Gepubliceerd: 3 september 2010
Indiener(s): Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA)
Onderwerpen: economie energie markttoezicht natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32374-7.html
ID: 32374-7

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 september 2010

I Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de verschillende vragen in het verslag. Graag ga ik hieronder in op deze vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vroegen of met het wetsvoorstel afstand wordt genomen van de verplichting tot invoering van de op afstand uitleesbare meter. Bij de behandeling van de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (Kamerstukken 31 374, hierna: wetsvoorstel marktmodel) in de Eerste Kamer is toegezegd de verplichting voor kleinverbruikers om mee te werken aan de plaatsing van een op afstand uitleesbare meter en de daaraan verbonden sancties wanneer deze wordt geweigerd, te laten vervallen. Met dit wetsvoorstel is deze toezegging gestand gedaan. Het wetsvoorstel voorziet in keuzevrijheid voor consumenten om een op afstand uitleesbare meter al dan niet te accepteren. Er is echter wel sprake van een verplichting voor netbeheerders om op afstand uitleesbare meters aan te bieden.

De vraag van de leden van de VVD-fractie of het wetsvoorstel de problematiek rond de privacygevoeligheid van de op afstand uitleesbare meter oplost kan bevestigend worden beantwoord. Het wetsvoorstel biedt, in combinatie met de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), een adequaat kader voor de waarborging van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Het gaat dan met name om maatregelen als het schrappen van de medewerkingsplicht aan de plaatsing van de meter, het expliciteren van de voorwaarden waaronder persoonsgegevens van kleinverbruikers kunnen worden verzameld en verwerkt en de introductie van een verplichting voor de energiesector om in het jaarverslag te rapporteren over de gegevensverwerking. Niet alleen zijn de voorstellen in dit wetsvoorstel in nauwe samenwerking met onder andere de Consumentenbond, leveranciers en netbeheerders tot stand gekomen, ook de adviezen van het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: CBP) naar aanleiding van dit wetsvoorstel zijn verwerkt in het voorstel. De Consumentenbond heeft aangegeven dat haar initiële bezwaren op het terrein van privacy en keuzevrijheid in het wetsvoorstel marktmodel zijn weggenomen met de nu geïntroduceerde keuzevrijheid voor kleinverbruikers en de aanvullende privacywaarborgen.

De leden van de VVD-fractie stelden de vraag of met de voorgestelde wijziging feitelijk is voldaan aan de intenties die in het amendement van de leden Jansen, Duyvendak en Zijlstra (Kamerstuk 31 374, nr. 22) en het amendement van de leden Jansen, Duyvendak, Zijlstra en Ouwehand (Kamerstuk 31 374, nr. 26) werden uitgesproken. Het wetsvoorstel voldoet inderdaad aan de intenties van beide amendementen. In lijn met amendement 22 hebben afnemers de mogelijkheid om de plaatsing van een op afstand uitleesbare meter te weigeren, waardoor sprake is van een vrijwillige uitrol. De tekst van amendement 26 zou er toe leiden dat afnemers toestemming moeten geven voor het verlenen van toegang tot alle meetgegevens. In het wetsvoorstel is geëxpliciteerd voor welke doeleinden en onder welke condities gegevens mogen worden verzameld en de uitvraag van gegevens is beperkt tot een minimaal noodzakelijk niveau voor de goede uitvoering van de wettelijke taken van netbeheerders en leveranciers. Omdat afnemers op grond van het wetsvoorstel de mogelijkheid hebben om de op afstand uitleesbare meter te weigeren, uit te laten zetten of te accepteren dat een beperkt aantal gegevens op afstand wordt uitgelezen, hebben afnemers de mogelijkheid om zelf te bepalen of en in welke mate gegevens worden uitgelezen. Als afnemers de plaatsing van een op afstand uitleesbare meter accepteren dan is, in lijn met de toelichting op amendement 26, de uitwisseling van gegevens beperkt tot een minimaal noodzakelijk niveau. Buiten deze situatie geldt dat voor het uitlezen van andere gegevens die bijvoorbeeld aan derden worden geleverd, een afnemer toestemming moet verlenen.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de consequenties van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 22 juni 2010, waarin het Hof stelt dat artikel 10b van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2c van de Gaswet onverbindend zijn. Bij brief van 28 juni 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 30 212, nr. 77) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over bovengenoemde uitspraak en de gevolgen hiervan. Noch het wetsvoorstel marktmodel, noch het hier aan de orde zijnde wetsvoorstel, brengen wijzigingen aan in de artikelen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet over het groepsverbod. De uitspraak heeft dan ook geen gevolgen voor het wetsvoorstel marktmodel en voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de stand van zaken rond de structurele problemen bij de kleinverbruikers, die de aanleiding vormden voor het wetsvoorstel marktmodel. In dit verband wordt gewezen op de Monitor kleinverbruikersmarkten gas en elektriciteit, die jaarlijks door de NMa gepubliceerd wordt1. De aspecten waar de leden van de SP-fractie specifiek naar vroegen (lange wachttijden, verkeerde meetgegevens, onjuiste afrekeningen, fouten in adressering) worden niet specifiek bijgehouden, maar de NMa geeft desgevraagd aan geen indicaties te hebben dat er sprake zou zijn van een stijgende trend. Wel doen zich incidenten voor. Gewezen zij op een recente televisie-uitzending van het consumentenprogramma Kassa van 24 april jl., waarin een aantal voorbeelden werd getoond waarbij klanten die van de ene naar de andere leverancier overstapten geconfronteerd werden met onterecht hoge rekeningen als gevolg van geen of onjuist (geschatte) meterstanden. Dit soort knelpunten kunnen met het wetsvoorstel marktmodel significant verbeterd worden doordat discussies over de meterstanden tot het verleden behoren.

De leden van de SP-fractie vroegen naar het aantal jaarlijks geswitchte consumenten. De NMa geeft in haar Monitor aan dat sinds de liberalisering in totaal 28% van de consumenten van elektriciteit en/of gas is overgestapt. Het blijkt dat deze groep bestaat uit consumenten die vaker overstappen. Het percentage consumenten dat overstapt stijgt. Voor zowel elektriciteit als gas wisselde ruim 9% van de consumenten in 2008 van energieleverancier. In de eerste helft van 2009 bedroeg het overstappercentage ruim 5%. Eind 2009 zijn deze percentages opgelopen tot 11,4% voor elektriciteit en 12,0% voor gas. Jaarlijks wisselen er dus ruim 800 000 huishoudens van energieleverancier. Een deel van de consumenten geeft aan niet over te stappen uit angst voor «gedoe». In de Monitor 2009 concludeert de NMa over de administratieve dienstverlening bij het overstappen van leveranciers dat het aantal ontevreden consumenten tussen 2008 en 2009 licht is toegenomen van 13% naar 15%. Het aandeel consumenten dat tevreden is over de administratieve afhandeling van de overstap gestegen van 55% in 2008 naar 60% in 2009. Of overstappers meer tevreden zijn over hun energieleverancier dan de klanten die niet overstappen is niet onderzocht.

De NMa wijst in haar monitor over 2009 op het belang van het leveranciersmodel (één aanspreekpunt voor de klant) dat met het wetsvoorstel marktmodel is geïntroduceerd en het belang van de op afstand uitleesbare meter. Beide aspecten beloven naar mening van de NMa een significante verbetering in gebruikte meterstanden bij overstap, verhuizing en jaarafrekening.

De leden van de fractie van D66 en de leden van de SP-fractie vroegen naar gegevens waaruit het energiebesparende effect van de meters blijkt. Ook vroegen zij of is vastgesteld wat het effect van een op afstand uitleesbare meter is op het verbruik. Terugkoppeling over het energieverbruik (feedback) is essentieel voor het realiseren van energiebesparing door consumenten. Via de op afstand uitleesbare meter is deze feedback op eenvoudiger wijze mogelijk. Dit kan op een directe manier (bijvoorbeeld door een display in de woning) of op een indirecte manier (bijvoorbeeld via de rekening of via een website). De wijze van feedback heeft invloed op het potentiële besparingspercentage. In de maatschappelijke kosten- en batenanalyse die in mijn opdracht door KEMA is uitgevoerd en die parallel aan deze nota naar aanleiding van het verslag aan de Kamer is toegezonden (hierna: het KEMA-onderzoek) wordt op basis van tientallen praktijkexperimenten in binnen- en buitenland geconstateerd dat directe feedback tot beduidend meer energiebesparing kan leiden dan indirecte feedback. KEMA heeft geschat dat Nederlandse huishoudens bij directe feedback via een display in de woning een gemiddelde besparing van 6,4% op elektriciteit en 5,1% besparing op gas kunnen realiseren. Bij gebruik van indirecte feedback via bijvoorbeeld een website wordt een gemiddelde besparing verwacht van 3,2% op elektriciteit en 3,7% op gas.

De leden van de fracties van de SP en D66 stelden de vraag hoeveel op afstand uitleesbare meters in Nederland zijn geplaatst. In juni 2010 waren circa 270 000 op afstand uitleesbare elektriciteitsmeters en 245 000 op afstand uitleesbare gasmeters geplaatst, inclusief de door OXXIO geplaatste meters. In totaal waren circa 270 000 huishoudens daarmee voorzien van een op afstand uitleesbare meter.

De leden van de SP-fractie waren benieuwd naar de ontwikkeling van nieuwe diensten die gekoppeld kunnen worden aan de op afstand uitleesbare meter. De ontwikkeling van geavanceerde additionele producten en diensten voor de op afstand uitleesbare meter verkeert op dit moment nog in een pril stadium. Veel energieleveranciers hanteren op dit moment websites die besparingsmogelijkheden in kaart helpen brengen en er zijn enkele fysieke energiebesparingssystemen op de markt. De meeste systemen zijn echter primair gebaseerd op het werken in combinatie met individuele apparaten of traditionele elektriciteitsmeters (draaischijf en pulse). Producten en diensten voor geavanceerde toepassingen in combinatie met gedifferentieerde tarieven waarvoor de op afstand uitleesbare meter nodig is, zijn op dit moment beperkt op de markt. De verwachting is dat dit soort producten en diensten op de markt zal komen als de uitrol van op afstand uitleesbare meters enige substantie krijgt. Uit het KEMA-onderzoek blijkt dat er onder consumenten zeker behoefte is aan meer interactieve en real-time informatiediensten om te komen tot energiebesparing. Daarom verwacht ik dat de komst van de op afstand uitleesbare meters ertoe zal leiden dat het ontwikkelen van meer geavanceerde energiediensten zal toenemen.

De leden van de SP-fractie vroegen of in landen met een hoge penetratiegraad van op afstand uitleesbare meters de uitrol van slimme toepassingen al verder gevorderd is. Uit het KEMA-onderzoek blijkt dat in vrijwel heel (West-)Europa de transitie in de richting van de op afstand uitleesbare meter is ingezet. Alleen in Zweden en Italië is de (verplichte) uitrol van de op afstand uitleesbare meter bij nagenoeg 100% van de huishoudens afgerond. In beide landen is het aanbod van op de op afstand uitleesbare meter toegesneden diensten nog beperkt. Met het oog op het switchen tussen leveranciers en om maandelijkse uitlezing van meters mogelijk te maken is in Zweden al in 2003 besloten om op afstand uitleesbare meters grootschalig en verplicht uit te rollen. Dit traject is in 2009 afgerond. Italië is vanaf 2001 gestart met de uitrol van op afstand uitleesbare meters op initiatief vanuit de markt, onder meer vanwege noodzakelijke vervanging van het zeer oude meterpark. Vanaf 2006 is de uitrol van de op afstand uitleesbare meter in Italië ook verplicht gesteld en wordt naar verwachting eind 2011 afgerond. In beide landen hebben overwegingen op het gebied van energiebesparing bij de besluitvorming indertijd geen prominente rol gespeeld en ging het vooral om de eerder genoemde effecten. In veel andere landen is pas meer recent gekozen de bestaande meters te gaan vervangen. Dit onder invloed van Europese regelgeving (onder meer de richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiënte bij het eindgebruik en energiediensten (hierna: richtlijn energie-efficiënte) en de richtlijn 2009/72/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (hierna: derde elektriciteitsrichtlijn).

Het aanbod van op energiebesparing gerichte toepassingen in Zweden en Italië is nog beperkt, mede vanwege de beperkte functionaliteitseisen die indertijd aan de op afstand uitleesbare meter zijn gesteld omdat energiebesparing destijds nog geen prominente rol speelde in de besluitvorming. Zo gaan in Zweden nu stemmen op om de huidige op afstand uitleesbare meters geleidelijk te vervangen door op afstand uitleesbare meters met meer functionaliteit. In Italië hebben de toepassingen van de op afstand uitleesbare meter vooral betrekking op verbetering van de operationele efficiëntie van de netbeheerder en het aanbieden van verschillende tariefsoorten. In Nederland wordt gekozen voor een open structuur van de meter. Hierdoor kunnen in de toekomst functionaliteiten aan de meter worden toegevoegd zonder de gehele meter te vervangen.

De leden van de D66-fractie vroegen hoe het draagvlak voor de op afstand uitleesbare meter gemeten zal gaan worden. Om te bepalen hoe groot het draagvlak voor de op afstand uitleesbare meter is, zal een consumentenbarometer worden bijgehouden. Via deze barometer kan betrouwbaar inzicht verkregen worden in onder andere klanttevredenheid, de ervaringen van de kleinverbruikers bij de plaatsing van de meters, de juistheid van de informatie en de afhandeling van klachten. De uitvoering van de consumentenbarometer en de monitoring zal worden uitgevoerd door de NMa, die hierover aan de Minister van Economische Zaken rapporteert. Daarnaast wordt de acceptatiegraad gemeten, te weten het aantal kleinverbruikers dat de op afstand uitleesbare meter accepteert en wordt gekeken naar het energiebesparingspotentieel van de meter. Overigens veronderstelt de regering dat het draagvlak voor de op afstand uitleesbare meter door de aanpassingen die in dit wetsvoorstel zijn voorgesteld, reeds is toegenomen.

De leden van de D66-fractie vroegen wat de consequentie van het uitblijven van positieve resultaten op het gebied van energiebesparing zal zijn. Zij vroegen zich af of het in dat geval mogelijk is een lagere dekkingsgraad na te streven. Energiebesparing is één van de belangrijke voordelen die de op afstand uitleesbare meter biedt. De op afstand uitleesbare meter kent echter meer voordelen voor de consument. Andere voordelen voor de consument hebben betrekking op bijvoorbeeld accurate facturatie, eenvoudiger afhandeling bij switchen van energieleverancier en verhuizing en (bruto-)registratie van zelf opgewekte elektriciteit, meer mogelijkheden voor variabele beprijzing en voor vraagsturing (demand side management). Als resultaten op het gebied van energiebesparing uitblijven heeft dit consequenties voor de maatschappelijke business case. In het licht van de andere voordelen en doelen van het wetsvoorstel, ligt het nastreven van een lagere dekkingsgraad echter niet voor de hand. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het besluit over grootschalige uitrol.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de gevolgen van het huidige voorstel voor de efficiëntie bij het aanleggen van de infrastructuur voor de op afstand uitleesbare meter. Het wetsvoorstel marktmodel, waarin de verplichting tot acceptatie van de op afstand uitleesbare meter is opgenomen, voorzag in een deur-tot-deur uitrol waarin meters achtereenvolgens worden aangeboden en geaccepteerd. Hiermee kunnen netbeheerders tot een efficiëntere uitrol komen dan met het huidige wetsvoorstel mogelijk is, omdat thans de kleinverbruiker de keuze kan maken om de meter te weigeren. Netbeheerders kunnen de meters echter nog steeds van deur-tot-deur aanbieden. Om zoveel mogelijk onzekerheden transparant te maken is in het KEMA-onderzoek onderzocht wat de invloed van keuzevrijheid kan zijn. Uitgangspunt voor de kosten-batenanalyse is een grootschalige landelijk dekkende uitrol van de op afstand uitleesbare meter. Als een significant aantal consumenten kiest voor een traditionele meter, zullen de installatiekosten van de op afstand uitleesbare meter toenemen, omdat de landelijke uitrol minder efficiënt zal verlopen. KEMA komt tot de conclusie dat bij een landelijke uitrol de maatschappelijke baten nog steeds opwegen tegen de kosten.

Ook vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie hoe deze gevolgen voor de efficiëntie zich verhouden tot de periode van kleinschalige uitrol waarin ervaring wordt opgedaan. In de periode van kleinschalige uitrol wordt ervaring opgedaan met het ophangen van de meters en inrichten van de processen die daar aan gekoppeld zijn. Daarbij wordt ook het draagvlak voor de op afstand uitleesbare meter gemeten. Deze kennis wordt gebruikt bij het opstellen van de planning voor de grootschalige uitrol die per AMvB wordt vastgelegd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de ontwikkeling van smart grids in Nederland en de rol van de op afstand uitleesbare meter daarin. Het intelligente net integreert ICT, innovatieve technieken en technologieën, producten en diensten, in de gehele keten vanaf het opwekken – via transport en distributie – naar de (huishoudelijke) apparatuur van de eindverbruiker. Intelligente netten, of smart grids, kunnen worden bezien als innovaties rond energienetten die de energievoorziening betaalbaar en betrouwbaar houden en de transitie naar een schone energievoorziening faciliteren. Essentieel in het begrip intelligent net is het ontstaan van tweerichtingsverkeer tussen energiegebruikers onderling en tussen energiegebruikers en producenten. Dankzij de toevoeging van (ICT-)technologie is het mogelijk om energiestromen beter te controleren, te sturen en te beheren. Hierdoor ontstaan er mogelijkheden om bijvoorbeeld vraagrespons bij gebruikers te activeren, decentrale opwekking en opslag van energie beter in te passen, de flexibiliteit van het energiesysteem (met name bij elektriciteit) te verhogen of investeringen in infrastructuur te beperken c.q. uit te stellen. De term intelligente netten is derhalve te beschouwen als een koepelbegrip voor verschillende toepassingen van ICT in het netwerk. Een intelligente meetinfrastructuur is een belangrijk onderdeel van een intelligent net doordat intelligente meters en de bijbehorende communicatie-infrastructuur een positieve invloed kunnen hebben op het intelligenter gebruik van de energie-infrastructuur, het ontwikkelen van nieuwe (energie)diensten, het faciliteren van decentrale elektriciteitsopwekking en het zorgen voor een optimaal laadgedrag van elektrische voertuigen. Zo moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het ’s nachts opladen van de elektrische auto of het doen van de was waarbij intelligente systemen er voor zorgen dat dit gebeurt op het moment dat de elektriciteitsprijs het laagst is. De introductie van op afstand uitleesbare meters is dan ook een belangrijke stap in de ontwikkeling van intelligente netten.

2. Maatregelen

2.1 Keuzevrijheid

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de plicht van netbeheerders om consumenten te wijzen op hun recht om de op afstand uitleesbare meter te weigeren. Deze plicht volgt uit de Wbp. Voordat er in dit geval persoonsgegevens verwerkt mogen worden moeten kleinverbruikers conform de Wbp ondubbelzinnige toestemming geven voor het verwerken van de persoonsgegevens. Uit de Wbp volgt dat betrokkenen voorzien dienen te worden van alle relevante informatie die voor hen van belang is om een afgewogen keuze te kunnen maken, dus ook op het recht om de op afstand uitleesbare meter te weigeren en de mogelijkheid om de meter op verzoek administratief uit te laten zetten. Dit wordt onderschreven in het advies van het CBP over voorliggend wetsvoorstel. Ik hecht dan ook aan een goede communicatie van netbeheerders bij het aanbod om een op afstand uitleesbare meter te plaatsen. De afgelopen periode is daarom intensief overlegd met de netbeheerders, in het bijzonder ten aanzien van de wijze waarop netbeheerders de verschillende opties richting de kleinverbruiker communiceren.

De leden van de SP-fractie vroegen of aan klanten met een traditionele meter een hoger tarief in rekening kan worden gebracht dan aan klanten met een op afstand uitleesbare meter. Op basis van artikel 40a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81e van de Gaswet stelt de NMa maximum meettarieven vast. Bij ministeriële regeling kunnen over de wijze van berekening van deze meettarieven regels worden gesteld. Sinds 2008 gebeurt dit jaarlijks in de Regeling meettarieven elektriciteit. Middels deze regeling wordt één generiek maximum meettarief vastgesteld voor alle meters. Verder vloeit voort uit Europese regelgeving dat tarieven op niet-discriminerende wijze moeten worden toegepast. Het is wettelijk niet uitgesloten dat voor afnemers met verschillende meters, verschillende tarieven in rekening worden gebracht. In de praktijk fungeren de maximumtarieven vastgesteld door de NMa echter als het enige tarief. Er is bovendien geen voornemen om het gebruik van de op afstand uitleesbare meter te stimuleren door middel van de tarieven.

De leden van de D66-fractie vroegen waarom het niet mogelijk was om eerder het verplichtende karakter van de op afstand uitleesbare meter te schrappen. De richtlijn energie-efficiëntie laat in het midden of er al dan niet sprake moet zijn van een verplichte uitrol van op afstand uitleesbare meters. Een verplichte uitrol is de meest strikte implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie die mogelijk is. Uit het onderzoek van KEMA in 2005 volgde dat een verplichte uitrol grote maatschappelijk baten zou opleveren (€ 1,3 miljard). Tegen deze achtergrond is ingezet op een verplichte uitrol. Gedurende de parlementaire behandeling en uit reacties in de samenleving bleek echter dat, met name ingegeven door privacybezwaren, een verplichte uitrol in Nederland niet gewenst is. Dit is voor mij aanleiding geweest om de ruimte die de richtlijn energie-efficiëntie laat alsnog te benutten door middel van dit wetsvoorstel.

2.2 De voorwaarden waaronder gegevens worden verzameld en verwerkt

De leden van de SP-fractie vroegen of afnemers in hun mogelijkheden worden beperkt om meer en frequentere gegevens te gebruiken nu het wetsvoorstel aan netbeheerders en energieleveranciers beperkingen oplegt om gegevens van klanten op te halen. Dit is niet het geval. Het uitgangspunt is dat afnemers zelf regie kunnen voeren. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat voor de jaarlijkse meteropname, bij verhuizing of het switchen van leverancier, en in het kader van de tweemaandelijkse verbruiksoverzichten meetdata uit de meter worden opgehaald. Na ondubbelzinnige toestemming van de kleinverbruiker kunnen frequenter en gedetailleerder meetgegevens worden uitgelezen. Een eenmaal gegeven toestemming kan ook weer worden ingetrokken of gewijzigd, zodat bijvoorbeeld minder gegevens worden uitgelezen en verwerkt. Voorbeelden van situaties waarbij kleinverbruikers toestemming geven om frequenter meetgegevens uit te lezen zijn als zij door marktpartijen (leveranciers of derden) worden bediend met gedetailleerde energiebesparingsadviezen, als zij beter inzicht in hun eigen energieverbruik willen hebben via een internettoepassing of de mobiele telefoon en als zij diensten willen afnemen in het domein van domotica en beveiliging. Ook efficiëntere teruglevering aan het net van decentraal opgewekte energie kan een reden zijn voor het frequenter uit laten lezen van meetgegevens. Bovendien kan een consument zelf (lokaal) gegevens uit de meter uitlezen over zijn energieverbruik.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of bij het uitschakelen van de op afstand uitleesbaarheid van de meter de privacywaarborgen in acht worden genomen. Dit is het geval. Niet alleen voor de situatie dat meters niet meer op afstand uitgelezen kunnen worden, maar ook tijdens het proces van het uitschakelen van de op afstand uitleesbaarheid geldt de Wbp onverkort. Dit betekent dat ook bij de stappen die genomen moeten worden om tot het uitschakelen van de op afstand uitleesbaarheid van de meter te komen, aan de bepalingen van de Wbp moet worden voldaan. Om deze reden zijn in voorliggend wetsvoorstel geen regels gesteld aan de verwerking van persoonsgegevens in deze fase. Ook indien de op afstand uitleesbaarheid van de meter is uitgeschakeld, moet een netbeheerder de privacyregels in acht nemen.

Ook vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie of de consument altijd inzicht heeft in de frequentie van de gegevensstroom en de gegevens die netbeheerders en leveranciers ontvangen. Uit de Wbp volgt dat jegens consumenten niet kan worden volstaan met algemene informatie ten aanzien van de op afstand uitleesbare meter. Een algemene verwijzing naar wettelijke taken is niet afdoende. Consumenten dienen specifiek en volledig geïnformeerd te worden over de verschillende aspecten van de gegevensverwerking die voor hen van belang zijn, op grond waarvan zij een afgewogen keuze kunnen maken. Het moet voor hen duidelijk zijn onder welke voorwaarden en met welke frequentie gegevens worden verwerkt. Consumenten kunnen bovendien te allen tijde hun toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens intrekken dan wel voor een andere optie kiezen, waarbij minder of meer gegevens worden uitgelezen en verwerkt. Voorts bestaat het voornemen om in de algemene maatregel van bestuur die verdere eisen stelt aan op afstand uitleesbare meetinrichtingen een voorschift op te nemen waarin wordt bepaald dat in de meters vastgelegd dient te worden wanneer welk type bericht door de intelligente meetinrichting ontvangen of verzonden wordt. Deze vastlegging dient op de meter zelf uitgelezen te kunnen worden. Hiermee wordt een extra waarborg getroffen om zeker te stellen dat er geen ongeoorloofde verwerking van gegevens plaatsvindt. Ook ontstaat meer transparantie ten aanzien van de verwerking van gegevens omdat de kleinverbruiker zelf kan uitlezen welk type berichten er door de meter zijn ontvangen of verzonden. De algemene maatregel van bestuur kent een voorhangprocedure en zal derhalve aan de Kamers worden toegestuurd.

2.3 Transparantie

De leden van de SP-fractie vroegen naar de meerwaarde van de rapportageverplichting voor de energiesector via het jaarverslag in relatie met de Wbp. Het CBP ziet toe op de naleving van de Wbp en met eventuele klachten over de naleving van de Wbp kan iemand zich tot het CBP wenden. Het gaat hierbij vooral om de vraag of persoonsgegevens mogen worden verwerkt. De informatiecode zal regelen «hoe» – in het kader van transparantie en met het oog op een eenduidig gehanteerd model binnen de sector – gegevens worden verwerkt. In aanvulling hierop voorziet het wetsvoorstel in een verplichting voor netbeheerders en leveranciers om via de toelichting op de jaarrekening inzicht te geven in het voldoen aan de informatiecode. Hiermee wordt de transparantie vergroot van de manier waarop bedrijven persoonsgegevens verwerken.Aangezien het hier geen informatieverplichting aan de overheid betreft, is geen sprake van administratieve lasten. Wel is er sprake van inhoudelijke nalevingskosten. Om deze kosten te beperken, is niet gekozen voor een afzonderlijke rapportage, maar voor het meenemen van dit aspect in het jaarverslag.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de totstandkoming van de Informatiecode Elektriciteit en Gas. De in het wetsvoorstel marktmodel opgenomen artikelen 53 van de Elektriciteitswet 1998 en 21 van de Gaswet bepalen dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de informatiecode. Conform artikel 55 van de Elektriciteitswet 1998 en 23 van de Gaswet, zoals opgenomen in het wetsvoorstel marktmodel, stelt de NMa de informatiecode vast met inachtneming van de ministeriële regeling en het voorstel van een representatief deel van de ondernemingen die zich bezighouden met het transporteren, leveren of meten van elektriciteit en gas en de resultaten van het overleg dat deze partijen hierover voeren met representatieve organisaties van partijen op de energiemarkt. De informatiecode is een besluit dat de NMa zelfstandig neemt. Dit soort besluiten worden niet aan de Kamer voorgelegd. Ten aanzien van de betrokkenheid van het CBP zal de NMa, voordat de informatiecode wordt vastgesteld, het College in de gelegenheid stellen zijn zienswijze kenbaar te maken over de wijze waarop de sector voorstelt om over de informatieverwerking en de beveiliging van deze verwerking te rapporteren.

2.4 Overige maatregelen

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de bereidheid om een bepaling op te nemen die zeker stelt dat aanvullende regels worden gesteld met betrekking tot het afsluiten en beperken van energievoorziening. Ik vind het belangrijk dat kleinverbruikers weten wanneer ze met afsluiting of beperking van levering te maken hebben en dat kleinverbruikers hierbij beschermd worden. Voor het afsluiten van de energievoorziening bestaan hiertoe al regels die zijn vastgelegd in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers. Met de op afstand uitleesbare meter ontstaat de nieuwe mogelijkheid om naast afsluiten ook energielevering te beperken. Deze mogelijkheid bestaat overigens alleen voor elektriciteit, want het beperken van de levering van gas is op dit moment niet mogelijk. Ook hiervoor geldt dat kleinverbruikers moeten weten wanneer ze hiermee te maken kunnen krijgen. In het onderhavige wetsvoorstel staat om deze reden een bepaling die vastlegt dat er aanvullende regels worden gesteld over het beperken van de levering van elektriciteit (Artikel I, onderdeel J). Het betreft geen «kan»-bepaling, maar een verplichting een dergelijke regeling op te stellen. Hiermee is dus zeker gesteld dat er aanvullende regels komen, die in elk geval gaan bepalen wanneer en onder welke voorwaarden de levering van elektriciteit kan worden beperkt. De Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers zal hiertoe worden aangepast. Een wijziging van het wetsvoorstel op dit punt is daarom niet nodig.

In relatie tot prepaid levering vroegen de leden van de SP-fractie hoe de balans gevonden wordt tussen enerzijds de wens van de leveranciers dat betaald wordt voor het geleverde product, en anderzijds de bescherming van de kleinverbruiker die bijvoorbeeld te maken heeft met een betalingsachterstand. Ik voorzie niet dat de huidige balans met dit wetsvoorstel verandert. De mogelijkheid van prepaid levering kan een belangrijke toegevoegde waarde hebben doordat het de kleinverbruiker helpt grip te hebben op de kosten en beter inzicht te krijgen in het verbruik in relatie tot de kosten daarvan. In geval van betalingsachterstanden – of het voorkomen hiervan – kan dit een optie zijn voor zowel de leverancier als de consument om oplopende kosten en dreigende afsluiting te helpen voorkomen. De leverancier kan prepaid levering als mogelijkheid aanbieden aan consumenten. Het is aan de consument om hier op in te gaan of niet.

3. Overige implicaties en vooruitblik

3.1 Maatschappelijke kosten-batenanalyse

De leden van de fractie van de SP gaven aan dat KEMA belanghebbend is bij onderzoek en advies rond de uitrol van de op afstand uitleesbare meter en vonden dit op gespannen voet staan met de vereiste objectiviteit voor onderzoek naar de kosten en baten van de op afstand uitleesbare meter. Ik deel deze mening niet. In de statuten van KEMA is vastgelegd dat KEMA onafhankelijk opereert. KEMA is een bedrijf dat wereldwijd opereert in opdracht van verschillende opdrachtgevers variërend van overheden, tot energiebedrijven, kennisinstellingen en industriële grootverbruikers.

3.2 Besluit over grootschalige uitrol

De leden van de CDA-fractie vroegen naar het tijdpad tot 2020 en de haalbaarheid van de Europese doelstellingen. Mijn inzet is onveranderd gericht op een grootschalige uitrol. Wanneer dit wetsvoorstel en de hierbij behorende uitvoeringsregelgeving in werking zijn getreden, kan een aanvang worden gemaakt met de kleinschalige uitrol. De ervaringen die worden opgedaan tijdens de kleinschalige uitrol worden door de NMa geëvalueerd. Op basis van de resultaten van deze evaluatie wordt na overleg met uw Kamer een besluit genomen over de grootschalige uitrol. Bij het besluit tot grootschalige uitrol wordt een nadere uitrolplanning opgesteld, die er op gericht zal zijn dat in 2020 minstens 80% van de consumenten over een op afstand uitleesbare meter beschikt. Ook nu de afnemer niet meer de verplichting heeft de meter te accepteren, acht de regering het Europese doel haalbaar. De netbeheerders dienen tijdens de grootschalige uitrol jaarlijks over de voortgang te rapporteren. Mocht op enig moment blijken dat de Europese doelstelling mogelijk niet gehaald zou worden, dan moet bezien worden of aanvullende maatregelen wenselijk en noodzakelijk zijn.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de evaluatie op grond van de derde elektriciteitsrichtlijn en de relatie hiervan met de toezegging om de kleinschalige uitrol ten minste twee jaar te laten duren. In de derde elektriciteitsrichtlijn staat dat lidstaten «slimme metersystemen» in moeten voeren die de actieve participatie van de consumenten aan de markt voor levering van elektriciteit en gas ondersteunen, tenzij een economische evaluatie over de lange termijn kosten en baten negatief uitvalt. Deze evaluatie moet voltooid zijn op 3 september 2012. In de derde elektriciteitsrichtlijn is niet vastgelegd waar deze economische evaluatie aan dient te voldoen of wanneer deze als positief te beschouwen is. Wel heeft de Commissie in een separaat document een niet-uitputtende opsomming van mogelijk te evalueren baten geschetst. De evaluatie behoeft niet aan de Europese Commissie te worden voorgelegd.

Uit het KEMA-onderzoek blijkt dat er ook in de nieuwe situatie, die met dit wetsvoorstel wordt beoogd, sprake is van een positieve maatschappelijke business case. Deze herziene maatschappelijke kosten-batenanalyse beschouw ik als invulling van de evaluatiemogelijkheid die geboden wordt in de derde elektriciteitsrichtlijn. Tenzij zich onverwachte ontwikkelingen voordoen die aanleiding geven de evaluatie te herzien, betekent dit dat Nederland gehouden is aan invoering van slimme metersystemen. Het voornemen om de evaluatie uit de derde elektriciteitsrichtlijn te integreren met de monitoring van de kleinschalige uitrol is inmiddels door de tijd ingehaald. De derde elektriciteitsrichtlijn laat evenwel vrij op welke wijze en wanneer de invoering van de op afstand uitleesbare meter plaatsvindt. Het besluit tot grootschalige uitrol staat dan ook los van de in de elektriciteitsrichtlijn genoemde uiterste evaluatiedatum van 3 september 2012. Ik vind het van belang dat de uitrol op verantwoorde wijze gebeurt Daarom houd ik vast aan de kleinschalige uitrol, die – om voldoende gegevens te verzamelen – ten minste twee jaar duurt. Ik zal u bij het besluit over grootschalige uitrol, zoals aan u is toegezegd, nadrukkelijk betrekken en u tussentijds informeren over relevante uitkomsten van de door de NMa uitgevoerde monitoring.

De leden van de D66-fractie vroegen naar het percentage van 80% op afstand uitleesbare meters in combinatie met de mogelijkheid een op afstand uitleesbare meter te weigeren. Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat deze groep dusdanig groot zal zijn dat de dekkingsgraad van 80% niet behaald zou kunnen worden. Tijdens de kleinschalige uitrol zal hier meer informatie over worden verkregen door het monitoren van onder meer het draagvlak en de ervaringen van kleinverbruikers bij plaatsing. Deze gegevens worden meegenomen bij het besluit tot grootschalige uitrol. Daarnaast zijn netbeheerders onder het wetsvoorstel marktmodel verplicht jaarlijks te rapporteren over de voortgang van de uitrol. Mocht op enig moment blijken dat het Europese voorschrift om in 2020 ten miste 80% van de consumenten te voorzien van een op afstand uitleesbare meter mogelijk niet gehaald wordt, moet bezien worden of aanvullende maatregelen wenselijk en noodzakelijk zijn.

3.3 Resterende knelpunten

De leden van de SP-fractie vroegen of het mogelijk is om enkele resterende knelpunten met betrekking tot het capaciteitstarief bij de novelle te betrekken. Over de situatie dat een aantal eigenaren van een garage of berging een hoger transporttarief betaalt dan in het verleden als gevolg van de invoering van het capaciteitstarief, is bij de invoering van het capaciteitstarief begin 2009 uitgebreid besproken met de Tweede Kamer. Op grond hiervan is per 1 januari 2010 in de energiebelasting een nieuwe belastingvermindering ter hoogte van € 119,62 opgenomen voor elektriciteitsaansluitingen zonder verblijfsfunctie, waardoor voor dit soort aansluitingen vanaf 2010 de effecten van de invoering van het capaciteitstarief worden gecompenseerd. In aanvulling hierop is eind 2009 een artikel aan de Elektriciteitswet 1998 toegevoegd dat regelt dat afnemers die substantieel nadeel ondervinden van de invoering van het capaciteitstarief een forfaitaire tegemoetkoming ontvangen over 2009 en 2010. Het is dan ook niet noodzakelijk om het capaciteitstarief bij de behandeling van dit wetsvoorstel te betrekken.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de opbouw van het basis-capaciteitstarief van ongeveer € 170 per jaar en naar de kosten van de netverliezen. Het transporttarief, waar het capaciteitstarief onderdeel van uitmaakt, dient ter dekking van de kosten van de door de netbeheerder beheerde infrastructuur. De kosten die worden gedekt door het transporttarief zijn in detail vastgelegd in de Tarievencode Elektriciteit die door de NMa wordt vastgesteld en wordt ingedeeld in twee categorieën: de transportafhankelijke kosten en de transportonafhankelijke kosten. De transportafhankelijke kosten bestaan onder meer uit de afschrijvingslasten van de netinfrastructuur, een redelijk rendement op het geïnvesteerde vermogen in de netinfrastructuur, de kosten van aanleg en instandhouding van de netinfrastructuur, de kosten van inkoop van energie voor de dekking van netverliezen, het oplossen van transportbeperkingen en de gecascadeerde kosten van netten op een hoger spanningsniveau. Transportonafhankelijke kosten zijn onder meer de kosten voor beheer van het aansluitregister, de kosten voor factureren, klantenservice, incasso en klanten- en contractadministratie, en de kosten voor het afhandelen van switch- en verhuisberichten. De netverliezen maken dus onderdeel uit van de transportafhankelijke kosten. De totale netverliezen bedroegen in het jaar 2009 ongeveer € 350 miljoen. Dit is ongeveer 14% van de totale kosten van netbeheerders. Alle netgebruikers betalen in hun tarieven in gelijke mate mee aan deze netverliezen. De door de NMa redelijk geachte netverliezen worden dus gesocialiseerd.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de vorderingen rondom de opstelling van een modelcontract, zoals voorgesteld in artikel 95na van het wetsvoorstel marktmodel. Artikel 95na verplicht leveranciers om aan kleinverbruikers naast eventuele andere vrije contractvormen, levering volgens een modelcontract aan te bieden. De NMa stelt het modelcontract vast, na consultatie van organisaties van leveranciers, netbeheerders en afnemers. De wens van de SP-fractie om het modelcontract te operationaliseren op het moment dat het wetsvoorstel marktmodel en dit wetsvoorstel zijn goedgekeurd door het parlement, wordt gedeeld. De betreffende artikelen zullen zo spoedig mogelijk na goedkeuring door het parlement in werking treden. Zodra de wet in werking is getreden zal de NMa de procedure starten op grond waarvan het modelcontract, na consultatie van betrokkenen, kan worden vastgesteld.

II Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel J, artikel 26ae en artikel II, onderdeel E, artikel 13e

De leden van de SP-fractie vroegen waarom bij artikel 26ae van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 13e van de Gaswet geen voorhangbepaling is opgenomen. Op basis van artikel 26ae van de Elektriciteitswet 1998 en 13e van de Gaswet, zoals gewijzigd na wetsvoorstel marktmodel en voorliggend wetsvoorstel, kan bij algemene maatregel van bestuur de uitrolperiode worden bepaald, alsmede het percentage afnemers dat beschikking krijgt over een op afstand uitleesbare meter. Ook kunnen op basis van deze artikelen bij algemene maatregel van bestuur situaties worden aangeduid waarin het ter beschikking stellen van een op afstand uitleesbare meter verplicht is. Ik heb u aangegeven overleg te plegen over de uitrolperiode en de start hiervan. Deze toezegging staat uiteraard nog steeds. De resultaten van dit overleg zullen uiteraard worden betrokken bij de inhoud van deze algemene maatregel van bestuur. Een voorhangbepaling is daarom naar mijn oordeel niet nodig.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven