Dit wetsvoorstel beoogt de sociale zekerheidsbescherming te verbeteren voor werknemers die werkzaam zijn op het Nederlandse deel van het continentaal plat (hierna: NCP), maar die nu niet onder de publieke sociale verzekeringen vallen. In de huidige situatie zijn enkel werknemers die in Nederland wonen (ongeacht hun nationaliteit) verzekerd voor de volksverzekeringen. Indien zij daarbij ook voor een Nederlandse werkgever werken zijn zij tevens verzekerd voor de werknemersverzekeringen. De overige werknemers op het NCP, ook Nederlanders die voor een buitenlandse werkgever werken, zijn op dit moment voor hun sociale zekerheid aangewezen op de Wet arbeid mijnbouw Noordzee (hierna: WAMN). Dit sociale zekerheidsregiem is beperkt van aard, en in belangrijke mate afhankelijk van welke sociale zekerheidsvoordelen door de werkgever worden geboden in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer. Door dit wetsvoorstel wordt dit aangepast. Aan werknemers op het NCP wordt hiermee zoveel mogelijk dezelfde sociale zekerheidsbescherming geboden als aan werknemers die op Nederlands grondgebied werkzaam zijn.
Het wetsvoorstel heeft betrekking op arbeid verricht door werknemers op het NCP. Hieronder wordt verstaan arbeid verricht door werknemers op het buiten de territoriale zee op of onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan. Het wetsvoorstel heeft geen betrekking op zeeschepen. Voor werknemers die werkzaam zijn op zeeschepen dan wel installaties die als zodanig worden aangemerkt, gelden specifieke socialezekerheidsregels in de nationale en internationale wet- en regelgeving. Zij vallen niet onder dit wetsvoorstel.
Voor een goed begrip ten aanzien van de verantwoordelijkheid die de regering in dit voorstel neemt voor de sociale bescherming op het NCP is het van belang kennis te nemen van het huidige internationale en nationale recht dat van toepassing is op het Continentaal Plat. Bij het ontwerp van de WAMN (Kamerstukken II 1990/91, 22 178, nr. 3), welk voorstel op 5 juli 1991 bij het parlement werd ingediend, werd uitgegaan van de soevereine rechten, die het volkenrecht aan de kuststaat Nederland toekent met betrekking tot de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het NCP. Op grond van artikel 2 van het Verdrag inzake het continentale plateau van 29 april 1958 (Trb. 1959, 126) «oefent de kuststaat exclusieve soevereine rechten uit over het continentale plateau (alleen) ter exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het plateau». Op grond van artikelen 60 en 80 van het Zeerechtverdrag (Trb. 1984, 55) bezit de kuststaat, op het continentaal plat en de exclusieve economische zone, «de uitsluitende rechtsmacht over de kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen, met inbegrip van rechtsmacht met betrekking tot de wetten inzake douane, belastingen, volksgezondheid, veiligheid en immigratie».
Zowel het Verdrag inzake het continentale plateau van 29 april 1958 als het Zeerechtverdrag uit 1984 gaven aan Nederland alle ruimte om naar eigen inzicht de sociale zekerheid voor werknemers op het NCP vorm te geven. Deze rechtsmacht omvat naar het oordeel van de regering de regeling van de sociale bescherming, daaronder begrepen de sociale zekerheidsbescherming, van de personen die op de bedoelde eilanden, installaties en inrichtingen werkzaam zijn. Bij de totstandkoming van de WAMN is er echter niet voor gekozen om de destijds bestaande socialeverzekeringswetten open te stellen voor werknemers op het NCP.
Op grond van de WAMN heeft de werknemer die niet onder het publieke sociale verzekeringsstelsel valt en ziek wordt recht op loondoorbetaling voor een tijdvak van 104 weken. Tevens legt de WAMN een verplichting op aan de werkgever van deze werknemer er voor te zorgen dat er sprake is van een voldoende verzekering tegen het risico van kosten van geneeskundige verzorging gedurende de arbeidsovereenkomst en over een periode van 52 weken daarna. Een en ander is in de vorm gegoten van aanspraken van de werknemer tegenover zijn werkgever.
De WAMN (art. 2) regelt daarnaast dat het Nederlandse arbeidsovereenkomstenrecht, met inbegrip van de daarop betrekking hebbende regels van internationaal privaatrecht, van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van een werknemer. Dit impliceert onder meer (zie art. 7: 658 Burgerlijk Wetboek) dat de werknemer tegenover zijn werkgever aanspraak heeft op vergoeding van de schade, waaronder inkomensschade, die hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt (bijvoorbeeld als uitvloeisel van een arbeidsongeval of beroepsziekte). Voor het overige is de socialezekerheidsbescherming van de op het NCP werkzame werknemers afhankelijk van de ter zake in de arbeidsovereenkomst en eventueel toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen, en de door de werkgever gedane pensioentoezeggingen.
De inhoud van de WAMN en ook de bepalingen inzake sociale zekerheid zijn derhalve beperkt gebleven omdat de arbeid op het NCP veelal zwakke aanknopingspunten had met de Nederlandse rechtssfeer. Veel offshore activiteiten werden verricht door in het buitenland gevestigde werkgevers met vaak uit het buitenland afkomstige werknemers. De WAMN beoogde slechts voor die werknemers een wettelijke voorziening te bieden, wier arbeidsverhouding voldoende sterke internationaal privaatrechtelijke aanknopingspunten had met de Nederlandse rechtsorde. De WAMN (wet van 2 november 1992, Stb. 1992, 592) trad met ingang van 1 februari 1993 in werking.
Inmiddels zijn geleidelijk aan steeds meer Nederlandse wetten van toepassing verklaard op het NCP. Zo heeft de regering in het verleden ten aanzien van de collecterende functie een aantal wetten in de fiscale sfeer ook van toepassing verklaard op het NCP. In artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt onder Nederland verstaan: «Nederland, met dien verstande dat voor de heffing van de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de vennootschapsbelasting en de assurantiebelasting Nederland tevens omvat de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland».
In de WAMN is voorts geregeld dat de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, artikel 6 van de Wet op de loonvorming en het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, met inbegrip van de regels die zijn toepasselijkheid in internationale gevallen bepalen, van toepassing zijn met betrekking tot de arbeidsovereenkomst van een werknemer die arbeid verricht zoals omschreven in artikel 1 van de WAMN.
Reikwijdte
De WAMN regelt thans in beperkte mate de sociale zekerheid voor werknemers werkzaam op het NCP (artt. 3 en 4 WAMN). Dit wetsvoorstel heeft tot gevolg dat de sociale zekerheidspositie van werknemers die werkzaamheden verrichten op het NCP gelijk wordt getrokken met die van werknemers die werkzaamheden verrichten op Nederlands grondgebied. Veelal betekent dit dat zij op grond van deze werkzaamheden verzekerd zijn voor alle volks- en werknemerverzekeringen in het Nederlandse stelsel. Dit betekent niet alleen dat aan betrokkenen een socialezekerheidsbescherming wordt geboden, die gelijk is aan die van werknemers op het Nederlandse grondgebied, maar ook dat voor werknemers op het NCP premieplicht bestaat. Volgens schattingen tijdens het maken van dit wetsvoorstel zijn rond de 4500 werknemers actief op het NCP.
Dit wetsvoorstel heeft tevens tot gevolg dat de arbeidsrechtelijke bescherming van werknemers werkzaam op het NCP zoals thans geregeld in de artt 2, 6 ,7 en 8 van de WAMN, zich tot alle arbeid die op het NCP wordt verricht wordt uitgebreid. De huidige WAMN regelt deze bescherming thans uitsluitend voor werknemers die arbeid verrichten als omschreven in art. 1 van de WAMN (op en vanaf mijnbouwinstallaties op het NCP danwel op of vanaf stationaire schepen). Voor de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet is het toepassingsbereik al eerder (in 2007) uitgebreid tot alle arbeid verricht op het NCP. Met dit wetsvoorstel wordt deze lijn doorgetrokken en zullen de bepalingen m.b.t. de toepassing van de Wet AVV, de Wet op de loonvorming, de Wet minimumloon en vakantiebijslag, en het BBA 1945 gelden voor alle arbeid verricht door werknemers op het buiten de territoriale zee onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen. Daar waar noodzakelijk zijn de desbetreffende wetten expliciet aangepast. Op grond van de toepasselijkheid van een tweetal Europese verordeningen (EEX-Verordening en de Rome I-Verordening, is daarvan bij o.a. de Wet op de loonvorming en het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen afgezien (zie de toelichting bij artikel XI (intrekking van de WAMN). Daarmee wordt ook de arbeidsrechtelijke bescherming geregeld voor werknemers die op het NCP andere arbeid verrichten dan omschreven in de WAMN, zoals arbeid i.v.m. de bouw en het onderhoud van windmolenparken.
Recht op uitkering en verstrekking
Na inwerkingtreding van deze wet zijn werknemers van rechtswege verzekerd inzake risico’s die uitkeringen/verstrekkingen garanderen op grond van de Ziektewet (ZW), Werkloosheidswet (WW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Algemene nabestaandenwet (ANW), de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en verplicht een verzekering te sluiten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Er ontstaan door de nieuwe wet geen aanspraken op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Toeslagenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet investering in jongeren (WIJ) en andere minimumbehoefte gerelateerde regelingen. Deze regelingen zijn immers slechts toegankelijk voor diegenen die wonen op Nederlands grondgebied. Er bestaat ook recht op kinderopvangtoeslag.
Verzekering op grond van de eerste reeks genoemde wetten brengt een recht op uitkeringen, respectievelijk verstrekkingen met zich mee zodra het door de desbetreffende wet gedekte risico zich voordoet en betrokkene voldoet aan de voor uitkering of verstrekking gestelde wettelijke vereisten.
Premie-inning
Voor de verzekering ingevolge de onderscheiden socialeverzekeringswetten is de verzekerde premie verschuldigd. Met uitzondering van de nominale Zvw-premie, voor de betaling waarvan aan de zorgverzekeraar de betrokkene zelf verantwoordelijk is, zal de premieheffing en invordering worden verzorgd door de Belastingdienst. Overigens heft de Belastingdienst ook nu al loonbelasting op het NCP. In enkele gevallen vindt heffing van de verschuldigde belasting plaats door middel van een naheffingsaanslag achteraf.
De premieheffing zal op dezelfde wijze gebeuren als de heffing en invordering van premies voor werknemers die werkzaam zijn in Nederland. De werkgever houdt op het loon de premies en bijdrage in voor zover verschuldigd door de werknemer en berekent over het loon de door hem zelf verschuldigde premies en draagt het totaal van de premies en de bijdrage af aan de Belastingdienst. De werkgever doet periodiek aangifte aan de Belastingdienst van onder meer het genoten loon en de inhoudingen.
De directe aanleiding tot dit wetsvoorstel is gelegen in een ingebrekestelling die de Europese Commissie (hierna: de Commissie) Nederland in 2007 heeft doen toekomen. Daarin stelde de Commissie zich op het standpunt dat uit de artikelen 13, lid 2 en 3, lid 1, van Verordening 1408/71 (hierna: de coördinatieverordening), en de artikelen 39 t/m 41 van het EG-verdrag zou voortvloeien dat de Nederlandse publieke sociale zekerheidswetgeving, zoals die geldt voor werkzaamheden welke worden verricht op Nederlands grondgebied, tevens van toepassing zou moeten zijn op werknemers die werkzaamheden verrichten op het Nederlands deel van het Continentaal Plat.
In antwoord op de ingebrekestelling heeft de Nederlandse regering aangegeven dit standpunt niet te onderschrijven. Hierbij is er o.m. op gewezen dat de coördinatieverordening slechts coördinatieregels bevat, en de lidstaten vrij laat om voor verschillende delen van het territoir waarover zij rechtsmacht uitoefenen verschillende rechtsregels te laten gelden. Met de Commissie gaat de regering er overigens van uit dat de coördinatieverordening toepassing dient te vinden in de relatie met andere lidstaten ter coördinatie van het op het NCP toepasselijke sociale zekerheidsrecht.
Om de sociale zekerheidspositie van werknemers die werkzaamheden verrichten op het NCP gelijk te trekken met die van werknemers die werkzaamheden verrichten op Nederlands grondgebied zal voor de toepassing van de Europese coördinatieverordeningen geen onderscheid worden gemaakt tussen werken op het NCP en werken op het Nederlands grondgebied.
De toepasselijkheid van de overige regels van de coördinatieverordening vloeit voort uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie(EG), die inhoudt dat tussen de lidstaten onderling de Europese coördinatieregels dienen te worden toegepast, ongeacht waar ter wereld de desbetreffende werkzaamheden plaatsvinden. Zie in dit verband met name de uitspraak van het Hof van 29 juni 1994 (zaak C-60/93; Aldewereld).
Voor zover op het NCP werknemers werkzaam zijn die in een land buiten de EU woonachtig zijn, zijn de coördinatieregels van toepassing, zoals neergelegd in de bilaterale sociale zekerheidsverdragen die met die landen gesloten zijn. Hoewel de regering op grond van het EU-recht geen noodzaak ziet om tot aanpassing van de regeling, als vervat in de Wet arbeid mijnbouw Noordzee over te gaan, heeft zij wel aan de Commissie te kennen gegeven uit anderen hoofde aanleiding te zien voor een herbezinning met betrekking tot de omvang van de publieke sociale zekerheidsbescherming voor de op het NCP werkzame werknemers. Hierbij waren er in het bijzonder twee punten van aandacht:
a. De sociale zekerheidsbescherming van de op het Nederlands deel van het Noordzeeplat werkzame werknemers, zoals thans vastgelegd in de Wet arbeid mijnbouw Noordzee, leidt in de regel tot een adequaat niveau van sociale bescherming, maar is privaatrechtelijk vormgegeven en is daarmee in belangrijke mate afhankelijk van de terzake in de arbeidsovereenkomst en eventueel toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen, de door de werkgever gedane pensioentoezeggingen, en de naleving daarvan. Met dit voorstel wordt aangesloten bij het bestaande publieke socialezekerheidstelsel voor het werken op Nederlands grondgebied.
b. Tevens diende te worden bezien hoe dit beschermingsniveau zich verhield tot de bescherming die door de andere Noordzeestaten worden geboden voor op hun deel van het Noordzeeplat verrichte werkzaamheden.
In verband hiermee heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, en is nadere informatie ingewonnen over de wetgeving van de andere Noordzeestaten. Op basis van de uitkomsten van een en ander is tot de onderhavige wetswijziging besloten; in reactie op een in 2009 van de zijde van Commissie ontvangen met redenen omkleed advies is ook aan de Commissie medegedeeld dat een wetswijziging zou worden ingediend waardoor de gelding van de Nederlandse sociale zekerheidswetten zou worden uitgebreid over het NCP.
Door het wetsvoorstel wordt het sociale zekerheidsniveau voor werknemers, werkzaam op het NCP, gelijkgetrokken aan dat voor werknemers, werkzaam op Nederlands grondgebied en ontstaat er tevens meer aansluiting bij de andere Noordzeestaten; in die staten is overwegend de desbetreffende eigen nationale socialeverzekeringswetgeving ook van toepassing op arbeid die op het desbetreffende continentaal plat wordt verricht. Duitsland, Ierland, Denemarken en Noorwegen passen hun socialeverzekeringswetgeving én Vo. 1408/71 toe bij werkzaamheden op hun continentaal plat. In het Verenigd Koninkrijk bestaat een keuzevrijheid voor een buitenlandse werknemer die werkt voor een buitenlandse werkgever om zich voor het Britse stelsel te verzekeren. Is sprake van een Britse werkgever of werknemer dan is de werknemer automatisch verzekerd voor het Britse stelsel.
Het wetsontwerp vervangt de regeling inzake sociale zekerheid, als vervat in de artikelen 3 en 4 van de WAMN.
In samenhang hiermee zijn tevens de overige artikelen van die wet nader bezien met als conclusie dat de artikelen betreffende de arbeidsrechtelijke bescherming deels behouden dienen te blijven (artt. 6 en 10) en voor een ander deel zonder meer kunnen vervallen, aangezien andere bestaande rechtregels al voldoende in de desbetreffende materie voorzien (artt. 2, 7 en 8). Voor de artikelen die behouden blijven (artt. 6 en 10) wordt voorgesteld om deze in de desbetreffende materiewetten op te nemen. Voor details wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
In verband hiermee wordt voorgesteld de Wet arbeid mijnbouw Noordzee in te trekken.
Van werkgeverszijdezijn in de aanloop van het wetsvoorstel bezwaren geuit. Op het NCP is een diversiteit van Nederlandse en buitenlandse bedrijven actief waarvoor een groep werknemers slechts voor korte perioden werkzaamheden verricht. Er bestaat volgens de werkgevers geen bezwaar om werknemers die werkzaam zijn in het «onderkader» meer bescherming te bieden, maar het wetsvoorstel kan vervolgens tot effect hebben dat er dubbele sociale lasten betaald moeten gaan worden. Een deel van de werknemers in het bovenkader is namelijk al privaat verzekerd in het buitenland. Verzekeringsplicht kan dan leiden tot dubbele sociale lasten, waarbij de kosten mogelijk worden afgewenteld op de werkgever. De winning van de zogenaamde «marginale velden» kan vervolgens in het gedrang komt. Het is dan bij stijgende loonkosten niet meer rendabel deze velden te ontginnen. Een ander belangrijk bezwaar dat door de werkgevers naar voren is gebracht betreft de mogelijkheid dat bij een integrale verzekeringsplicht wel werkgevers- en werknemerspremies zullen worden geïnd, terwijl voor een bepaalde groep bij het intreden van een bepaald risico er mogelijk geen uitkeringsrecht tegenoverstaat. Als laatste algemeen geldend bezwaar is door de werkgevers naar voren gebracht dat het wetsvoorstel zal leiden tot een toename van administratieve lasten.
Van werknemerszijde is aangegeven dat het verschil in behandeling op het terrein van de socialezekerheid tussen werknemers «onshore» en werknemers «offshore» ongedaan moet worden gemaakt en dat er een einde moet worden gemaakt aan de mogelijkheid voor lidstaten van de EU om hun eigen sociale zekerheid voor arbeid «offshore» te kunnen kiezen (geen uniformiteit). Dit zou namelijk kunnen leiden tot een zoektocht naar de beste (goedkoopste) regeling. Werknemers wijzen verder op een mogelijk gebrek aan handhaving bij inwerkingtreding van deze wet. Bij gebrek aan controle door de overheid op de afdracht van premies op het NCP zouden vooral buitenlandse werkgevers constructies kunnen optuigen om onder de premieafdracht uit te kunnen komen.
De regering heeft gezien de bezwaren van werkgevers de mogelijkheid in overweging genomen of er een uitzondering op de verzekeringsplicht gemaakt kan worden voor personen die slechts een korte periode op het NCP werkzaam zijn. De regering heeft verder onderzocht om gelijk aan de situatie in het Verenigd Koninkrijk een optie te creëren om zich als buitenlandse werknemer vrijwillig te laten verzekeren voor het Nederlandse stelsel of de WAMN uit te breiden met alleen de werknemersverzekeringen of volksverzekeringen, langlopende uitkeringen of deze alleen te laten gelden voor Nederlandse werkgevers. Deze alternatieven zijn echter niet passend in de Nederlandse situatie. Naast de uitzonderingsperiode die voor de werknemersverzekeringen gaat gelden voor buitenlandse werknemers voor een periode van 6 maanden conform artikel 14 van het Besluit uitbreiding en beperking kring werknemersverzekeringen 1990, zijn andere uitzonderingen niet gewenst. Het strookt namelijk niet met de hoofdgedachte van dit wetsvoorstel te weten werknemers op het NCP zoveel mogelijk dezelfde bescherming te bieden als op het grondgebied van Nederland. De mogelijkheid om op individueel niveau de optie te creëren zich al dan niet te verzekeren (opt-in) strookt niet met het, op het solidariteitsbeginsel steunende, staande beleid inzake sociale verzekeringen op het grondgebied van Nederland en leidt tot averechtse selectie (slechts «risicovolle» groepen verzekeren zich). Daarbij is het beleid voor de volksverzekeringen gebaseerd op het «alles-of-niets»-beginsel. Dat wil zeggen dat een werknemer op wie de Nederlandse sv-wetgeving van toepassing is, verzekerd is voor alle volksverzekeringen en daarmee via de AWBZ ook verzekeringsplichtig is voor de Zvw. Binnen dat beleid is het creëren van een «opt-in» of het uitzonderen van één of meer verzekeringen niet passend.
De regering erkent dat er een toename van administratieve lasten kan ontstaan ten opzichte van de huidige situatie op het NCP bij introductie van dit wetsvoorstel. De toename van de administratieve lasten is echter gelijk aan de administratieve lasten die werkgevers hebben op het grondgebied van Nederland. Dit is het logische gevolg van het uitbreiden van de verzekeringsplicht naar arbeid verricht op het NCP. Werknemers kunnen mogelijk afspraken maken met hun buitenlandse particuliere verzekeraar wanneer zij (tijdelijk) voor het Nederlandse stelsel verzekerd zullen gaan worden. De regering is van mening dat voorshands niet gesteld kan worden dat het «marginale velden» beleid in het gedrang komt wegens hogere kosten voor werkgever en werknemers. Het wetsvoorstel kan tot hogere sociale lasten voor werknemer en werkgever leiden, maar kan ook een mogelijkheid tot kostenbesparing creëren. Het hebben van een publieke verzekering biedt ook voordelen ten opzichte van een particuliere ziektekosten verzekering, afhankelijk van hoe uitgebreid of beperkt de particuliere ziektekostenverzekering is.
Wat betreft het mogelijk niet te gelde kunnen maken van een uitkeringsrecht, b.v. rechten op basis van de AKW, wijst de regering erop dat dit argument eveneens geldt voor de werknemers die werkzaam zijn op het Nederlandse grondgebied. Indien er geen bilateraal verdrag is dat export regelt, bestaat er mogelijk geen recht op een (deel van de) uitkering bij verblijf buiten Nederland. Wat betreft de handhaving van de premieafdracht is de regering van mening dat de Belastingdienst inzichtelijk heeft welke werkgevers op het NCP opereren en indien nodig inspecties kan uitvoeren (zie hiervoor ook de paragraaf «adviezen»).
Dit wetsvoorstel zal een einde maken aan het onderscheid tussen arbeid «onshore»en arbeid «offshore» wat betreft de regeling van de sociale bescherming. Het is niet meer mogelijk om te kiezen voor een ander stelsel dan het Nederlandse stelsel op het NCP. Het sluit aan bij de internationale tendens om dezelfde sociale zekerheid als op het grondgebied van de betreffende lidstaat van toepassing te verklaren. Concurrentie op het gebied van een minst beschermende en minst kostende socialezekerheidsregime is dan verleden tijd. Bovenstaande heeft er toe geleid dat de regering van mening is dat de sociale bescherming die nu al geldt op het vaste land van Nederland ook de meest passende bescherming is voor werknemers en zelfstandigen op het NCP.
Het voorliggende wetsvoorstel is voor advies over de uitvoeringsaspecten voorgelegd aan de SVB, UWV, CVZ, IWI en Actal.
SVB
De SVB acht het wetsvoorstel uitvoerbaar mits tegemoetgekomen wordt aan de volgende juridische en uitvoeringstechnische bezwaren. De SVB acht het noodzakelijk dat meer duidelijkheid wordt gegeven over de toepasselijkheid van het verdragsrecht en van de Europese coördinatieverordening. Naar aanleiding hiervan is paragraaf 4 van de toelichting op het wetsontwerp aangepast.
De SVB stelt dat zij de voorgestelde regeling alleen goed kan uitvoeren wanneer (buitenlandse) werknemers die verzekerd raken worden opgenomen in de Basisadministratie Volksverzekeringen. De regering stelt dat de geschetste problematiek ook op het vasteland van Nederland speelt en daarmee niet specifiek voor het NCP is. De Belastingdienst heeft zicht op alle werkgevers die werkzaam zijn op het NCP, omdat alle werkgevers op het NCP ook nu al onder de Nederlandse fiscale wetgeving vallen. Werkgevers die werkzaamheden verrichten gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen op het NCP, beschikken over een zogenoemde fictieve vaste inrichting in Nederland. Zij worden dan aangemerkt als inhoudingsplichtig voor de Wet op de loonbelasting (artikel 6, derde lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964). Behoudens enkele uitzonderingen kunnen zo ook in het buitenland wonende werknemers die verzekeringsplichtig zijn voor de volksverzekeringen worden geregistreerd. Deze in het buitenland woonachtige werknemers dienen bij aanvang van de werkzaamheden op het NCP te beschikken over een sofinummer. (In het buitenland ingezeten) werkgevers die inhoudingsplichtig zijn voor de loonbelasting, dienen een loonadministratie te voeren. Via de aangifte loonheffingen van de werkgever en de Polisadministratie komen alle gegevens van de individuele werknemers vervolgens terecht in de Basisadministratie Volksverzekeringen. Op deze manier is de verwachting van de regering dat de SVB in staat zal zijn het voorliggende wetsvoorstel goed uit te voeren.
De SVB beveelt aan dat het wetsvoorstel dan wel het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) wordt uitgebreid met een bepaling ter zake van zelfstandigen. De regering zal deze aanbeveling bezien in het kader van de uit dit wetsontwerp voortvloeiende wijziging van bedoeld Besluit.
De SVB beveelt aan dat de inwerkingtreding van de wet niet eerder zal plaatsvinden dan nadat in het kader van de Basisadministratie Volksverzekeringen en de daarmee samenhangende AWBZ-registratie een grotendeels geautomatiseerde vaststelling van de verzekeringsplicht is gerealiseerd. Dat zal naar verwachting medio 2010 het geval zijn. De regering stelt dat het haar streven is om voorliggend wetsvoorstel 1 januari 2011 in werking te laten treden.
UWV
De uitvoering van het wetsvoorstel kan voor UWV probleemloos geschieden. Daarbij wordt aangetekend dat een langere implementatieperiode zeer wenselijk is. UWV adviseert dringend om de grondslagen van het wetsontwerp grondig te heroverwegen. Naar aanleiding van het commentaar van het UWV heeft de regering de juridische onderbouwing van het wetsvoorstel herzien.
UWV stelt dat sommige buitenlandse werknemers de door hen opgebouwde rechten niet kunnen exporteren naar het woonland. De balans tussen premieverplichtingen en eventuele uitkeringsrechten dreigt volgens UWV zoek te raken. UWV beveelt aan de mogelijkheden van export van uitkering voor deze groep te verruimen, hetzij de mogelijkheid te openen na beëindiging van de werkzaamheden in Nederland werk te kunnen zoeken. De regering erkent deze problematiek, maar is van mening dat deze niet afwijkt van de situatie op het «vaste land» van Nederland. Indien een verdrag afgesloten is met het desbetreffende land kunnen de werknemers deze rechten exporteren. Wat de rechten uit de AWBZ en de Zvw betreft merkt de regering op dat het daarbij gaat om risicoverzekeringen en niet om opgebouwde rechten. Er is een recht op verstrekkingen zolang men verzekerd is. Daarna in beginsel niet meer. Wat betreft de mogelijkheid om na beëindiging van de werkzaamheden op het NCP werk te kunnen zoeken, is in artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van het Besluit uitvoering Wav, bepaald dat de vreemdeling «vrij» is op de arbeidsmarkt als hij gedurende een ononderbroken periode van zeven jaar direct voorafgaande aan de vergunning tot verblijf werkzaam is geweest op zeeschepen die onder Nederlandse vlag varen en in Nederland zijn geregistreerd of op mijnbouwinstallaties op het continentaal plat als bedoeld in artikel 1, onderdelen o en c, van de Mijnbouwwet. Dat betekent dat de Nederlandse werkgever voor wie hij in Nederland gaat werken, dan geen tewerkstellingsvergunning heeft voor deze werkgever. Wil deze werknemer eerder dan na zeven jaar werken op het grondgebied van Nederland, maar dan heeft de werkgever wél een tewerkstellingsvergunning nodig.
College voor zorgverzekeringen (CVZ)
Evenals de SVB wijst het CVZ erop dat het wetsvoorstel voor de controle op de nakoming van de verzekeringsplicht, adequate registratie vereist van de werknemers op het NCP in het AWBZ-bestand van de SVB. CVZ vreest dat bij deze groep burgers, waarbij meestal geen sprake is van langlopende loondienstverbanden, van een dergelijke (bruikbare) registratie nauwelijks sprake zal zijn. Aldus is er geen adequaat instrumentarium om deze groep, bij blijvende onverzekerdheid, vanuit de overheid tot verzekering te bewegen. De regering is zoals hierboven aangegeven van mening dat de Basisadministratie Volksverzekeringen en met name het AWBZ-verzekerdenbestand zoals dat in het kader van het Wetsvoorstel actieve opsporing onverzekerden (Kamerstukken II, 2009/10, 32 150) door de SVB zal worden beheerd ten behoeve van de toetsing van de AWBZ-verzekeringsplicht, voldoende basis biedt voor een bruikbare registratie.
Ten aanzien van de (nominale) premieplicht wijst het CVZ op het risico van wanbetaling. De inrichting van de uitvoering van het bestuursrechtelijke premieregime is gebaseerd op de situatie in Nederland. De betreffende groep verzekerden is echter (deels) woonachtig in het buitenland. Daarnaast wordt aangenomen dat de betreffende groep veel in wisselende en kortdurende dienstverbanden werkt. Deze factoren leiden tot de constatering dat het opleggen van de benodigde maatregelen bij wanbetaling of onverzekerdheid moeilijk uitvoerbaar zullen blijken te zijn. Hierbij past volgens het CVZ overigens wel de kanttekening dat het hier om een groep van zeer geringe omvang gaat. Daarnaast geeft het CVZ in overweging om bij de betrokken werkgevers/werknemers te bevorderen om voor de af te sluiten zorgverzekeringsovereenkomst, zoveel mogelijk gebruik te maken van de figuur van collectieve contractering. Daarbij kunnen tevens afspraken worden gemaakt over de afdracht van de nominale premie.
De regering onderkent de door CVZ gesignaleerde uitvoeringsproblemen met betrekking tot de onverzekerden en de wanbetalers. De regering onderschrijft de door CVZ gedane suggestie om de betrokken werkgevers en werknemers bij de voorlichting over dit wetsvoorstel te wijzen op de figuur van het collectieve zorgcontract als bedoeld in artikel 18 van de Zvw en hen daardoor te stimuleren zoveel mogelijk gebruik te maken van collectieve zorgcontracten.
Voorts pleit het CVZ voor een invoeringsdatum op of na 1 januari 2011. De reden hiervoor is dat de betrokken werknemers, voor zover zij niet al onder een wettelijke buitenlands ziektekostenstelsel vallen, op grond van de huidige Wet arbeid mijnbouw Noordzee een particuliere verzekeringsdekking hebben. Die particuliere verzekeringen hebben in de regel een looptijd van minimaal 1 jaar. Teneinde de bestaande verzekering tijdig te kunnen opzeggen en daarmee dubbele verzekering/premiebetaling te voorkomen, wordt de datum 1 januari 2011 wenselijk geacht. De regering is voornemens dit wetsvoorstel niet eerder in te voeren dan op 1 januari 2011.
Wat de verdragsrechtelijke aspecten van het wetsvoorstel betreft wijst CVZ erop dat gezinsleden van de nieuwe groep verzekeringsplichtigen, voor zover deze gezinsleden in een lidstaat van de Europese Unie, een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of een verdragsland wonen, op grond van de voor hen geldende internationale socialezekerheidsregelingen in het woonland recht hebben op zorg ten laste van Nederland. Op grond van de Zvw zijn deze gezinsleden verplicht zich aan te melden bij het CVZ. Het CVZ verwacht in verband hiermee extra werkzaamheden te moeten verrichten. De regering onderschrijft dat deze werkzaamheden inherent zijn aan de inrichting van de Zvw en de internationale sociale zekerheidsregelingen, zoals deze ook van toepassing zijn voor de verdragsgerechtigden van werknemers aan de wal.
CVZ heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in het kader van het verzoek om een uitvoeringstoets gevraagd om zijn zienswijze ten aanzien van de uitvoering van de Zorgverzekeringswet in het kader van dit wetsvoorstel. Door ZN wordt aangegeven dat de handhaafbaarheid door dit wetsvoorstel niet toe- of afneemt. ZN verwijst in dit verband naar de taak die de SVB krijgt in het kader van het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet, houdende maatregelen tot opsporing en verzekering van personen die ondanks hun verzekeringsplicht geen zorgverzekering hebben en beperking van het aantal zorgverzekeringen tot één per verzekeringsplichtige (opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering)* ten behoeve van de toetsing van de AWBZ-verzekeringsplicht. ZN beveelt in dat kader aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel te koppelen aan die van het Wetsvoorstel actieve opsporing onverzekerden. De regering merkt op dat wordt beoogd het desbetreffende wetsvoorstel op 1 januari 2011 in werking te doen treden. Er is voorzien dat het Parlement het Wetsvoorstel actieve opsporing in 2010 behandelt en dus mogelijk rond dezelfde tijd in werking treed. Verder merkt ZN op dat in het wetsvoorstel niet is voorzien in een overgangsregeling en geeft de opstellers van het wetsvoorstel in overweging zich hierover te beraden. De regering is van oordeel dat een overgangsregeling in dit geval niet op zijn plaats is. Het zou alsnog de mogelijkheid bieden op de oude voet door te gaan en aldus niet tegemoet komen aan de eisen die de Europese Commissie Nederland in deze heeft gesteld.
IWI
IWI heeft geen opmerkingen over de toezichtbaarheid van dit wetsvoorstel.
Actal
Het college van Actal heeft besloten geen advies uit te brengen over dit wetsvoorstel.
Inkomensgevolgen voor burgers en concurrentiepositie bedrijven
De werkgevers en werknemers die werkzaam zijn op het NCP gaan premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen betalen zoals dit op het Nederlandse grondgebied ook plaatsvindt. Daar staat tegenover dat de kosten van voorzieningen in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer, dan wel die welke door de werknemer worden bekostigd (zoals een particuliere ziektekostenverzekering) zullen worden beperkt. Voor zover die premies door de werknemers opgebracht moeten worden kan dat, zonder compensatie door de werkgever, ertoe leiden dat het netto-inkomen van de werknemer daalt; aangenomen kan worden dat werkgevers en werknemers hiermee rekening zullen houden bij de aanpassing van het arbeidsvoorwaardelijk regiem. Voor de Zvw geldt dat de werkgever krachtens de wet verplicht is de werknemer de inkomensafhankelijke bijdrage te vergoeden. In beginsel moet over die bijdrage belasting worden betaald. Verder kan er afhankelijk van het inkomen en gezinssamenstelling aanspraak bestaan op zorgtoeslag (toeslag voor nominale Zvw-premie).
Overige financiële effecten
Volgens de nu beschikbare gegevens zijn er jaarlijks circa 4 500 werknemers die gemiddeld vier maanden per jaar werken op het NCP. Volgens de jaarlijkse telling (census) van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) bevonden zich in 2008 ongeveer 1400 werknemers op platformen gelegen in het NCP. Voor iedere werkplek op het platform zijn ongeveer 2,5 werknemers in dienst, hetgeen leidt tot een totaal van 3 500 werknemers. De census is mogelijkerwijs op een moment afgenomen waarop minder werknemers aanwezig waren op de platformen, daarom is dit getal opgehoogd met 1 000 extra werknemers. Verder zijn de werknemers volgens de telling van SodM verdeeld over de volgende vier categorieën:
Werknemers afkomstig uit | Nederland | EU/EER | verdragsland | Overige landen (geen verdrag) | totaal |
---|---|---|---|---|---|
Percentage | 60% | 30% | 5% | 5% | 100% |
Aantal | 2700 | 1350 | 225 | 225 | 4500 |
Werknemers die wonen in Nederland en werken op het NCP zijn (ongeacht hun nationaliteit) al verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Werknemers die wonen in Nederland en voor een Nederlandse werkgever op het NCP werken zijn (ongeacht hun nationaliteit) ook al verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Voor deze groep verandert er de facto niets. Omgerekend heeft deze wet financiële gevolgen voor circa 1.800 mensen. Al deze werknemers gaan premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen betalen. Hierdoor stijgen de premiebaten met ca. € 3 mln.
Daar staat echter een grotere uitgavenstijging tegenover. Alle werknemers die geen ingezetene zijn van Nederland of werken voor niet-Nederlandse bedrijven krijgen recht op uitkering op grond van de volks- en werknemersverzekeringen. Hierdoor stijgen de uitkeringslasten in de structurele situatie met circa € 7 mln. Een groot deel van deze lasten – circa 90% – betreft de AOW (voor de Anw zijn de gevolgen zeer beperkt vanwege de kleine omvang van de doelgroep). Voor de AOW geldt dat mensen die minder dan een jaar op het NCP werken en premie betalen, hetzelfde AOW-recht opbouwen als iemand die een heel jaar werkt en premie betaalt. Daarom is de balans van inkomsten en uitgaven voor de AOW negatief. In de beginjaren zullen de uitkeringslasten AOW overigens nihil zijn omdat er naar verwachting nauwelijks mensen op het NCP werken die bijna 65 zijn. Voor de WIA wordt het ingroeipad geraamd op 15 jaar en voor de WW op 4 jaar. De uitkeringslasten voor de ZW ontstaan al direct vanaf de invoering van de wet doordat werknemers uitkeringsrechten krijgen. De totale uitkeringslasten van de werknemersverzekeringen bedragen in de structurele situatie minder dan 1 miljoen.
Werknemers die geen ingezetene zijn krijgen voor hun kinderen recht op AKW en WKB (kindgebonden budget). Deze lasten kennen geen ingroeipad en bedragen structureel ruim € 1 mln op basis van de huidige AKW-bedragen. Daarnaast ontstaat onmiddellijk na invoering van de wet uitkeringslasten in verband met te gelde gemaakte aanspraken op grond van de Zvw en de AWBZ. De omvang daarvan is niet aan te geven.
Administratieve lasten
Dit wetsvoorstel heeft gevolgen voor de administratieve lasten voor de werkgever op het NCP. Deze zijn gelijk aan de administratieve lasten die een werkgever heeft ten behoeve van een werknemer werkzaam op het Nederlands grondgebied.
Bedrijven
Bij bedrijven wordt een bedrag van € 660 per jaar gerekend voor de aangifte van loon voor de premieheffing werknemersverzekeringen (ongeacht de grootte van het bedrijf of het aantal werknemers).
Burgers
Voor de AKW wordt er vanuit gegaan dat werknemers op het NCP evenveel kinderen hebben als de gemiddelde Nederlander. Aldus gaat het om circa 3750 personen met kinderen. De totale administratieve lasten voor de AKW bedragen 50 000 minuten (890 uur).
Voor de volksverzekeringen verandert er alleen iets als er aanspraak wordt gedaan op opgebouwde rechten. Alle werknemers op het NCP zullen in de toekomst recht krijgen op (deel van de) AOW. In de structurele situatie zullen circa 5000 extra mensen per jaar een AOW aanvraag doen. De totale lasten komen uit op circa 800 000 minuten per jaar (13 000 uur). Deze structurele situatie is over circa 60 jaar bereikt en het ingroeipad tot die tijd wordt lineair verondersteld.
Personen die als gevolg van deze wet onder de Zvw komen te vallen zullen een zorgverzekeraar moeten kiezen en een polis. Daartoe kan men zich desgewenst via internet (www.kiesbeter.nl) oriënteren. Verdere voorlichting zal verstrekt worden aan de betreffende werkgevers en via hen aan de werknemers.
Uitvoeringskosten
Het kabinet schat de uitvoeringskosten voor de SVB structureel € 120.000 op jaarbasis en voor het CVZ op € 24 000 op jaarbasis.
Artikelen I tot en met VI (wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Werkloosheidswet en de Ziektewet)
Aan artikel 1 van de AKW, de ANW, de AOW, de AWBZ, de WW en de ZW wordt een definitie van het begrip «continentaal plat» toegevoegd. Dit komt de leesbaarheid ten goede van de in dezelfde wet voorgestelde wijziging van het artikel inzake de hoofdregel van de verzekeringsplicht. Voor de redactie van de definitiebepaling is aangesloten bij de wijze waarop dit omschreven is in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het NCP wordt in artikel 2, derde lid, onderdeel d, van die wet aangeduid als de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland.
In aansluiting hierop is in de AKW, de ANW, de AOW, de AWBZ, de WW en de ZW de hoofdregel van de verzekeringsplicht, voor zover deze arbeidsgerelateerd is, zodanig aangepast dat arbeid op het NCP dezelfde gevolgen heeft als werken aan de wal.
Wijziging van de Wet WIA en de Zvw, teneinde die wetten van toepassing te doen zijn, is niet nodig. Verzekerden op grond van de ZW, respectievelijk de AWBZ, vallen automatisch ook onder de kring van verzekerden van de Wet WIA respectievelijk de Zvw.
Dit leidt ertoe dat de kring van werknemers voor wie de sociale zekerheidsbescherming nu geldt, ruimer wordt dan die welke onder de artikelen 3 en 4 van de Wet arbeid mijnbouw Noordzee vallen. Die wet is slechts van toepassing (zie artikel 1 van de WAMN) op werknemers die op het NCP werkzaamheden verrichten op of vanaf een mijnbouwinstallatie dan wel een zich op het NCP bevindend stationair schip. Daar is sprake van een schip dat zich langer dan 30 dagen op het NCP bevindt, en waarop of waar vanaf er arbeid wordt verricht (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2, WAMN).
Werknemers die anderszins op het NCP werkzaam zijn, b.v. voor de bouw en het onderhoud van een windmolenpark, vallen derhalve niet onder die wet. Deze werknemers vallen wel onder het bereik van dit wetsvoorstel. Als gevolg hiervan wordt in dit wetsvoorstel de huidige verwijzing van het werknemersbegrip in artikel 1 van de WAMN naar de Mijnbouwwetgeving niet voortgezet.
Het uitgangspunt, dat aan werken op het NCP, wat de toepasselijkheid van de sociale zekerheidsregelingen betreft, dezelfde sociale zekerheidsgevolgen moeten worden verbonden als werken aan de wal betekent dat de bijzondere bepalingen tot uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden, zoals neergelegd in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekerden 1999 (hierna: BUB volksverzekeringen) en het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 (hierna: BUB werknemersverzekeringen), evenzeer zullen moeten gelden voor werknemers die op het NCP werken. In verband met het nu voorliggende wetsontwerp zijn twee onderdelen van die besluiten meer in het bijzonder relevant.
Dit zijn:
a. In artikel 11 van het BUB volksverzekeringen en artikel 4c van het BUB werknemersverzekeringen worden, als aanvulling op de ter gelegenheid van de «Koppelingswet» in de sociale zekerheidswetgeving opgenomen bepalingen, geregeld dat personen, die niet in Nederland wonen maar wel rechtmatig (in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdeling) in Nederland werken onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving vallen. Dit artikel zal in technische zin worden aangepast, zodat hetzelfde geldt voor personen die rechtmatig op het NCP werken. Ten aanzien van die werkzaamheden geldt overigens geen tewerkstellingsvergunningsplicht op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.
b. Op grond van artikel 14 van het BUB werknemersverzekeringen worden zogenaamde detacheringssituaties, te weten tijdelijke arbeid (korter dan 6 maanden), in Nederland verricht door buiten Nederland woonachtige werknemers, in dienst van een buiten Nederland gevestigde werkgever, uitgezonderd van de verzekeringsplicht. Dit artikel zal in technische zin worden aangepast, zodat het ook geldt indien de arbeid niet in Nederland, maar op het NCP wordt verricht.
Artikelen VII, VIII, IX en XI (Wijziging van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de intrekking van de Wet arbeid mijnbouw Noordzee)
Zoals in het algemeen deel van deze memorie van toelichting reeds is vermeld, kan de WAMN vervallen, mits op 2 punten aanvullende voorzieningen worden getroffen. De artikelen van de WAMN aflopende, wordt daarover het volgende opgemerkt:
Art. 2 WAMN: Hierin wordt het Nederlandse arbeidsovereenkomstenrecht van toepassing verklaard. Dit artikel kan vervallen. Deze materie is geregeld in Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de EEX-verordening) en Verordening(EG) nr. 593/2008 van de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Op grond van bijvoorbeeld artikel 8, tweede lid, van de Rome I-Verordening, wordt de individuele arbeidsovereenkomst, voor zover partijen niet voor een ander toepasselijk recht hebben gekozen, beheerst door het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. In samenhang met de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie is voldoende duidelijk dat voor de toepassing van beide verordeningen arbeid op het NCP gelijk moet worden gesteld aan arbeid in Nederland. Verwezen wordt naar de uitspraak van Hof van Justitie van, 27 februari 2000 (C 37/00, arrest Weber).
Artt. 3 en 4 WAMN: Deze artikelen regelen de huidige sociale zekerheid van werknemers in de zin van de WAMN. Deze artikelen kunnen nu vervallen. Deze materie wordt nu geregeld in de reguliere sociale zekerheidswetgeving, overeenkomstig de artikelen I tot en met VI van dit wetsvoorstel.
Art.6 WAMN: Dit artikel is materieel behouden, en door artikel VII verplaatst naar de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten.
Artt. 7 en 8 WAMN: Ook deze artikelen kunnen vervallen. Het daar bepaalde wordt beheerst door de Rome-I-Verordening (zie voor de toelichting hierop de toelichting gegeven bij artikel 2 WAMN). Hieruit vloeit voort dat het dwingend Nederlands arbeidsrecht in principe geldt ten aanzien van arbeid dat wordt verricht op het grondgebied waarover Nederland rechtsmacht uitoefent.
Art. 10 WAMN: Dit artikel is materieel behouden, en middels artikel IX in technische zin overgeplaatst naar een nieuwe titel 17 (artikel 1019w) in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In dit artikel 1019w, eerste lid, wordt de kantonrechter van de rechtbank te Alkmaar aangewezen als de rechter die mede bevoegd is kennis te nemen van arbeidsrechtelijke vraagstukken inzake het werken op het NCP. De algemene regels in het bijzonder inzake de relatieve competentie blijven daarnaast gewoon gelden. Het vierde lid regelt dat het verlof, vereist voor het leggen van conservatoir beslag op zaken (die in relatie staan tot het eerste lid) en die zich op het NCP bevinden, mede kan worden verzocht aan de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar.
Artikel X (Wijziging van de Wet kinderopvang)
Ouders komen op grond van de Wet kinderopvang in aanmerking voor de kinderopvangtoeslag wanneer arbeid en zorg wordt gecombineerd. Daarvoor moeten beide ouders of een van de ouders werken of onder de doelgroep vallen. Onderhavige wijziging van de Wet kinderopvang maakt het mogelijk voor ouders die niet in Nederland wonen en in Nederland arbeid verrichten of voor een ouder met een partner die in Nederland, een andere lidstaat, een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte of Zwitserland woont en in Nederland arbeid verricht ook aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag indien op het continentaal plat arbeid wordt verricht. Indien een ouder op het continentaal plat arbeid verricht kan ook aanspraak worden gemaakt op kinderopvangtoeslag.
Artikel XII (inwerkingtreding)
De datum van inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit vastgesteld. Beoogd wordt dit wetsvoorstel in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2011.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink
De minister voor Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
A. Rouvoet