Gepubliceerd: 27 april 2010
Indiener(s): Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA)
Onderwerpen: organisatie en beleid verkeer
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32376-2.html
ID: 32376-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet personenvervoer 2000 in overeenstemming te brengen met verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PbEU L 315);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • p. verordening (EG) 1370/2007: verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PbEU L 315).

B

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat verordening (EG) 1370/2007 of artikelen daarvan van toepassing zijn op vervoer dat overeenkomst vertoont met het in het eerste lid bedoelde vervoer.

C

In artikel 3, eerste lid, wordt «de artikelen 19, 20, 24, 30, 51, 52 en 61» vervangen door: de artikelen 19, 20, 30, 36 tot en met 40 en 47.

D

Na artikel 14 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

  • 1. Het jaarlijks te publiceren overzichtsverslag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) 1370/2007 is voor eenieder elektronisch toegankelijk.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde overzichtsverslag.

Artikel 14b

De concessieverleners, bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, verstrekken desgevraagd aan Onze Minister gegevens voor zover hij die nodig heeft om te kunnen voldoen aan een verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van verordening (EG) 1370/2007, binnen een door hem te bepalen termijn.

E

Artikel 19, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan indien het openbaar vervoer uitvalt of dreigt uit te vallen voor die situatie openbaar vervoer worden verricht zonder concessie.

F

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Een concessiehouder verstrekt desgevraagd binnen een door de concessieverlener te bepalen termijn aan hem de gegevens voor zover die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 6 en 7 van verordening (EG) 1370/2007.

G

In artikel 23, derde lid, wordt «een vervoerder als bedoeld in artikel 69, eerste of zevende lid» vervangen door: een vervoerder aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend.

H

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

  • 1. De concessieverlener verleent overeenkomstig de artikelen 4, derde en vierde lid, en 5, zesde lid, van verordening (EG) 1370/2007, een concessie voor beperkte duur.

  • 2. Een concessie waarvan de duur overeenkomstig artikel 4, vierde lid, derde alinea, van verordening (EG) 1370/2007 wordt vastgesteld, heeft een duur van ten hoogste vijfentwintig jaar.

I

Artikel 25, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een concessie bevat, onverminderd artikel 4 van verordening (EG) 1370/2007, een omschrijving van het openbaar vervoer, van het gebied en de duur waarvoor de concessie is verleend, en, indien van toepassing, de prijs die de concessiehouder betaalt voor de concessie.

J

Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 36a

  • 1. Bij een overgang van openbaar vervoer met een concessie naar een situatie als bedoeld in artikel 19, tweede lid, in samenhang met artikel 5, vijfde lid, van verordening (EG) 1370/2007, is geen sprake van een overgang van een concessie.

  • 2. Bij een overgang van openbaar vervoer zonder concessie als bedoeld in artikel 19, tweede lid, naar de situatie dat openbaar vervoer wordt verricht met een daartoe verleende concessie, zijn de artikelen 36 en 37 tot en met 40 van overeenkomstige toepassing.

K

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid van artikel 38 komt te luiden:

  • 1. Indien de voormalige concessiehouder geen vervoerder is aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend:

    • a. is op de overgang van een concessie artikel 14a, eerste en tweede lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst van overeenkomstige toepassing;

    • b. is, voor zover de in onderdeel c, bedoelde rechten en verplichtingen voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, artikel 2a van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten van overeenkomstige toepassing, en

    • c. gaan door de overgang van de concessie de rechten en verplichtingen welke op het tijdstip van overgang van concessie voor de voormalige concessiehouder ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 37, eerste lid, voortvloeien uit bedrijfsregelingen, van rechtswege over op de nieuwe concessiehouder.

2. In het tweede lid wordt «een vervoerder is als bedoeld in artikel 69, eerste of zevende lid,» vervangen door: een vervoerder aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend.

3. In het derde lid vervalt «en vierde».

4. Het vierde lid vervalt.

L

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een andere vervoerder» vervangen door: diens rechtsopvolger.

2. In het tweede lid wordt «andere vervoerder» vervangen door: rechtsopvolger.

3. Het vierde lid vervalt en het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «kan voorts slechts worden onthouden,» vervangen door: wordt onthouden.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de andere vervoerder» telkens vervangen door: diens rechtsopvolger.

M

Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

Een concessie vervalt van rechtswege:

  • a. op het moment dat de vergunning van de concessiehouder van rechtswege is vervallen;

  • b. zodra een besluit tot intrekking van de vergunning van de concessiehouder onherroepelijk is geworden.

N

In het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk III wordt «aanbesteding» vervangen door: verlening.

O

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «aanbesteding van een concessie» vervangen door: de verlening van een concessie, met uitzondering van een concessie als bedoeld in artikel 64, eerste lid,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Een concessieverlener publiceert het programma van eisen dat is opgesteld voor een concessie voor openbaar vervoer die wordt verleend zonder dat daarvoor een aanbesteding wordt gehouden voorafgaand aan de verlening van die concessie.

P

In artikel 45 vervalt «in geval van aanbesteding».

Q

In artikel 46, eerste en vierde lid, wordt «aanbesteding» vervangen door: de verlening.

R

De paragrafen twee, drie, vier en zes van hoofdstuk III vervallen.

S

Na artikel 46 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende:

§ 2. Bepalingen inzake de aanbesteding van concessies.

T

Artikel 47 komt te luiden:

Artikel 47

Concessies voor het openbaar vervoer, met uitzondering van een op grond van artikel 64, eerste lid, verleende concessie, worden slechts verleend nadat daartoe een aanbesteding is gehouden.

U

Artikel 48 komt te luiden:

Artikel 48

  • 1. Een concessieverlener sluit een vervoerder aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend, of een vervoerder waarop die vervoerder invloed heeft uit van de aanbesteding van een concessie voor openbaar vervoer, ook indien die invloed slechts minimaal is.

  • 2. Een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20, sluit een vervoerder aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend, of een vervoerder waarop die vervoerder invloed heeft uit van de aanbesteding van vervoer waarop artikel 2, tweede of vierde lid, bij algemene maatregel van bestuur van toepassing is verklaard, ook indien die invloed slechts minimaal is.

  • 3. Een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede lid, sluit een vervoerder uit van een aanbesteding als bedoeld in het eerste of tweede lid, indien die vervoerder is gevestigd in een andere staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de wederkerigheid van de toegang tot de desbetreffende markt voor personenvervoer voor vervoerders die in Nederland zijn gevestigd niet gewaarborgd is.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien een onherroepelijk besluit als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van verordening (EG) 1370/2007 is genomen.

V

Artikel 50 vervalt.

W

Na artikel 49 worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 3. Uitzonderingen op de aanbesteding van concessies

Artikel 50

  • 1. In afwijking van artikel 47 kan een concessieverlener voor openbaar vervoer, anders dan per trein, in een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen die de gemeente Amsterdam, ’s-Gravenhage of Rotterdam omvat, een concessie verlenen zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden indien deze concessie wordt verleend aan een vervoerder waarop de desbetreffende plusregio net als over haar eigen diensten zeggenschap uitoefent.

  • 2. Een concessie als bedoeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op vervoer waarvoor eerder een concessie voor openbaar vervoer, anders dan per trein, via een aanbestedingsprocedure is verleend, tenzij het een beperkte wijziging van die concessie betreft die noodzakelijk is voor vervoerkundige verbeteringen.

Artikel 51

In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen kan artikel 47 buiten toepassing worden gelaten voor de verlening van een concessie voor regionaal openbaar vervoer per trein als bedoeld in artikel 20, derde lid.

Artikel 52

Indien het openbaar vervoer uitvalt of dreigt uit te vallen, kan een aanbesteding van dat openbaar vervoer achterwege blijven.

§ 4. Bepalingen inzake reciprociteit en gescheiden boekhouding

Artikel 53

  • 1. Een vervoerder aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend, doet niet mee aan de aanbesteding van:

    • a. concessies voor openbaar vervoer;

    • b. vervoer waarop bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of vierde lid, dit artikel van toepassing is verklaard.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, mag een vervoerder meedoen aan een aanbesteding indien een onherroepelijk besluit als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van verordening (EG) 1370/2007 is genomen.

Artikel 54

  • 1. Een vervoerder aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend, waarbij voor die concessie een subsidie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is verstrekt, en die in een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verbonden is met aanbieders van andere activiteiten dan dat openbaar vervoer, voert een gescheiden boekhouding voor het verrichten van het openbaar vervoer waarvoor die concessie is verleend ten opzichte van andere activiteiten die binnen die groep worden verricht.

  • 2. Een vervoerder aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend, waarbij voor die concessie een subsidie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is verstrekt, en die niet in een groep als bedoeld in het eerste lid is verbonden, en wel tevens andere activiteiten verricht binnen een organisatie, voert voor het verrichten van openbaar vervoer waarvoor die concessie is verleend, een gescheiden administratie binnen de boekhouding, waarbinnen de kosten en opbrengsten van het verrichten van dat openbaar vervoer afzonderlijk worden geadministreerd.

  • 3. Een vervoerder aan wie anders dan op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie voor openbaar vervoer is verleend zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden en waarbij voor die concessie een subsidie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is verstrekt, voert voor het verrichten van openbaar vervoer waarvoor die concessie is verleend, een gescheiden administratie binnen de boekhouding, waarbinnen de kosten en opbrengsten van het verrichten van het openbaar vervoer waarvoor subsidie is verstrekt afzonderlijk worden geadministreerd.

  • 4. De boekhouding en de administratie, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, zijn zodanig vorm gegeven dat:

    • a. de registratie van de lasten en baten van de verschillende activiteiten gescheiden zijn;

    • b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend;

    • c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de boekhouding, de gescheiden administratie en de kostprijsadministratie, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.

  • 6. Een vervoerder als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, bewaart de in het vierde lid bedoelde gegevens gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben.

  • 7. Indien een vervoerder als bedoeld in het eerste of tweede lid, niet uit hoofde van een andere wettelijke verplichting een jaarrekening opstelt, stelt hij een daarmee overeenkomend financieel overzicht op en legt hij dat overzicht voor eenieder ter inzage op al zijn kantoren op een bij regeling van Onze Minister te bepalen tijdstip.

  • 8. Indien een vervoerder als bedoeld in het eerste of tweede lid, niet reeds uit hoofde van een andere wettelijke verplichting zijn jaarrekening openbaar maakt, legt hij zijn jaarrekening voor eenieder ter inzage op al zijn kantoren op een bij regeling van Onze Minister te bepalen tijdstip.

  • 9. Een vervoerder als bedoeld in het eerste en tweede lid laat jaarlijks over het voorgaande boekjaar een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opstellen waaruit blijkt dat de financiële verhouding:

    • a. voldoet aan de in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid gestelde eisen, en

    • b. tussen hem en de aanbieders van andere activiteiten voldoet aan in de in onderdeel 5 van de bijlage bij verordening (EG) 1370/2007 gestelde voorwaarden.

    Deze verklaring ligt tegelijkertijd met de jaarrekening of het financieel overzicht voor eenieder ter inzage op alle kantoren van de vervoerder.

  • 10. Een vervoerder als bedoeld in het derde lid laat jaarlijks over het voorgaande boekjaar een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opstellen waaruit blijkt dat de financiële verhouding ten opzichte van een concessie als bedoeld in dat lid:

    • a. voldoet aan de in het derde, vierde en vijfde lid gestelde eisen, en

    • b. voldoet aan in de in onderdeel 5 van de bijlage bij verordening (EG) 1370/2007 gestelde voorwaarden.

    Deze verklaring ligt voor eenieder ter inzage op alle kantoren van de vervoerder.

  • 11. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een vervoerder

    • a. die op grond van de artikelen 3 of 19, tweede lid, openbaar vervoer verricht op een andere grondslag dan op grond van een concessie;

    • b. aan wie met toepassing van artikel 52 een concessie voor openbaar vervoer is verleend;

    • c. die vervoer verricht waarop bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of vierde lid, dit artikel of leden daarvan, van toepassing is verklaard,

    zonder dat voor het de in de onderdelen a, b of c bedoeld vervoer

    een aanbesteding is gehouden en waarbij voor dat openbaar vervoer een subsidie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is verstrekt.

X

In artikel 64, eerste en tweede lid, wordt «de paragrafen 1 tot en met 3» vervangen door: de paragrafen 1 en 2.

Y

In artikel 66, tweede lid, onderdeel e, wordt «artikel 69b, tweede lid» vervangen door: artikel 65, tweede lid.

Z

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de paragrafen 1 tot en met 3» vervangen door: de paragrafen 1 en 2.

2. In het tweede en derde lid, wordt «artikel 69c» vervangen door: artikel 66.

AA

Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 19 en 30 tot en met 40,» vervangen door: de artikelen 19, 22, 29, 30 tot en met 40, 46 en 54, eerste, tweede en derde lid, met uitzondering van openbaar vervoer per trein waarvoor op grond van deze wet Onze Minister het bevoegde bestuursorgaan is, en elfde lid voor zover niet de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is belast met dat toezicht.

2. In het vierde lid, wordt «het bepaalde in artikel 69, eerste, vijfde en zevende lid,« vervangen door: het bepaalde bij of krachtens artikel 54, vierde, zesde tot en met tiende lid en elfde lid, onderdeel c, voor zover artikel 87, vierde lid, op dat vervoer bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of vierde lid, van toepassing is verklaard.

BB

Na artikel 93 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 93a

Het dagelijks bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de artikelen 19, eerste en tweede lid, 22, 29, 32, 34, 39, 46 en 54, eerste, tweede en derde lid, met uitzondering van openbaar vervoer per trein waarvoor op grond van deze wet Onze Minister het bevoegde bestuursorgaan is, en elfde lid, voor zover de bevoegdheid tot handhaving niet op grond artikel 94, eerste lid, aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is toegekend.

CC

Artikel 94, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In geval van overtreding van artikel 54, vierde, en zesde tot en met tiende lid en elfde lid, onderdeel c, voor zover artikel 94 op dat vervoer bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of vierde lid, van toepassing is verklaard, en met uitzondering van openbaar vervoer per trein waarvoor op grond van deze wet Onze Minister het bevoegde bestuursorgaan is, kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

DD

Na artikel 96 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 96a

  • 1. In geval van overtreding van artikel 54, eerste, tweede, vierde, en zesde tot en met tiende lid en elfde lid, onderdeel c, voor zover artikel 96a op dat vervoer bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of vierde lid, van toepassing is verklaard, en met uitzondering van openbaar vervoer per trein waarvoor op grond van deze wet Onze Minister het bevoegde bestuursorgaan is, kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450.000,– of indien dat meer is, 1% van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.

  • 2. De berekening van de netto-omzet, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op de voet van artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

EE

Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Niet naleving van de bij of krachtens de artikelen 70 tot en met 74, eerste lid, en 104, eerste lid, onderdelen a en b, gestelde voorschriften, is een overtreding en wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

FF

In artikel 105, tweede lid, wordt «de artikelen 56, eerste lid, 59, eerste lid, 94, eerste lid en 96, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 94, eerste lid, 96, eerste lid, en 96a, eerste lid,.

GG

De artikelen 107 tot en met 110, 111, 113, 115, 118, 120, 121a tot en met 124 en paragraaf 3 van hoofdstuk VIII vervallen.

HH

Na de aanduiding van paragraaf 2 van hoofdstuk III worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 107

In de artikelen 108 tot en met 113 wordt verstaan onder:

a. wet tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening 1370/2007:

de Wet van tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 110/70 van de Raad (PbEU L 315) (Stb. ...);

b. een gemeentelijk vervoerbedrijf:

een vervoerbedrijf in de zin van artikel 69, eerste of zevende lid, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening 1370/2007.

Artikel 108

Een ontheffing die voor de datum van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening 1370/2007 is verleend op grond van artikel 24, tweede lid, of artikel 61, tweede lid, zoals die artikelen luidden voor de inwerkingtreding van genoemde wet, blijft van kracht, onverminderd mogelijke wijziging, intrekking of het van rechtswege vervallen, voor de duur waarvoor deze ontheffing is verleend.

Artikel 109

Een concessie verleend aan een gemeentelijk vervoerbedrijf blijft van kracht, tenzij er reeds sprake is van een vervoerder aan wie op grond van artikel 50, eerste lid, een concessie is verleend en vervalt met ingang van:

  • a. 1 januari 2012 voor zover het een concessie betreft voor openbaar vervoer per bus, of voor openbaar vervoer per bus, alsmede per tram of metro;

  • b. 1 januari 2017 voor zover het een concessie betreft voor openbaar vervoer per tram of metro.

Artikel 110

Nadat een concessieverlener als bedoeld in artikel 50 besluit dat een aan het desbetreffende gemeentelijk vervoerbedrijf verleende concessie voor het openbaar vervoer per bus wordt verleend nadat daarvoor een aanbesteding is gehouden, mag dat vervoerbedrijf meedingen naar een concessie voor openbaar vervoer die wordt verleend door middel van een aanbesteding en wordt dat vervoerbedrijf om reden van dat besluit niet uitgesloten van deelname aan aanbestedingen.

Artikel 111

  • 1. Op een gemeentelijk vervoerbedrijf is artikel 69, eerste, tweede, derde, en vijfde lid, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening 1370/2007 van toepassing.

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het eerste lid, zijn belast de bij besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit aangewezen ambtenaren van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

  • 3. De artikelen 94 tot en met 96a zijn van overeenkomstige toepassing in geval van niet naleving van de in het eerste lid bedoelde eisen.

Artikel 112

Artikel 38, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien een concessie is verleend aan een gemeentelijk vervoerbedrijf en deze concessie geheel of gedeeltelijk eindigt als gevolg van verlening van die concessie aan een andere vervoerder.

Artikel 113

De artikelen 107 tot en met 112 vervallen met ingang van 1 februari 2017.

II

Artikel 143 vervalt.

ARTIKEL II

Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit personenvervoer 2000 mede op artikel 51 van de Wet personenvervoer 2000.

ARTIKEL III

De zinsnede met betrekking tot de Wet personenvervoer 2000 in artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten komt te luiden:

  • de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 5a, eerste en tweede lid, 8, 9, vijfde lid, 11, eerste lid, 13, 19, 30, vierde lid, 39, eerste lid, 43a, derde lid, 83, 85, 86 en 104, eerste lid, onderdelen c en d;.

ARTIKEL IV

Artikel I, onderdeel PP, van de Concessiewet personenvervoer per trein vervalt.

ARTIKEL V

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat