De aanleiding van dit wetsvoorstel is de behandeling van het wetsvoorstel implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie (hierna: wetsvoorstel energie-efficiëntie) in de Eerste Kamer. De verplichting om mee te werken aan de plaatsing van een op afstand uitleesbare meter op straffe van een sanctie werd gezien als een te grote inbreuk op de privacy van de eindgebruiker. Tevens werd de sanctie op het weigeren mee te werken aan de plaatsing van een meetinrichting als onevenredig zwaar gezien. Deze bezwaren richtten zich met name op het wetsvoorstel tot wijziging van de van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (31 374) (hierna: wetsvoorstel marktmodel), omdat de op afstand uitleesbare meter met dat wetsvoorstel wordt gereguleerd. In het wetsvoorstel energie-efficiëntie is er echter ook voorzien in een medewerkingsplicht en een sanctie op het weigeren medewerking te verlenen. Met dit wetsvoorstel worden zowel de medewerkingsplicht als de sanctie weggenomen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bezwaren van de Eerste Kamer en wordt alsnog een snelle inwerkingtreding van het wetsvoorstel beoogd. Een snelle inwerkingtreding is wenselijk, omdat de implementatietermijn van richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PbEG L 114) (hierna: richtlijn energie-efficiëntie), die met het wetsvoorstel energie-efficiëntie wordt geïmplementeerd, op 17 mei 2008 is verstreken.
De keuzevrijheid voor eindgebruikers om de energiemeter te accepteren past binnen richtlijn nr. 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PbEG L 114). De richtlijn verplicht dat aan afnemers tegen concurrerende prijzen een individuele meetinrichting ter beschikking wordt gesteld die het actuele energieverbruik nauwkeurig weergeeft en informatie geeft over de tijd waarin sprake was van het daadwerkelijk verbruik. Uit de richtlijn volgt niet dat afnemers de meetinrichting ook moeten accepteren. De richtlijn biedt dus de ruimte voor een vrijwillige acceptatie van de meetinrichting.
Tevens wordt voorgesteld het wetsvoorstel energie-efficiëntie blijvend te laten gelden voor grootverbruikers van elektriciteit en gas. Voorzien was om de werking van het wetsvoorstel energie-efficiëntie te beperken tot warmte en koude wanneer het wetsvoorstel marktmodel in werking zou treden. Bij nader inzien is het verstandiger gebleken om de implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie met betrekking tot grootverbruikers van elektriciteit en gas onder te brengen in het wetsvoorstel energie-efficiëntie, omdat de markt voor grootverbruikers al voldoet aan de richtlijn en dat een uitgebreide regulering in het wetsvoorstel marktmodel dus niet noodzakelijk is. Regulering in het wetsvoorstel energie-efficiëntie volstaat en zal in de praktijk geen verandering betekenen voor de grootverbruikers van elektriciteit en gas.
Artikel 42 van het wetsvoorstel energie-efficiëntie voorziet in aanpassing van het wetsvoorstel aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. In de onderdelen D tot en met I en L wordt voorgesteld om de aanpassing aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht op dezelfde wijze vorm te geven als andere wetten die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken vallen. Met name is aansluiting bij de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet van belang voor een eenduidige uitvoering en handhaving van de verschillende wetten door de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
Dit wetsvoorstel bevat geen nieuwe of gewijzigde informatieverplichtingen aan de overheid voor burgers of bedrijven. Er is dus geen effect op de administratieve lasten. Het wetsvoorstel is daarom niet ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven