Ontvangen 25 mei 2011
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1.
Onderdeel A komt te luiden:
Het eerste lid van artikel 1 komt te luiden:
1. In deze wet wordt verstaan onder:
hoofdvaarweg: een vaarweg van nationaal belang;
hoofdweg: een auto- of autosnelweg van nationaal belang;
landelijke spoorweg: een spoorweg van nationaal belang;
Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
startbeslissing: de beslissing, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
2.
Onderdeel C wordt als volgt gewijzigd:
a. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister.
2. In het derde lid vervalt onderdeel e onder vervanging van de puntkomma na onderdeel d door een punt.
3. In het vierde lid wordt de zinsnede «indien Onze Ministers voornemens zijn» vervangen door: indien Onze Minister voornemens is.
b. Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister.
2. Onderdeel d vervalt onder vervanging van de puntkomma na onderdeel c door een punt.
3.
Onderdeel D wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 9 wordt «Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dan wel door Onze Minister» telkens vervangen door: Onze Minister.
b. In artikel 10, eerste lid, onderdeel f, wordt «Onze Ministers dan wel Onze Minister» vervangen door »Onze Minister» en «onderzoeken» vervangen door «onderzoekt».
c. In artikel 12, tweede lid, wordt de zinsnede «Onze Ministers kunnen» vervangen door: Onze Minister kan.
d. Artikel 14 komt te luiden:
Artikel 14
1. Onze Minister kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing laten bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een tracébesluit waartegen beroep aanhangig is, indien het een wijziging van ondergeschikte aard betreft.
2. Het wijzigingsbesluit als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld uiterlijk tien dagen voor de zitting, die plaatsvindt ten behoeve van de beoordeling van het bestreden besluit.
e. Artikel 16 vervalt.
f. In artikel 18 vervalt het tweede lid onder vernummering van het derde tot het tweede lid.
4.
Onderdeel F wordt als volgt gewijzigd:
a. In het tot artikel 21 vernummerde artikel 20a wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» telkens vervangen door: Onze Minister.
b. In artikel 23, eerste lid, wordt de zinsnede «Onze Ministers dan wel Onze Minister onderzoeken» vervangen door: Onze Minister onderzoekt.
5.
Onderdeel J vervalt.
6.
Onderdeel K komt te luiden:
In de bijlage bij de wet worden «de artikelen 10a en 10b» en «de artikelen 10a en 10b, eerste lid,» vervangen door: artikel 15.
B
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Ministers» vervangen door: Onze Minister.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «Onze Ministers» vervangen door: Onze Minister.
b. De tweede volzin vervalt.
C
Artikel VIII komt te luiden:
ARTIKEL VIII
De Spoedwet wegverbreding wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:
a. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
B
Artikel 3a vervalt.
C
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, vervalt de zinsnede «, onverminderd de bevoegdheid tot herstel van gebreken,».
2. In het zesde lid wordt de zinsnede «Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen» vervangen door: Onze Minister kan.
D
Artikel 4a vervalt.
E
In artikel 5, derde lid, onderdeel b, wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister.
F
Bijlage 2 bij de wet vervalt.
De in deze nota van wijziging voorgestelde aanpassingen van het wetsvoorstel hebben voor het grootste deel een juridisch-technisch karakter.
Naamgeving minister (wijziging in diverse artikelen van de Tracéwet en de Spoedwet wegverbreding)
Zowel in de Tracéwet als in de Spoedwet wegverbreding wordt op verschillende plaatsen de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer genoemd. Besloten is om, vooruitlopend op meer algemene wetgeving, in lopende wetsvoorstellen reeds de nieuwe naamgeving door te voeren. De voorgestelde wijzigingen ten aanzien van de naamgeving hebben alleen betrekking op de Tracéwet en de Spoedwet wegverbreding.
Andere vormgeving van de toepasselijkheid van de Tracéwet (wijziging artikel 1 van de Tracéwet)
De Tracéwet bevat een definitiebepaling opdat duidelijk is wat onder hoofdweg, landelijke spoorweg en hoofdvaarweg wordt verstaan. De toepasselijkheid van de Tracéwet hangt af van de vraag of de hoofdinfrastructuur aangegeven is op een kaart van indicatieve en limitatieve verbindingen, die behoort tot een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Bedoeld wordt de kaart die behoort bij het nationaal verkeers- en vervoersplan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Planwet verkeer en vervoer. Maar dat kan ook een andere structuurvisie zijn. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening werd nog gesproken van een kaart bij een planologische kernbeslissing. De vrij ruime verwijzing naar artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening maakt dat de kaart onderdeel kan zijn van elke structuurvisie en niet alleen die van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, de eigenlijke opvolger van de planologische kernbeslissing. Inmiddels is een wijziging van de Nota Ruimte en de Nota Mobliteit ter hand genomen. Een wijziging die zal leiden tot een nieuwe rijkstructuurvisie, die gezien de definitiebepaling van de Tracéwet, wederom voorzien zal moeten worden van kaartmateriaal om de toepasselijkheid van de Tracéwet te verzekeren.
In de meeste wetten is het toepassingsbereik niet afhankelijk gemaakt van een kaart, die niet onderdeel is van de wet zelf. Aangezien op bedoelde kaarten de infrastructuur van nationaal belang is weergegeven, is het mogelijk en wenselijk om het toepassingsbereik van de Tracéwet in de wet zelf te bepalen. Daarbij is de term nationaal belang, ontleend aan artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening – in dat artikel wordt aangegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu een rijksinpassingsplan kan vaststellen als sprake is van nationale belangen –, voldoende onderscheidend. Voor hoofdwegen gaat het om vrijwel alle A-wegen (een uitzondering is bijvoorbeeld de provinciale A348 Arnhem–Doesburg) en een aantal N-wegen (de driecijferige N-wegen zijn in ieder geval niet van nationaal belang). Voor landelijke spoorwegen betekent dit dat het bij spoorwegen van nationaal belang gaat om de zogenaamde hoofdspoorwegen als bedoeld in artikel 2 van de Spoorwegwet. Bij hoofdvaarwegen gaat het om de meeste vaarwegen die geschikt zijn of geschikt gemaakt worden voor het bevaren van schepen met een laadvermogen van 1350 ton of meer (een uitzondering vormen onder andere de Gouwe en de Zaan). In de praktijk is er overigens geen discussie over de vraag welke verbinding van nationaal of niet-nationaal belang is.
De wijziging heeft niet ten doel het toepassingsbereik van de Tracéwet te verruimen of te verkleinen, slechts om het toepassingsbereik niet afhankelijk te laten zijn van vermelding van de verbinding op een structuurvisiekaart.
Verhouding tot de Algemene wet bestuursrecht (wijziging van het voorgestelde artikel 18 van de Tracéwet)
In de memorie van toelichting is bij het artikelsgewijze commentaar bij artikel 11 (de toepasselijkheid van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) aangegeven dat het wetsvoorstel overeenkomstig het systeem van de Awb is vormgegeven. In het voorgestelde artikel 18 (het huidige artikel 16), tweede lid, is nog een bepaling blijven staan die niet nodig is gezien de Algemene wet bestuursrecht. Het betreft een overbodige bekendmakingseis, die in bijvoorbeeld de Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening niet voorkomt. Elk tracébesluit kent een toelichting (veelal vergezeld van verschillende onderzoeken). Een tracébesluit is een besluit in de zin van de Awb, dient dus ingevolge artikel 3:46 deugdelijk te zijn gemotiveerd en wordt met toepassing van afdeling 3.6 van de Awb bekendgemaakt.
Wijzigingsbesluit zonder toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
Het voorgestelde artikel 14 komt inhoudelijk overeen met het artikel 15b van de Tracéwet zoals dat onderdeel uitmaakt van het voorstel tot wijziging van de Tracéwet, Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening met het oog op de verbetering van de beroepsprocedure (Kamerstukken I 2008/09, 31 546, nr. A). Op dinsdag 16 november 2010 heeft een eerste plenaire behandeling van dat voorstel plaatsgevonden. Op verzoek van de Eerste Kamer is de behandeling van het wetsvoorstel geschorst om de regering in de gelegenheid te stellen zich nader te beraden over het wetsvoorstel. Naar aanleiding van de behandeling in de Eerste Kamer, die zich onder meer afvroeg in hoeverre het wetsvoorstel (in het bijzonder het voorgestelde artikel 15b) nu een grondslag bevatte voor het wijzigen van het besluit hangende het beroep en of die grondslag nodig was gezien het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, wil ik van de gelegenheid gebruik maken om aan de hand van het voorgestelde artikel 14 (dat inhoudelijk overeenkomt met het in het andere wetsvoorstel opgenomen artikel 15b) te verduidelijken wat de essentie van artikel 15b (31 546) en dus ook van artikel 14 is.
Het gaat niet om de bevoegdheid om hangende het beroep een besluit te wijzigen. Deze regel van algemeen bestuursrecht wordt overigens ook niet geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kan het beste gekarakteriseerd worden als een regel van ongeschreven recht dat een bestuursorgaan zijn besluit in beginsel mag wijzigen.
Waar het wel omgaat is de bevoegdheid om een dergelijk besluit tot wijziging van het bestreden tracébesluit vast te stellen zonder toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Voorwaarde daarbij wel is dat het overslaan van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure alleen toegestaan is als het gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard.
In deze nota van wijziging is het voorgestelde artikel 14 zo opgeschreven dat daarmee naar mijn mening duidelijker wordt wat de bedoeling van het artikel is.
Zowel het voorgestelde artikel 15b (31 546) als het oorspronkelijk voorgestelde artikel 14 (dit wetsvoorstel) bevatten een derde lid waarin artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing werd verklaard. Een dergelijk lid is bij nader bezien niet nodig door de werking van artikel 6:19 van de Awb. Artikel 7:1 ziet op de fase voorafgaand aan het instellen van beroep. Bij een regeling voor een wijzigingsbesluit hangende beroep is er echter al beroep ingediend.
Kilometerbeprijzing (vervallen van het voorgestelde artikel 16 van de Tracéwet en 3a van de Spoedwet wegverbreding)
In het regeerakkoord is opgenomen dat er deze kabinetsperiode geen kilometerbeprijzing komt. Dat heeft naast de intrekking van het voorstel voor de Wet kilometerprijs ook tot gevolg dat het voorgestelde artikel 16 van de Tracéwet (het huidige artikel 15a) en artikel 3a van de Spoedwet wegverbreding (artikel 3a), waarin voor een aantal met name genoemde projecten bepaald is dat geen rekening wordt gehouden met kilometerbeprijzing, kunnen komen te vervallen.
Beroepsrecht decentrale overheden (vervallen van het voorgestelde artikel 25, derde lid, van de Tracéwet)
In het regeerakkoord is opgenomen dat de Crisis- en herstelwet zal worden verankerd binnen de reguliere wet- en regelgeving. Inmiddels is reeds een voorontwerp – voluit: wijziging van diverse wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet door deze te verankeren in de reguliere wetgeving en enkele andere verbeteringen van het bestuursrecht en omgevingsrecht (quick wins) – toegezonden aan een aantal instanties en organisaties ter consultatie.
Onderdeel van het voorontwerp is een nieuw artikel voor de Algemene wet bestuursrecht dat bewerkstelligt dat decentrale bestuursorganen en decentrale publiekrechtelijke rechtspersonen geen beroep meer kunnen instellen tegen besluiten van andere bestuursorganen, tenzij die besluiten tot hen zijn gericht. Het artikel bouwt voort op artikel 1.4 van de Crisis- en herstelwet. De reikwijdte van de bepaling is vooralsnog beperkt tot nader aan te wijzen besluiten; het is de bedoeling dat de besluiten zullen worden aangewezen waarop thans de Crisis- en herstelwet van toepassing is.
Artikel 1.4 van de Crisis- en herstelwet is van toepassing op alle tracébesluiten. Nu duidelijk is dat er een algemene in beginsel permanente regeling inzake het beroepsrecht van decentrale overheden in de Algemene wet bestuursrecht zal worden opgenomen, is het niet wenselijk om in het nu voorliggende wetsvoorstel een aparte bepaling voor de Tracéwet te laten voortbestaan. Onderdeel J komt dan ook te vervallen.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus