Vastgesteld 14 juli 2010
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | blz. | |
– | Algemeen | 1 |
– | Doel en aanleiding van het wetsvoorstel | 2 |
– | Doelen van de richtlijn | 2 |
– | Gevolgen van het wetsvoorstel | 4 |
– | Artikelen | 4 |
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van de EG-kaderrichtlijn afvalstoffen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de implementatiewet EG-kaderrichtlijn afvalstoffen. Aangezien de betreffende richtlijn al op 22 november 2008 is gepubliceerd, vragen de leden zich af waarom het zo lang heeft geduurd voor deze tot een Nederlands wetsvoorstel heeft geleid. De uiterste implementatiedatum komt nu namelijk al in zicht.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de noodzaak van betere afstemming tussen nationale wetgeving rond afvalbeheer binnen de Europese Unie. Door de opening van grenzen is een haast oncontroleerbare handel in afval ontstaan. Afval verdwijnt in die open markt in het laagste – lees: voor de ontdoener goedkoopste – putje, waardoor schadelijke gevolgen optreden voor milieu, natuur en volksgezondheid. De Europese richtlijnen zijn een poging hierin verandering te brengen. Ze gaan echter voorbij aan de fundamentele vraag of open grenzen voor afval een positieve bijdrage leveren aan een goed afvalbeheer, of juist een sta in de weg zijn. Naar de mening van de leden van de SP-fractie is dat laatste het geval. Zij zijn om die reden ook van mening dat het de voorkeur verdient als EU-lidstaten hun eigen rotzooi opruimen, waarbij het zicht op de verwerkingsketen nog aanwezig is voor handhavers en volksvertegenwoordigers. Waarom kiest de Nederlandse regering niet voor deze lijn?
De leden van de SP-fractie zouden graag een reactie van de regering krijgen op de brief van 6 juli 2010 van de NVRD met commentaar 2 op het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn blij met de Kaderrichtlijn, die drie bestaande richtlijnen vervlecht tot een coherent kader. Ook zijn ze verheugd dat de richtlijn expliciet beoogt een hoog milieubeschermingsniveau te verwezenlijken, evenals een efficiënter gebruik van hulpbronnen. De leden hebben met veel interesse kennisgenomen van het advies van de Raad van State, waarin naar hun oordeel een aantal belangrijke punten aan het licht zijn gebracht. Naar aanleiding van het voorstel en het advies van de Raad van State hebben de leden een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling om te komen tot een efficiënter gebruik van hulpbronnen en dat preventie om te voorkomen dat afvalstoffen ontstaan een belangrijk middel daarvoor is.
Doel en aanleiding van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om uiteen te zetten welke ondergeschikte technische wijzigingen afwijken van de Europese richtlijn, waarom daarvoor gekozen is en hoe dit het gelijke speelveld binnen de Europese Unie beïnvloedt. Welke aanvullende registratieverplichtingen worden er gesteld en waarom?
Doelen van de richtlijn
Onderwerp en toepassingsgebied van de richtlijn
De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering om toe te lichten of de uitzonderingen op het toepassingsgebied in de richtlijn zoals die nu zijn voorzien tegemoet komen aan alle problemen op dit punt die in de Kamer in het verleden aan de orde zijn gesteld. Concreet denken deze leden bijvoorbeeld aan digestaat, tarragrond en nuttige toepassingen in de grond-, weg- en waterbouw.
De leden van de SP-fractie zijn niet gecharmeerd van de opmerking dat natuurlijke materialen uit landbouw en bosbouw slechts onder de voorwaarde van onschadelijkheid voor de volksgezondheid kunnen worden toegepast als opwekking van energie. Kan de regering toezeggen dat aan de toepassing van dit materiaal strenge eisen worden gesteld die recht doen aan de criteria voor duurzaamheid, het niet mogen verdringen van voedselproductie, het rekening houden met de sociaal-economische positie van de lokale bevolking en het energetisch rendement van de hele keten van productie, transport, bewerking en toepassing?
Harmonisatie
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het maatschappelijke middenveld de stelling in de memorie van toelichting wordt betwist, waarin staat dat inhoudelijk wordt aangesloten bij Europese definities. Kan de regering toelichten waarom de Engelse term uit de richtlijn «recovery» in het wetsvoorstel wordt «hertaald» als recycling, en het Engelse recycling uit de richtlijn in het Nederlandse wetsvoorstel wordt vertaald als hergebruik? Kan de regering tevens toelichten welke weerslag de richtlijn zal hebben op de bestaande praktijk van afvalbeheer in Nederland, met name wat betreft de verschillende doelstellingen (percentages) zoals die in het LAP zijn geformuleerd? Ook over de gevolgen van de richtlijn voor die doelen bestaat immers naar de indruk van deze leden veel onduidelijkheid in het veld.
De leden van de SP-fractie zien ook een afzwakking ontstaan rond stromen van afvalstoffen en voorwerpen die nog wel in het LAP zijn opgenomen maar die volgens de Europese richtlijn niet onder de definities en harmonisatie vallen. Het recente voorbeeld van het teerhoudend asfalt maakt duidelijk dat hierdoor onwenselijke situaties ontstaan waarin nationaal iets als schadelijk wordt beschouwd dat volgens Europese regels elders in Europa gewoon toegepast kan worden. Is de regering het eens met de stelling dat de Europese Richtlijn geen afbreuk mag doen aan de hogere nationale normen voor bescherming van milieu, natuur en volksgezondheid? Welke vrijheid hebben EU-lidstaten om af te wijken van de Europese harmonisatie en definities, zowel om iets wel als afvalstof aan te merken als juist niet al afvalstof aan te merken?
Recyclingmaatschappij
De leden van de VVD-fractie ondersteunen het streven naar een «recyclingmaatschappij» maar merken op dat het wetsvoorstel spreekt van een verplichting rondom het gescheiden inzamelen van papier, metaal, kunststof en glas. De leden zouden graag zien dat de wet het uiteindelijke doel specificeert en geen verplichting om vooraf te scheiden oplegt. De leden hebben eerder gepleit voor nascheiding, een bijzonder effectieve methode. Daarnaast willen de leden zien dat er ruimte wordt geboden om te onderzoeken hoe de inzameling en verwerking zo goed mogelijk georganiseerd kan worden om zoveel mogelijk materiaal geschikt te maken voor hergebruik.
De leden van de CDA-fractie hebben belangstelling voor de in de memorie van toelichting genoemde hergebruik- en reparatienetwerken. Duurzaam ontwerp van producten speelt hierbij een rol, evenals kringloopwinkels. Kan de regering uiteenzetten of c.q. hoe zij voornemens is om op nationaal niveau hergebruik en daarmee het voorkomen van afval verder te bevorderen?
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat slechts zeer summier wordt ingegaan op het feit dat de richtlijn voorscheiding in een aantal gevallen verplicht. Kan de regering uiteenzetten wat de verplichting feitelijk inhoudt en welke gevolgen dit heeft voor het Nederlandse afvalbeleid waarin de inzameling van groente, fruit en tuinafval (gft) niet in alle gevallen verplicht is en nascheiding van kunststoffen is toegestaan?
Zijn er aanpassingen nodig op het recent vastgestelde LAP, afgezien van de integratie van het afvalpreventieprogramma hierin, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Voorts vragen zij hoe deze richtlijn bijdraagt of juist een belemmering vormt voor de bij de behandeling van het LAP geuite wens om het volgende LAP volledig op materiaalketenbeleid gericht te laten zijn? Biedt de richtlijn in dit verband voldoende ruimte aan cradle-to-cradle-initiatieven?
De leden van de SP-fractie onderkennen dat de stap richting een recyclingmaatschappij een stap op de goede weg is. De leden zijn echter wel van mening dat een maatschappij gericht op preventie van grondstofgebruik en ontstaan van afvalstoffen de voorkeur geniet. De Europese richtlijn voorziet daar ook in. Waarom kiest de regering er niet voor het verplichte afvalpreventieprogramma versneld op te stellen en tegelijk met aanpassing van het LAP ook dit programma per 31 december 2010 aan de Kamer voor te leggen, in plaats van ergens medio 2013?
De leden van de SP-fractie hebben grote moeite met het fenomeen dat afvalverbranding onder de R1-status als nuttige toepassing wordt aangemerkt. Afvalverbranding is slechts volumereductie en vernietiging van grondstoffen. De zogenaamde R1-status nodigt uit tot gesleep met afval en doet geen recht aan het streven naar een recyclingmaatschappij. Erkent de regering dat de R1-status concurreert met het streven naar hergebruik en recycling? Hoe gaat de regering voorkomen dat de economische belangen van exploitanten van verbrandingsovens de transitie naar een recyclingmaatschappij in de weg staan? Hoe gaat de regering voorkomen dat steeds grotere hoeveelheden brandbaar – maar ook anderszins bruikbaar – afval door de concurrentie tussen afvalverbrandingsinstallaties over grote afstanden getransporteerd worden, wat tot extra emissies leidt en de handhaving bemoeilijkt?
De richtlijn beoogt een Europese recyclingmaatschappij te verwezenlijken. Dit principe kan rekenen op de steun van de leden van de D66-fractie. Kan de regering in dit kader helderheid geven of de huidige implementatiewet richtlijn effect heeft op de mogelijkheid om afval uit Nederland in andere lidstaten te bewerken of te verwerken, en andersom?
Gevolgen van het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie krijgen graag een toelichting hoe de Europese richtlijn voldoende de bescherming van het milieu borgt tegen stoffen die niet meer vallen onder het afvalregime. De memorie van toelichting is zeer summier over de wijze waarop dit dan gebeurt. Worden door de nieuwe definities niet juist nog meer afvalstromen onttrokken aan het zicht van de handhaving? Kan de regering uiteenzetten hoe die borging precies vorm krijgt?
Artikelen
De leden van de VVD-fractie lezen in onderdeel C dat het Europese Parlement per amendement heeft aangevuld dat «geologische opslag van CO2 wordt <...> vrijgesteld van de plichten van de richtlijn». Wat gaat dit in de praktijk betekenen? Hoe verhoudt zich dit tot de geplande testlocaties voor CO2-opslag? Kan de regering daarbij ook ingaan op wat dit betekent voor de verdere onderzoeken met betrekking tot CO2-opslag?
De leden van de VVD-fractie hebben eerder uiteengezet de verpakkingenbelasting te willen afschaffen. Deze belasting is niet effectief en de consumenten betalen dubbel – zowel deze belasting als de gemeentelijke afvalstoffenheffing. Dit voorstel wijzigt artikel 10.17 van de Wet Milieubeheer en stelt dat organisatorische en financiële verantwoordelijkheid «geheel of gedeeltelijk» aan de producenten kan worden overgedragen. Hierdoor blijft het mogelijk om consumenten dubbel te laten betalen, zowel via de afvalstoffenheffing als via de verpakkingenbelasting. Voor de leden van de VVD-fractie is dit een onwenselijke situatie. Hoe is de regering van plan hiermee om te gaan? En wie is er nu verantwoordelijk voor de verwerking van het ingezamelde afval?
De leden van de VVD-fractie merken uit onderdeel T op dat de regering verder gaat dan de richtlijn voorschrijft, door afvalstoffenhouders te verplichten de geregistreerde gegevens vijf jaar te bewaren in plaats van drie, omdat de Belastingdienst die gegevens ook vijf jaar moet bewaren. Volgens de richtlijn is dat niet nodig. Heeft de regering overwogen om zowel bij deze wetswijziging als bij de belastingdienst de termijn te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de artikelsgewijze toelichting hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen:
– Onderdeel A. Onder 1: Kan de regering exact de definities weergeven zoals die gaan gelden en per definitie uiteenzetten of deze wel of niet wordt overgenomen in de nationale wetgeving? Onder 5: In de praktijk zal bij controle en handhaving gekeken worden naar actuele concentraties in een afvalstroom. Hoe hard is de toezegging dat iets na bijmenging een gevaarlijke afvalstof blijft en hoe is bewijslast hiervoor georganiseerd?
– Onderdeel F: Kan de regering uiteenzetten waar de afvalhiërarchie van de richtlijn afwijkt van de nationale hiërarchie volgens de «Ladder van Lansink»? Acht de regering de overname van de hiërarchie uit de richtlijn een verbetering voor bescherming van milieu, natuur en volksgezondheid? Zo ja, op grond waarvan?
– Onderdeel M: Onder 3: Welke criteria worden gehanteerd voor het bepalen wat passend is? Hoe zwaar weegt daarin het economisch belang van producenten?
– Onderdeel O: Hoe verhouden zich de verplichtingen om een gescheiden inzameling op te stellen voor papier, metaal, kunststof en glas zich tot de bestaande inzamelstructuren? Vormen de Europese richtlijnen een bedreiging voor de wijze waarop dit nu al zo succesvol in Nederland is georganiseerd rond metaal, papier en glas?
– Onderdeel R: Hoe verhoudt het minder dwingend zijn van de voorwaarden zich tot de juist door de Kamer gewenste strenge regels voor het sorteren en verwerking van huishoudelijk en bedrijfsafval zoals bij moties is vastgelegd tijdens de beraadslagingen over het LAP II? Garandeert de regering de hoogst haalbare verwerking van dit afval?
De leden van de D66-fractie hebben ten aanzien van de artikelsgewijze toelichting eveneens een aantal vragen
– Onderdeel T: In verband met de nationale registratieverplichtingen verzoeken de leden van de D66-fractie de regering om de voorgestelde termijn van vijf jaar in internationaal perspectief te plaatsen. Kan de regering uiteenzetten of andere lidstaten eveneens afwijken van de bewaartermijn? Zo ja, is die afwijking gemotiveerd op vergelijkbare grond als bij de Nederlandse implementatiewet het geval is? Zo nee, kan de regering toelichten waarom Nederland afwijkt van de aanpak in andere lidstaten?
– Wat betreft de gescheiden inzameling van afvalstoffen: ten aanzien van de consultatie van de Europese Commissie over de omvang waarin de criteria van art 10, tweede lid van toepassing zijn op de in artikel 11 eerste lid derde alinea, verzoekt de D66 fractie de regering de Kamer te informeren over het antwoord van de Commissie, ongeacht de uitkomst.
– Bijlage IV van de richtlijn bevat voorbeelden, bedoeld om Lidstaten te inspireren op het gebied van afvalpreventiemaatregelen. Overweegt de regering een van deze voorbeelden nader te bezien in de Nederlandse context? Kan zij uiteenzetten welke van de genoemde voorbeelden eventueel toepasbaar zijn in Nederland?
– Ten aanzien van de voorgestelde comitologie vragen de leden van de D66 fractie zich af waarom gekozen is voor deze vorm? Gezien de vrij brede definitie van de bevoegdheden van het voorgestelde Regelgevend Comité, vragen deze leden zich af of de regering kan uiteenzetten op welke wijze de Raad, het Europese Parlement en de Kamer invloed hebben op de werkzaamheden van het comité?
– Ten aanzien van de wettelijke zorgplicht van Gemeenten (art 10.21) voor de inzameling van huishoudelijk afval vragen de leden van de D66-fractie zich af of het klopt dat de verantwoordelijkheid voor de verwerking van het ingezamelde afval niet in deze implementatiewet is geregeld? Strekt de Europese kaderrichtlijn zich wel uit tot afvalbeheer in brede zin? Kan de regering uiteenzetten waarom er niet voor is gekozen om de verwerking van huishoudelijk afval onder de wettelijke zorgplicht te laten vallen?
– Art 10.17 van de Wet milieubeheer stelt dat de organisatorische en financiële verantwoordelijkheid geheel of gedeeltelijk aan de producenten kan worden opgedragen. De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom is gekozen voor de toevoeging van de kwalificatie «gedeeltelijk» in plaats van het eenduidig toewijzen van de verantwoordelijkheid aan de producenten? Kan de regering uiteenzetten of er in andere Europese lidstaten eveneens gekozen is voor deze aanpak? Zo nee, waarom is die beperktere invulling van het principe dat de vervuiler betaalt gekozen bij het vormgeven van dit wetsvoorstel?
– Art 10.2 van de Europese kaderrichtlijn spreekt van gescheiden inzameling. De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe deze bepaling zich verhoudt tot de Nederlandse praktijk van nascheiding van bijvoorbeeld metalen, op een manier die de consument niet belast, en waarvoor recent nog een uitgebreide voorlichtingscampagne is geweest? Wordt nascheiding door de implementatiewet in de toekomst bemoeilijkt? De leden van de D66-fractie stellen vraagtekens bij de keuze om voor- of nascheiding bij wet vast te leggen. Kan de regering hierop ingaan, en uitleggen welke ruimte er blijft bestaan om in de toekomst uit pragmatische overwegingen te kiezen voor een andere wijze van scheiding binnen de voorgestelde wetgeving?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ten aanzien van het wetsvoorstel de volgende vragen en opmerkingen:
– Nuttige toepassing (artikel 1, onderdeel A): Om niet meer als afvalstoffen te worden aangemerkt moeten afvalstoffen een behandeling voor nuttige toepassing ondergaan, waaronder mede wordt verstaan een recyclingsbehandeling, en te voldoen aan in een procedure voor regelgeving met toetsing vast te stellen criteria. Deze criteria moeten onder andere voldoen aan de voorwaarde dat het gebruik van de stof over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft voor het milieu of de menselijke gezondheid. De leden vragen of deze voorwaarde ook betekent dat er geen sprake meer kan zijn van nuttige toepassing als er voor een afvalstof over de hele levenscyclus gezien een andere nuttige toepassing is die nog gunstiger is voor het milieu en/of de menselijke gezondheid. Genoemde leden doelen hierbij op de nuttige toepassing door recycling in plaats van nuttige toepassing van restwarmte bij verbranding in Afvalverbrandingsinstallaties.
– Recycling gft-afval (artikel 1 onderdeel Q): de voorgestelde formulering van artikel 10.21, tweede lid, van de Wet milieubeheer strekt ertoe artikel 11, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn inzake recycling te implementeren. De woordcombinatie «recycling van hoge kwaliteit» in de richtlijntekst is in artikel 10.21, van de Wet milieubeheer is blijkens de memorie van toelichting «vertaald» als «recycling», zonder de toevoeging «hoge kwaliteit», aangezien er alleen maar sprake kan zijn van recycling, als deze van hoge kwaliteit is. De leden vragen waarom dat inherent is aan het begrip recycling en wat de motivatie is geweest van de opstellers van de richtlijn om dit toch nader te specificeren. Deze leden vragen of haalbaarheid hetzelfde is als het behalen van hoge kwaliteit.
– De leden constateren dat in de thans geldende formulering van artikel 10.21, tweede lid van de Wet milieubeheer ervan uit wordt gegaan dat gft-afval «in ieder geval» afzonderlijk wordt ingezameld. In de nieuw voorgestelde formulering staat echter dat de gemeenteraad daartoe kan besluiten. Zij vragen waarom de formulering op dit punt is aangepast en wat dit concreet zou kunnen betekenen voor de recycling doelen als een substantieel aantal gemeenten zou stoppen met de inzameling van gft.
– Gemeentelijke zorgplicht voor afvalinzameling en -verwerking: De inzameling van het huishoudelijk afval behoort op basis van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer tot de wettelijke zorgplicht van gemeenten. De verantwoordelijkheid voor de verwerking van het ingezamelde afval is echter niet in de wet geregeld. Genoemde leden vragen waarom hiervoor niet is gekozen aangezien de Europese kaderrichtlijn zich uitstrekt tot afvalbeheer in brede zin. Deze leden constateren dat het niet noemen van de verwerking in de praktijk leidt tot juridische processen en tot rechtsonzekerheid voor gemeenten die beslissingen moeten nemen over de organisatie van de afvalinzameling en -verwerking. Deze leden wijzen ook naar jurisprudentie op dit punt (Hof Den Haag 15 december 2009, AVR-Afvalverwerking B.V./gemeente Westland en N.V. Huisvuilcentrale Noord-Holland, LJN: BK6928 alsmede Landkreise arrest Europees Hof van Justitie). Om te voorkomen dat gemeenten worden geconfronteerd met juridische procedures waarin het recht tot het verwerken van het afval wordt betwist geven genoemde leden in overweging artikel 10.21 van de Wet milieubeheer zo aan te passen dat ook de afvalverwerking onder de zorgplicht van gemeenten wordt gebracht
– Afvalbeheerplan en afvalpreventieprogramma: Genoemde leden onderschrijven het voornemen om het per 12 december 2013 verplichte afvalpreventieprogramma te integreren in het LAP. Deze leden zien hiervoor niet alleen praktische redenen, maar zien hierbij ook kansen voor een integrale aanpak van het afvalbeleid dat zich ontwikkelt tot een beleid voor de hele materiaalketen. Zij vragen hoe dit voornemen zich verhoudt met de verlengde geldigheidsduur van het recent vastgestelde LAP (van 4 naar 6 jaar) welke ook in dit wetsvoorstel wordt meegenomen. Genoemde leden constateren dat er het voornemen is om het huidige LAP tussentijds te wijzigen om te voldoen aan de verplichting voor een afvalpreventieprogramma. Deze leden vragen waarom er niet voor is gekozen om het LAP eerder integraal te herzien tegelijk met de vaststellen van het afvalpreventie deel.
– Middels artikel 1 onderdeel E wordt artikel 10.3 van de Wet milieubeheer zo gewijzigd dat daaraan wordt toegevoegd dat het LAP moet voldoen aan het bij of krachtens de Kaderrichtlijn afvalstoffen daaromtrent bepaalde, met inbegrip van hetgeen bij of krachtens die richtlijn is bepaald met betrekking tot afvalpreventieprogramma’s. Genoemde leden constateren dat artikel 10.7 reeds criteria bevat voor de inhoud van het LAP. Zij vragen waarom er niet is aangesloten bij dit artikel zodat er één duidelijke vindplaats is van de inhoudelijke criteria. Deze leden geven om dezelfde reden in overweging om de criteria ook integraal op te nemen in dit artikel van de Wet milieubeheer.
– Gescheiden inzameling van afvalstoffen: De richtlijn bevat een verplichting tot gescheiden inzameling per 2015 van papier, glas, metaal en kunststof. Genoemde leden vragen wat dit concreet betekent voor initiatieven op het gebied van nascheiding. De enige ruimte die lijkt te worden geboden is het criterium van uitvoerbaarheid. Genoemde leden vragen of onder uitvoerbaarheid ook valt dat gescheiden inzameling niet verplicht is als het weliswaar uitvoerbaar is op technisch, milieu en economisch vlak maar de optie van nascheiding beter of even goed uitvoerbaar is.
– In het voorgestelde artikel 10.29 (voor huishoudelijk afval) en artikel 10.47 (voor bedrijfsafval) in de Wet milieubeheer wordt gesproken over de verplichting tot het gescheiden inzamelen, niet gemengd met afvalstoffen en materialen die niet dezelfde eigenschappen bezitten. Genoemde leden vragen wat dit betekent voor de reeds bestaande praktijk van nascheiding van metalen en kunststof verpakkingen, en de verdere toepassing van nascheiding of combinaties van bronscheiding en nascheiding.
– Werking van producentenverantwoordelijkheid: In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid van producentenverantwoordelijkheid geregeld via artikel 10.17 van de Wet milieubeheer. In het gewijzigde lid 2 staat dat de organisatorische en financiële verantwoordelijkheid geheel of gedeeltelijk aan de producenten kan worden opgedragen. Genoemde leden vragen of de toevoeging «of gedeeltelijk» niet te veel de weg open laat voor onduidelijkheden, discussies en procedures, zoals deze plaats hebben gevonden op het terrein van verpakkingen en eerder rond wit- en bruingoed. Genoemde leden pleiten voor een eenduidige vorm van producentenverantwoordelijkheid waarbij de afvalbeheerkosten via de productprijs tot uitdrukking komen.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Koopmans
De adjunct-griffier van de commissie,
Lemaier