regering dit garanderen?
Wet op de loonbelasting 1964
In de nota van wijziging wordt betreffende de werkkosten regeling voorgesteld de salderingsregeling voor reiskostenvergoedingen die thans is opgenomen in art. 10f Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, in gewijzigde vorm over te hevelen naar de wet, aldus de leden van de fractie van de VVD. De eventuele overschrijding van de maximale gericht vrijgestelde reiskostenvergoeding wordt voortaan geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar i.p.v. (zoals thans het geval is) op de laatste werkdag in januari van het volgende kalenderjaar. Dat betekent dat deze saldering voortaan een maand eerder moet worden gedaan dan bedrijven tot nu toe gewend waren. Voor bedrijven zal dit betekenen dat zij hun interne processen moeten aanpassen en het extra tijdsdruk zal brengen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten waarom voor een gewijzigd tijdstip is gekozen? Is het mogelijk de vervroeging van het tijdstip van de saldering achterwege te laten?
De regering geeft aan de invoering van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 voor 1 januari 2011 te voorzien. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven waarop deze zal zien. De regering stelt in de nota van wijziging voor de salderingsregeling voor reiskostenvergoedingen, zoals op dit moment is opgenomen in artikel 10f van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Loonbelasting 1964, gewijzigd over te hevelen naar de Wet op de Loonbelasting 1964. Kan de regering dit voorstel nader onderbouwen? Wat zijn de gevolgen van het bedrijfsleven, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Uitbreiding begrip economische eigendom voor de overdrachtsbelasting
Aangaande de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot uitbreiding van het begrip economische eigendom voor de overdrachtsbelasting zouden de leden van de VVD-fractie evenals de NOB graag een onderbouwing zien van het veronderstelde misbruik van de maatregel. Kan de regering de aantallen en omvang ervan toelichten en de budgettaire derving die dit zou veroorzaken? Voorts vragen deze leden de regering aan de hand van voorbeelden aan te geven wat wel en wat niet onder de nieuwe regeling valt wanneer de wijziging van het begrip economische eigendom doorgang vindt.
De regering stelt een uitbreiding van het begrip economische eigendom voor de overdrachtsbelasting voor, naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad op 11 december 2009, aldus de leden van de fractie van het CDA. In de artikelsgewijze toelichting spreekt de regering van een mogelijke budgettaire derving van ten minste tientallen miljoenen euro’s. De fractieleden van de het CDA verzoeken de regering dit te onderbouwen. Evenals de tbs-regeling, is ook het begrip economische eigendom voor de overdrachtsbelasting onderwerp van discussie en behoorlijk complex. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven welke mogelijkheden zij ziet om deze discussie te doen afnemen door dit begrip – en de belastbaarheid ervan – te herzien of anders vorm te geven. De regering wijst er op dat als geen maatregelen worden genomen, er ontgaansmogelijkheden ontstaan. Kan de regering dit nader onderbouwen? Hoe groot zijn die mogelijkheden precies? Is de voorgestelde aanpassing proportioneel? Kan de regering ingaan op de volgende situatie. Stel dat een ondernemer met een BV een kantoorruimte in zijn tuin bouwt, welke tot het vermogen van de BV behoort. Wat gebeurt er dan als de ondernemer zijn BV liquideert, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Aanpassingen op herziening Successiewet 1956 en aanverwante wetten
Betreffende artikel VI (artikel 12 van de Successiewet 1956) vragen de leden van de VVD-fractie zich af waarom bij de voorgestelde wijziging niet ook overgangsrecht is ingevoerd? Daarnaast zien deze leden graag een onderbouwing waarom ervoor gekozen is de verruiming niet met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 te laten gelden. Deze extra schenkingsvrijstelling is namelijk bij amendement per 1 januari 2010 nieuw aan de Successiewet 1956 toegevoegd. Bovendien zou zoals de NOB aangeeft anders één jaar zijn waarin de schenkingsvrijstelling een beperktere reikwijdte heeft dan de jaren erna, aldus de leden van de fractie van de VVD.
De leden van de fractie van de PvdA hebben vragen over de uitbreiding van de eenmalige extra verhoogde vrijstelling voor kinderen in de schenkbelasting waardoor ook een schenking die gebruikt wordt voor aflossing van de eigen woningschuld of onderhoud en verbetering van de eigen woning is vrijgesteld. Wat zijn de directe en indirecte budgettaire gevolgen van deze uitbreiding? Is het waar dat dit in zijn algemeenheid zal leiden tot een kleiner gebruik van de hypotheekrenteaftrek? Kan de regering garanderen dat deze uitbreiding op geen enkele wijze direct danwel indirect kan leiden tot een groter gebruik van de hypotheekrenteaftrek, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De regering stelt enkele aanpassingen voor naar aanleiding van de recente herziening van de Successiewet 1956, aldus de leden van de CDA-fractie. Ook stelt de regering voor de eenmalige extra verhoogde vrijstelling voor kinderen in de schenkbelasting ook open te stellen voor aflossing van de eigenwoning schuld en onderhoud/verbetering van de eigen woning. Het zal de regering niet verbazen dat de leden van de CDA-fractie hierover enthousiast zijn, maar vragen zich wel af hoe het zit met de terugwerkende kracht. Het amendement is namelijk per 1 januari 2010 in werking getreden. Graag een reactie van de regering. Voorts vragen genoemde leden zich af in hoeverre tot op heden gebruik is gemaakt van deze vrijstelling?
De belangrijkste wijziging in de Successiewet 1956 is om de eenmalige extra verhoogde vrijstelling voor kinderen aan te passen zodat ook aflossing van de eigen woningschuld en voor onderhoud en verbetering van de eigen woning mag worden aangewend, aldus de leden van de fractie van de SP. Gaat deze maatregel per 1 januari 2011 in? Hoe kijkt de regering aan tegen de groep die nu net niet in aanmerking komt voor de vrijstelling aangezien het een toezegging betreft? Deze maatregel wordt niet genoemd bij de budgettaire aspecten. De leden van de SP-fractie kunnen zich niet voorstellen dat dit geen extra budget kost. Hoeveel budget wordt er voor deze grotere vrijstelling geraamd? En wat is daar de dekking van? Komt deze dekking ook weer uit het afgezonderd particulier vermogen? Kan de regering inmiddels aangegeven wat op dit moment de vorderingen en de inkomsten zijn die samenhangen met wijzigingen die per 1 januari 2010 zijn doorgevoerd om het afgezonderd particulier vermogen terug te brengen in het zicht van de fiscus? Indien niet mogelijk, wanneer denkt de regering deze informatie naar de Kamer te sturen, zo vragen de leden van de SP-fractie.
Overig
Is het mogelijk om in de voorwaarden voor banken en beleggingsinstellingen waarin vastgesteld is wanneer zij aangemerkt kunnen worden als maatschappelijke (groene en sociaal-ethische) en culturele fondsen toe te voegen dat deze banken en beleggingsinstellingen moeten voldoen aan de Code Banken, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA.
Tevens verzoeken deze leden de regering om te reageren op het commentaar op het onderhavige wetsvoorstel van de NOB. Met name ontvangen genoemde leden graag een reactie op de opmerking van de NOB over de noodzaak van delen van de voorgestelde wetgeving. Daarnaast horen deze leden graag welke onderdelen uit de reactie van de NOB op het consultatiedocument «Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011» de regering in onderhavige wet heeft overgenomen en welke de regering niet heeft overgenomen en wat daar voor de redenen zijn. Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie de regering ook te reageren op de brief van Nexia Nederland.
In de nota van wijziging wordt ingegaan op de deblokkering van de spaarloontegoeden 2006–2009, aldus de leden van de CDA-fractie. Kan de regering aangeven welke voorwaarden banken kunnen stellen bij het vrijgeven van het spaarloon? Moet hiervoor een werkgeversverklaring worden aangevraagd? Zo ja, hoe snel kan de werknemer dan over het tegoed van de spaarloonrekening beschikken?
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel E (artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of het niet gewenst is de laatste zin van artikel I, onderdeel E als volgt te wijzigen: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een vermogensbestanddeel als bedoeld in het eerste of tweede lid dat behoort tot een beperkte gemeenschap van goederen conform de regels van het Burgerlijk Wetboek. Zonder deze toevoeging zou ook een gemeenschap van inboedel hieronder kunnen vallen. De leden van de VVD-fractie vermoeden dat dit niet de bedoeling is.
De redactie van Vakstudie Nieuws verwijst in haar commentaar op onderhavig wetsvoorstel op alternatieven om de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010 terug te draaien, namelijk het aanwijzen van tbs-inkomen in artikel 2.17, vijfde lid, Wet IB 2001 als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel (zoals neergelegd in de afscheidsrede van L.G.M. Stevens, Fiscaal gezinsbeleid, Kluwer, 2006, paragraaf 5.3.5) of het invoeren van een keuzeregeling (noot Heithuis bij BNB 2010/100). Kan de regering hierop ingaan? Waarom is niet voor een van deze varianten gekozen?
Artikel I, onderdeel J (artikel 3 119a van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Kan de regering ten aanzien van artikel 3 119 a, tweede lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangeven waarom niet alle schulden die zijn aangegaan ter betaling van de kosten ter verkrijging van een eigenwoningschuld tot deze eigenwoningschuld behoren, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Artikel I, onderdelen Jb en Jc (artikelen 4.17 en 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Uit de voorbeelden van de NOB valt op te maken dat de voorgestelde wijziging betreffende aanmerkelijkbelangaandelen de wet erg complex maakt. De leden van de VVD-fractie vragen de regering te reageren op het verzoek van de NOB om een eenvoudiger systeem te hanteren waarbij de verzorgingsbehoefte van de langstlevende echtgenoot leidend zou moeten zijn.
In de Nota van Wijziging stelt de regering wijzigingen voor van de artikelen 4.17 en 4.17a, lid 8 Wet IB 2001. Genoemde leden merken op dat de NOB hierover behoorlijk wat vragen heeft. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering hierop in te gaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de in de Nota van Wijziging voorgestelde wijzigingen van artikel 4.17 en 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat deze wijzigingen slechts dienen ter verduidelijking en vooral het oog hebben op de situatie dat bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap meer dan 50% van de aanmerkelijk belangaandelen wordt toebedeeld aan de nalatenschap. De leden van de ChristenUnie-fractie menen echter dat met de voorgestelde wijziging van artikel 4.17 tevens de laatste mogelijkheid wordt weggenomen om bij overlijden van de eerste echtgenoot de aanmerkelijk belangaandelen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap allemaal toe te delen aan de langstlevende echtgenoot met de volledige doorschuiving van artikel 4.17, derhalve ook ten aanzien van eventueel beleggingsvermogen in de vennootschap. Dit zou betekenen dat bij vererving van aandelen in een vennootschap met (deels) beleggingsvermogen onder alle omstandigheden in zoverre afrekening van de aanmerkelijk belangclaim plaatsvindt, ook indien de aandelen allemaal aan de langstlevende echtgenoot worden toegedeeld.
Hoewel schijnbaar de meningen hierover niet eensluidend zijn, is volgens deze leden verdedigbaar dat onder de huidige wettekst bij toedeling van de aanmerkelijk belangaandelen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de langstlevende nog een volledige doorschuiving van de claim op dergelijke aandelen mogelijk is.
Maar ook als aangenomen zou moeten worden dat dit niet juist is en dat reeds met de wetswijzigingen van 1 januari 2010 beoogd is om ook bij toedeling aan de langstlevende echtgenoot doorschuiving slechts toe te staan voor zover sprake is van ondernemingsvermogen, menen de leden van de ChristenUnie-fractie dat dit heroverwogen zou moeten worden. Het past naar hun mening bij het geldende erfrecht om in de veel voorkomende situatie van een langstlevende echtgenoot die alle goederen krijgt toebedeeld, de mogelijkheid open te houden om de aanmerkelijk belangclaim op dat moment volledig door te schuiven, ook voor zover sprake is van beleggingsvermogen. Dit ligt naar de mening van deze leden pas anders, indien de aandelen (ook) aan kinderen worden toebedeeld en bij overlijden van de langstlevende echtgenoot.
De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen graag van de regering welke bezwaren er zijn tegen het zodanig vormgeven van de doorschuifregeling dat bij vererving of toedeling van alle aanmerkelijk belangaandelen aan een langstlevende echtgenoot, volledige doorschuiving mogelijk is, derhalve zonder de beperking van de doorschuiving tot alleen ondernemingsvermogen. Deze leden tekenen daarbij aan dat vooral bij vennootschappen met beleggingsonroerend goed een tussentijdse afrekening van de aanmerkelijk belangclaim op grote praktische bezwaren kan stuiten vanwege het wellicht gedwongen te gelde moeten maken van het vermogen. Juist een langstlevende echtgenoot zou dit niet moeten worden aangedaan, aldus de leden van de ChristenUnie-fractie.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Blok
De adjunct-griffier van de commissie,
Van den Berg