Ontvangen 4 juni 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt «niet in het bezit is van een verklaring dat de in artikel 9b bedoelde stage met gunstig gevolg is voltooid» vervangen door: op grond van artikel 9b de praktijk onder begeleiding van een patroon dient uit te oefenen.
2. In de onderdelen B, onder 6, in het zevende lid, en E, wordt «de rechtbank van het arrondissement» telkens vervangen door: de rechtbank in het arrondissement.
3. In onderdeel Ba wordt «9aa, eerste en derde lid» vervangen door: 9aa, eerste lid.
4. In onderdeel H wordt artikel 8 als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel g wordt aan het slot toegevoegd: dan wel een advocaat bij de Hoge Raad betreft als bedoeld in artikel 9j, eerste lid.
2. Onderdeel m wordt geletterd n.
3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
m. andere beslissingen waarbij een schorsing wordt opgelegd;
b. In het tweede lid wordt «onder h tot en met m» vervangen door: onder h tot en met n.
5. Onderdeel I wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 8a, tweede lid, wordt «en j» vervangen door:, j en m.
b. In artikel 8c, tweede lid, onder a, wordt «het bewijs» vervangen door: de verklaring.
6. Onderdeel Ia komt te luiden:
Ia
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De raad van toezicht» vervangen door «De raad van de orde in een arrondissement» en wordt «de raad van toezicht» telkens vervangen door: de raad.
2. In het vierde lid wordt «in hoger beroep komen» vervangen door: beroep instellen.
7. Onderdeel J komt te luiden:
J
Artikel 9aa wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tijdelijke of blijvende schrapping» vervangen door: schorsing of schrapping.
2. In het tweede lid wordt «en artikel 8, vierde en vijfde lid» vervangen door: 8c, zesde lid, en 8f.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De secretaris van de algemene raad verwerkt de beslissing van de raad op het tableau, nadat deze onherroepelijk is geworden.
4. In het zesde lid wordt «schrapping» vervangen door: schorsing of schrapping.
8. Onderdeel Ka komt te luiden:
Ka
De artikelen 9d, 9e en 9i vervallen.
9. Onderdeel Kb wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen 1 en 2 worden genummerd 2 en 3.
2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
1. In het tweede lid wordt «algemeen secretaris» telkens vervangen door: secretaris van de algemene raad.
10. Na onderdeel Kb wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Kc
In artikel 9k, eerste lid, wordt «onderdelen a en c» vervangen door: onderdeel a.
11. Onderdeel M komt te luiden:
M
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde en vierde lid van artikel 12 komen te luiden:
3. Door de algemene raad kan om bijzondere redenen aan een advocaat, die zijn kantoor buiten Nederland wenst te vestigen, ontheffing van het in het eerste lid, tweede volzin, vervatte voorschrift worden verleend. De raad van de orde in het arrondissement waar de advocaat het laatst kantoor heeft gehouden, wordt tevoren gehoord. Indien ontheffing wordt verleend, blijft de advocaat na vestiging van zijn kantoor buiten Nederland behoren tot de orde in het arrondissement waar hij het laatst kantoor heeft gehouden. Indien de advocaat niet eerder in een arrondissement kantoor heeft gehouden, behoort hij na verlening van de ontheffing en vestiging van zijn kantoor buiten Nederland tot de orde in het arrondissement Den Haag.
4. Door de algemene raad kan aan een advocaat die in het kader van detachering elders kantoor wenst te houden, tijdelijk ontheffing van het in het eerste lid, eerste volzin, vervatte voorschrift worden verleend. De raad van de orde in het arrondissement waar de advocaat op het moment van het verzoek om ontheffing kantoor houdt, wordt tevoren gehoord. Indien ontheffing wordt verleend, blijft de advocaat behoren tot de orde in het arrondissement waar hij kantoor heeft gehouden op het moment van het verzoek om ontheffing.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Advocaten die niet aan de voorschriften van dit artikel voldoen, worden, na aanmaning daartoe door de raad van de orde in het arrondissement, op requisitoir van het openbaar ministerie en nadat de rechtbank tot schrapping heeft beslist, van het tableau geschrapt. Van de beslissing tot schrapping wordt door de griffier van de rechtbank kennis gegeven aan de secretaris van de algemene raad met het oog op de verwerking op het tableau.
12. De onderdelen Na tot en met Nd worden geletterd Nb tot en met Ne.
13. Na onderdeel N wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na
Aan het slot van artikel 16 wordt toegevoegd: Schorsing brengt mee het verlies van de betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid is.
14. In onderdeel P, onder 4, wordt aan het slot van het vierde lid toegevoegd: of van het college van toezicht.
15. In onderdeel R wordt aan het slot van artikel 26, derde lid, toegevoegd: In dat geval geldt voor de betrokken aangewezen deskundigen een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a.
16. In onderdeel S wordt 28 als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «en» vervangen door:, alsmede.
b. Het derde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
c. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. voorstellen voor verordeningen worden aan het college van afgevaardigden gedaan door de algemene raad of door tenminste vijf afgevaardigden. Voordat de algemene raad een voorstel bij het college van afgevaardigden indient, kan het de raden van de orden in de arrondissementen uitnodigen hun oordeel kenbaar te maken.
4. Verordeningen worden na vaststelling onverwijld medegedeeld aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie en gepubliceerd in de Staatscourant.
17. Onderdeel T vervalt.
18. Onderdeel U komt te luiden:
U
In artikel 30, tweede lid, wordt «artikel 28, derde lid, vervangen door: artikel 28, vierde lid.
19. In onderdeel W vervalt in artikel 32a, tweede lid: op grond van artikel 28a.
20. Onderzeel Za wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van artikel 36a, tweede lid, wordt toegevoegd: Een in de aanbeveling opgenomen kandidaat kan uitsluitend wegens zwaarwegende en te motiveren gronden worden geweigerd door Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
b. Artikel 36b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met vierde lid worden genummerd tweede tot en met vijfde lid.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
1. Twee leden van het college van toezicht, waaronder de voorzitter, kunnen niet tevens advocaat zijn. Het andere lid kan tevens advocaat zijn.
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b tot en met d geletterd a tot en met c.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste lid, onder d» vervangen door: tweede lid, onderdeel c.
21. Onderdeel AAb wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 45b, derde lid, wordt aan het slot toegevoegd: In dat geval geldt voor de betrokken toezichthouders, bedoeld in het eerste en tweede lid, een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a.
b. In artikel 45f, eerste lid, wordt «als bedoeld in artikel 46c» vervangen door: bij de raad van discipline.
22. Onderdeel BB komt te luiden:
BB
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Na «de griffier van de raden van discipline» wordt ingevoegd:, voor zover deze advocaat is,.
b. De tekst «alsmede aan de deken die de klacht ter kennis heeft gebracht van het hof van discipline» wordt vervangen door:, aan de raad van discipline waarvan de beklaagde advocaat lid, plaatsvervangend lid of griffier is, aan de deken van de orde in het arrondissement waar de beklaagde advocaat kantoor houdt,.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Aanwijzing van een andere raad van discipline overeenkomstig het derde lid vindt ook plaats indien een klacht betrekking heeft op een deken binnen het rechtsgebied van een raad van discipline of afkomstig is van een lid-advocaat, een plaatsvervangend lid-advocaat of de griffier van een raad van discipline.
23. Onderdeel CC wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen 2 en 3 worden genummerd 3 en 4.
b. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
2. In het tweede en achtste lid wordt «Onze Minister van Justitie» telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
24. De onderdelen DD, DDa en DDb komen te luiden:
DD
Artikel 46c wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: Onverminderd artikel 45f, eerste lid, worden klachten tegen advocaten schriftelijk ingediend bij de deken van de orde waartoe zij behoren.
2. Het tweede tot en met vijfde lid worden genummerd derde tot en met zesde lid.
3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de klager bij indiening van de klacht daarom verzoekt, brengt de deken deze onmiddellijk ter kennis van de raad van discipline, onverminderd het bepaalde in het derde lid. De deken informeert de klager hierover bij de indiening van de klacht.
4. In het vierde en zesde lid (nieuw) wordt «raad van toezicht» telkens vervangen door: raad van de orde in het arrondissement.
5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Klachten tegen een deken worden ingediend bij of terstond doorgezonden aan de voorzitter van de raad van discipline. De voorzitter verwijst de zaak naar een de deken van een andere orde in zijn ressort, ten einde haar te onderzoeken en af te handelen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en de artikelen 46d en 46e.
DDa
Artikel 46d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien na drie maanden na de indiening van de klacht bij de deken geen minnelijke schikking is bereikt, kan de klager de deken verzoeken de klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen. In dat geval geeft de deken toepassing aan het vierde lid. De deken brengt de klacht steeds ter kennis van de raad van discipline indien aannemelijk is dat een minnelijke schikking niet kan worden bereikt of indien naar zijn oordeel de inhoud van de klacht een minnelijke schikking ongewenst of onmogelijk maakt. De deken informeert de klager hierover bij de indiening van de klacht.
2. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:
4. De klacht wordt door middel van een klaagschrift ingediend. De deken stelt daarvan de betrokken advocaat en de klager schriftelijk op de hoogte. Het klaagschrift kan elektronisch naar de raad van discipline worden gezonden voor zover de raad kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. De artikelen 2:14 tot en met 2:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «bestuursorgaan» wordt gelezen: raad van discipline.
5. Het klaagschrift wordt gedagtekend en ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de klager;
b. de naam en het werkadres van de advocaat tegen wie de klacht zich richt, voor zover bekend bij de klager;
c. een zo duidelijk mogelijke omschrijving van de klacht en van de feiten waarop deze rust.
3. Na het vijfde lid worden de volgende leden toegevoegd:
6. Tegelijkertijd met het klaagschrift worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de raad van discipline overgelegd.
7. In het klaagschrift wordt vermeld of de klacht voordien is voorgelegd aan de organisatie waarbinnen de advocaat werkzaam is of aan een klachten- of geschilleninstantie waarbij de advocaat of diens organisatie is aangesloten. Indien zulks niet het geval is geweest, wordt indien mogelijk de reden daarvoor in het klaagschrift vermeld. Indien zulks wel het geval is geweest, wordt de uitkomst van de procedure vermeld, zo mogelijk met bijvoeging van de relevante stukken.
8. Indien de deken op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, deelt hij dat met redenen omkleed mee aan de betrokken advocaat, de klager en de raad van discipline.
9. De raad van discipline kan de klacht ambtshalve aanvullen.
DDb
Artikel 46e komt als volgt te luiden:
Artikel 46e
1. Alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen heft de deken van de klager een griffierecht van € 50. Het griffierecht komt ten bate van de raad van discipline.
2. De deken wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 46n, tweede lid, dan wel indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de betrokken advocaat.
4. In afwijking van het eerste lid, wordt geen griffierecht geheven indien de klacht afkomstig is van:
a. de deken; of
b. het college van toezicht.
5. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan het in het eerste lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
25. Na onderdeel DDb worden de volgende onderdelen ingevoegd:
DDc
In artikel 46f vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» Voor het eerste lid.
DDd
Na artikel 46fa wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 46fb
1. De griffier van de raad van discipline zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van het klaagschrift, de daarbij gevoegde stukken en eventuele aanvullingen daarop aan de advocaat tegen wie de klacht zich richt, de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort, alsmede het college van toezicht.
2. Geen afschrift hoeft te worden gezonden aan de deken en het college voor zover het klaagschrift door hem is ingediend, of indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 46i, eerste lid.
26. Onderdeel EE vervalt.
27. In onderdeel FF wordt in artikel 46g, eerste lid, onderdeel a «degene die gerechtigd is tot het indienen van de klacht» vervangen door: de klager.
28. Onderdeel FFa wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 46j, derde lid, wordt «het eerste lid» vervangen door: artikel 46i, eerste lid, tweede volzin,.
b. Artikel 46l wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 46g of 46i, kan de voorzitter van de raad van discipline, na verzending van een afschrift van het klaagschrift op grond van artikel 46d, eerste lid, een vooronderzoek gelasten.
2. De aanhef van het tweede lid komt te luiden: Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, draagt de voorzitter het vooronderzoek op aan de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort, tenzij hij gronden aanwezig acht om het onderzoek op te dragen aan:.
c. Artikel 46m wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het derde lid wordt toegevoegd: In dat geval geldt voor de betrokken vooronderzoeker een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die in bedoeld in artikel 11a.
2. In het vijfde lid vervallen de tweede en derde volzin.
28. Onderdeel FFb, onder 1, komt te luiden:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Aan de behandeling en de beslissing van tuchtzaken wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters, alsmede twee leden-advocaten of plaatsvervangende leden-advocaten. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden, onder wie de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters. Indien de voorzitter of plaatsvervangende voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een plaatsvervangende voorzitter.
30. In onderdeel FFh, wordt in artikel 48b, eerste lid, «stelen» vervangen door: stellen.
31. In onderdeel FFj vervalt: telkens.
32. Het eerste onderdeel FFn vervalt.
33. In onderdeel FFn, onder 4, wordt in onderdeel g «nodig acht» vervangen door: nodig acht:.
34. Onderdeel GGa wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel 1, onder a, wordt «de klager;» vervangen door: de klager die ingevolge artikel 46c, eerste lid, de klacht heeft ingediend die tot de beslissing heeft geleid, indien de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard of bij gegrondverklaring van de klacht het verzoek, bedoeld in artikel 48, zevende lid, wordt afgewezen.
b. Onderdeel 3 komt te luiden:
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Aan de behandeling en de beslissing van beroepen door een kamer bij het hof wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters, alsmede een door Ons benoemd lid en een lid-advocaat of een plaatsvervangend lid-advocaat. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden, onder wie de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters alsmede door twee door Ons benoemde leden. Indien de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een door Ons benoemd lid of een door Ons benoemd plaatsvervangend lid.
35. In onderdeel GGe, onder 5, wordt «De onderdelen g en (nieuw)» vervangen door: De onderdelen g en h (nieuw).
36. Onderdeel GGg wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel 1 wordt «onderdeel 2» vervangen door: het tweede lid.
b. In onderdeel 2 wordt «onderdeel 3» vervangen door: het derde lid.
37. In onderdeel HHa, onder 1, wordt aan het slot toegevoegd: In dat geval geldt voor de betrokken rapporteur een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a.
B
Artikel Va komt te luiden:
ARTIKEL VA
In artikel 44, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt «waarbij hij als advocaat is ingeschreven onderscheidenlijk als raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof tot het rechtsgebied waarvan de rechtbank behoort waarbij hij is ingeschreven» vervangen door: in het arrondissement waarin hij kantoor houdt onderscheidenlijk als raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof tot het rechtsgebied waarvan het arrondissement behoort waarin hij kantoor houdt.
C
Na artikel VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIA
Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel I, onderdelen H, I, La, Nd, R, S, T, Za, AAb, AAc, DD, DDa, DDb, FF, FFa, FFc, FFd, FFe, FFg en FFh, en artikel III van deze wet in de praktijk.
ALGEMEEN
Met deze derde nota van wijziging worden enkele aanpassingen in het wetsvoorstel doorgevoerd die zijn aangekondigd en nader toegelicht in de nota naar aanleiding van het nader verslag. Met deze wijzigingen wordt beoogd tegemoet te komen aan de wensen en suggesties van verschillende fracties die in het nader verslag aan het woord zijn1. In hoofdlijnen komen de wijzigingen op het volgende neer:
– gehandhaafd blijft het nu geldende uitgangspunt dat klachten tegen advocaten in beginsel worden ingediend bij de lokale deken (art. I, onderdelen DD, DDa en DDb; zie ook paragraaf 2.1 van de nota naar aanleiding van het nader verslag);
– van het college van toezicht, het nieuwe orgaan van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) waaraan de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht wordt opgedragen, kan ook één advocaat deel uitmaken, doch niet in de functie van voorzitter (art. I, onderdeel Za; zie ook paragraaf 1.7 van de nota naar aanleiding van het nader verslag);
– door de NOvA aangedragen kandidaten voor benoeming in het college van toezicht kunnen door de Minister van Veiligheid en Justitie alleen wegens zwaarwegende en te motiveren gronden worden geweigerd (art. I, onderdeel Za; zie ook paragraaf 2.2 van de nota naar aanleiding van het nader verslag);
– het zwijgrecht van de advocaat en de in dat kader te verlenen cautie in het tuchtrecht worden vooralsnog geschrapt (art. I, onderdeel FFa; zie ook paragraaf 2.6 van de nota naar aanleiding van het nader verslag).
Met deze aanpassingen wordt beoogd een juiste balans te bereiken tussen enerzijds de afstand die de rijksoverheid heeft in te nemen ten opzichte van de advocatuur en anderzijds de verantwoordelijkheid van diezelfde overheid voor een goede regulering van (het toezicht op) die beroepsgroep. Hiermee worden verdere verbeteringen aangebracht in de modernisering van het toezicht op advocaten, met behoud van de onafhankelijke positie van de beroepsgroep.
ONDERDELEN
A
1. Artikel I, onderdeel A (artikel 1 Advocatenwet)
In het derde lid wordt, op suggestie van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA), geregeld dat de onvoorwaardelijke inschrijving van advocaten op het tableau niet langer afhangt van het examen waarmee de stage wordt afgesloten, maar van het niet langer bestaan van de verplichting om de praktijk onder toezicht van een patroon uit te oefenen.
2. Artikel I, onderdelen B en E (artikelen 2 en 3 Advocatenwet)
Deze wijzigingen zien op terminologische aanpassingen in verband met de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart.
3, 5, 6, 7, 9, 10, 16, 21, onder b, 22, 23, 30, 31, 32, 33, 35 en 36a. Artikel I, onderdelen I, Ia, J, Kb, Kc, S, AAb, CC, FFj en GGg (artikelen 8a, 8c, 9, 9aa, 9j, 9k, 28, 45f, 46b, 48b, 48d, 50, 58 en 60a Advocatenwet)
Deze wijzigingen betreffen redactionele verbeteringen.
4. Artikel I, onderdeel H (artikel 8 Advocatenwet)
Voor een toelichting op de nadere wijzigingen van artikel 8 van de Advocatenwet wordt verwezen naar de artikelsgewijze behandeling in de nota naar aanleiding van het nader verslag.
8. Artikel I, onderdeel Ka (artikel 9d, 9e en 9i Advocatenwet)
Deze bepalingen over het curatorium, dat belast is met het toezicht op de opleiding en het examen van advocaat-stagiars, kunnen komen te vervallen als gevolg van de invoering van de nieuwe beroepsopleiding advocatuur in 2013. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar de artikelsgewijze behandeling in de nota naar aanleiding van het nader verslag.
11. Artikel I, onderdeel M (artikel 12 Advocatenwet)
Met het nieuwe vierde lid van artikel 12 wordt gevolg gegeven aan een verzoek van de NOvA om meer ruimte te bieden aan detacheringen van advocaten. De NOvA heeft aangegeven dat artikel 12, eerste lid, op dit moment praktische problemen oplevert voor detacheringen. Detachering betekent dat een advocaat niet langer voor het ene kantoor werkzaam is (en daar dus ook niet meer fysiek zal zitten) maar voor een ander kantoor, dat mogelijk in een ander arrondissement is gevestigd. Zonder formele kantoorverplaatsing is detachering in dat geval niet mogelijk. De NOvA heeft voorgesteld om een ontheffingsmogelijkheid in de wet op te nemen, op grond waarvan detachering mogelijk is zonder dat kantoorverplaatsing nodig is. Daarbij is van groot belang dat de ontheffingsmogelijkheid geen gevolgen mag hebben voor de goede uitoefening van het toezicht. Met de derde nota van wijziging wordt daarom een aanvullende, tijdelijke ontheffingsmogelijkheid opgenomen in een nieuw vijfde lid van artikel 12, waarbij tevens is bepaald dat – voor zover de betrokken advocaat in een ander arrondissement gaat werken – hij blijft behoren tot zijn «oude» lokale orde. Dit betekent dat de deken die tot dat moment belast was met de het toezicht op de betrokken advocaat, omwille van continuïteit (de detachering is naar zijn aard immers tijdelijk), belast blijft met dat toezicht. De algemene raad kan voorwaarden verbinden aan de ontheffing. Deze voorwaarden zullen in ieder geval moeten inhouden dat voor een ieder geheel duidelijk is op welke locatie de betrokken advocaat bereikbaar is, onder meer in verband met de uitoefening van het toezicht, alsmede het doen afleveren van poststukken, dagvaardingen en processtukken op het juiste adres.
12 en 13. Artikel I, onderdelen N tot en met Nd (artikel 16 Advocatenwet)
Met de wijziging van artikel 16 wordt, in navolging van onder meer artikel 60ac, derde lid, bepaald dat een schorsing leidt tot het verlies van alle betrekkingen waarvoor het zijn van advocaat noodzakelijk is.
14. Artikel I, onderdeel P (artikel 20 Advocatenwet)
Aangezien het met deze nota van wijziging mogelijk wordt gemaakt dat een van de leden van het college van toezicht tevens advocaat is, wordt ter voorkoming van mogelijke belangenverstrengelingen expliciet bepaald dat dit advocaat-lid niet tevens lid kan zijn van het college van afgevaardigden. Er moet, om onafhankelijk toezicht te kunnen verzekeren, volledige onafhankelijkheid bestaan tussen het college van toezicht en andere organen van de NOvA.
15,21, onder a, 28, onder c, en 37. Artikel I, onderdelen P, AAb, FFa, (artikelen 26, 45b, 46m en 60d Advocatenwet)
Met deze bepalingen wordt de zogenoemde afgeleide geheimhoudingsplicht ingevoerd in de Advocatenwet. Deze afgeleide geheimhoudingsplicht rust op een ieder die op grond van de wet de bevoegdheid heeft om in voorkomende gevallen de geheimhoudingsplicht te doorbreken die op grond van het voorgestelde artikel 11a van de Advocatenwet rust op de advocaat, diens medewerkers, diens personeel alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening. De afgeleide geheimhoudingsplicht is van dezelfde omvang als de verplichting van de oorspronkelijke geheimhouder, en beoogt te voorkomen dat vertrouwelijke informatie waartoe een derde toegang heeft met doorbreking van de geheimhoudingsplicht, bijvoorbeeld in het kader van toezichtsactiviteiten, openbaar worden. Met deze bepalingen wordt bevestigd hetgeen reeds op grond van jurisprudentie reeds langere tijd is erkend, met als achtergrond dat het afgeleide verschoningsrecht illusoir zou zijn indien het zich niet zou uitstrekken tot de adviezen die de deskundige aan de advocaat heeft uitgebracht op basis van de hem door de advocaat verstrekte vertrouwelijke gegevens.2 Met het in de Advocatenwet vastleggen van de afgeleide geheimhoudingsplicht wordt overigens geen afbreuk gedaan aan de jurisprudentie die zich hierover in de praktijk reeds heeft gevormd; ook zonder de wettelijke vastlegging ervan geldt een afgeleide geheimhoudingsplicht voor derden die op grond van de wet met doorbreking van de geheimhoudingsplicht toegang hebben tot vertrouwelijke dossiers van beroepsbeoefenaren.
16 tot en met 19. (artikelen 28, 28a, 28b, 30 en 32a Advocatenwet)
Deze wijzigingen houden verband met het uit het wetsvoorstel schrappen van de goedkeuring vooraf van (bepaalde) verordeningen van het college van afgevaardigden. Daarmee blijft het bestaande systeem in stand, waarbij door het college van afgevaardigden vastgestelde verordeningen achteraf bij koninklijk besluit kunnen worden vernietigd. Op dit punt zij verwezen naar paragraaf 2.8 van de nota naar aanleiding van het nader verslag.
20. Artikel I, onderdeel Za (artikelen 36a en 36b Advocatenwet)
De wijziging van artikel 36a geeft uitvoering aan een voorstel van de leden van de fracties van de VVD en PvdA in het nader verslag. In het kader van het behoud van voldoende afstand van de rijksoverheid ten opzichte van de advocatuur, pleiten zij ervoor te bepalen dat een door de NOvA aangedragen kandidaat niet eenvoudig kan worden geweigerd. Om hieraan tegemoet te komen, wordt aan de bepaling toegevoegd dat een in de aanbeveling van de NOvA opgenomen kandidaat voor lidmaatschap van het college van toezicht uitsluitend kan worden geweigerd door de Minister van Veiligheid en Justitie wegens zwaarwegende en te motiveren gronden. Een en ander brengt in de praktijk mee dat uitsluitend in zeer uitzonderlijke omstandigheden, wanneer er door de NOvA een kandidaat zou worden aangedragen die tot evidente bezwaren leidt, het tot een afwijzing kan komen. Met de enkele weigering van de betreffende kandidaat kan in dat geval niet worden volstaan; de weigering zal ook gemotiveerd moeten worden. In geval van een weigering kan de Minister van Veiligheid en Justitie hiervoor geen alternatieve kandidaat in de plaats stellen; de NOvA zal in voorkomend geval een nieuwe kandidaat moeten aandragen.
Met de wijziging van artikel 36b wordt uitvoering gegeven aan de wens van verschillende fracties die in het nader verslag aan het woord zijn om mogelijkheid te bieden dat één lid van het college van toezicht tevens advocaat is. Door de mogelijkheid van het benoemen van één advocaat kan de inbreng van deskundigheid vanuit de actuele advocatuurlijke praktijk in het college worden verzekerd. De onafhankelijkheid van het college is nog altijd voldoende gewaarborgd doordat een meerderheid van het college, waaronder de voorzitter, niet tevens advocaat kan zijn (nieuw eerste lid van artikel 36b). Met name van de voorzitter van het college wordt een onafhankelijke opstelling verlangd. Overigens kunnen de overige twee leden, waaronder de voorzitter, wel oud-advocaten zijn. Uit het bepaalde in het nieuwe tweede lid, onderdeel a, waarin is bepaald dat een lid van het college niet tevens lid of medewerker van een ander orgaan van de NOvA of een lokale orde kan zijn, volgt dat het advocaat-lid in het college geen deken kan zijn.
24, 25 en 26. Artikel I, onderdelen DD, DDa tot en met DDd en EE (artikelen 46c, 46d, 46e, 46f en 46fb Advocatenwet)
De wijziging van de onderdelen DD en DDa houdt verband met de keuze voor het behoud van de thans bestaande rol van de deken in het tuchtprocesrecht. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de opmerkingen van verschillende fracties die in het nader verslag aan het woord zijn. Voor een inhoudelijke toelichting daarop zij verwezen naar paragraaf 2.1. van de nota naar aanleiding van het nader verslag.
Op grond van het nieuwe onderdeel DD blijft in artikel 46c de thans bestaande hoofdregel gehandhaafd dat klachten tegen advocaten bij de deken worden ingediend. Uitzondering hierop vormt de mogelijkheid van het college van toezicht om op grond van artikel 45f, eerste lid, een klacht rechtstreeks bij de raad van discipline in te dienen. Als gevolg van de nieuwe formulering van artikel 46c, eerste lid, vervalt tevens het element dat een ieder met enig redelijk belang een klacht kan indienen.
Het nieuwe tweede lid van artikel 46c is deels ontleend aan het huidige eerste lid van artikel 46e. Op grond van dit lid dient de deken de klacht altijd onmiddellijk aan de raad van discipline ter kennis te brengen indien de klager hierom bij indiening verzoekt. Op suggestie van de leden van de fractie van de ChristenUnie in het nader verslag is hieraan toegevoegd dat de deken de klagers expliciet hierover dient te informeren. De overige wijzigingen van artikel 46c betreffen veelal redactionele aanpassingen aan het wetsvoorstel.
Het nieuwe derde lid van artikel 46d is een actualisering van de huidige tekst. Hieraan is tevens toegevoegd hetgeen nu nog in artikel 46e, tweede lid, is bepaald. Het vierde tot en met zevende en negende lid zijn overgenomen uit artikel 46c, zoals dat in de tweede nota van wijziging was opgenomen. Het nieuwe achtste lid is ontleend aan het huidige vierde lid van artikel 46d.
Het nieuwe artikel 46e is grotendeels ontleend aan artikel 46ca, zoals dat aanvankelijk was opgenomen in het wetsvoorstel met de tweede nota van wijziging. Ingevolge deze bepaling wordt, met behoud van het uitgangspunt dat klachten bij de deken worden ingediend, van de klager een griffierecht geheven. Voor een toelichting op dat uitgangspunt zij verwezen naar paragraaf 2.1. van de nota naar aanleiding van het nader verslag. Deze bepaling brengt mee dat de deken, nadat hij de klacht heeft onderzocht, van de klager een griffierecht moet innen alvorens de klacht ter kennis te brengen van de raad van discipline. Het geïnde griffierecht komt ten bate van de raad van discipline. Het voordeel hiervan boven een heffing door de griffier is dat een klacht in beginsel niet ter kennis van de raad zal worden gebracht voordat het griffierecht is voldaan. Dit voorkomt omslachtige en relatief dure incassoproblemen.
27. Artikel I, onderdeel FF (artikel 46g Advocatenwet)
De wijziging van artikel 46g houdt verband met de keuze om vast te houden aan het uitgangspunt dat klachten tegen advocaten moeten worden ingediend bij de deken. Onder «klager» dient in dit verband in voorkomende gevallen tevens te worden verstaan de deken die in het kader van een dekenklacht de klacht heeft ingediend (vergelijk artikel 46f) of het college van toezicht dat op grond van artikel 45f, tweede lid, rechtstreeks een klacht kan indienen bij de tuchtrechter.
28, onder a. Artikel I, onderdeel FFa (artikel 46l Advocatenwet)
De wijziging van artikel 46l houdt verband met de keuze om vast te houden aan het uitgangspunt dat klachten worden ingediend bij de deken. Aangezien de deken in dat geval doorgaans reeds een onderzoek heeft verricht naar de klacht (artikel 46c, nieuw derde lid), is het niet zinvol om de voorzitter van de raad van discipline op te dragen naar alle bij hem ter kennis gebrachte zaken (wederom) vooronderzoek te doen gelasten. In bepaalde gevallen kan wel behoefte bestaan aan de mogelijkheid om een vooronderzoek te doen verrichten, bijvoorbeeld wanneer de klacht ingevolge artikel 46c nieuwe tweede lid, onmiddellijk door de deken ter kennis van de raad van discipline is gebracht, of indien de voorzitter van de raad van discipline van oordeel is dat het reeds verrichtte onderzoek door de deken nog niet voldoende was.
Zoals is aangegeven in paragraaf 2.6 van de nota naar aanleiding van het nader verslag, zijn het zwijgrecht van de advocaat en de verplichting tot het verlenen van de cautie uit artikel 46m geschrapt.
29. Artikel I, onderdeel FFb (artikel 47 Advocatenwet)
De nieuwe formulering van het eerste lid van artikel 47 voorziet er in dat de raden van discipline in kleinere samenstelling zaken kunnen behandelen en beslissen. Deze bepaling komt tegemoet aan de wensen van de NOvA en de raden van discipline om relatief eenvoudige zaken in kleinere samenstelling af te doen. Daarbij wordt nu als uitgangspunt gehanteerd dat zaken door drie leden worden behandeld. Is een van de drie leden op enig moment echter van mening dat de zaak zich niet leent voor de behandeling en beslissing door drie leden, dan wordt de zaak vervolgd met vijf leden. Deze regeling sluit aan bij de regeling voor de gerechtsdeurwaarders (zie artikel 37 van de Gerechtsdeurwaarderswet). Zie voor een gelijke bepaling voor het hof van discipline het voorgestelde nieuwe vierde lid van artikel 56.
34. Artikel I, onderdeel GGa (artikel 56 Advocatenwet)
Deze wijziging brengt ook voor het hof van discipline als uitgangspunt mee dat zaken worden afgedaan door een kamer van drie leden. Dit biedt voor de uitvoeringspraktijk mogelijkheden om te komen tot kostenbesparingen en het efficiënter afdoen van tuchtzaken. Zie voor eenzelfde bepaling voor de raden van discipline het nieuw voorgestelde eerste lid van artikel 47.
B
Artikel Va is aangepast in verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van de Wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele aanvullingen op de regeling inzake de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage (Stb 2012, 220).
C
Met het nieuwe artikel VIa wordt een evaluatiebepaling ingevoerd. Voor een toelichting hierop zij verwezen naar paragraaf III van de nota naar aanleiding van het nader verslag.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven