Vastgesteld 1 juli 2010
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 28 juni 2010 overleg gevoerd met de Voorzitter van de Tweede Kamer over de Raming der voor de Tweede Kamer in 2011 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten (32370).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Krom
De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Hendrickx
Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Maandag 28 juni 2010
10.00 uur
Voorzitter: De Krom
Aanwezig zijn 8 leden der Kamer, te weten:
Brinkman, Elias, Elissen, Hachchi, Heijnen, De Krom, Van Raak en Smilde,
en mevrouw Verbeet, Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de heer Van Beek, lid van het Presidium, mevrouw Biesheuvel-Vermeijden, Griffier, de heer Bakker, directeur Bedrijfsvoering en de heer Branger, directeur Informatiseringsbeleid.
**
Aan de orde is de behandeling van:
– de brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 21 april 2010 ter aanbieding van de Raming der voor de Tweede Kamer in 2011 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten (32370);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 18 juni 2010 inzake het kabinetsstandpunt begrotingsvoorstel Tweede Kamer naar aanleiding van de budgettaire besluitvorming over de Voorjaarsnota 2010 en de ontwerpbegroting 2011 (32 370, nr. 6).
De voorzitter: Ik heet de leden van het Presidium van harte welkom, in het bijzonder de voorzitter van het Presidium, mevrouw Verbeet. Daarnaast heet ik de Griffier, de directeur Bedrijfsvoering en de directeur Informatiseringsbeleid welkom. Vergeet ik iemand? De heer Van Beek! Die heb ik eigenlijk al welkom geheten als een van de leden van het Presidium. Ik heet uiteraard ook alle leden en alle mensen van de ondersteunende diensten welkom. Wij hebben een spreektijd van ongeveer tien minuten afgesproken. Als eerste geef ik het woord aan de heer Brinkman van de fractie van de PVV.
**
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ik wil de Voorzitter van de Tweede Kamer hartelijk feliciteren met haar herverkiezing als Voorzitter. Zij heeft dat natuurlijk te danken aan de steun van de PVV-fractie, met name vanwege haar uitlating dat de 30 ledenregel voor een spoeddebat wat haar betreft niet hoeft te worden gewijzigd. Dat stemt ons tevreden. Haar uitverkiezing heeft zij echter ook te danken aan de bereidwilligheid die zij tentoonspreidt voor andere PVV-ideeën. Ik zie dat de Voorzitter vandaag een prachtig symbool op haar revers draagt. Zij weet dat het de PVV al sinds jaren een doorn in het oog is dat iemand die op tv een debat in de plenaire zaal volgt, niet kan zien dat het de plenaire zaal van het Nederlandse parlement is. In de plenaire zaal is geen enkel symbool van onze staat Nederland te ontdekken; geen vlag, geen Nederlandse leeuw, noch een foto van onze Koningin. Nu is dat laatste voor de republikeinen onder ons misschien ook moeilijk te verteren, maar de PVV zou graag een Nederlands symbool in de plenaire zaal zien.
Ik heb foto's opgezocht van diverse nationale plenaire zalen. Overal is een dergelijk symbool te zien. Beroemd is natuurlijk de grote aluminium adelaar in de Reichstag van Duitsland. Voor de mensen onder ons die daar nog steeds een beetje problemen mee hebben, heb ik ook andere parlementsgebouwen geselecteerd. Speciaal voor de SP heb ik ook het parlementsgebouw van China uitgekozen.
De heer Heijnen (PvdA): Heeft de heer Brinkman misschien ook een foto van het parlement van Noord-Korea meegenomen?
De heer Brinkman (PVV): Daar heb ik geen foto van uitgekozen, want ik miste daar de interruptiemicrofoons.
De heer Heijnen (PvdA): Laat staan de 30 ledenregel!
De heer Brinkman (PVV): Ja, inderdaad. Mijn laatste grapje heb ik trouwens gestolen van de heer Van Raak, want die zei dat net. Eerlijk is eerlijk. Ik heb een paar mooie foto's bij elkaar gezocht van het Russische, Australische, Amerikaanse en Italiaanse parlement. Overal zijn dergelijke symbolen te zien. Ik vind het eigenlijk een beetje schandalig dat wij een plenaire zaal hebben zonder een vlag of de Nederlandse leeuw. Ik zou via de voorzitter de Voorzitter van de Tweede Kamer willen vragen dit onderwerp in het Presidium bespreekbaar te maken en met een concreet voorstel te komen. De foto's geef ik nu door voor de overige leden.
In deze tijden van economische tegenspoed zijn financiële soberheid en terughoudendheid de sleutelwoorden. Iedereen moet de broekriem aanhalen. De rijksoverheid en het parlement moeten daarin ook het goede voorbeeld geven. Wij vinden dat het budget van het parlement omlaag moet met in ieder geval 10%. De PVV-fractie wil daartoe de Kamer van 150 naar 100 Kamerleden terugbrengen. Wij willen daar in deze nieuwe periode graag weer een reactie van de Voorzitter op. Daarnaast wil de PVV-fractie de wachtgeldregeling afschaffen en wil zij een algemene versobering van de uitgaven aan leden en oud-leden van het parlement. Wij zien dit jaar wederom een stijging van de pensioenen en wachtgelden met 1 mln., terwijl ook de schadeloosstelling is gestegen. De politiek eist in deze tijden van elke Nederlander financiële offers. Ik vind echt dat Tweede Kamerleden eens naar zichzelf moeten kijken. Bij werkloosheid moet gewoon de WW gelden en bij ziekte de Ziektewet. Wie zijn wij om ons ten opzichte van de «normale burger» een exclusieve positie toe te eigenen?
Ook de outplacementregeling is onze fractie een doorn in het oog. Hiervoor is jaarlijks € 200 000 gereserveerd voor eigenlijk twintig personen. Volgens de brief van de Voorzitter zijn negen oud-Kamerleden begeleid bij het vinden van een nieuwe baan à raison van ongeveer € 15 000 per persoon, wat uitkomt op een bedrag van € 130 000. Maar volgens de nota betreft dat bedrag slechts één persoon. Dat vind ik werkelijk schokkend. Als de nota het bij het rechte eind heeft, betekent dit dat één persoon € 130 000 van het hele budget van € 200 000 heeft opgesoupeerd. Ik begrijp dat niet. Als een bedrag van € 20 000 het streven is, maar na verloop van tijd komt dat uit op € 30 000 à € 40 000, dan zou toch iemand eens aan de bel moeten trekken en denken: hé, maar zo komen we niet uit met ons budget; stel dat we er ineens vijf nieuwe klanten bij hebben, dan houden we voor hen maar € 70 000 over. Ik begrijp dat die € 130 000 voor loonsuppletie en begeleidingskosten is. Wat is «loonsuppletie»? Is dat een soort aanvulling op het loon van die persoon? Daar is de outplacementregeling volgens mij helemaal niet voor bedoeld. Kortom, graag enige opheldering over dit toch wel schokkende geheel.
Vanaf de nieuwe zittingsperiode in het voorjaar van 2009 wordt de schadeloosstelling voor Europarlementariërs betaald door het Europees Parlement en niet meer door de Tweede Kamer. Toch hebben twee Europarlementariërs aangegeven hun schadeloosstelling via de Tweede Kamer te willen ontvangen. Waarom hebben zij daarvoor gekozen en kunnen zij dit eigenlijk wel eisen? Ik vind het een heel rare zaak. Wat betekent «via»? Betekent dit dat er toch een budget naar het Europees Parlement gaat of is dat al verdisconteerd in de begroting van het Europees Parlement? Ik wil daar helderheid over, want ik heb dit niet uit de stukken kunnen opmaken. In de brief van de Voorzitter staat dat de vrijval van deze schadeloosstellingen nu wordt gebruikt en gereserveerd voor het megalomane project Huis voor democratie en rechtsstaat. Daarnaast wordt gemeld dat de vrijval tot 2015 ook wordt aangewend voor aanpassingen aan het gebouw voor het ontvangen van groepen jongeren. Ik vind dat een beetje onduidelijk. Waar wordt het nu precies voor gebruikt in de komende raming? Wordt het gebruikt voor aanpassingen, die onze goedkeuring hebben, of voor een potje voor het Huis voor democratie en rechtsstaat, waarbij nog een groot aantal vraagtekens gezet kan worden, waarvan nog totaal nog niet bekend is op welke locatie het komt en welke kosten het gaat opleveren, en waar wij überhaupt in het geheel tegen zijn?
De PVV is blij dat het aantal commissiebezoeken aan het buitenland is afgenomen. Hulde daarvoor. Maar hoe staat het nu eigenlijk specifiek met inhuur van externen bij de Tweede Kamer? We hebben vorig jaar de parlementaire zelfreflectie besproken. Dit jaar moeten we het wat dat betreft doen met een beperkte raming. Hoe staat het met de aanbevelingen uit de parlementaire zelfreflectie? Een van de speerpunten is de ombuigingen. Wanneer worden die exacte ombuigingen bekend gemaakt en welke relatie hebben die met de ombuigingen bij de rijksoverheid? Waarop zou specifiek worden bezuinigd? Dit zijn allemaal belangrijke vragen waarop ik het antwoord niet uit de brief kan halen.
Er wordt steeds melding gemaakt van het vergrote onderzoeksbudget. Aan de overzichten lees ik echter af dat het budget voor onderzoek met 1 mln. wordt gekort. Hoe zit dat precies? Klopt het overigens dat dit budget nog nooit uitgeput is geweest?
De PvdA geeft aan dat zij van de Tweede Kamer het eerste klimaatneutrale parlement ter wereld wil maken. Gelukkig geeft het Presidium aan – en daar feliciteer ik het mee – dat het geen ambitie is om het eerste klimaatneutrale parlement te worden. Ga in ieder geval door op die weg.
Onze fractie is van mening dat er veel meer gebruik mag worden gemaakt van themacommissies. Waarom wordt dit niet meer gedaan? Ik noem bijvoorbeeld een themacommissie massa-immigratie of integratie. Het lijkt mij hartstikke goed om daarmee te beginnen.
De PVV heeft een enorme verkiezingswinst behaald bij de laatste verkiezingen. Wij vinden dat de voorbereidingen van de verhuizing van de fracties echt laat plaatsvinden. We begrijpen allemaal wel dat het organisatorisch heel erg moeilijk is en dat er blijkbaar gewacht moet worden tot het moment van stemming, maar bepaalde trends had men aan kunnen zien komen. Men had daar al voorwerk voor kunnen doen. Ik vraag mij af of dit voortaan niet veel sneller kan. Het zou maar zo eens kunnen zijn dat we binnen een jaar weer naar de stembus moeten.
In de raming wordt veel melding gemaakt van het Huis voor democratie en rechtsstaat en de structurele bijdrage van de Kamer daaraan. De PVV is zoals gezegd geen voorstander van het project. Hoeveel wordt exact bijgedragen en welke garanties zijn er dat de kosten hier niet boven uitstijgen? Is er al iets bekend over de locatie? Ik lees dat 2015 nog steeds het streefjaar is, maar volgens mij ligt de haalbaarheid daarvan heel erg aan het geld en de locatie.
Dan kom ik op de spoeddebatten. De Voorzitter heeft de consolidatie van haar positie mede te danken aan het feit dat wij dat heel erg belangrijk vinden en dat zij heeft aangegeven het goed te vinden zoals het nu gaat. Ik moet wel zeggen: spoeddebatten behoren eigenlijk in één week afgerond te zijn. Ik weet zeker dat de Voorzitter dat streven altijd heeft en dat zij het hier in essentie mee eens is. Als blijkt dat een spoeddebat niet binnen een week kan worden afgerond, kunnen wij proberen om voor een proefperiode – zo noem ik het dan maar – buiten de drie vergaderdagen om, op maandag of vrijdag, een ultieme vergaderdag in te lassen, specifiek voor spoeddebatten. Waarom kunnen wij dat niet afspreken? Dat zal niet standaard zo zijn; dat ligt natuurlijk helemaal aan de agenda. Ik ben het eens met de zienswijze van de Voorzitter dat wetgeving voorrang heeft, maar spoeddebatten zijn ook belangrijk voor sommige minderheden of misschien wel meerderheden. Waarom kunnen wij daar niet van afzien? Waarom kunnen wij niet, mochten spoeddebatten niet binnen een week kunnen worden afgerond, maandag of vrijdag als extra vergaderdag, als escape, inlassen voor een proefperiode?
Mevrouw Smilde (CDA): Begrijp ik nu goed dat de heer Brinkman vindt dat wij voor de verkiezingen al moeten voorsorteren voor een herinrichting van de Kamer? Dat zou betekenen dat wij op grond van peilingen alvast een «potloodopstelling» maken hoe de fracties er uit zullen zien.
De heer Brinkman (PVV): Nee, peilingen zijn natuurlijk niet goed, laat ik dat vooropstellen. Mevrouw Smilde weet dat de PVV daar totaal ontevreden over is. Je kunt er echter wel een tendens in zien. Het was natuurlijk duidelijk dat bijvoorbeeld het aantal zetels van het CDA behoorlijk zou kelderen en dat het aantal zetels van de PVV zou stijgen. Het was ook duidelijk dat andere partijen minieme winst zouden behalen. Daar zou je in voorgesprekken al op kunnen anticiperen door helder te maken wat de locatievoorkeuren zijn en wat men in gedachten heeft. Dat is niet gebeurd en dat vind ik jammer. Daarom duurt het nu allemaal zo lang. Ik weet wel dat wij nu mazzel hebben dat wij volgende week met reces gaan. Dat is een gelukje, maar dat is natuurlijk niet altijd zo. Dat hebben wij ook niet voor het uitkiezen.
De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Allereerst wil ik namens de Partij van de Arbeid het personeel bedanken, dat de Kamer gedurende het hele jaar zo goed ondersteunt. Dat is geen sinecure, want de Kamer is een complexe organisatie met 150 kleine zelfstandigen, 150 mensen die zich – de een meer, de ander minder – baas voelen van het personeel dat hen ondersteunt. Het valt mij op dat het personeel dit in het algemeen met een grote blijmoedigheid tegemoet treedt en met grote blijmoedigheid ondersteuning biedt. Dank daarvoor.
Ik wil de complimenten doortrekken naar drie andere voorbeelden die iets minder met het personeel te maken hebben. In de eerste plaats is dat het debat van vorige week tussen de twee kandidaat-voorzitters. Ik vond de manier waarop het parlement in alle openheid zo'n ingewikkelde kwestie als de keuze van zijn voorzitter heeft behandeld, voorbeeldig en ik wil deze gelegenheid aangrijpen om beide kandidaten, alsook degenen die zich in het debat hebben geuit, daarvoor te bedanken.
In de tweede plaats – dat is van een heel andere orde – is dat de improvisatie bij de eerste wedstrijd van het Nederlands elftal, twee weken geleden. 300 à 400 mensen hebben de wedstrijd toen gemeenschappelijk beleefd in de Oude Zaal. Complimenten daarvoor.
In de derde plaats is dat – ik zeg het met het risico dat het als eigendunk wordt ervaren – de werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg, die het afgelopen jaar actief is geweest, voortvloeiend uit de parlementaire zelfreflectie. Deze heeft van vele kanten complimenten gekregen en het is goed om daar naar te kijken en dat vast te stellen.
Dat gezegd zijnde, kom ik op enkele punten die misschien verbetering behoeven. In de eerste plaats is dat de onderzoeksagenda, de toekomstagenda 2011. Ik vraag het Presidium hoe wij nu verder gaan. Parlementaire zelfreflectie vonden en vinden wij belangrijk. De onderzoeksagenda is een van de belangrijkste nieuwe instrumenten daarbij. Wij hebben drie onderzoeken afgesproken voor 2010. Wat is de stand van zaken? Belangrijker is het volgende. Wij gaan naar Prinsjesdag toe. Dat is het moment waarop wij ook als Kamer onze agenda zouden moeten vaststellen. Gaan wij opnieuw aan de slag om maximaal drie onderzoeken te organiseren? Hoe ziet het Presidium dat? Ik maak daarbij een opmerking over de ondersteuning. De werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg «had de mazzel» dat wat minder ondersteuning nodig was voor een ander onderzoek, waardoor wij gelukkig over enige ondersteuning konden beschikken, maar dat was niet in het systeem ingebouwd. Als wij dat niet goed doen, dreigen dit soort onderzoeken minder aantrekkelijk te worden. Ik stel vast dat dit overeenkomt met het verzoek van de fractie van de PVV om te kijken naar themacommissies. Daar heeft het ook wel iets van weg.
Sinds ik drie jaar geleden lid werd van de Tweede Kamer ben ik mij meer bewust geworden van de traagheid in het wetgevingsproces. Dat was ik daarvoor al op andere posities in de samenleving, maar van binnenuit valt het mij op hoe lang het duurt om te komen van idee tot Staatscourant, hoe digitaal die tegenwoordig ook is. Een initiatiefvoorstel van mevrouw Arib heeft er geloof ik acht jaar over gedaan. Daartegenover was er een heel proces ingericht om de Crisis- en herstelwet snel door de Kamer te loodsen. Ik vraag het Presidium om eventueel in samenspraak met BZK te gaan kijken naar de snelheid van het wetgevingsproces. Hoe kunnen wij dat bevorderen zonder aan de zorgvuldigheid af te doen? Vergt een steeds snellere samenleving niet dat wij in enige mate daarin meebewegen? Vergt de internationale concurrentie niet dat wij sneller dan tot nu toe tot besluiten, tot wetgeving komen? Vergt dat niet dat wij daarnaar willen kijken? Wat ons betreft, is de vraag stellen hem beantwoorden. Wij willen graag kijken naar de mogelijkheden om het wetgevingsproces te versnellen. Dat willen wij niet lichtvaardig doen, dat willen wij grondig doen. Wij roepen het Presidium dan ook op, ter zake een onderzoek te doen samen met de regering.
Dat brengt mij op de informatiepositie van de Kamer. Rond september komt er iets over de toegang tot de adviesraden. Volgens mij maken wij als Kamer – ik spreek niet alleen de Voorzitter aan, maar ook de griffiers en de commissievoorzitters – onvoldoende gebruik van de mogelijkheden die de adviesraden bieden. Dat is een vorm van «gratis» ondersteuning – vanuit het financieel perspectief van de Kamer – die ons erg van dienst kan zijn. Met het Presidium zou ik in mijn hoedanigheid van commissievoorzitter graag willen nagaan hoe wij onszelf meer kunnen inschakelen bij het benutten van de adviesraden. Ik denk ook aan de informatiepositie richting ambtenaren. Ik kijk niet met genoegen terug op het bal dat ontstond toen collega Eijsink een initiatiefwet veteranen wilde maken en het alle 70 000 ambtenaren van Defensie werd verboden om daarover met Kamerleden te praten. Dat is niet zoals het hoort. Ik zou graag willen dat het Presidium met de regering vanuit het verleden van die oekaze-Kok de ontwikkelingen sindsdien beschouwt en probeert tot verbeteringen te komen, waardoor wij niet weer in die situatie terechtkomen. Onze inzet is om tot een zo normaal mogelijke manier van informatie-inwinning te komen, onverlet latend de politieke verantwoordelijkheid. Er valt echt meer te doen dan iedere keer toestemming te moeten vragen aan een bewindspersoon en te worden geconfronteerd met een krampachtige houding van die bewindspersoon.
De outplacementregeling is een terugkerend onderwerp. Ik denk dat er helderheid moet worden verschaft over de vraag of wij alleen een re-integratiebudget, een outplacementbudget hebben van € 10 000 à € 15 000 per uittredend Kamerlid. Ziet het Presidium geen modaliteiten in het voor de re-integratie benutten van het maximale wachtgeld dat uitgekeerd zou moeten worden? Volgens mij ligt dat probleem ten grondslag aan de € 130 000 voor één Kamerlid. Wij moeten helderheid verschaffen. Ik voorspel dat wij anders in de toekomst problemen blijven ondervinden. De media en collega's vinden dit namelijk niet voor niets een uitermate belangrijk onderwerp. Wij moeten in dat kader dus transparantie betrachten. In onze visie staat sollicitatieplicht voorop. Het is goed als de organisatie van de Kamer voorziet in een bescheiden ondersteuning daarbij. Het is ook heel normaal dat mensen daarvan gebruikmaken. Wij moeten echter kritisch zijn op het beschouwen van het maximale bedrag aan wachtgeld als het in te zetten re-integratiebudget.
De Kamer heeft zichzelf een taakstelling van 5% opgelegd, voortvloeiend uit de bezuinigingen van het kabinet-Balkenende III. Je mag verwachten dat een nieuwe regering met bezuinigingsvoorstellen komt en dat ook de Kamer een verzoek daartoe doet. Op welke manier bereidt het Presidium zich voor op dit verzoek? Moeten wij een visie ontwikkelen op de omgang met zo'n verzoek? Kunnen wij zelf posten vinden waarop wij, hoe pijnlijk ook, nog stapjes terug kunnen doen? In dit verband kom ik op de buitenlandse reizen. De regeling is nu anders. Er gaat, behoudens de Voorzitter, namelijk slechts één vertegenwoordiger per fractie mee naar het buitenland. Heeft die regeling al een financieel resultaat? Hoe groot is dat? Kan dit leiden tot een lagere begrotingspost vanaf 2011? Overigens valt mij op hoezeer het aantal buitenlandse reizen fluctueert per jaar. Dat heeft niet alleen te maken met een verkiezingsjaar. Klaarblijkelijk bestaat er op dat vlak enige willekeur. Dat lijkt mij niet goed, want buitenlandse reizen van commissies zouden enigszins beleidsmatig verankerd moeten zijn. Ligt het aantal op het minimum of in de buurt van het maximum? Ik ontvang graag een visie hierop.
De ICT-ondersteuning is weliswaar verbeterd, maar er zijn nog steeds collega's met klachten, met name over haperende apparatuur thuis. Een belangrijk punt voor de fractie van de Partij van de Arbeid is dat de Kamer ook een voorbeeldige werkgever moet zijn. Wij vragen van werkgevers inspanningen om oudere werknemers vitaal te houden en te scholen. Bovendien vragen wij van werkgevers inspanningen om mensen met een arbeidshandicap op te nemen. Ik weet dat de Kamer wat dat betreft het een en ander doet, maar ik vraag de Kamer om meer te doen dan tot nu toe. Er zijn te veel mensen in de Wajong en de WSW. Bovendien zijn er te veel mensen langdurig werkloos. Zij hebben een steuntje in de rug nodig van een werkgever die hun een kans biedt. Ik roep de Kamer op – zoals wij per motie ook bij de regering hebben gedaan – om percentages en aantallen vast te stellen van in dienst te nemen WSW'ers en Wajong'ers.
Ten slotte ga ik in op het Huis voor democratie en rechtsstaat. Het bevalt mij niet dat hiervan politiek gemaakt wordt, als ik zo hoor wat de heer Brinkman zegt. Bovendien legt mijn linkerbuurman, de heer Van Raak, straks weer een relatie met het Nationaal Historisch Museum. De Kamer heeft misschien geen symbolen zoals andere parlementen, maar wij hebben zeker niet de gastvrijheid van andere parlementen. Wij schieten schromelijk tekort in de manier waarop wij burgers bij deze Kamer ontvangen en hen informeren over het parlement en de instituties van onze rechtsstaat. Deze tekortkoming is mijns inziens ernstiger dan die op het vlak van de symbolen. Ik begrijp niet dat een partij die een pleidooi houdt voor symbolen en een partij aan mijn linkerzijde, de SP, die het belang van de parlementaire democratie altijd uitmuntend verdedigt, zo weinig oor en oog lijken te hebben voor de noodzaak van een ontvangstruimte, een voorlichtingsruimte en van infotainment over onze democratie en rechtsstaat voor al die miljoenen mensen die wij hier willen hebben en zeker voor de honderdduizenden jongeren die voor het eerst kunnen stemmen.
De heer Brinkman (PVV): Als ik het mij goed herinner, ging collega Heijnen vorig jaar mee met het werkbezoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar Denemarken en Zweden. In Stockholm heeft een mevrouw ons destijds rondgeleid door het parlement van Zweden. Ik zag werkelijk totaal geen verschil tussen de manier waarop dat daar en in Nederland gebeurt. Wij hebben hier medewerkers die geweldige rondleidingen verrichten. Wij hebben hier ook overigens Tweede Kamerleden, waaronder ik, die bereid zijn om alle vragen van mensen uit die groepen te beantwoorden. Dat gebeurt naar mijn mening op een heel mooie en open manier, midden in dit huis. Waarom is de heer Heijnen daar zo ontevreden over? Kan hij mij zeggen wat het verschil is met hetgeen wij zelf aan den lijve hebben ondervonden bij ons bezoek vorig jaar in Zweden?
De heer Heijnen (PvdA): Het gaat mij niet om de rondleidingen die parlementariërs krijgen in andere parlementen. Het gaat mij om de rondleidingen en de informatie die burgers krijgen bij parlementen. Daarin onderscheiden wij ons echt negatief ten opzichte van een aantal andere democratieën. Ik wil de voorzitter vragen om de gegevens aan ons te doen toekomen. Die zijn er, want die zijn keurig op een rijtje gezet. Dat objectiveert onze discussie. Dan kunnen wij zien hoe instituten die vergelijkbaar zijn met een Huis voor democratie en rechtsstaat, bij andere parlementen fungeren. Dan kunnen wij deze discussie objectief vervolgen.
De heer Brinkman (PVV): Mijnheer Heijnen is niet helemaal eerlijk. Wij hebben daar vorig jaar namelijk een rondleiding gekregen die identiek is aan de rondleiding die een burger van Zweden krijgt. Wij kregen geen andere rondleiding. Heeft de heer Heijnen überhaupt al eens gehoord wat de mensen die hier de rondleidingen verzorgen, de burgers allemaal vertellen tijdens een rondleiding? Ik heb het een keer gedaan, en ik kan vertellen dat het een heel mooie rondleiding is. Ik kan ook vertellen dat die bijna identiek is aan de rondleidingen die in Zweden worden gegeven. Daarom reageer ik ook even zo. Ik zie namelijk geen verschillen.
De heer Heijnen (PvdA): Als wij geen Huis voor democratie en rechtsstaat hebben, ook niet in de prenatale fase waarin dit nu verkeert, dan komen hier klassen die wij een halfuurtje in een zaaltje beneden ontvangen. Hartstikke leuk, in die bankjes. Met enige regelmaat doe ik zelf mee als Kamerlid en dan vertel ik hun wat, maar that's it. Dat is mijns inziens onvoldoende. Gelukkig hebben wij nu dankzij het Huis voor democratie en rechtsstaat aan de overkant, boven Dudok, een voorziening. De heer Brinkman zou daar eens moeten gaan kijken. Daar worden de leerlingen al een beetje bekendgemaakt met de manier waarop dit huis werkt, maar dat is nog onvoldoende. Die leerlingen moeten het trappetje op waar ook een aantal journalisten zijn. Als het aan mij ligt, gaat het om 200.000 leerlingen per jaar. Een hele generatie komt daar langs voordat zij 18 wordt. Dat kan niet op die manier, en daar hebben wij het over.
De voorzitter: Mag ik aannemen dat de heer Heijnen hiermee zijn bijdrage heeft afgerond?
**
De heer Heijnen (PvdA): Ja.
De voorzitter: Dan is het woord aan de heer Van Raak.
**
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Piet gaat weg. Ik vind het altijd heel jammer als mensen weggaan, maar zeker als Piet weggaat. «Piet», dat is Piet Federer van Bureau Wetgeving. Wij gingen nooit naar Bureau Wetgeving, maar naar Piet, of naar een andere medewerker. Als ik iets niet wist, dan was het: vraag het even aan Piet, hij weet het meestal wel.
Waarom sta ik daarbij stil? Piet is heel typisch voor de medewerkers in deze Kamer. Zij snappen namelijk wat een Kamerlid is. Zij snappen waarom je af en toe wel erg laat komt. Waarom je af en toe de meest onmogelijke vragen hebt. Piet beantwoordde altijd netjes mijn vragen, maar wat hij vooral deed, is de vragen beantwoorden die ik niet had gesteld, maar waarvan hij vond dat ik die wel had moeten stellen. Dat waren meestal de beste. Het is jammer dat Piet weggaat – ik hoor hier dat iedereen dat vindt – maar ik moet er niet aan denken dat Piet een medewerker wetgeving was geweest die was ingehuurd. Die misschien drie keer, of tien keer zoveel geld had gekost, maar niet had gesnapt wat een Kamerlid is. Ik ben dus erg blij dat dit soort zaken door onszelf wordt georganiseerd en dat die mensen van ons zijn en onderdeel van ons zijn.
Ik ben erg blij dat de Voorzitter vorige week heeft gezegd dat wij niet meer diensten gaan uitbesteden. Dat is een van de redenen, waaronder ook de 30 ledenregeling, waarom zij bij onze fractie zeer veel sympathie heeft gewekt. Wij hebben één dienst die wel is uitbesteed, en dat zijn de schoonmakers. De Voorzitter heeft gezegd dat wordt geprobeerd om het allemaal zo goed mogelijk te doen. Daar twijfel ik geen moment aan, maar zou het niet goed zijn om te overwegen om ook deze mensen weer gewoon van ons te maken als de contracten aflopen? Die mensen zijn van ons. Zij maken hier schoon en zijn onderdeel van ons parlement. Ik denk bijvoorbeeld ook aan de veiligheid. Schoonmakers komen altijd overal, ook op momenten dat er bijna niemand is. Als dat door een commercieel bedrijf gebeurt, weet je maar nooit, maar als mensen van ons zijn, zijn ze ook echt van ons. Om sociale redenen zoals loon en arbeidsomstandigheden, maar ook om allerlei andere reden is het goed om mensen in eigen dienst te hebben. Is te overwegen om de schoonmakers straks als de termijnen zijn afgelopen, gewoon weer in eigen dienst te nemen?
We gaan 2 mln. per jaar uitgeven aan het Huis voor democratie en rechtsstaat. Mijn buurman heeft de vraag gesteld wat je daarop tegen kunt hebben. Hij vindt het goed om een Huis voor democratie en rechtsstaat te hebben. Ik vind dat hij niet veel recht van spreken heeft, omdat zijn partij er juist zo'n puinhoop van heeft gemaakt. Ik verwijs naar het Nationaal Historisch Museum, dat is voorgesteld door de SP. Het idee was om in een Nationaal Historisch Museum de wordingsgeschiedenis van Nederland, maar ook van onze democratie te tonen. Wat is er mooier dan om het hier in Den Haag te vestigen, in de buurt van de Tweede Kamer, zodat een bezoek aan het Nationaal Historisch Museum gecombineerd kan worden met een bezoek aan het parlement? Dat is niet gebeurd, omdat een minister van de Partij van de Arbeid zijn ijdelheid heeft laten prevaleren boven het algemeen belang. Hij wilde met alle geweld een Ronald Plasterkmuseum.
Is het niet zaak om dat terug te draaien? Zouden we het Nationaal Historisch Museum niet alsnog op de goede plek kunnen krijgen? Nu besteden we 2 mln. per jaar aan een Huis voor democratie en rechtsstaat dat niet alleen een raar verleden heeft, maar ook een ongewisse toekomst. Ik hoor er weinig over en wat ik hoor, zijn geen positieve berichten. Hoe staat het met dat Huis voor democratie en rechtsstaat? Had het niet veel beter gecombineerd kunnen worden met het Nationaal Historisch Museum? Waar komt het? Wat gaat het doen? Ik hoor er niets meer van, behalve dat het niet doorgaat. Waar wordt dat bedrag van 2 mln. aan besteed? Is het niet beter om dat te besteden aan dit gebouw in plaats van een nieuw project te maken?
Meer in het algemeen maakt mijn fractie zich zorgen over het functioneren van de parlementaire democratie. Overal in Nederland zijn botsende belangen. Die belangen komen hier in het parlement samen. Hier zitten 150 volksvertegenwoordigers in een halve cirkel en die discussiëren met elkaar. Hier worden problemen bediscussieerd door elkaar te ondervragen. Er worden samen oplossingen bedacht en de regering wordt aan het werk gezet om dingen te verbeteren. Onze parlementaire democratie is steeds meer een mediademocratie geworden. Minister Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kondigde laatst grote bezuinigingen in de zorg aan; niet hier in het parlement, maar in een voetbalstadion in Zuid-Afrika. Waarom gebeurt dat niet in het parlement?
Ook parlementariërs zelf zijn wel erg bezig met mediademocratie. Ik vind het prima als mensen hun plannen presenteren in de media. Ik doe dat zelf ook. Daarna moet je er natuurlijk wel een vervolg aan geven in deze Kamer. Vorige week hadden wij bijvoorbeeld het plan van de lokjoden, een rare term, die ik niet heb bedacht; Marcouch heeft dat gedaan. Dat plan staat overal in de media, maar bij het debat in de Kamer kwam hij dat niet verdedigen. Dat is een slechte zaak. Waarom doet hij dat niet? Dat gebeurt steeds vaker.
Hier in het parlement moeten wij met elkaar discussiëren om problemen op te lossen. Ik hoop niet dat de invloed van dit parlement in de toekomst wordt uitgehold door een mediademocratie waarin Kamerleden vooral hun plannen presenteren buiten deze Kamer en de discussie in de Kamer uit de weg gaan. Dan ontstaat terecht het beeld bij mensen dat er veel wordt gepraat en proefballonnetjes worden opgelaten, maar dat er geen problemen worden opgelost. Problemen worden niet opgelost in de media, maar in dit parlement. Ik hoop dat wij hier niet een nieuwe cultuur hebben, waarbij wij vooral plannen in de media presenteren en niet in deze Kamer.
De heer Brinkman (PVV): Het zijn heel begrijpelijke woorden van collega Van Raak, maar ten eerste werkt hij er zelf aan mee, zoals hij ook constateerde. Ten tweede is het inherent aan het feit dat iedereen mag zeggen wat hij wil en dat iedere politieke partij haar manier heeft om het spelletje te spelen. De heer Van Raak kan proberen zich daarvan te distantiëren door te onderstrepen dat hij het anders wil, maar het is verder aan iedere partij; als zij dat op die manier wil doen, moet zij dat maar doen.
De heer Van Raak (SP): Dat is ook zo. Als ik een goed plan heb, presenteer ik dat zo breed mogelijk. Dat hoort ook zo. Dat is mijn taak als volksvertegenwoordiger, maar vervolgens breng ik dat plan in de Tweede Kamer en dan ga ik dat met andere parlementariërs bediscussiëren. Dan wordt dat plan ook geproefd en beproefd. Dan wordt er bekeken of dat plan standhoudt, of dat echt een oplossing is, of dat het beter is om iets anders te doen. Vervolgens kunnen wij de regering of iemand anders op pad sturen om problemen op te lossen. Wij bespreken de Raming voor de Kamer en het zou slecht zijn voor onze parlementaire democratie als Kamerleden voortaan alleen maar plannen presenteren in de media, maar niet in deze Kamer. Dat moet de heer Brinkman toch met mij eens zijn? Dat kan niet anders zijn dan een oproep. Ik kan niemand dwingen, gelukkig niet.
De heer Brinkman (PVV): Precies, ik ben het eens met een oproep. Het feit dat de heer Van Raak het echter zo stelt, kan de intentie hebben dat de Voorzitter hiermee iets moet doen. Wij spreken hier over de Raming. Dat adviseer ik hem niet. Laat die andere partijen lekker populistisch zijn, wij komen met inhoud.
De heer Van Raak (SP): Daar heeft de heer Brinkman gelijk in. Sommige partijen zijn wat populistischer dan andere. Dat klopt. Als je bij de SP een plan in de media presenteert, doe je dat ook uitgewerkt en met voorstellen in de Kamer. Andere partijen denken daar anders over. Ik maak mij daar zorgen over. De heer Brinkman maakt zich daar zorgen over. Wij kunnen niemand dwingen, maar wij kunnen wel de hoop uitspreken dat populistische politici zich een beetje inhouden.
De heer Heijnen (PvdA): Het is heel interessant wat hier nu gebeurt, juist met deze twee collega's. Ik wil even serieus ingaan op het punt van de heer Van Raak. Vindt het debat meer dan in het verleden plaats buiten deze Kamer op basis van initiatieven van collega's, of ontstaat dat beeld door één casus, die van de lokjoden of de bezuinigingen in de zorg van minister Klink, die toevallig wel of niet aan de orde is gekomen? Ik zie geen patroon.
De heer Van Raak (SP): Ik zie wel een patroon en ik zie vooral een patroon bij de Partij van de Arbeid. Ik kan mij bijvoorbeeld nog een discussie herinneren over Culemborg – ik kan zo veel voorbeelden noemen – waarin de heer Heerts een oud plan van de Partij van de Arbeid oppoetste, dat overal in de media presenteerde, maar daarover in de Kamer niet het woord voerde en het plan helemaal niet presenteerde. Soms worden plannen overgenomen van andere partijen. Dat is prima, maar dat zijn plannen waar de Partij van de Arbeid eerder tegen heeft gestemd. Ik noem het voorbeeld van de heer Cohen over 5 mei. Ik ben blij dat hij dat plan overneemt, maar toen ik dit plan presenteerde, heeft de Partij van de Arbeid daar keihard tegen gestemd. Is het allemaal erg? Het is niet erg, maar dan moet de Partij van de Arbeid wel, als zij een mediapolitiek voert, mans genoeg zijn om die plannen hier in de Tweede Kamer te presenteren. Dan kunnen die plannen besproken, gewogen en uitgewerkt worden. In die zin hoop ik werkelijk dat de Partij van de Arbeid minder populistisch wordt, want dat is slecht voor de parlementaire democratie.
De heer Heijnen (PvdA): Dit debat krijgt een interessante wending, van een Raming over het functioneren van de Tweede Kamer naar het functioneren van de Partij van de Arbeid. Ik ben blij met die aandacht van de SP. Het is wel eens anders geweest, toen moesten wij vooral aandacht schenken aan de SP. Dank daarvoor. Omdat wij met elkaar serieus over ons functioneren spreken, wil ik mij absoluut in de casuïstiek verdiepen. Die toezegging heeft de heer Van Raak. Nogmaals, ik vraag mij af of zijn waarnemingen breder zijn dan alleen de Partij van de Arbeid. Hij stelt die vraag namelijk aan de Voorzitter van de Kamer. Zo nee, dan gaan wij namelijk straks een kop koffie drinken en komen wij daar wel uit. Is het echter breder, dan hebben wij een serieus onderwerp voor de Raming van vandaag.
De heer Van Raak (SP): Koffiedrinken lijkt mij altijd goed. Dat is beter dan theedrinken, heb ik gehoord. Koffiedrinken gaan wij zeker. Laat ik het zo zeggen: de Partij van de Arbeid is op dit gebied erg progressief.
De voorzitter: Mijnheer Van Raak, wilt u uw betoog afronden?
**
De heer Van Raak (SP): Ja, ik heb nog drie heel korte puntjes.
Ik las in de stukken dat er een afgestemd begrotingsbeleid is in de Kamer. Dat is altijd beter dan een onafgestemd begrotingsbeleid. Hoeveel medewerkers van de Kamer verdienen meer dan de Voorzitter? De functie van de Voorzitter is namelijk het belangrijkst.
Ik heb dezelfde vraag als de heer Brinkman over outplacement. Is het werkelijk waar dat aan één oud-lid in 2009 €130.000 aan outplacement is uitgegeven? Dat kan ik mij bijna niet voorstellen. Hoe zit dat? Dat zou weinig goeds betekenen voor de toekomst. Ik neem aan dat dit niet zo is. Op basis van de stukken lijkt dit wel zo te zijn.
Ten slotte heb ik met instemming in de stukken gelezen: «wel bestaat de indruk dat de laatste jaren de bewindspersonen frequenter in het buitenland verblijven dan in het verleden». Dat is mij ook opgevallen. Soms worden grote bezuinigingsplannen vanuit een voetbalstadion in Zuid-Afrika gepresenteerd. Zijn daar geen regels voor? Moet een bewindspersoon niet altijd naar de Kamer komen tenzij hij of zij verplichtingen heeft in de Eerste Kamer of in het buitenland, zoals een raad van ministers? Komt het vaker voor dat bewindspersonen niet naar de Tweede Kamer kunnen komen, terwijl zij geen officiële taak elders hebben maar omdat zij bijvoorbeeld gewoon naar het voetballen moeten?
De voorzitter: Voordat ik het woord geef aan mevrouw Hachchi van D66, moet ik de leden toestemming vragen om haar het woord te geven. Zij is namelijk officieel geen lid van deze commissie. Ik zie dat zij die toestemming krijgt. Mevrouw Hachchi, u hebt het woord namens de fractie van D66.
**
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Als kersvers Kamerlid zit ik nog middenin een kennismaking met de organisatie die de Tweede Kamer heet. Als Kamerlid sta ik middenin het parlementaire proces. Maar zonder ondersteuning van de ambtelijke dienst verloopt het parlementaire proces niet optimaal. Ik grijp dit moment dan ook graag aan om mijn complimenten te geven aan de ambtelijke dienst. Ik ben tot nog toe uitstekend ondersteund door de mensen die hier werken, van bodes tot beveiliging.
Dan nu een reactie op de voorliggende stukken over de raming van de Tweede Kamer voor het jaar 2011. Vooropgesteld staat dat de D66-fractie de gepaste soberheid en terughoudendheid steunt om geen claims in te dienen voor de ambtelijke artikelen. Verder kunnen wij ons vinden in de genoemde speerpunten. Ik ga in op die speerpunten waar wij vragen bij hebben.
Uit de parlementaire zelfreflectie wordt het versterken van de onderzoek- en controlefunctie van de Tweede Kamer als aanbeveling overgenomen. Dit roept bij mijn fractie een aantal vragen op. Is de huidige bezetting van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven en Bureau Wetgeving toereikend om de ambities uit het zelfreflectieproces waar te maken? Mijn fractie vindt het nog steeds jammer dat de Raad van economische adviseurs van het parlement is afgeschaft. Zo was het behoorlijk moeilijk om adequate ondersteuning voor de commissie-De Wit vrij te maken. Dat is zorgelijk.
Verder wordt er gesproken over modernisering van audiovisuele faciliteiten. Het ontsluiten van openbare vergaderzalen lijkt ons een goed idee. Maar bij de investering in videoconferencing vragen wij ons af wat precies het doel is? Leidt het tot een concrete besparing ten opzichte van bijvoorbeeld reizen die anders gemaakt zouden worden? Zo ja, welke? Dat scheelt immers in tijd, geld en energie. Of is het alleen bedoeld ter uitbreiding van de mogelijkheden tot communicatie met andere parlementen, bijvoorbeeld de Eurofracties? Zo ja, wat is de graadmeter voor succes?
Ook worden ombuigingen als speerpunt genoemd. Om tot een effectievere en efficiëntere organisatie te komen, ontkomt de Tweede Kamer er niet aan om mogelijkheden te onderzoeken wat betreft uitbestedingen. Wat mijn fractie betreft, is de algemene lijn dat de overheid diensten die de markt beter en goedkoper kan verrichten, niet zelf moet willen doen. Verschillende ministeries zijn ons voorgegaan in uitbesteding. Uiteraard zal elke uitbestedingstraject zorgvuldig onderzocht moeten worden. Graag hoor ik van het Presidium wat de mogelijkheden hiertoe zijn.
De heer Van Raak (SP): Bij ministeries is dat allemaal niet goed verlopen. Daarom hebben wij al die dure externen, waar D66 volgens mij ook op wil gaan bezuinigen. Welke diensten wil D66 gaan uitbesteden? Dat is wel zo eerlijk tegenover de medewerkers hier in de Kamer. Zij zitten hier ook te luisteren. Wie wordt uitbesteed?
Mevrouw Hachchi (D66): Het is natuurlijk niet aan mijn fractie om te bepalen welke diensten zouden moeten worden uitbesteed. Mijn vraag is ook gericht aan het Presidium om uit zoeken welke diensten dat zouden kunnen zijn. Daarnaast vind ik het niet terecht dat de heer Van Raak een link legt tussen de inhuur van externen en uitbesteding. Dat is geen terechte link. Ik denk bijvoorbeeld aan het ministerie van Defensie, waar beveiliging heel erg belangrijk is. Daar is onlangs een uitbestedingstraject gestart – dat is inmiddels afgerond – waarbij bijvoorbeeld de cateringorganisatie uitbesteed kan worden. Het is natuurlijk uiteindelijk aan de leiding om daar een keuze in te maken. Zij moet bepalen wat verstandig is. Maar coûte que coûte zeggen dat wij niet gaan uitbesteden, omdat dat niet mogelijk is, is gewoon niet slim. Daar waar de markt het beter en goedkoper kan, kun je zo'n keuze maken. Dat moet dan wel zorgvuldig gebeuren. Welke mogelijkheden ziet het Presidium?
De heer Van Raak (SP): Als het gaat over catering! Dat kan heel goedkoop. Ik ken heel veel cateraars die twee of drie baantjes hebben en niet kunnen rondkomen. Ik ken D66 als een partij die weinig oog heeft voor mensen aan de onderkant. Dat wordt hier weer bevestigd. Maar in deze Kamer stellen we niet alleen vragen, maar hebben we ook een mening. Welke diensten kunnen volgens D66 hier in deze Kamer worden uitbesteed? Dan wil ik ook namen en rugnummers, want anders blijft het allemaal maar weer een beetje boven de markt hangen.
Mevrouw Hachchi (D66): Nogmaals, ik heb het Presidium gevraagd om aan te geven welke diensten uitbesteed zouden kunnen worden. Dat is niet aan mijn fractie. Ik geef alleen duidelijk met het voorbeeld van het ministerie van Defensie aan dat niet alles onmogelijk is. Het gaat erom welke diensten dat zouden kunnen zijn en welk zorgvuldig traject daaraan vooraf behoort te gaan.
Een andere ombuiging betreft het vergroten van de transparantie van het parlementaire proces. Er zijn of worden slagen gemaakt met betrekking tot de eigen informatiesystemen. Nu wordt de nadruk gelegd op het ontsluiten van het parlementaire proces via internet. De vraag daarbij is echter of er niet meer kan worden aangesloten bij succesvolle digitale kanalen. Ik noem drie voorbeelden.
Allereerst kunnen wij Kamercommissies laten volgen per Twitter. Tijdens de campagne bleek dat politici steeds vaker gebruikmaken van nieuwe media zoals Twitter. Veel mensen hebben vanwege hun specifieke beleidsterrein te maken met bijvoorbeeld het werk van een specifieke Kamercommissie. Is het mogelijk om de werkzaamheden van die commissies middels tweets aan derden te melden? Een mooi voorbeeld kan gevonden worden in de Q-koortstwitter van het ministerie van LNV. Wij denken aan een tweet op de dag van een commissieactiviteit met een linkje naar de relevante stukken of het adres van videobeelden, als deze vergadering wordt opgenomen.
Een tweede voorbeeld is googelen binnen parlementaire stukken. Tijdens de campagne zijn de verkiezingsprogramma's ontsloten met behulp van Google. Wij kennen allemaal de efficiëntie van de algoritmes van deze zoekmachine. Is het mogelijk om bijvoorbeeld de gedigitaliseerde stukken van Parlando middels Google te ontsluiten voor een toegankelijkere en snellere raadpleging? Een derde voorbeeld is een podcast van het wekelijkse vragenuurtje of het beschikbaar maken via een YouTubekanaal. Het wekelijkse vragenuurtje is een uithangbord voor de Kamer. Kan dit bord ook op internet een plekje krijgen? Dit kan bijvoorbeeld als podcast of vodcast voor degenen die het gemist hebben, of samen met belangrijke plenaire debatten via een gericht YouTubekanaal.
Naast de speerpunten wordt in de raming aan een aantal zaken specifieke aandacht besteed. Een daarvan is duurzaamheid. Het is terecht dat de Tweede Kamer ook de nodige ambities stelt op het gebied van duurzaamheid. Wij zijn blij met de inzet om het energieverbruik van de Tweede Kamer terug te dringen en biologische assortimenten beschikbaar te stellen. Duurzaamheid is echter meer dan alleen spaarlampjes en biofruit. Kunnen wij ook niet wat zuiniger omspringen met bijvoorbeeld ons watergebruik? Veel delen van het gebouw hebben bovendien nog enkel glas, terwijl de rijksoverheid subsidie verstrekt voor het stimuleren van dubbele beglazing. Ook is het goed dat wij mikken op minder papier. Een korte blik op de archiefkasten van mijn eigen fractie was genoeg om te constateren dat nu veel digitaal wordt gedaan, terwijl vroeger het geduldige papier heerste. Er zijn echter verschillen tussen duurzame papiersoorten, waarbij gebruik wordt gemaakt van FSC-hout of oud papier als grondstoffen voor de productie. Valt er misschien nog wat te winnen door het papier voor de stukken die nu eenmaal afgedrukt moeten worden, duurzamer in te kopen?
Tot slot sta ik stil bij een andere zaak waarvoor in de raming specifieke aandacht is, namelijk Europa. De D66-fractie streeft naar verdergaande samenwerking en verbeteringen van de samenwerking met het Europese niveau van democratie. Mijn fractie is tevreden over de stappen die op dit gebied de afgelopen jaren zijn gezet bij de vaste Kamercommissies. De Europese samenwerking staat echter niet stil en dus zou de Tweede Kamer er goed aan doen om met die ontwikkelingen mee te blijven gaan, niet alleen door als een scheidsrechter met kaarten te zwaaien of kaarten uit te delen, maar ook door vroeg in de besluitvorming haar invloed uit te oefenen. Een evaluatie van de toevoeging van commissieadviseurs aan de organisatie sinds 2007 zou de nodige aanbevelingen kunnen opleveren om verbeteringen door te voeren. Welke ambities en plannen heeft de Kamervoorzitter om een vervolg te geven aan het rapport Parlement aan zet?
Mevrouw Smilde (CDA): Voorzitter. Er is wel wat aan de hand in Nederland. De recente verkiezingsuitslag laat een versnipperd electoraat zien. De grootste partij heeft 31 van de 150 zetels, dat wil zeggen een aanhang van 20% van de kiezers. Dat zijn on-Nederlandse verhoudingen. Burgers roepen steeds vaker: ze doen maar in Den Haag. Wij merken breed in de samenleving dat de waardigheid en het gezag van onder andere de Tweede Kamer te wensen overlaat. Dat wordt soms door onszelf versterkt met woordkeuze en omgangsvormen. Wij zijn ons te weinig bewust van de impact hiervan op de burgers. Als in de Tweede Kamer sprake is van een wachtlijst van spoeddebatten, wekt dat de lachlust op. Dat is niet het gezag van de Kamer zoals wij dat graag zien. Juist om die reden had mijn fractie in het verslag naar de staat van het parlement gevraagd. In de stuurgroep parlementaire zelfreflectie is die suggestie gedaan. Wij vinden het ook een beetje teleurstellend dat wij alleen een stand van zaken kregen van de parlementaire zelfreflectie. Dat is natuurlijk mooi, maar wij hadden wat meer verwacht. Wij koesteren enige hoop nu de Kamervoorzitter, borrelend van ambitie voor een nieuwe periode, aan de slag gaat om de parlementaire zelfreflectie, versterkt en wel, vorm te geven. Dit is ook het moment om daartoe te besluiten. Ons voorstel is om elkaar bij de raming een spiegel voor te houden. De voorgaande sprekers deden dat ook al een beetje. Ik denk dat dit daar een goed moment voor is. De stand van zaken in de nota naar aanleiding van het verslag oogt wat ambtelijk. Toch hebben wij het vandaag over zaken van vlees en bloed.
Ik geef een paar voorbeelden. Er zijn nog steeds partijen die standaard bij elk AO een VAO aanvragen. Welk voordeel van transparantie heeft dat voor de burger? In het vroege voorjaar is een spoeddebat aangevraagd over Oost-Groningen, waar een zorgverzekeraar zijn eigen gang dreigde te gaan. Inmiddels is die zorgverzekeraar allang op zijn schreden teruggekeerd. Toch spreken wij er morgenavond over. Doen wij niet meer aan zelfreflectie? Willen wij die debatten wel voeren? Of voeren wij die debatten alleen omdat er 30 leden voor zijn? Ik ben het overigens met de heer Brinkman eens dat wij de spoeddebatten sneller moeten afwikkelen. Een extra dag zie ik niet zitten. Dat betekent in de praktijk gewoon vier Kamerdagen. Daar kan het op neerkomen. Wij kunnen wel wat flexibeler zijn en kunnen bijvoorbeeld gaan voor spoed-AO's. Dat kan natuurlijk ook.
De heer Brinkman (PVV): Ik ga een eindje mee met mevrouw Smilde. Laten wij echter het antwoord van de Voorzitter afwachten. Volgens mij heeft zij al bij de presentatie van haar kandidaatstelling gezegd helemaal niet zo veel problemen te hebben met spoeddebatten. Laten wij eerst bekijken om hoeveel van die debatten het eigenlijk gaat. En als wij maar één maandag in de maand nodig hebben om de spoeddebatten snel te houden, kan ik mevrouw Smilde dan wel overtuigen? Ik ben bereid om na te denken over de locatie. Dat kan ook een van de drie grote commissiezalen zijn. Dat is prima. Daarover moeten wij nadenken. Daarmee heb ik helemaal geen moeite. In het algemeen gesteld vind ik echter dat een spoeddebat binnen een week na aanvraag gehouden moet zijn.
Mevrouw Smilde (CDA): Ik ben het daarmee eens. Het is ook goed dat wij hierover vandaag spreken. Wat moet zo'n staat van het parlement inhouden? Die moet gaan over de belangrijkste parlementaire ontwikkelingen. Hoe ontwikkelt het parlement zich? Wat gaan wij het komend jaar aanpakken? Dat hoeft niet via een groot opgetuigd project. Dat kan prima via een verklaring in de begeleidende brief bij de raming. Dat kan ons bij de les houden. Het kan ons behulpzaam zijn om het gezag van de Kamer te herstellen. In de onderlinge discussies hoor ik ook al dat wij daarmee bezig zijn.
Vorige week is er gedebatteerd met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de inhuur van externen bij de rijksoverheid. Conform een Kamermotie moet die naar 10% in plaats van de huidige 13%. Hoe staat het hiermee in de Kamer?
De motie-Schinkelshoek heeft als uitgangspunt dat elke 18-jarige die gaat stemmen minstens eenmaal in de Tweede Kamer moet zijn geweest. Daar wordt stevig aan gewerkt. Wij doen er allemaal aan mee. Wij hebben heel wat extra scholieren ontvangen. De ambitie voor het komende jaar is ook stevig. Dat is prima.
Er worden bouwkundige aanpassingen aangekondigd en hoera, ook wat extra ruimte voor restauratieve voorzieningen in de zin van een koffiecorner! Hoe zit het overigens met de sanitaire voorzieningen? Ik steun de heer Heijnen dat wij vaart moeten houden in het Huis voor democratie en rechtsstaat. In de stukken lees ik dat in september een locatiekeuze aan de Kamer wordt voorgelegd. Dan is men er bijna een jaar mee bezig geweest. Kunnen wij erop rekenen dat wij in de herfst spijkers met koppen kunnen slaan? Anders lopen wij het risico dat wij de ingebruikneming in 2015 niet halen. Wij lopen nu al een risico bij onze ambitie om zo veel mogelijk mensen in de Kamer te ontvangen.
De CDA-fractie is enthousiast over de samenwerking met het Mondriaancollege om in de Tweede Kamer een combinatie van opleiding, stage en werken in de praktijk mogelijk te maken. Biedt de organisatie van de Kamer ook mogelijkheden voor een maatschappelijke stage? Ook zou de in te richten koffiecorner als leerwerkplek gebruikt kunnen worden. Komt dat ook aan bod?
De komende jaren staan er enkele herdenkingen op stapel. De herdenking van 200 jaar Eerste en Tweede Kamer in 2015, de herdenking van 200 jaar Koninkrijk in 2013 en die van 550 jaar Staten-Generaal in 2014. Er valt dus veel te herdenken en veel te vieren. Wij vragen daarvoor graag aandacht. Wij moeten immers vroegtijdig met de voorbereidingen beginnen. In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik dat er voorstellen aan het Presidium gedaan worden in verband met 200 jaar Eerste en Tweede Kamer en 550 jaar Staten-Generaal. Wie doen die voorstellen? Worden hier ook Kamerleden of misschien juist oud-Kamerleden bij betrokken? Wie heeft het voortouw bij de plannen? Heeft het Presidium ook een plan van eisen of een plan van wensen voorgesteld? Zitten er ook oud-Kamerleden of Kamerleden in het comité dat de regering inmiddels al heeft ingesteld voor de herdenking van 200 jaar Koninkrijk? Onze fractie wil niet vooruitlopen op welke voorstellen dan ook. Wel moeten er bij de diverse vieringen en herdenkingen zo veel mogelijk burgers betrokken worden. Dat moet het doel zijn. Daardoor zal ook het wederzijds gevoel van betrokkenheid bij onze democratie kunnen worden vergroot. Immers, de betrokkenheid van burgers bij de democratie is onontbeerlijk, want zij zijn de kiezers aan wie wij verantwoording afleggen als volksvertegenwoordigers.
Een sobere en terughoudende raming betreft voor de CDA-fractie met name de financiële en materiële kant. Immaterieel moeten wij juist veel ambitie tonen om deze nieuwe Kamerperiode te gebruiken om bruggen te slaan naar de burgers; onmisbaar voor het draagvlak voor onze democratie.
De heer Brinkman (PVV): Mevrouw Smilde is als lid van een confessionele partij natuurlijk opgevoed met allerlei symbolen. Ik vraag mij af wat zij vindt van mijn roep om een symbool in de plenaire zaal van onze eenheidsstaat.
Mevrouw Smilde (CDA): Dat is iets waarover je best eens zou kunnen nadenken. In welke vorm dat moet gebeuren, weet ik niet. Ik was het wel erg eens met de toen nog kandidaat-Voorzitter die zei dat wij al 151 symbolen hebben in de zaal. Nu weet ik wel dat wij allemaal daarvoor zitten, dus dat niemand ze ziet. Misschien is het een idee om er eens over na te denken.
De heer Brinkman (PVV): Dat heb ik ook gehoord. Overigens is dat het symbool van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en niet een symbool van de Nederlandse eenheidsstaat.
Mevrouw Smilde (CDA): Nee, maar wel van de volksvertegenwoordiging en dat vind ik toch wel heel belangrijk.
De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ook onze fractie heet de twee nieuwe voorzitters natuurlijk van harte welkom: de Voorzitter van het Presidium en de voorzitter van deze commissie.
Met de Raming 2011 behandelen wij vandaag de facto de begroting van de Tweede Kamer zelf. Juist omdat de Kamer over het budgetrecht beschikt, uiteraard ook van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is het al enkele jaren de gewoonte om terughoudendheid aan de dag te leggen bij het indienen van claims. Ik wijs er graag op dat die gewoonte niet altijd heeft bestaan. In vroeger tijden is het voorgekomen dat de Kamer harde financiële eisen neerlegde ter verbetering van het eigen functioneren en dat het kabinet die eisen maar te volgen had. Ik zeg dat nog even, ondanks het feit dat wij het uitgangspunt voor de begroting van de Kamer zelf zoals door het Presidium weergegeven, onderschrijven, namelijk dat soberheid en terughoudendheid passen bij de huidige financieel-economische situatie.
Tegelijkertijd is mijn fractie doof noch blind. Zij nam bijvoorbeeld kennis van het recente advies van de Raad voor het openbaar bestuur, die in februari in het rapport Vertrouwen op democratie nog eens nadrukkelijk heeft gewezen op het belang van adequate ondersteuning voor de Kamer. Ik citeer: «Het parlement voert ten opzichte van de uitvoerende macht een ongelijke strijd. Tegenover een korps van vele duizenden ambtenaren dat het kabinet ondersteunt, staan enkele honderden stafmedewerkers die fracties of de gehele Kamer bijstaan. Als hoogste orgaan in onze democratie zou de Tweede Kamer zichzelf een steviger ondersteuning moeten gunnen.» De Kamer is bepaald meer dan een electoraal platform. De Tweede Kamer is medewetgever en dat betekent echt nogal wat. Wij moeten beoordelen of wetgevingsvoorstellen wel nodig zijn, of deze uit te voeren vallen, wat de uiteindelijke voor- en nadelen betreffen en wat de uiteindelijke effecten zijn. Verder zijn wij ook controleur van het kabinet. Ook dat stelt wat voor. Doet het kabinet wat het belooft? Is de uitvoering van beleid wel effectief en doelmatig?
Het zijn maar een paar zinnetjes die ik hier uitspreek, maar er gaat een wereld aan uiterst belangrijk werk achter schuil. Dan heb ik de ombudsfunctie van de fracties en de gegroeide gewoonte om initiatiefwetsvoorstellen in te dienen nog ongenoemd gelaten. Kortom: wat hier in huis gebeurt, is werkelijk van belang, ook al wordt er – wij zijn niet doof en blind, zoals ik zei – buiten dit huis wel eens over geschamperd. Wie zich dan realiseert dat de totale begroting van de Kamer die wij vandaag bespreken, met 125 mln. – en dat is dus alles: gebouw, beveiliging, salarissen et cetera – een elfde beloopt van de 1,36 mln. die alleen al voor de inhuur van externen bij het Rijk wordt betaald, moet vaststellen dat de verhoudingen zoek zijn. Niettemin vinden wij het in deze tijd niet verantwoord om een extra claim op tafel te leggen, ook al staat de Kamer ten principale in haar recht dat te doen als zij dat wenst. Het lijkt mij goed voor de gedachtevorming om dit punt toch eens te noemen.
Binnen het kader van deze raming is en blijft voor onze fractie prioriteit de versterking van de ondersteuning van Kamerleden en fracties. Het controleren van de regering en de taak van medewetgever zijn de basistaken van het parlement. In dat licht vindt de VVD-fractie het onbegrijpelijk dat de 2 mln. die vrijvalt, omdat vanuit de raming niet langer de honorering van de Nederlandse leden van het EP behoeft te worden betaald, in het voorstel van het Presidium geheel wordt gebruikt ter voorbereiding van het Huis voor democratie en rechtsstaat en voor verbouwingen om bezoekers beter te kunnen ontvangen. Het constante gesteggel over zowel de locatie als de financiën tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de gemeente Den Haag betekent voor mijn fractie dat die 2 mln. in ieder geval in 2011 niet meer behoeft te worden gereserveerd. Ons voorstel is om 1 mln. te bestemmen voor extra fractieondersteuning en 1 mln. minder te begroten, dus terug te geven, om de gewenste financiële soberheid ook werkelijk gestalte te geven en om ook meteen maar een voorschot te nemen op wat een nieuw kabinet, welk dan ook, op dit front zal gaan ondernemen, want dat kun je natuurlijk voorzien. De termijn 2015 lijkt ons voor het Huis voor democratie en rechtsstaat toch al niet meer haalbaar en het is volkomen overdreven om honderdduizenden euro's uit te geven voor een nieuwe ingang.
Graag maak ik nog een paar andere opmerkingen. Als ik iets onduidelijk vind in de cijfers, probeer ik het uit te zoeken. De voorzitter van het Presidium zei vorige week, toen zij nog kandidate was voor het voorzitterschap van de Tweede Kamer, dat het Presidium of de Kamervoorzitter geen directeurtje moet gaan spelen. Ik ben dat in zoverre met haar oneens dat wij wel degelijk moeten kijken of het geld deugdelijk wordt besteed en dat wij wel degelijk richting moeten geven vanuit de Kamer. Als ik dan naar de stukken kijk, zijn er voor mij twee grote onduidelijkheden waar ik graag opheldering over wil van het Presidium. Ten eerste de outplacementregeling. Het leek dus om negen mensen te gaan, € 130 000, en daarmee € 15 000 per persoon. De toelichting van het Presidium na schriftelijke vragen van mijn kant was: nee, het gaat slechts om één persoon. Dan wil ik graag weten hoe het kan dat eerst wordt gemeld in de begrotingstoelichting onder 2b dat het om negen mensen gaat. Als ik de schriftelijke vragen niet had gesteld, hadden we dat dus niet geweten. En die € 130 000 blijkt voor één persoon te zijn geweest. Ik wil graag weten welk deel daarvan betrekking heeft gehad op begeleidingskosten, zijnde de feitelijke outplacementcomponent. Is de loonsuppletie, die vermeld wordt, dan niet ten onrechte onder het kopje outplacementkosten geboekt, wellicht met de bedoeling om aan te tonen dat de post outplacement wel degelijk opgaat en dat de regeling dus nuttig is? Ik wil graag weten hoe dat zit. Los daarvan blijft de vraag wat wij hebben aan een outplacementregeling voor oud-Kamerleden met wachtgeld die aan een nieuwe baan geholpen moeten worden – dat is beter voor hen en beter voor de samenleving – als daar in het kalenderjaar 2009 slechts één Kamerlid gebruik van maakt. Ik ben er even ingedoken en lees in het Jaarverslag en slotwet Staten-Generaal 2009 die ons zijn aangeboden op 19 mei jongstleden, dat er in het jaar 2009 maar liefst 57 oud-leden wachtgeld ontvingen. Als dan één iemand van die regeling gebruikmaakt in 2009, dan werkt die regeling dus niet. Tot welke conclusie leidt dit alles het Presidium?
Het tweede punt waar ik eenvoudigweg niets van begrijp, is dat het onderzoeksbudget van de Kamer – ook daarover maakte mevrouw Verbeet als kandidaat-voorzitter een opmerking in het openbaar – in de afgelopen jaren stelselmatig niet volledig is benut. Als je kijkt naar de begrotingen, is er in 2008 opgenomen 1,93 mln. Opgemaakt is € 469 000. Voor 2009 was 1,75 mln. begroot en is € 755 000 uitgegeven. Een kwart bleef onbenut. Dat is onbegrijpelijk voor wie ziet hoe bijvoorbeeld Bureau Wetgeving en Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven moeten woekeren met de mensen. Wat is hier gebeurd, of liever: wie heeft hier wat en vooral ook waarom nagelaten? Ik heb daaromtrent eens mijn licht opgestoken. Het lijkt erop dat de ambtelijke leiding angst heeft gehad dat het budget overschreden zou worden wanneer mensen structureel zouden worden aangenomen. Het is logisch om daar goed rekening mee te houden. Maar je kunt toch met zzp'ers, met detacheringen, met inhuur voor een jaar en met allerlei andere losse verbanden de onderzoeksstaf tot een maximum versterken, zonder dat structurele risico te lopen? Ik wil daar graag iets meer over weten. Zou het Presidium in de toekomst op die manier willen gaan werken? Er gebeurt uiterst nuttig werk bij die clubs; dat hoef ik anderen niet na te zeggen. Ze zijn nu overbelast. Het zou heel goed zijn om tot de laatste euro voor de ondersteuning van Kamerfracties uit te geven.
De heer Brinkman (PVV): Ik heb een vraag over de onderzoeksbudgetten. Gaat de heer Elias nu toch ijveren voor meer externe inhuur? Waarom beziet hij niet de mogelijkheid om van het kwart van het budget dat overgebleven is, mensen vast aan te nemen? Ik sluit mij wat dat betreft helemaal aan bij de woorden van collega Van Raak: de Tweede Kamer is een heel speciale werkgever. Het is van zeer groot belang dat iedereen begrijpt wat voor werk we hier doen en hoe snel het allemaal moet gebeuren. Je moet de vragen van tevoren al bedenken, nog voor je ze überhaupt gesteld hebt. Deze kwaliteit zou kunnen ontbreken bij de zzp'er die voor drie maanden een contract krijgt of voor zes maanden. Dat zou jammer zijn. Dus laten we nou niet te snel die weg opgaan. Laten we bekijken of we wegen kunnen vinden om mensen vast aan te nemen.
De heer Elias (VVD): Het uitgangspunt is dat de gelden moeten worden benut en dat de fracties daar wat aan moeten hebben. Het is aan het Presidium om daar een keuze in te maken. Ik wijs alleen op een mogelijkheid. Misschien bestaat er angst om met het laatste deel van het budget, misschien slechts de laatste € 100 000, mensen vast aan te nemen. Ik wijs dan op de ontwikkelingen in de samenleving: er zijn 850 000 zzp'ers, die prima werk verrichten. Deze mensen zouden hier regelmatig kunnen terugkomen, maar zullen niet meteen structureel op de loonlijst staan. Het uitgangspunt is dat het werk goed moet gebeuren. Ik denk dat we het daar snel over eens zullen zijn.
Ik heb nog een aantal losse punten. Ik zal ze zo kort mogelijk bespreken. Er zijn nog steeds klachten over matig functionerende mobiele telefoons en moeizaam werkende computers. Het gaat al veel beter, maar nog steeds zijn bijlagen vanuit huis of elders moeilijk te openen. We lopen wat achter bij de ontwikkelingen. Twitter is deze verkiezingen doorgebroken als communicatiemiddel, maar in ieder geval het type telefoons waarvan ik er nu één omhoog houd is daar amper geschikt voor. De nieuwe leden krijgen allemaal een iPhone. Daar gaat het een stuk beter mee. Kijkt u daar nog eens naar.
De D66-fractie doet interessante suggesties over de moderne media. Ik ben benieuwd naar het antwoord van het Presidium daarop. Mijn fractie wil graag meer vaart zetten achter de hoorzitting nieuwe stijl, waarin personen die bij de uitvoering van beleid zijn betrokken, intensief worden bevraagd door op basis van onderzoek goed voorbereide Kamerleden. Het moet dus meer op de Amerikaanse manier gaan. Er zijn plannen in die richting, maar het gaat allemaal erg traag. We wachten op de evaluaties. Dat duurt allemaal weer een halfjaar. Hierbij is er trouwens een belangrijke rol weggelegd voor ondersteuning door bijvoorbeeld BOR. Ik zou hier graag iets meer tempo in zien.
Ik nam kennis van de zeer behartigenswaardige opmerkingen van zowel PVV, SP als de Partij van de Arbeid over het debatteren in de Kamer, dat werd gesteld tegenover het alleen maar proefballonnen oplaten in de pers. Ik zal de Handelingen van deze bijeenkomst goed bewaren.
Over de beschikbaarheid van bewindslieden voor overleg met de Kamer: uiteraard moeten ministers naar het buitenland kunnen en uiteraard moeten ze zich kunnen laten vervangen. Maar als mondelinge vragen soms niet gehonoreerd worden – en dat is regelmatig voorgekomen – louter op basis van de afwezigheid van bewindslieden en hun vier of drie potentiële vervangers, dan is dat vanuit parlementair oogpunt niet aanvaardbaar. Het wordt nu niet bijgehouden. Misschien moet er een registratie van komen. Ik hoor graag de opvattingen van het Presidium daarover.
Heel kort wil ik nog iets zeggen over de oekaze-Kok, waar de heer Heijnen over heeft gesproken. Ik sluit mij bij zijn woorden aan. Het heeft mij zeer verbaasd dat ik, als journalist in dit huis werkende, ooit vragen stelde aan het departement en binnen een uur feitelijke antwoorden kreeg, terwijl mij datzelfde als parlementariër gewoon niet toegestaan is, althans zonder dat ik eventueel eerst met een staatssecretaris moet overleggen, die vervolgens een afdeling al dan niet toestemming geeft om die vragen te beantwoorden. Dit lijkt mij toch, voorzichtig gezegd, een suboptimale situatie.
Ik wacht met belangstelling het antwoord van het Presidium af. Zoals u wellicht hebt vastgesteld, hoorde u mij geen enkele motie aankondigen. Niemand heeft dat gedaan. Het indienen van moties is een slechte gewoonte geworden in dit huis. Het is goed dat wij dit nu niet hebben gedaan. Laten we eerst maar eens bekijken wat het Presidium van onze gedachten zou willen overnemen.
De heer Brinkman (PVV): Wat vindt u van het idee van een symbool in de plenaire vergaderzaal, waarover ik het had? U hebt het verder over het vrijvallen van de 2 mln. van de EP-leden. Ik ben het met u eens om dat terug te geven, maar u maakt een scheiding van 1 mln. voor fractieondersteuning. Mijn vraag is dan of fractieondersteuning bij de fractie van de heer Elias zo'n probleem is. Zijn partij is van 21 naar 31 zetels gegaan, dus de fractie is bijna 50% groter geworden. Voorziet hij problemen in de portefeuille, waarin hij ongetwijfeld ook een deel zal moeten missen? Ik vind het een beetje te pragmatisch ingesteld en misschien ook wel populistisch. Ik zou zeggen: waarom niet gewoon die 2 mln. teruggeven?
De heer Elias (VVD): Ik heb volgens mij redelijk aangegeven dat de Kamer in haar controlerende taak belangrijk zou zijn geholpen met meer ondersteuning, zowel in het algemeen, voor het versterken van de onderzoekondersteunende functie, als specifiek voor meer ondersteuning voor de fracties. Ik praat hier niet alleen maar voor mijzelf en vanuit mijn toevallige individuele belangen als lid van een fractie die nu toevallig iets groter is geworden en eventueel wat meer fractieondersteuning zal krijgen. Ik praat hier vanuit het belang van het parlement. Ik vind echt dat het van belang is dat de fracties sterker worden ondersteund. In die zin ben ik het niet met de heer Brinkman eens dat ik dit pleidooi niet zou mogen houden omdat mijn fractie nu toevallig wat groter is. Nee, er ligt een iets zwaardere redenering aan ten grondslag.
Dan de vraag over het nationale symbool. We hebben het in mijn fractie hierover niet gehad. Ik kan de heer Brinkman dus hooguit mijn persoonlijke mening geven. Ik zou er eens goed over moeten nadenken, maar als het gaat om zo'n groot beest met grote klauwen, voel ik er niet veel voor.
De heer Brinkman (PVV): Het kan ook gewoon een vlag zijn. De Nederlandse, wel te verstaan ...
De heer Elias (VVD): Ik zal er serieus over nadenken.
De heer Brinkman (PVV): Prima.
Wat ik kwalijk vind, is het volgende. De 2 mln. ligt vrij. 1 mln. wordt teruggegeven aan de burger. De andere 1 mln. wil de VVD graag in eigen potje houden, terwijl die fractie op dit moment nog helemaal niet weet of ze er wel behoefte aan heeft, omdat er nog niet met de grotere fractie wordt gewerkt. Ik vind dat kwalijk. Ik zou die 2 mln. gewoon aan de burger willen geven, of voor verbeteringen hier in het eigen huis of door het terug te geven aan de budgethouder.
De heer Elias (VVD): Daar neem ik kennis van.
De voorzitter: Hiermee besluiten we de inbreng van de Kamer in eerste termijn.
Ik schors de vergadering tot kwart over twaalf. Dat is inclusief lunchpauze. We hebben dus een vroege lunch. Wellicht meer een brunch ...
**
De vergadering wordt van 11.15 uur tot 12.15 uur geschorst.
De voorzitter: Voor het antwoord van het Presidium in eerste termijn geef ik het woord aan de voorzitter van het Presidium.
**
Mevrouw Verbeet: Voorzitter. Allereerst wil ik de leden hartelijk danken voor hun bijdragen. Bij de bespreking van de Raming blijkt ieder jaar weer hun betrokkenheid bij de Kamer en de Kamerorganisatie. Voor mij als voorzitter is het ook een bijzonder moment omdat de begroting van de Kamer voor het komend jaar wordt besproken. Sinds jaar en dag is het gewoonte dat onze begroting wordt overgenomen door het kabinet, omdat de Kamer haar eigen budget bepaalt.
Ik heb tot mijn genoegen veel complimenten in de bijdragen gehoord voor de staf. Die steun ik zeer. Er wordt ieder jaar een grote prestatie geleverd en het is goed dat dit door de leden wordt gezien. De staf doet het voor de leden en het is goed dat de leden dat zien en zeggen.
Ik wil in verband met een snelle behandeling meteen overgaan tot de vragen. Dat wordt zo langzamerhand een goede gewoonte. Terecht heeft een aantal leden, en mevrouw Smilde het meest nadrukkelijk, gezegd dat dit moment gebruikt moet worden om goed na te denken over jezelf. Ik heb de vorige keer al enigszins toegezegd, maar ik neem mij nogmaals voor dat de bespreking van de Raming ook het jaarlijks moment is om te reflecteren op ons eigen werk. Reflectie moet namelijk ook going concern zijn. Daarvoor moeten wij niet iedere keer een speciaal clubje oprichten. Wij moeten met elkaar nadenken over de vraag hoe het gaat. Als de leden het goed vinden, nemen wij de handschoen op. Het Presidium zal het komend jaar, met alle cijfers die verschijnen over het functioneren van de Kamer of het vertrouwen van de bevolking in het parlement, proberen om iets op papier te zetten, zodat het gesprek met de Kamer daarover kan worden aangegaan. Wij willen daarbij dus verdergaan dan slechts de voortschrijdende uitvoering van de aanbevelingen. Dat hebben wij, zij het pas in tweede instantie, nu wel gedaan. Ik doe die toezegging heel graag. Het is belangrijk om dit te doen. De staat van het parlement wordt dus een onderwerp van de Raming. Dat past ook in de nieuwe opzet. Vroeger volgden wij het formaat dat ons werd aangeleverd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zoals bij de andere begrotingen hebben wij nu een eigen beleidsbrief, waaraan dit wordt toegevoegd. Het past op die wijze allemaal mooi bij elkaar.
Ik kom op het onderwerp symbolen, waarop ook alle leden zijn bevraagd door de heer Brinkman. Symbolen waren ook in de oude Kamer niet gebruikelijk. Het onderwerp is dan ook niet zozeer aan de orde geweest bij de inrichting van de nieuwe Kamer, want daar werd niet mee gewerkt. Ik moet echter zeggen dat er in die tijd ook absoluut geen groot scherm werd opgehangen om naar voetbalwedstrijden te kijken. In die tijd werd de Voorzitter van de Kamer via de bode geïnformeerd over tussenstanden. Die tijd willen wij niet meer terug. In die zin heeft de heer Brinkman een punt, er is wel iets veranderd in de wijze waarop wordt aangekeken tegen symbolen. Ik merk het ook aan mijzelf. Sinds kort heb ik bij de ontvangst van buitenlandse gasten het vlaggetje van Nederland en van het land dat wordt ontvangen op tafel staan. Dat was in ons parlement niet gebruikelijk en ik vond dat jammer. Als ik in het parlement van een ander land kom, vind ik die geste zelf prettig. Wij zijn dat dan ook hier gaan doen. Ik wil graag met het Presidium nadenken over de vraag op welke wijze een en ander mogelijk is. We hebben in de vergaderzalen de Hollandse porseleinkunst en tulpenvazen, waarmee wij proberen Nederlandse kunst en cultuur over te brengen in het parlement. Ik zal overwegen of er iets bij kan. Ik heb daar als persoon niets op tegen, maar wij moeten in het Presidium nagaan hoe ver wij kunnen komen.
De heer Brinkman (PVV): Dank voor deze bijna volledige toezegging. Ontvangen wij daar bericht over? Ik wil het namelijk wel een concreet vervolg laten hebben.
Mevrouw Verbeet: Dat wil ik ook. Ik denk dat wij de Kamer daarover voor het eind van het jaar moeten informeren. Het zal dan nog niet uitgevoerd zijn. Ik wil namelijk wel iets wat past bij onze kunstopvatting. Het moet wel mooi zijn en echt ingepast kunnen worden. We kunnen niet zomaar overal vazen met tulpen gaan neerzetten, hoewel ik dat op zich niet eens zo'n slecht idee vind. Wij moeten er goed over nadenken.
De heer Brinkman (PVV): Dat lijkt me heel goed. Ik vind ook dat het mooi moet zijn. Het moet wel gaan om het symbool van Nederland, de leeuw of de vlag.
Mevrouw Verbeet: Absoluut. Ik zie in veel landen de vlag. Wij moeten bekijken of dat ook bij ons zou kunnen. Het Presidium zal daarover een voorstel naar de Kamer sturen, waarschijnlijk voor het eind van het jaar.
Mevrouw Hachchi sprak over het contact met de burger en het informeren over wat wij doen. Dat is bij het reflecteren ook uitvoerig aan de orde geweest. Wij hebben dat wel het minst van alle punten uitgewerkt, omdat wij het nu vooral over onze eigen werkprocessen wilden hebben. Ik vind het ook hartstikke belangrijk. Het probleem is echter het spanningsveld tussen wat wij zelf uitzenden en hoe wij omgaan met de reacties. Wij hebben heel veel mogelijkheden om contact te leggen met Kamerleden, maar als Voorzitter moet ik er ook veel aandacht aan besteden me te excuseren voor het feit dat Kamerleden niet antwoorden. Snapt u? Groepsmails naar alle leden bijvoorbeeld roepen verwachtingen op, maar de leden komen er in de praktijk van de dag vaak niet aan toe daaraan te voldoen. Ze kunnen de vragen van het publiek dus niet altijd beantwoorden.
Van tweets weet ik heel weinig. Ik lees ze wel, maar doe er niet aan mee. Het schijnt dat tweets interactie met zich brengen. Wie gaat dat dan doen? De Kamer is, hoewel wij hier allemaal in één gebouw zitten, soms toch tot op het bot verdeeld. Welk antwoord geef je dan? Dat is nogal ingewikkeld.
Mevrouw Hachchi (D66): Een aantal departementen doet het al. Zij zenden alleen en vertellen bijvoorbeeld wat er speelt, geven een relevant of interessant filmpje of een informatie-item. Het hoeft niet per se op een manier die om reactie vraagt. Er zijn dus ook andere mogelijkheden en die departementen zijn daarvan goede voorbeelden.
Mevrouw Verbeet: Ik denk dat het heel goed is om alles wat wij kunnen doen om het parlement onder de aandacht van de samenleving te brengen, te onderzoeken. Dat moet in een paar maanden kunnen, hoewel het ook nooit klaar zal zijn. Wij moeten elke keer weer naar nieuwe methoden zoeken. Dat is wat mij betreft going concern.
Wij hebben ook heel aardige mogelijkheden gehad met de themacommissies, waarbij de burger geraadpleegd werd over opvattingen van themacommissies. Ik vond dat een heel interessante manier. Kamerleden moeten echter wel bereid zijn zo'n proces te modereren. Je moet elkaar dus vertrouwen. Iedere keer is het de vraag: wat willen fracties zelf doen en wat wil je als Kamerorganisatie doen? Daarover kan ik nu geen toezeggingen doen, maar ik wil daar wel verder aan werken. Dat lijkt me namelijk heel belangrijk.
Dan kom ik op de buitenlandse reizen. Er hebben mij geen signalen bereikt dat de nieuwe samenstelling van de delegaties tot problemen heeft geleid. Het klopt wel dat er wisselende uitgaven zijn per kalenderjaar. Het Presidium heeft tot nu toe eigenlijk geen rol in het beoordelen – volgens mij moet de Kamer dat ook niet willen – van doel, aantal en inhoud van reizen. Dat bepalen commissies zelf. Het enige waar het Presidium tot nu toe in beeld komt, is bij reizen die buiten recessen plaatsvinden, waardoor leden niet beschikbaar zijn voor de stemmingen. Dan hebben we een probleem en bemoeit het Presidium zich ermee. Op dit moment kunnen commissies budget gedurende één Kamerperiode sparen. Men kan een jaar niet gaan om het volgende jaar een grotere reis te kunnen maken. De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft mij en het Presidium aangesproken op een ontoereikend budget. Men zegt dat deze commissie meer moet kunnen reizen dan andere commissies. Tot nu toe heeft dat niet geleid tot een andere regeling. Als er in het Presidium of elders initiatieven worden genomen, zullen we dat opnieuw bezien.
De heer Heijnen (PvdA): Als de sinds dit jaar de veranderde regeling – per fractie één deelnemer aan een buitenlandse reis – geen effect heeft op het budget, is de vraag aan de orde waarom we die regeling zo hebben gemaakt. Waarom zouden we daar niet op moeten terugkeren? Er was immers een aanleiding voor die herziening.
Mevrouw Verbeet: Volgens mij konden eerder sommige fracties niet mee. Dat was een probleem. Het aantal deelnemers per fractie is tot een teruggebracht omdat dan alle fracties mee kunnen doen, in tegenstelling tot eerder. De heer Heijnen zal zich het probleem dat zich voordeed bij de Antillenreizen, nog herinneren. Ik vond het niet verantwoord dat niet alle fracties in zo'n belangrijke fase van besluitvorming over de Antillen zouden kunnen deelnemen aan een reis. Dat heeft destijds het gesprek op gang gebracht over de vraag waarom van sommige fracties twee personen mee konden en van andere geen. Er werd gezegd: het gaat erom dat we allemaal in gelijke mate geïnformeerd zijn. Dat standpunt wordt nu breed gedeeld.
De heer Heijnen (PvdA): Dank voor dit uitermate heldere antwoord. Onze opstelling is: soberheid, ook wat dat betreft. Daarbij onderschrijven we uw opmerking dat de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken in beginsel haar werk goed moeten kunnen doen en daar naartoe moet waar dat opportuun is.
Mevrouw Verbeet: De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een dubbel budget ten opzichte van andere commissies. Het is natuurlijk allemaal hartstikke duur als je ver wilt reizen. Voor reizen geldt hetzelfde als voor onderzoek: je moet het alleen doen als het echt zinvol is; anders moet je het laten, want dan verspil je belastingmiddelen.
Er zijn heel veel vragen gesteld over de onderzoeks- en toekomstagenda. We hebben daar een procedure voor ontwikkeld. De Kamer gaat rond Prinsjesdag onder aanvoering van de commissie voor de Rijksuitgaven weer de onderwerpen selecteren voor de onderzoeksagenda. Deze procedure ligt vast. Dat gaat gewoon door. We gaan het proces evalueren in het najaar. Dat neemt niet weg dat we wel alvast de stappen gaan zetten voor komende onderzoeksactiviteiten. Zolang het er niet meer dan drie zijn, kan het door de organisatie heel goed worden uitgevoerd. Het BOR is alleen dermate krap geëquipeerd dat we niet meer dan drie onderzoeken kunnen faciliteren op dit moment. Dit geldt voor het reguliere verhaal. Als er behoefte is aan enquêtes of parlementair onderzoek, is het altijd mogelijk om een extra claim in te richten bij de overheid. In die zin is het budget nooit ontoereikend, omdat we altijd om meer budget kunnen vragen. De bemensing van ons eigen bureau moet alleen zodanig zijn dat men actief onderzoeksvragen kan helpen ontwikkelen. Het moet niet zo krap bemenst zijn dat het onderzoeksbudget niet wordt uitgegeven omdat men niet in staat is, onderzoeksvoorstellen te ontwikkelen. Ik heb geen signalen dat dit zo is, maar mocht het zo zijn, dan hebben we echt een probleem. Die signalen heb ik echter niet. Dat brengt mij wel tot een opmerking die ik breder wil maken: als er signalen zijn, meld het dan en wacht er liever niet mee tot aan de Raming. Als Kamerleden tussentijds het idee hebben dat door henzelf of door hun commissie gewenste activiteiten niet kunnen worden ontwikkeld in de organisatie door gebrek aan menskracht, laten zij dit dan melden! Het is jammer als wij dit één keer per jaar horen, namelijk als wij het niet meer kunnen aanpassen.
De heer Heijnen (PvdA): Bij dezen. Als ik goed ben geïnformeerd, kon de werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg over adequate ondersteuning beschikken dankzij het feit dat twee andere onderzoeken op een laag pitje werden gezet of een tijd later werden verricht, in casu het onderzoek naar de indicatiestelling en het onderzoek dat was voorgesteld door Jan de Vries, een voormalig collega. Dit laatste onderzoek ging niet door. Dat is toch raar, want het moet mogelijk zijn dat drie toekomstverkenningen of onderzoeken gelijktijdig plaatsvinden, onverlet de drukte van de agenda van de Kamer.
Mevrouw Verbeet: Absoluut. Daar heeft de heer Heijnen gelijk in: het moet naast elkaar kunnen. Het onderzoek naar de jeugdzorg is toen volgens mij naar aanleiding van de begroting ontstaan. Dat is een beetje los van de procedure voor rijksuitgaven gelopen, al is het daar uiteindelijk wel ingepast. Wij kunnen overzien wat wij nu aanbieden en wij zullen intern wel terugkijken, maar als het een probleem oplevert, meld het dan want dan kunnen wij maatregelen nemen. De drie onderzoeken hebben wij bij de behandeling van het rapport Vertrouwen en Zelfvertrouwen kunnen toezeggen, mede omdat het budget voor onderzoek – daar werden ook vragen over gesteld – jaar na jaar niet werd uitgeput. Dat vinden wij jammer. Wij vinden dat dit wel moet. Je moet blijven stimuleren dat gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheden, net zo goed als je moet blijven stimuleren dat gebruikgemaakt wordt van het nieuwe fenomeen van de hoorzittingen. Het vergt extra capaciteit van het BOR om een hoorzitting echt op niveau voor te bereiden, zodat je alles uit de gehoorde mensen haalt en je werk niet te oppervlakkig doet, maar dat moet kunnen. Zijn er signalen dat het niet kan, meld het dan meteen en niet pas als het te laat is.
Als voorzitter wil ik heel regelmatig overleggen met de voorzitters van de commissies om eraan te werken dat al onze griffiers nadrukkelijk de bestaande mogelijkheden onder de aandacht brengen bij de commissies. Het hele instrumentarium waarover de Kamer beschikt, moet actief door griffiers worden gemeld in de commissievergaderingen, zodat de Kamerleden niets missen. Daarbij hoort bijvoorbeeld ook de toegang tot de bestaande adviesbureaus. De griffiers moeten actief zeggen: u kunt ook eens dit of dat vragen, want die kennis is er. Naar mijn waarneming zijn de bureaus echt graag bereid om hun kennis te delen opdat de Kamer die effectiever benut dan nu naar hun idee het geval is. Ik wil dat graag met de commissievoorzitters bespreken. Het gaat dan vooral om de voorbereiding van een agenda waarbij die instrumenten actief worden benoemd.
De heer Elias (VVD): Hebt u hiermee ook mijn vragen over onderuitputting van de gelden die beschikbaar zijn voor onderzoek, behandeld? Ik wilde namelijk graag van het Presidium weten, hoe wij voorkomen dat, zoals in 2008, minder dan de helft van het budget wordt gebruikt. In 2009 is een kwart onbenut gebleven. Ik heb de suggestie gedaan om de staven uit te breiden, bijvoorbeeld met zzp'ers. Worden er nu structureel geen mensen aangenomen – zoals de heren Van Raak en Brinkman willen; zij zeggen: doe dat nu, neem nu mensen aan! – uit angst dat het budget misschien later wordt overschreden?
Mevrouw Verbeet: Op basis van wat ik gehoord heb, denkt het Presidium dat er geen onderzoeksvragen waren en niet dat er onderzoeksvragen zijn blijven liggen. Wij proberen te stimuleren dat commissies met voldoende ideeën komen, maar het geld is wel bedoeld om onderzoek uit te voeren. Mensen in dienst nemen om de onderzoeksvraag om te zetten in goed onderzoek heeft zin, maar het is niet nuttig om alle specialiteiten in huis te halen die bij departementen aanwezig zijn. In het debat over de verkiezing van de Voorzitter heb ik het voorbeeld van de auteursrechten genoemd. Dat is dermate specialistisch dat het niet zinvol is om zo'n deskundigheid in huis te hebben. Die kun je op zo'n moment beter inhuren, want die heb je voor beperkte tijd nodig en dan weer niet. Andere dingen kun je wél in huis hebben.
De heer Van Raak (SP): Ik ga ervan uit dat ministeries die deskundigheid gratis beschikbaar stellen voor de Tweede Kamer ...
Mevrouw Verbeet: In dit geval was het zo specialistisch dat ook het departement die deskundigheid niet had. De medewerking van de departementen is over het algemeen heel behoorlijk, ook als het gaat om initiatiefwetgeving. Bij de veteranenwet was er duidelijk een probleem, maar over het algemeen gaat het heel behoorlijk. Als wij signalen van leden of van griffiers krijgen dat het niet goed gaat, dan neemt de Griffier contact op met de sg van het departement. En dan werkt men mee. Je kunt natuurlijk niet in alle gevallen gebruikmaken van de kennis van het departement als je juist betwijfelt of de ideeën waar men mee komt, de goede ideeën zijn. Als je een countervailing power wilt organiseren, zul je soms ook je eigen onderzoekscapaciteit willen aanboren. Dat kan niet altijd in de eigen organisatie, omdat je dan te veel specialisten in huis moet hebben die je steeds maar tijdelijk nodig hebt. Ik denk dus niet dat wij er helemaal uitkomen als wij ze structureel in dienst nemen. Dat is ook niet de reden geweest waarom men bang is voor overschrijdingen. Hoewel je natuurlijk altijd moet oppassen; wij willen sober en doelmatig zijn. Het kan niet zo zijn dat wij er aan het eind van het jaar achter komen dat wij te veel geld besteed hebben, want dan zijn de rapen ook gaar. Het is een kwestie van passen en meten. Ons beeld is dat het wel redelijk gaat.
De heer Elias (VVD): Als vanuit de fracties en de commissies de vraag duidelijker, vaker, beter en vroeger wordt geformuleerd, kan daarin, gelet op de ruimte, dus worden voorzien?
Mevrouw Verbeet: Ja.
Ik kom op onze andere belangrijke taak: wetgeving. De formatie van Bureau Wetgeving is onlangs vastgesteld op zeven. Daarmee kan het bureau zijn werk doen. Piet Federer is onvervangbaar. Het makelen tussen de vragen van leden en het de leden op ideeën brengen is een ervaring die niet makkelijk te vervangen is, maar wij doen actief mee aan de opleiding van wetgevingsjuristen. Wij hebben inmiddels een heel grote pool van mensen die het goed kunnen doen en die in de toekomst de kwaliteiten van Piet kunnen evenaren. Overtreffen sluit ik uit. Evenaren zou al heel mooi zijn.
Dan de versnelling van het wetgevingsproces. In mijn brief van vorige week heb ik al aangegeven dat ik vind dat het te lang duurt. Wij kunnen het sneller, zoals blijkt uit de Crisis- en herstelwet. Bij het voorbeeld dat genoemd is, kan ik niet beoordelen of het aan ons lag of aan de indiener. Soms duurt het ook erg lang voordat een indiener zelf iets verder brengt. Soms wacht een indiener heel lang met een nota naar aanleiding van het verslag. Dan hebben wij het dus niet in de hand. Ik wil echter heel graag met de Kamer en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bekijken of er mogelijkheden zijn. Het probleem is immers vaak al opgelost voordat de wet er is. Dat is ook niet verkeerd, maar moet je de wetgeving dan nog doorzetten?
De heer Heijnen (PvdA): Ik dank de Voorzitter voor dit antwoord. Ik ben erg benieuwd naar het resultaat van de reflectie op versnelling door de Voorzitter, het Presidium en eventueel samen met het ministerie van BZK. Wij kunnen daarna erbij stilstaan of wij de mogelijkheden uitputtend hebben bezien.
Mevrouw Verbeet: Er ligt nog een aantal notities, dus ik denk dat dit nog wel wat tijd vergt. Mij dunkt echter dat wij in 2010 nog met een voorstel voor de Commissie voor de Werkwijze der Kamer kunnen komen. Het is nu immers pas juni. Ik zie dat niemand benauwd kijkt, dus dat moet kunnen.
De heer Brinkman vroeg waarom er niet meer themacommissies zijn. Ik ben het van harte met hem eens dat er meer van dergelijke commissies moeten zijn. De stuurgroep parlementaire zelfreflectie heeft dit ook gezegd. Uiteindelijk beslissen echter de ambtelijk secretarissen en de Kamer zelf over de instelling van themacommissies. Bij de vorige vorming van de regering had ik de hoop dat wij minder vaste Kamercommissies zouden hebben en meer themacommissies. Dit idee is echter door het overleg van de fractiesecretarissen een zachte dood gestorven. Wij hadden dus gewoon weer commissies per departement. Het overleg van fractiesecretarissen heeft nu echter een nieuwe voorzitter en die zit in dit gezelschap. Hij krijgt een nieuwe kans. De verkokering wordt immers zeer in de hand gewerkt als wij hier precies de indeling van de departementen volgen. Iedere bewindspersoon wil echter graag een eigen vaste commissie, omdat het voor hem of haar prettiger is om daarmee contact te hebben. Ik vind dit erg jammer. Ik ben dus een voorstander van commissies die breder zijn samengesteld en van de instelling van meer themacommissies. Dit idee heeft de Kamer zelf ook uitgesproken, maar het blijkt nogal moeilijk te zijn om in de praktijk hieraan handen en voeten te geven. Ik gebruik in dit verband maar eens die vreselijke uitdrukking.
Ik ga nu in op de spoeddebatten. Ik zeg hierover hetzelfde als vorige week. Die debatten hebben een actueel karakter. De term «spoed» is dus soms verwarrend. Ik heb zelf niet zo veel problemen met spoeddebatten. De moeilijkheid is dat iedereen zich blijkbaar zo daaraan ergert en er zo veel over gesproken wordt. Het verrast mij ook wel eens dat de pers op het ene moment van ons verwacht dat wij over dingen praten – soms zelfs over zaken waarover de Kamer of de regering niet gaat – terwijl de pers ons op het andere moment weer verwijt dat wij te veel meedoen aan hypes. De Kamer moet daarom zelf selectiever zijn. Dat is een van de conclusies van stuurgroep parlementaire zelfreflectie. Voor de planning van de agenda van de Kamer geldt de regel dat wij een spoeddebat binnen dezelfde week afdoen. Een enkele keer lukt dit niet en die keer is natuurlijk op het netvlies gebrand. Voor zover mij bekend is, hebben wij de spoeddebatten zelden of nooit niet allemaal voor een reces kunnen afdoen. Dat is ook nu weer het geval. Wij plannen de spoeddebatten bovendien nooit in plaats van wetgeving. Ik ben blij dat die regel breed gesteund wordt. Als het nodig was, hebben wij het onderwerp aangesloten bij een al gepland algemeen overleg waar het bij paste. Dat zou misschien nog iets vaker kunnen, want dan blijft altijd de mogelijkheid open om het debat via een VAO af te ronden in de plenaire zaal met, zo nodig, het indienen van moties. Wij moeten dus oppassen dat wij niet de fout begaan om heel veel energie in dit probleem te steken. Mijn ervaring is namelijk dat het probleem alleen maar groter wordt, als je er veel energie in steekt. Volgens mij moeten wij gewoon spoeddebatten houden en daarbij zelf selectief zijn. Het aantal van 30 leden betekent dat bijna alle partijen een of meer andere partijen nodig hebben om een debat mogelijk te maken. Ik weet dus niet of het zo'n probleem is.
Ook werd nog een aparte dag genoemd, de maandag of de vrijdag. De maandagen zijn eigenlijk al gewoon vergaderdagen, waarop wetgevingsoverleg plaatsvindt. Kleine partijen breng je in de grootst mogelijke problemen door te veel dingen naast elkaar te plannen. Dan kunnen zij daar onmogelijk aan meedoen. Ik denk dat wij het niet de facto door de structuren waarvoor wij kiezen, voor kleine partijen onmogelijk moeten maken om mee te doen aan debatten. Dat doe je wel als je veel tegelijkertijd laat plaatsvinden. Dat is ook de reden om de spoeddebatten in de plenaire zaal te houden. Daar kan maar één debat tegelijk plaatsvinden, als ik tenminste alles wat via twitter gebeurt, uitsluit.
De heer Brinkman (PVV): Wat ik in ieder geval niet wil suggereren, is dat wordt gekeken naar een modus waarbij spoeddebatten verworden tot een onderwerp voor een AO. Spoeddebatten zijn spoeddebatten. Als wij vasthouden aan de 30 ledenregel en 30 Kamerleden vinden dat een spoeddebat moet worden gehouden, dan wordt dat gewoon een spoeddebat. Punt uit.
Mevrouw Verbeet zegt zelf al dat het niet zo vaak gebeurt en volgens mij is dat ook zo. Vorige week is er bijvoorbeeld een spoeddebat over Culemborg geweest. Ik weet niet hoe lang geleden dat is aangevraagd, maar ik was het al bijna vergeten. Niet echt, maar het was wel een hele tijd geleden; laat ik het dan zo zeggen. Dat kan een voorbeeld zijn van een debat dat wij op een maandag hadden kunnen houden. Mevrouw Verbeet haalt terecht aan dat je daarmee de kleine partijen voor het blok zet, maar het zijn juist vaak de kleine partijen die een spoeddebat aanvragen. Zij hebben er juist belang bij dat zo'n spoeddebat spoedig plaatsvindt. De PVV is nu ietwat groter geworden, maar ik kan mevrouw Verbeet verzekeren dat de PVV nooit ofte nimmer, ook niet met negen zetels, bezwaar zou hebben gehad tegen het houden van een spoeddebat op maandag als het dan wel binnen een week zou plaatsvinden. Ik wil haar daarom toch vragen daar nog eens goed over na te denken. Is het niet mogelijk om die twee of drie debatten in een kwartaal op maandag te houden?
Mevrouw Verbeet (PvdA): Een bijkomend probleem is het quorum. De Kamer kan alleen maar vergaderen als 76 leden aanwezig zijn. Dat is buitengewoon ingewikkeld als de vergadering op maandag of vrijdag moet plaatsvinden. Zijn er geen 76 leden, dan kun je niet beginnen. Dat gebeurt nu al een heel enkele keer. Dan moeten wij wachten tot er voldoende mensen zijn. Dat is echt problematisch. In die zin ben je dus afhankelijk van een Kamermeerderheid om te kunnen vergaderen, ook als 30 leden iets op de agenda hebben geplaatst. Ik wil niet suggereren dat dit makkelijk op te lossen zou zijn, want dat is niet zo.
De heer Brinkman maakte verder een opmerking over het niet houden van een spoeddebat bij een AO. Een algemeen overleg is een gewoon Kamerdebat. Dit huis kent de regel dat wij niet twee keer over hetzelfde onderwerp vergaderen en niet twee keer hetzelfde zeggen. Als het onderwerp van een spoeddebat nauw samenhangt met iets dat al voor een algemeen overleg staat geagendeerd, dan wil het nog wel eens voorkomen dat delen van zo'n onderwerp wel degelijk bij zo'n algemeen overleg aan de orde komen. Het hoort er dan zo erg bij dat het haast onmogelijk is om het te vermijden. Dan moet je je afvragen of het wijs is om nog een spoeddebat te houden. Selectiviteit kan dus ook betekenen dat je na een week of na twee weken eens bekijkt of het echt nog wel nodig is. Als het debat op de lijst staat, wordt het gehouden, maar ik ben het helemaal met de heer Brinkman eens dat het moment van de aanvraag dan wel erg lang geleden is. Dan moet je je afvragen of je het debat nog wel moet houden. Die wijsheid laat ik echter aan de aanvrager van het spoeddebat.
Mevrouw Smilde (CDA): Ik ben het met mevrouw Verbeet eens over de maandag. Naar mijn mening zou selectiviteit best wat sterker op de voorgrond mogen treden. 30 leden is 30 leden, punt uit, maar ik meen dat je moet kijken of het bij een algemeen overleg aan de orde komt. Dat is net zo goed een Kamerdebat als het debat in de plenaire zaal. Je kunt ook nog altijd een spoed-AO houden. Ik gaf het voorbeeld van Oost-Groningen. Dat is in wezen al opgelost, maar morgenavond hebben wij daarover toch een spoeddebat. Dan denk ik: je moet ook jezelf als volksvertegenwoordiger serieus nemen. De heer Brinkman gaf het voorbeeld van Culemborg, dat hij al bijna weer vergeten was. Dat is nota bene een spoeddebat! Die zelfreflectie zouden wij veel meer kunnen hebben en ook de flexibiliteit dat het niet alleen in de plenaire zaal, maar ook in een spoed-AO of in aansluiting bij een AO kan. Daar moeten we gewoon gelijkwaardigheid in zien.
Mevrouw Verbeet: Dat ben ik op zichzelf met u eens, maar we hebben geen nadere bepalingen voor een spoeddebat dan 30 leden, ook niet wat betreft de tijd of dat het al elders in procedure is. Dat is bij mondelinge vragen wel zo. Mondelinge vragen kan ik niet agenderen als ze al elders in procedure zijn of als er al schriftelijke vragen zijn gesteld. Die beperkende regels zijn er niet bij spoeddebatten. Ik voer gewoon het reglement uit. Het kan zijn dat de aanvrager van het spoeddebat van morgenavond zelf tot de conclusie komt dat het probleem al is opgelost. Dat wordt wel altijd door ons gevraagd. Wij vragen altijd of mensen nog willen dat het doorgaat. Er wordt ook heel regelmatig een spoeddebat ingetrokken, maar ik handel zoals in het reglement staat.
Mevrouw Smilde (CDA): Daar hebt u volkomen gelijk in, maar ik doe een dringend beroep op de zelfreflectie van collega-Kamerleden.
Mevrouw Verbeet: Ik zal ze er ook altijd bij de regeling aan helpen herinneren. Als iets al gepland staat, meld ik dat ook. Dan kijk ik vaak eerst naar de voorzitter van de commissie. Deze komt dan nog eens om te bevestigen of het inderdaad hetzelfde onderwerp is en dan is het verder zoals de regel is.
Er is sprake van een toename van bewindslieden die in het buitenland zijn. We hebben dat niet bijgehouden, maar dat zullen we eens gaan doen. Er worden enkele ongeschreven regels gevolgd. Bewindspersonen die een bezoek brengen aan of met Hare Majesteit of een ander lid van het Koninklijk Huis, zijn geëxcuseerd. Ministers die in het buitenland verblijven, zijn geëxcuseerd. Ministers die verplichtingen in de Eerste Kamer hebben, zijn ook geëxcuseerd. De aard van het bezoek aan het buitenland is op dit moment geen criterium. Er zijn ontzettend veel conferenties in het buitenland en heel veel EU-raden en andere zaken die toch samenhangen met de functie die een minister bekleedt.
Ik zal dit onderwerp in iedere geval aan de orde stellen bij de kennismakingsgesprekken met de nieuwe leden van het kabinet. Dat heb ik de vorige keer gedaan met schriftelijke vragen en dat heeft goed geholpen, dus dat zal ik deze keer weer doen. Ik zal er ook voor zorgen dat men het meldt voordat men definitief toezegt. Dat zou al helpen. Dan kunnen wij zeggen dat wij er toch een oordeel over kunnen vellen. In de afgelopen periode waren er bewindslieden met wie nauwelijks een vergadering te plannen viel. Dat was echt problematisch.
De heer Elias (VVD): Misschien kunt u bij dat kennismakingsgesprek ook aangeven dat wij in dit huis hebben meegemaakt dat een minister schreef in het buitenland te zijn om inspiratie op te doen en dat deze reden wat ons betreft niet helemaal juist is.
Mevrouw Verbeet: Ik vond het geen vraag, maar een cri de coeur van de heer Elias.
De heer Elias (VVD): Het is een oproep om dat voorbeeld te noemen voor de minister.
De heer Van Raak (SP): Ik heb begrepen dat er formele regels voor zijn. Daar kunnen we ons toch gewoon aan houden?
Mevrouw Verbeet: Er zijn geen formele regels.
De heer Van Raak (SP): Dan moet u die maar eens opstellen.
Mevrouw Verbeet: De afspraken zijn nu de ongeschreven regels dat je geëxcuseerd bent als je met Hare Majesteit op stap bent of naar haar toe gaat of met leden van het Koninklijk Huis, of bij verplichtingen in de Eerste Kamer of het buitenland, maar dat is niet nader gespecificeerd. Dat zouden we kunnen doen. Ik ben van plan om dat in de gesprekken met de leden te doen. We kunnen daarover ook eens een brief aan de minister-president schrijven. Het lijkt mij voor de hand liggend dat de minister van Buitenlandse Zaken een ander regime heeft dan de andere ministers en staatssecretarissen. Uiteindelijk bepalen 76 leden natuurlijk of iemand hier terug moet komen, maar voor het mondelinge vragenuur lukt dat meestal toch niet.
Ik kom op het project Parlement aan zet. Daarover sprak mevrouw Hachchi. Het project wordt, zoals alle activiteiten, geëvalueerd. Ik meen dat dit in september gebeurt, in het najaar. Wij hebben nu commissieassistenten en een vaste kracht in Brussel. Volgens mij loopt het inmiddels veel beter. Videoconferencing is wat mij betreft niet alleen maar bedoeld om de contacten tussen Europese en Nederlandse parlementariërs te bevorderen – wij gaan dat wel een keer doen – maar eigenlijk als start van het verhaal van videoconferencing. Videoconferencing kan heel mooi zijn om informatie van derden in te winnen, zonder dat je een hoop moet reizen. In die zin kan het besparend werken. Wij dachten dat ICT papier zou besparen, maar dat blijkt uiteindelijk niet het geval te zijn. De behoefte aan contact is blijkbaar nog steeds toenemend in plaats van afnemend. Ik hoop dat dit werkt, omdat het duurzamer is om per videoconferencing contact te hebben dan eindeloos met elkaar op stap te gaan. Ik hoop dat dit bij het ontwikkelen van Europees beleid, niet alleen bij de oranje en gele kaartprocedure, een voordeel kan zijn bij de onderlinge contacten tussen Europese parlementen doordat je elkaar snel kunt zien. Wij moeten echter in de praktijk ondervinden hoe het werkt, ook in de manier waarop wij het gebruiken. Het is een nieuwe werkvorm. Ook met het oog op verslaglegging wordt dit een heel nieuwe werkvorm. Dat moeten wij leren.
Mevrouw Hachchi (D66): Voor mijn beeldvorming heb ik de volgende vraag. Begrijp ik hieruit goed dat er eerst wordt geëvalueerd en er geen concrete aanvullende ambities zijn om de Europese samenwerking verder te brengen? Wij wachten dus eigenlijk een evaluatie af?
Mevrouw Verbeet: Parlement aan zet wordt na vier jaar geëvalueerd. Het loopt goed, dus volgens mij is iedereen tevreden. Wij willen de commissieadviseurs op dit moment nog niet missen. Wij beginnen pas met videoconferencing. Daarbij zijn wij nog niet in het stadium van evaluatie, maar dat moeten wij wel heel precies volgen.
Ik behandel straks het Huis voor democratie en rechtsstaat, maar ik wil het eerst hebben over uitbesteding. Een aantal jaren geleden is er een onderzoek verschenen van bureau Berenschot. Daaruit bleek dat schoonmaak op dat moment het enige was wat echt interessant was voor uitbesteding. Dat is in gang gezet, maar wel met een voor ons aanvaardbare rechtspositie. Ik kan mij herinneren dat ook het restaurantbedrijf als mogelijkheid werd genoemd. Toen heeft ons eigen restaurantbedrijf gezegd: wij willen het zelf net zo efficiënt doen als in het geval het uitbesteed zou worden. In die zin heeft het positief gewerkt op het kostenbewustzijn van ons eigen restaurantbedrijf en kunnen wij nu werken op een manier waarvan je zegt: het hoeft echt niet te worden uitbesteed. Dat gaat hartstikke goed.
De meerwaarde is dat medewerkers mensen kennen. Je moet niet onderschatten hoe prettig dat is. Mevrouw Hachchi is hier nog maar kort, maar je ziet deze mensen op het laatst meer dan je eigen familie. Dat is mijn ervaring. Dan is het heel prettig dat je je thuisvoelt in een restaurant. Ik vind het prettig dat men weet wat ik wel en niet lekker vind. Dat maakt het verblijf in de Kamer aangenaam. Mevrouw Hachchi, als u een moeilijk moment hebt, zijn dat uw beste vrienden. In die zin is dit bedrijf niet te vergelijken met een ander bedrijf. Je zou zeggen dat dit misschien geldt voor de griffiers, maar dat geldt juist ook voor mensen die u van uw natje en droogje voorzien en die u gewoon kent. Ik moet er niet aan denken dat een uitzendbureau hier bodediensten zou verrichten. Leert u maar eens 150 Kamerleden kennen. Uw naam vergeten wij nooit meer, maar ik merk nu weer hoe lastig het is als je eerst in dat boekje moet kijken. De naam van de heer Elissen hebben wij net toch even moeten opzoeken. Na een tijdje gaat het allemaal weer vanzelf, maar er kan alleen maar sprake zijn van een goede dienstverlening als je mensen kent. En dat is de meerwaarde van zelf mensen in dienst hebben.
Mevrouw Hachchi (D66): Dat begrijp ik. Wat dat betreft, ben ik inderdaad een nieuw Kamerlid en moet ik dat nog gaan ondervinden. Uitbesteding is geen doel op zich. Het moet uiteindelijk ergens toe leiden. Mijn vraag was dus ook welke diensten zouden kunnen worden aanbesteed. Ik denk dat je bij de beoordeling van de wenselijkheid van uitbesteding redelijk kritisch kunt zijn. Uiteraard moeten de voordelen vooropstaan. Het gaat om de vraag, hoe effectief een dienst is en of die beter kan. Het lijkt me buiten kijf staan dat een bodedienst niet uitbesteed hoeft te worden, maar het gaat juist om de diensten waarbij we dan even kritisch naar onszelf kijken, mede in het licht van onze oproep richting de departementen om met minder ambtenaren, goedkoper en lean-and-mean te werken. Dan moet wij als Tweede Kamer natuurlijk ook de hand in eigen boezem steken om te kijken welke diensten wij zelf beter en goedkoper kunnen afnemen.
Mevrouw Verbeet: Wat u zegt, is waar. Wij hebben met ons restaurantbedrijf het effect bereikt dat het door de prijsvergelijking zelf efficiënter is gaan werken. Met het oog daarop denk ik dat je ook je eigen bedrijf de kans moet geven om dat te doen. Maar dan komen wij haast in een politieke discussie terecht. Daar wil ik eigenlijk niet in terechtkomen. Of mensen op de loonlijst staan dan wel of ze worden ingekocht; ik weet niet of dat dan lean-and-mean is. Maar goed, dat is een discussie die op een andere plek moet worden gevoerd. Die moet niet met mij gevoerd worden, want dan kom ik misschien nog wel met mijn eigen opvattingen in de war.
Ik kom te spreken over het Huis voor democratie en rechtsstaat. De betrokkenheid van de Tweede Kamer bij het Huis voor democratie en rechtsstaat blijft onverminderd groot. Wij hebben net een discussie gehad over het huis van de geschiedenis. Dat moet u ook niet aan mij vragen. Dan kom ik immers in een andere rol terecht. Ik vertegenwoordig de Tweede Kamer in de stuurgroep. Er is gewoon een aantal stappen gezet. Het lijkt me niet netjes om terug te komen op gezette stappen, want daar rekent iedereen ook op. Dat heeft ook te maken met het feit dat we gezegd hebben dat wij een deel van het budget dat ooit besteed werd aan de betaling van de schadeloosstelling van in Nederland gekozen leden van het Europees Parlement, op den duur gaan inzetten voor de realisatie en exploitatie van het huis. Het gaat om ruim 2 mln. Dit jaar wordt dat bedrag bijvoorbeeld al gebruikt om te beginnen met een verbetering van onze toegangsmogelijkheden. Daar hebben wij ook heel veel aan als er helemaal geen huis zou komen. Dat komt er wel, maar stel dat. Die verbetering van de toegang heeft de Kamer zelf echt nodig omdat die lange rij in de Lange Poten natuurlijk niet kan. Daar moeten wij echt iets aan doen, want wij willen uiteindelijk dat al die jongeren hiernaartoe kunnen komen. Dat aantal jongeren neemt enorm toe. Wij kunnen op dit moment echter nog niet faciliteren dat alle jongeren voor hun achttiende verjaardag hier op bezoek zijn geweest.
De heer Van Raak (SP): Dat vind ik nu een goede investering, maar ik vraag me af of er wel ruimte genoeg is. Of is daar bijvoorbeeld ook nog de ruimte van Nieuwspoort voor nodig?
Mevrouw Verbeet: Nu overvraagt u mij. U moet niet willen dat ik dat allemaal weet.
De heer Van Raak (SP): Het is gewoon een feitelijke vraag over de hoeveelheid ruimte die wij in dit gebouw hebben. Het kan ook zijn dat, als je te weinig ruimte hebt, wat wezensvreemde zaken die niet direct bij het parlement horen, elders worden gehuisvest. Dan hebben wij weer ruimte genoeg voor een prachtige entree, met of zonder vlag van de heer Brinkman.
Mevrouw Verbeet: De toegang moet verbeterd worden. Als u het niet erg vindt, zal ik me niet uitspreken over de wijze waarop dat moet gebeuren.
De heer Elias (VVD): Dat vind ik wel erg, want ik wil graag weten welke bedragen van die gereserveerde 2 mln. daar precies mee gemoeid zijn.
Mevrouw Verbeet: Ik wil me wel uitspreken over het geld, maar ik wil me niet uitspreken over de vierkante meters en de technische constructies. Er is dit jaar 1,8 mln. aan uitgegeven. Wij moeten nog een begroting krijgen van wat dat volgend jaar zal gaan kosten. Maar wij moeten volgend jaar wel een beetje zuinig zijn, omdat wij dit jaar verkiezingen hebben gehad. Wij moeten waarschijnlijk een beetje schuiven tussen dit jaar en volgend jaar. Onze begroting van dit jaar had immers geen rekening gehouden met verkiezingen, maar dat geld moet wel betaald worden. Wij moeten volgend jaar dus een beetje zuinig zijn. Wij zullen daaraan echter nooit meer uitgeven dan 2 mln. Wij hebben beloofd dat dit geld op den duur wordt besteed aan het Huis voor democratie en rechtsstaat. Daarmee voeren wij een Kameruitspraak uit.
De heer Brinkman (PVV): Ik zal mijn woorden voorzichtig kiezen. Dit is ons parlementsgebouw. Er zijn twee externe instanties, het Perscentrum en Nieuwspoort, die ruimte gebruiken binnen dit gebouw. Als u aangeeft dat wij een beetje ruimtegebrek hebben, vind ik dat u zich daarover wel behoort uit te spreken.
Mevrouw Verbeet: Ik heb alleen gezegd dat de ingang bij Lange Poten op dit moment niet geschikt is om zulke grote aantallen bezoekers te ontvangen. Daarvoor moeten wij dus een andere oplossing verzinnen.
De heer Brinkman (PVV): Ruimte is daarbij dus niet het probleem. Begrijp ik dat goed?
Mevrouw Verbeet: Dat is juist.
Nu kom ik bij het onderwerp herdenken en vieren. Mevrouw Smilde vroeg of wij dat gaan doen. Ook is er gevraagd wie dat gaat doen. Bij ons intern wordt op dit moment een notitie voorbereid voor het Presidium. Zodra het Presidium daar ja tegen heeft gezegd, gaan wij proberen om daar ook anderen bij te betrekken. Dat zouden heel goed ook oud-leden kunnen zijn. Mevrouw Smilde vroeg ook of er oud-leden betrokken zijn bij het comité-Lubbers. De voorzitter van die commissie is volgens mij een oud-lid van de Kamer.
Ik kom toch nog weer eventjes terug bij het thema ontvangst en gastheerschap. Volgend jaar wordt in ieder geval de koffiecorner aangelegd. Daar hadden wij dit jaar geen geld meer voor. De bedoeling is dat dit door leerlingen van het roc uitgevoerd wordt, zodat wij op allerlei manieren jonge mensen hier in huis hebben. Maatschappelijke stages hebben wij niet. Wel heeft de Kamerorganisatie meegedaan aan de zogenaamde Prokkelstage. De meeste fracties hebben ervan afgezien, omdat het zou plaatsvinden op 10 juni, de dag van de verkiezingen; dat vonden zij onhandig. In principe proberen wij dat echter te doen, net zoals wij ook heel actief het percentage Wajong'ers hebben gehaald dat in de wet staat. Onmiddellijk, zelfs voordat de wet in het Staatsblad stond, is gewerkt aan het op peil brengen van het aantal mensen met deze indicatie. Ik vind dat de Kamer daarin ook een voorbeeldfunctie moet vervullen.
De heer Heijnen (PvdA): Ik denk dat hier ruis op de informatielijn zit. Wat in de wet staat, betreft de wijze waarop je met mensen met een arbeidshandicap omgaat in de eigen organisatie. Die moet je in dienst hebben en houden. In de wet staat niet hoeveel mensen met een Wajong- of een WSW-uitkering je werk moet verschaffen buiten je eigen personeel om. De Kamer heeft de regering bij motie ertoe opgeroepen om daarvan werk te maken. U herinnert zich het aantal van 250 WSW'ers en Wajong'ers voor 2010 en dat vanaf 2011 ten minste 1% van de volledige rijksformatie dient te bestaan uit extra WSW'ers en Wajong'ers. Aan dat laatste voldoet de Kamer nog niet. Mijn oproep is dus om extra WSW'ers en Wajong'ers in dienst te nemen conform de motie waarin wij de regering daartoe hebben opgeroepen.
Mevrouw Verbeet: Ik kan mij herinneren dat ik naar aanleiding van de motie aan de organisatie een briefje stuurde met de vraag: wat doen wij? Toen kreeg ik de mededeling terug dat wij dat nog niet deden, maar sindsdien doen wij dat ook. Dat betekent dat van de 650 medewerkers 6 of 7 mensen met een Wajong-indicatie in de Kamer moeten werken. Die hebben wij inmiddels ook. Ik vind dat wij dat altijd ook zelf moeten doen.
Dan het onderwerp van duurzaamheid. De nieuwbouw heeft een A-certificaat en het Hotel een D-certificaat gekregen. De beperkingen voor het dubbel glas in het Hotel zitten vooral in het monumentale karakter van het gebouw. Het kan dus niet overal gebruikt worden. Waar het kan, doen wij het echter. Wij zijn echt heel erg zuinig. Ik kan niet lezen hoe het met het watergebruik staat. Mijnheer Bakker?
Dedirecteur Bedrijfsvoering: Wij doen niets speciaals aan het watergebruik. Wij zijn echter geen extreme watergebruikers. Ik weet overigens niet precies waarop u doelt. Ik weet niet wat u in gedachten hebt op dit gebied.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik doel op het waterverbruik. De besparing daarop zit hem in de kleine dingen. Duurzaamheid kan op verschillende fronten bereikt worden. Ik noem beglazing, maar ook watergebruik. Ik doel daarbij op concrete zaken zoals kranen en spoelen. In hoeverre kunnen die meegenomen worden bij het bereiken van duurzaamheid? Alle kleine beetjes helpen immers. Vanuit die gedachte noemde ik het watergebruik.
De directeur Bedrijfsvoering: Ik laat de mogelijkheden nog eens bekijken. Ik heb thuis twee bakstenen in de stortbak liggen. Dat is twee liter water minder!
De voorzitter: Moeten wij dat misschien ook doen met het water hier op tafel?
**
Mevrouw Verbeet: Wij doen er nu een beetje lacherig over, maar vorig jaar tijdens de Raming is gezegd dat wij stoppen met de flesjes Spa blauw. Nu staan er gewoon weer kannen water. Mevrouw Hachchi bekijkt de Kamer nu nog met frisse ogen. Alles wat zij aan ideeën ontwikkelt, moet zij ons dan ook vooral melden.
Dan de inhuur van externen. Wij doen niet aan interim-managers. Wij doen wel aan uitzendkrachten, bijvoorbeeld voor de verhuizing. Die hebben wij niet iedere dag nodig, hoop ik ook voor de heer Brinkman. Het totaalbedrag aan inhuur is vergelijkbaar met dat voor de rijksdienst, namelijk 8% van de loonsom. Wij zijn bezig om dat percentage terug te brengen. Ik zeg toe daarover volgend jaar bij de Raming een extra bijlage met cijfers te zullen aanleveren.
Het verhaal over outplacement hebben wij niet goed opgeschreven. Het gaat om één persoon die, alles plussend en minnend, ons € 15.000 heeft gekost. Haar wachtgeld is op deze post geboekt. Dat had niet gemoeten. Daardoor lijkt het heel veel. Het gaat dus maar om één persoon en, alles plussend en minnend, om € 15.000. De extra kosten zijn veroorzaakt door de bureaukosten voor de begeleiding. In de toekomst gaat dit allemaal naar BZK. Dan is er immers een sollicitatieplicht voor Kamerleden.
De heer Brinkman (PVV): Eén persoon heeft dus € 15 000 opgesoupeerd voor outplacement?
Mevrouw Verbeet: Ja, dat zijn de kosten van de begeleiding.
De heer Brinkman (PVV): Er is dus nog € 185 000 over?
Mevrouw Verbeet: Zo kun je het zeggen. Dat geld is niet uitgegeven.
De heer Brinkman (PVV): Is de outplacementregeling dan wel noodzakelijk?
Mevrouw Verbeet: Die gaat verdwijnen. Straks gaat het allemaal naar Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Die nemen de uitvoering van de sollicitatieplicht voor Kamerleden op zich. Dat gaan wij niet meer zelf doen. Ik zeg ook heel eerlijk dat het nooit een succesvolle activiteit is geweest. De Kamer wilde zelf de mogelijkheid van outplacement, maar de facto heeft het niet echt gewerkt. Het geld is ieder jaar onderbenut gebleven.
De heer Elias (VVD): Dat is helder. Het had het Presidium dus gesierd om de Kamer te melden dat er 57 mensen in de wachtgeldregeling zitten en dat er in 2009 eentje is geholpen, dat het niet goed gaat met de regeling en dat het Presidium ermee stopt of het anders gaat doen. Ik kijk nu een beetje achterom. Ik vind echter dat de Kamer op deze manier geïnformeerd had moeten worden.
Mevrouw Verbeet: Daarin hebt u gelijk.
De heer Brinkman heeft gevraagd naar versobering van de wachtgelden. Daar gaat het Presidium niet over. Je hebt de wet en er is eventueel de Commissie voor de emolumenten waaraan deze vraag kan worden gesteld. Het Presidium gaat er gewoon niet over.
Ik kom bij het onderwerp haperende telefoons. De nieuwe leden hebben de keuze gekregen uit een BlackBerry of een iPhone. Zittende leden krijgen na een termijn van twee jaar, als de telefoon die ze hebben is afgeschreven, een nieuwe keuze voorgelegd. Veel contracten lopen eind 2010 af. Wij hebben hierover in het Presidium gesproken. De gedachte is dat we telefoons die het nog doen, niet voortijdig willen afschrijven. Na twee jaar, als zij eraan toe zijn, krijgen mensen een volgend type. U kunt natuurlijk altijd zelf zo'n ding kopen en dan het kaartje overzetten. Dat kan; zoveel weet ik er nog wel van.
Voorzitter. Volgens mij ben ik er.
De heer Elias (VVD): Ik meen dat mevrouw Verbeet op een gegeven moment begon om iets te zeggen over de oekaze-Kok, maar daar verder niet aan toekwam. Daarover zijn vragen gesteld.
Mevrouw Verbeet: De oekaze-Kok is uitvoerig aan de orde geweest in de Commissie voor de Werkwijze der Kamer. Wij hebben toen een brief gehad van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mevrouw Ter Horst. Zij schreef dat het een «ja, tenzij»-beleid is, dus dat u alles kunt vragen aan ambtenaren, tenzij ... Dat «tenzij» zit erin dat ministers en staatssecretarissen moeten weten of ambtenaren worden bevraagd, maar dat u in principe altijd antwoorden krijgt. Dat is nu het beleid, zo is ons gezegd. Als dit in de praktijk tot problemen leidt, moeten wij dat weten. Als Kamer moeten wij dan gezamenlijk daarin optrekken, omdat het ons gezamenlijk belang is dat wij worden geïnformeerd door het kabinet.
De voorzitter: Mij is gebleken dat er behoefte bestaat aan een tweede termijn. Ik stel voor dat wij die beperken tot twee minuten en tot het hoogstnoodzakelijke.
**
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ik ben de Voorzitter van de Tweede Kamer erg erkentelijk voor de belofte dat zij, na besprekingen in het Presidium, voor het einde van het jaar met een concreet voorstel komt over een symbool in de plenaire vergaderzaal. Hartelijk dank daarvoor, daarmee maakt u onze fractie in ieder geval erg blij.
Over het uitbesteden heb ik nog een kleine opmerking. Het is inderdaad waar dat Tweede Kamerleden erg hard werken en ook erg veel werk verrichten hier, in de Tweede Kamer. Het is inderdaad erg prettig om bij een restaurant als het onze te komen, waar koks en bedienend personeel weten dat ik bijvoorbeeld geen kaas lust. Vorige week is zelfs gebeurd ...
Mevrouw Verbeet: Dat vind ik wel erg, een Nederlands symbool zoals kaas!
De heer Brinkman (PVV): Het spijt mij, het is echt verschrikkelijk. Ik ben een echte Nederlandse boerenjongen, maar ik lust geen kaas. En dat terwijl ik ook nog in de Beemster woon. Ik kan nog wel eens vertellen hoe dat gekomen is, maar dat zal ik u nu besparen. Ik lust dus geen kaas en daar hield de kok rekening mee. Dat is geweldig. Wat verschaft mij echter de eer om daarvan te genieten, terwijl ambtenaren elders dat niet kunnen omdat dit soort zaken daar wel is uitbesteed? Nogmaals, ik vind het erg prettig en ik ben de desbetreffende kok er erg erkentelijk voor. Ik voel mij daardoor inderdaad ook meer thuis dan misschien voor die tijd het geval was. Toch hoor ik graag hoe de Voorzitter de meerwaarde hiervan bepaalt. Waarom zou een politieman, een brandweerman of iemand bij de rijksoverheid dat niet mogen hebben? Ik wil ook het volgende zeggen. Ik probeer 's ochtends altijd vroeg te beginnen. Om 07.00 uur, 07.30 uur komt in onze fractieruimte altijd de schoonmaker. Ik zie die man ook al drie jaar en ik maak altijd een praatje met hem. Kortom, ook met uitbesteed personeel kun je die persoonlijke band gewoon krijgen.
Met betrekking tot de spoeddebatten wijst de voorzitter van de Kamer op het quorum. Organisatorisch is er sprake van een groot probleem. Ik denk echter dat wij tegenover de burgers niet de indruk moeten wekken dat er van de 150 Tweede Kamerleden op een gewone maandag kennelijk niet 76 in huis zijn. Met alle respect, maar dat zou ik niet willen. Ten eerste denk ik dat dit bijna altijd wel het geval is en ten tweede behoort volgens mij hier het meeste werk te worden gedaan. Als kleine partijen vinden dat er behoefte is aan een spoeddebat, zal toch geregeld moeten worden dat die 76 leden er zijn. Ik dien daarover de volgende motie in. Ik vind dit punt van belang en ik wil er een uitspraak van de Kamer over hebben.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het regelmatig voorkomt dat spoeddebatten niet binnen één week op de agenda kunnen worden geplaatst;
verzoekt het Presidium, te komen tot een voorstel, waarbij spoeddebatten die binnen een week niet op de reguliere vergaderdagen geplaatst kunnen worden, op een maandag of een vrijdag op de agenda kunnen worden geplaatst,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Brinkman en Elissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (32370).
**
De heer Brinkman (PVV): Ik heb de motie zo open mogelijk geformuleerd, in de hoop dat ik het Presidium de vrijheid kan geven om hiervoor een oplossing te vinden.
De heer Elias (VVD): Wat krijgen wij nu? Maandag is de dag bij uitstek waarop Kamerleden het land intrekken, zich door mensen laten informeren en de functie van het parlement waarmaken als ombudsman. Los van de vraag in hoeverre u gelijk hebt dat het van groot belang is om de spoeddebatten, als een verzoek daartoe is gehonoreerd, redelijk snel te houden, zeg ik: de maandag is de beroerdst denkbare dag daarvoor. Dan zijn veel Kamerleden in het land.
De heer Brinkman (PVV): Ik ben erg blij om te horen van de heer Elias dat de VVD-fractie ons in ieder geval steunt voor de vrijdag. Dank daarvoor.
De heer Elias (VVD): Ga nu niet zo flauw doen. Ik wil graag antwoord op mijn reële probleem, namelijk dat op maandag veel Kamerleden in het land zijn en zich laten informeren. Dat staat los van de beoordeling hoe het met de vrijdag zit. Die beoordeling wordt overigens binnen mijn fractie gemaakt; daar maakt niet één persoon de dienst uit; dat doen wij met zijn allen.
De heer Brinkman (PVV): Over flauw gesproken ... Maar bedankt voor de vrijdag!
Mevrouw Smilde (CDA): In aansluiting op de vraag van de heer Elias het volgende. Het verwijt van de PVV is altijd dat wij zo veel hier in Den Haag zitten. Als uw motie wordt aangenomen, krijgen wij de situatie dat wij zo nu en dan nog een dag hebben waarop wij in ieder geval met minimaal 76 leden hier in Den Haag moeten zitten. Hoe kijkt u daar tegenaan?
De heer Brinkman (PVV): Ik heb goed geluisterd naar de voorzitter van de Kamer. Zij zegt helder en duidelijk dat het niet zo veel gevallen zijn en volgens mij klopt dat ook. Het gaat om twee of drie spoeddebatten in een kwartaal. Wat is er dan op tegen om één keer in het kwartaal een maandag te reserveren waarop die drie spoeddebatten kunnen worden gehouden, met een quorum van 76 leden? Dat is pas echt waarde hechten aan de stem van een minderheid. Als dat niet kan, heeft het gewoon geen waarde. Dan is het heel simpel: alles wordt verschoven en verschoven, en uiteindelijk komt het onderwerp ettelijke weken later pas op de agenda, zoals wij hebben gezien met het spoeddebat over Culemborg. Sommigen zijn het dan al vergeten. Dat zou ik ook niet willen. Een spoeddebat is een spoeddebat. Daarmee wordt echt recht gedaan aan de stem van de minderheid. Dat zal dan binnen een week moeten worden afgehandeld. In mijn motie heb ik het over de maandag en de vrijdag, maar ik wil de motie met alle plezier wijzigen, want ik wil het ook op een zondag doen. Dat maakt mij niet uit.
De heer Heijnen (PvdA): Ik voeg nog een heel nieuw element aan de discussie toe. Wil de heer Brinkman zijn motie ook zo wijzigen dat er, in plaats van de maandag en de vrijdag, een andere zaal dan de plenaire zaal in komt te staan?
De heer Brinkman (PVV): Ik heb met opzet niet in de motie gezet dat het spoeddebat in de plenaire zaal moet worden gehouden. Ik heb de motie heel open opgesteld. Aan het Presidium heb ik aangegeven dat ik dat met opzet zo heb gedaan. Met andere woorden: voor mij staat voorop dat het belangrijk is dat het spoeddebat binnen één week wordt gehouden. Dat is het voornaamste en ik hoop dat de voorzitter van de Kamer daar serieus naar wil kijken.
De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Kamervoorzitter voor hetgeen zij heeft gezegd over de snelheid van de behandeling van wet- en regelgeving en voor haar bereidheid om te bezien hoe we die kunnen bevorderen. Laat ik het kort en krachtig daarbij houden.
Ik wil steun verlenen aan de gedachte die geuit is door mevrouw Hachchi namens de fractie van D66 om te bezien of de nieuwe (sociale) media – ik zet «sociale» tussen haakjes – nog beter benut kunnen worden om het werk van de Kamer voor het voetlicht te brengen. Ik ben het eens met de bezwaren die de voorzitter opperde over Twitter, de interactiviteit en het feit dat de Kamer 150 verschillende Kamerleden telt en tien fracties. Dat allemaal gezegd zijnde, denk ik dat we bij de benutting van sociale media niet heel ver kunnen achterlopen bij bedrijven of andere overheidsinstanties. Ik steun dus die gedachte.
Ik ondersteun ook de manier waarop de voorzitter werkt aan de verbetering van de toegang van het Kamergebouw voor 200 000 jongeren plus duizenden andere bezoekers. Ik vind dat wij hun gastheer moeten willen zijn. Als volksvertegenwoordiging moeten wij het volk hier de ruimte kunnen bieden om zich ervan te vergewissen hoe wij hier werken. Dat blijven wij zien als een opmaat naar het Huis voor democratie en rechtsstaat.
Ik denk niet dat mijn fractie positief staat tegenover het dictum van de motie-Brinkman/Elissen voor wat betreft de maandag en de vrijdag. Wij onderschrijven evenwel de gedachte die in de motie wordt verwoord dat spoeddebatten, als het vereiste aantal leden daartoe besluit in de Kamer, moeten plaatsvinden kort na het incident dat aanleiding gaf tot het aanvragen van het debat. Wij willen de voorzitter en het Presidium uitputtend laten nagaan of en in hoeverre er iets tussen een AO in een commissie en een plenair spoeddebat in kan plaatsvinden, in een andere zaal en op een van de vergaderdagen van de Kamer. Laten wij iets sui generis ontwikkelen wat tegemoetkomt aan die gedachte.
Ten slotte ga ik in op de soberheid die wij moeten betrachten, vooral wanneer er straks een nieuwe regering komt, die ongetwijfeld fors moet gaan bezuinigen. Ik zou het verstandig vinden – dat hoeft misschien niet onmiddellijk in de voorkamer te gebeuren, het mag ook even in de achterkamer – dat het Presidium zich bezint op het verzoek dat er ongetwijfeld zal komen dat ook de Kamer een bijdrage moet leveren aan de bezuinigingen. Ik vind dat wij daarop dan weloverwogen moeten reageren en dat vergt, denk ik, enige voorbereiding. Is de voorzitter voornemens om zich daarop voor te bereiden of niet? Ik vraag dit, omdat ik het heb gemist in haar beantwoording.
De heer Brinkman (PVV): Als ik mijn motie dusdanig zou wijzigen dat de essentie van mijn verzoek, namelijk dat een spoeddebat binnen een week moet worden afgehandeld, nog pregnanter naar voren zou komen, zou de PvdA-fractie die motie dan kunnen ondersteunen?
De heer Heijnen (PvdA): Ik heb gezegd wat het uitgangspunt is, namelijk dat spoeddebatten moeten plaatsvinden zo kort mogelijk nadat het incident zich voordeed dat er aanleiding toe gaf. Ik heb de voorzitter gevraagd of zij mogelijkheden ziet om daaraan tegemoet te komen, bijvoorbeeld door andere zalen in gebruik te nemen dan de plenaire zaal en misschien door iets uit te vinden tussen een commissievergadering, die de aanvragers vaak niet optimaal vinden, en een plenaire vergadering in.
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. De voorzitter van de Kamer sprak wijze woorden. Dit bedrijf is niet te vergelijken met andere bedrijven. Ik ben ook erg blij met haar opvatting dat wij geen zaken gaan uitbesteden. Ik ben het helemaal niet eens met de D66-fractie, die in algemene zin de vraag stelt of we niet kunnen gaan bezien welke diensten we kunnen gaan uitbesteden, zeker niet als je weigert om daarbij man en rugnummer te noemen, want daarmee creëer je onzekerheid binnen de organisatie. Dat vind ik heel bezwaarlijk. Dat moeten wij zeker niet doen. Het lijkt mij goed om, als de contracten met de schoonmaakdienst aflopen, te bezien of we dat weer in eigen hand kunnen nemen. Dan kunnen wij ervoor zorgen dat de mensen die van ons zijn, ook echt van ons worden.
Ik ben erg voor een staat van het parlement. Ik heb zelf al als mogelijk thema de verhouding genoemd tussen de parlementaire democratie en de mediademocratie. Een ander onderwerp zijn de verhoudingen tussen de meerderheid en de minderheid in deze Kamer, maar ook bijvoorbeeld de mate waarin wij afhankelijk zijn van onderzoeken van de regering. Volgens het KNAW zijn deze het minst betrouwbaar. De KNAW heeft samen met de SP voorgesteld om ministeries een gedragscode te laten ondertekenen. Ministeries weigeren dit tot nu toe te doen. Ik zal hierop in een later stadium terugkomen. Dit zijn allemaal onderwerpen die in een staat van het parlement kunnen terugkomen. Maar daarbij moet ook worden opgemerkt dat hét parlement niet bestaat. Er bestaan tien fracties in deze Kamer, die allemaal hun eigen opvattingen hebben over het functioneren van het parlement, hun eigen rol daarin hebben en daarvoor verantwoording moeten afleggen aan hun partij, hun leden en hun kiezers. Dit zal een algemeen verhaal over de staat van het parlement natuurlijk altijd moeilijker maken.
Ten aanzien van spoeddebatten heeft de SP al een paar keer voorgesteld om de voorzitter het recht te geven om, als de Kameragenda te vol is, van spoeddebatten een spoed-AO te maken. Ik vertrouw dit de voorzitter van harte toe en leg dit voorstel hier opnieuw op tafel. Volgens mij is dit een oplossing voor heel veel problemen.
Er is gezegd dat bepaalde bewindspersonen niet naar de Kamer willen komen. Er bestaan daarvoor nu ongeschreven regels. Die horen nog harder te zijn dan geschreven regels. Maar blijkbaar zijn ze dat niet. Misschien moeten we in het Presidium er maar eens over nadenken om de regels eens op te schrijven. Wanneer verwachten wij dat bewindspersonen komen? Dat is bijna altijd.
Ik ga verder met het huis van de Democratie. Ik zal zien wat er daarmee gebeurt. Ik hoor er alleen maar slechte verhalen over. Er wordt gezegd dat er in de Kamer te weinig ruimte voor is. De perstoren is nou echt iets dat bij dit parlement hoort. De perstoren is handig voor ons en voor journalisten. Nieuwspoort is iets anders. Het is een externe sociëteit. Als we ruimtegebrek hebben, zou ik eerst naar Nieuwspoort kijken. Volgens mij biedt Nieuwspoort ook een mooie plek om een mooie entree te regelen.
Ten slotte spreek ik over de videoconferencing. Bestaat daar trouwens geen mooi Nederlands woord voor? Misschien wel. We zijn het parlement van Nederland. Nederland wordt groter. Bonaire, Saba en Statia worden straks onderdeel van Nederland. Ik kan makkelijk naar alle gemeenten in Nederland, met de trein, met de bus of desnoods met de buurtbus. Maar de buurtbus gaat niet naar Saba, Statia of Bonaire. Misschien zou dit parlement daarom ook wel voorzieningen kunnen treffen voor videoconferencing en daarbij samenwerken met Bonaire, Saba en Statia, zodat het contact met deze nieuwe gemeenten verbeterd kan worden.
De heer Heijnen (PvdA): Na de heer Brinkman begint nu ook de heer Van Raak over Nieuwspoort in de trant van «doe dat maar de deur uit». Is hij het niet met mij eens dat Nieuwspoort voor het parlement een geweldig belangrijke functie vervult zoals het huisvesten van ongelooflijk veel evenementen, presentaties en persconferenties, waarbij vertegenwoordigers van organisaties, van het volk zogezegd, iets aan ons willen laten weten? Zij doen dit juist in Nieuwspoort omdat dit voor ons zo geweldig toegankelijk en bereikbaar is tussen de bedrijven door. De heer Brinkman is nu niet aan het woord. Daarom vraag ik het aan de heer Van Raak: behoort Nieuwspoort niet tot de tradities van dit huis?
De heer Van Raak (SP): Het voordeel van Nieuwspoort heb ik nooit gezien, behalve de zalen. Het is een zalencentrum. Dat is handig. Maar een zalencentrum kan ook aan de overkant van de weg worden aangelegd. Dat maakt niet zo heel veel uit. Een entree van dit gebouw kan echter niet aan de overkant van de weg worden aangelegd. Dat wil ik maar zeggen. Als wij te weinig ruimte hebben om onszelf een representatieve, goede toegang te verschaffen, zodat de mensen hier fatsoenlijk naar binnen kunnen en niet buiten in de rij hoeven te staan, dan zou dat ernstig de voorkeur hebben boven een commercieel zalencentrum.
De voorzitter: Heel kort, mijnheer Heijnen.
**
De heer Heijnen (PvdA): We zijn twee uur eerder klaar dan op het schema staat. Daarom permitteer ik me mijn interruptie.
De voorzitter: Maar dat betekent niet dat we de zaken onnodig moeten rekken.
**
De heer Heijnen (PvdA): Nee, voorzitter. Het gaat ergens over. De heer Van Raak spreekt over het gebruik van het commerciële zalencentrum. Hij stelt er prijs op dat persconferenties, presentaties en rekwesten aan het parlement in het gebouw blijven plaatsvinden.
De heer Van Raak (SP): Sterker nog, misschien kunnen we het zelf wel gewoon organiseren. Waarom moeten we dat een externe partij laten doen? We kunnen het gewoon hier organiseren. Er kan hier van alles!
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Allereerst wil ik de voorzitter van de Tweede Kamer bedanken voor haar antwoorden in eerste termijn. Dank ook aan de heer Heijnen voor de steun voor mijn vraag over nieuwe media. Ik had echter het antwoord van mevrouw Verbeet niet als een afwijzing begrepen, maar juist als een belofte dat er gekeken gaat worden hoe de nieuwe media moeten worden ingezet. Daarbij wil ik de opmerking maken dat ik bereid ben om daarover mee te denken, aangezien ik enigszins wegwijs ben in de nieuwe media. Dus als er mensen in het Presidium hulp nodig hebben, sta ik klaar.
Ik heb het punt van de uitbestedingen niet genoemd als doel op zich maar als een manier om tot een efficiëntere en effectievere diensten te komen. Ik heb expliciet aangegeven dat ik daarbij geen diensten noem, omdat ik echt vind dat het Presidium prima zelf kan bepalen welke diensten zich daartoe lenen. Ik zal straks zelf wel ervaren hoe leuk of goed het is dat de kok me kent, zoals mevrouw Verbeet zei. Ik wil mijn punt echter wel maken. De heer Brinkman gaf het zelf ook aan, dus ik ga mijn woorden niet herhalen.
Dan kom ik op de motie-Brinkman/Elissen op stuk nr. 7. Ik denk dat er een gevaar is dat het gevraagde juist een vrijbrief geeft voor nog meer spoeddebatten, omdat bij mensen in het achterhoofd de gedachte zal ontstaan dat er een extra dag is om dat soort debatten te organiseren. Dat gevaar zie ik. Aan de andere kant deel ik het doel van de motie, namelijk dat onderwerpen niet blijven liggen zodat de kracht van het debat eruit wordt gehaald. Ik ben dus een beetje in dubio of het gevraagde in de motie dé manier is om het te doen, omdat je misschien het tegenovergestelde bereikt, namelijk dat er meer aanvragen komen.
Mevrouw Smilde (CDA): Voorzitter. Dank voor de toezeggingen betreffende de staat van het parlement. Het is inderdaad onderdeel van de geleidende brief. Het geeft ook een heel mooie mogelijkheid om een soort samenhang aan te brengen in de verschillende onderdelen die we vaak apart in de Commissie voor de Werkwijze der Kamer bespreken.
Ik ben ook blij met de toezegging dat we transparantie krijgen over de inhuur van externen. We proberen om dit ook bij de ministeries tussen de oren te krijgen. Het is dus mooi als we het zelf ook doen.
Mijn volgende punt betreft de commissie-Lubbers. De heer Lubbers is natuurlijk oud-Kamerlid. De achterliggende gedachte bij mijn opmerking was dat ik bij een herdenking van 200 jaar Koninkrijk de positie van de volksvertegenwoordiging, van de Staten-Generaal, wil betrekken.
Ten slotte sluit ik mij volstrekt aan bij de heer Elias. Op mijn kamer maakt ook steeds dezelfde mevrouw van het schoonmaakbedrijf schoon. Dat voelt niet anders dan die andere mensen en volgens mij zijn ze even betrokken. Volgens mij voelen zij zich hier wel thuis.
De heer Brinkman (PVV): Ik vind het jammer dat mevrouw Smilde de heer Elias verwart met mij.
Mevrouw Smilde (CDA): Waarvoor excuus!
De heer Brinkman (PVV): Het geeft niet.
De heer Elias (VVD): Ik deel dit probleem ...
De heer Brinkman (PVV): Iedereen is goed, maar niet de heer Elias ...
De heer Elias (VVD): Voorzitter. Hartelijk dank voor de gegeven antwoorden. Ik zal heel kort reageren op een aantal punten.
Als eerste kom ik op de onderuitputting van de onderzoeksfaciliteiten. Ik heb goed genoteerd dat we dus zowel vanuit de fracties als vanuit de commissies beter en helderder onze wensen moeten communiceren. Daar zullen we dan ook gebruik van maken.
Dan de registratie van verblijf in het buitenland van ministers. Nogmaals, nadrukkelijk: als het nodig is dat men in het buitenland is, moet dat uiteraard gewoon blijven kunnen. Laten we in de gaten houden hoe het loopt en er wellicht in de Commissie voor de Werkwijze der Kamer in januari of februari op terugkomen, naar aanleiding van de toegezegde registratie.
In het antwoord van het Presidium heb ik het expliciete oordeel gemist van dat Presidium op mijn concrete voorstel om 1 mln. te bezuinigen op het Huis voor democratie en rechtsstaat, in de vorm van het teruggeven van geld voor de begroting, en die 1 mln. te gebruiken voor fractieondersteuning. Ik wil hier graag het expliciete oordeel van het Presidium over.
Dan kom ik op de oekaze-Kok. Ook in dit geval neem ik kennis van het feit dat het Presidium zegt dat in overleg met het kabinet is afgesproken dat als een Kamerlid informatie van ambtelijke zijde wenst, hij of zij dat kan krijgen, tenzij dat die ambtenaar in een politiek moeilijke situatie zou brengen. Mijn ervaring is heel anders. Ik neem er dus goede nota van dat, als wij concrete klachten hierover hebben, wij die zo snel mogelijk aan het Presidium moeten melden. Ik zal dat ook doorsluizen naar mijn fractie.
De motie-Brinkman/Elissen op stuk nr. 7 zal ik bespreken in mijn fractie. Ik ben persoonlijk geneigd tot dezelfde reactie als mijn collega van D66, namelijk dat dit alleen maar meer spoeddebatten uitlokt. Nogmaals, dat is vooralsnog mijn persoonlijke opvatting.
Ten slotte. Misschien heb ik niet goed opgelet, maar ik heb het antwoord gemist op mijn vraag om meer vaart te zetten achter de vormgeving en de voorstellen voor hoorzitting nieuwe stijl.
De voorzitter: Ik geef het woord aan de voorzitter van het Presidium voor het antwoord in tweede termijn.
**
Mevrouw Verbeet: Voorzitter. Ik zal antwoorden in volgorde van de sprekers. Ik heb mijn visie op uitbesteden gegeven. Ik heb al gezegd dat ik daarover verder niets zeg, omdat je al gauw terechtkomt in allerlei politieke bespiegelingen, die niet bij de rol passen. Ik heb gezegd dat ik het positieve van doorlichten vind, zoals door Berenschot is gebeurd, dat men zich intern vergelijkt met externe dienstverlening. Wij kunnen hier niet meer geld uitgeven dan men voor vergelijkbare diensten elders inkoopt. Er zijn echter verschillen. Ik weet hoe het is om op een departement te werken. In de Tweede Kamer is het toch echt anders. Op departementen worden veel minder avondvergaderingen gehouden. Het is een ander soort organisatie. De eigenheid van het parlement is aanleiding om het te houden zoals het is, zeker als het niet duurder is. Als het vele malen of zelfs maar een beetje duurder zou zijn, is er reden om er opnieuw naar te kijken, maar niet wat het Restaurantbedrijf betreft. Je moet gewoon iedere keer nagaan wat een betere kwaliteit van het product oplevert. Er zijn vast wel zaken die uitbesteed kunnen worden, maar ik zie ze op dit moment eigenlijk niet. Wij hebben met de schoonmaak een stap gezet. Ik vind het hartstikke leuk om te horen dat dezelfde mensen zijn behouden en dat is belangrijk. Wij moeten het na een paar jaar maar eens evalueren en opnieuw bekijken. Ik wil een beetje pragmatisch zijn op dat punt, maar ik zeg er eerlijk bij dat ik geen fan van uitbesteden ben.
Ik kom op de spoeddebatten en het quorum. Dat is geen kwestie van niet werken, zoals de leden al hebben gezegd, maar er wordt op een andere plek gewerkt. Ik zie dat langs komen en mijn ervaring is dat soms hele fracties het land intrekken, onderzoek doen en eigen contacten onderhouden. Ik zeg niet dat wij die maandagen standaard moeten gebruiken. Men moet zich realiseren dat Kamerleden op dinsdag, woensdag en donderdag ook al de avond in huis zijn. Zij zijn er vaak ook op maandag voor wetgevingsoverleggen. Het is geen kwestie van niet hard werken, maar ik hoor van fracties dat de contacten met de samenleving met name plaatsvinden op de maandagen en de vrijdagen. In die zin wil ik de motie van de heer Brinkman dan ook ontraden, hoewel ik mij kan vinden in de sfeer van de motie, namelijk spoeddebatten zo snel mogelijk afdoen als zij spoed hebben. Het spoeddebat rond de beveiliging van mevrouw Verdonk hebben wij aansluitend op het vragenuur gedaan, omdat het een duidelijk spoeddebat was. Hoewel sommigen er lacherig over deden, en dat vond ik niet terecht, hebben wij de spoeddebatten over de dieren in de Oostvaardersplassen en het afschieten van dieren op de Waddeneilanden meteen dezelfde week gedaan, omdat het voor de dieren «to be or not to be» was. Als er iets spoed heeft, is het dat wel. Je moet dat dan ook doen. Er zijn ook wel spoeddebatten waarvan wij allen weten dat er geen bloed vloeit als zij een volgende week worden gehouden. Om die reden raad ik af om de druk te verhogen, omdat ik het uitgangspunt dat spoeddebatten niet in de plaats van wetgeving komen, toch wel boven tafel wil houden. Spreek mij aan als je het idee hebt dat ik me er te makkelijk van afmaak, maar ik heb geen behoefte aan de motie om de strekking ervan te kunnen uitvoeren. Ik heb vorige week al toegezegd dat ik in de Commissie voor de Werkwijze der Kamer wil nagaan op welke wijze wij het vragenuur zodanig kunnen vormgeven – een zoveelste poging om het vragenuur anders vorm te geven – dat een aantal actualiteiten daarin «afgevangen» kan worden. Dan kun je in een kwartier, of in tien of vijf minuten, een aantal zaken afdoen waarvoor je anders misschien twee uur nodig hebt. Dat vind ik erg interessant. Ik wil zelf met een notitie komen om met de Commissie voor de Werkwijze der Kamer over de agendering van de actualiteit te gaan praten.
Mijn opmerkingen over de sociale media waren inderdaad zeer positief bedoeld. Vanwege mijn eigen ongemak zou ik dag en nacht iemand naast me moeten hebben om daar beter mee te leren omgaan, maar dat gaat vast niet lukken.
Het verbeteren van de toegang tot het gebouw en Nieuwspoort zijn een aantal keren genoemd. Nieuwspoort is echter niet van ons. Het is van de Staat en wordt verhuurd aan Nieuwspoort. Wij hebben daar dus helemaal geen zeggenschap over. Wij gaan daar echt niet over. Wij kunnen het stenogram doorgeleiden, maar dat is ongeveer alles wat ik eraan kan doen.
Dan kom ik op de soberheid waarvoor de heer Heijnen pleitte. Daartegenover staat het pleidooi van de heer Elias voor een goed functionerende Kamer die echt een counterveiling power is ten opzichte van de regering. Het vlees is van de botten, mijnheer Heijnen. Als wij nu gaan versoberen, gaat u dat echt merken in de dienstverlening aan de leden van de Kamer. Ik noem bijvoorbeeld het opzoeken en uitvoeren van zaken en het voorbereiden van hoorzittingen. Het kan niet meer minder. Wij merken nu al dat wij aan de grens zitten doordat er een extra budget van ruim 3,5 mln. naar de fracties is gegaan als uitkomst van de reflectie. Er is dus nog meer geld onttrokken aan de organisatie die er voor alle leden is, ten behoeve van budget voor de fracties. Als wij nog meer geld gaan onttrekken in het kader van bezuinigingen kunnen wij niet meer leveren wat wij nu doen. Ik ben voor soberheid, maar vrijwillig aanbieden om nog minder te gaan doen en daar alvast een vooronderzoek naar doen, vind ik onverantwoord. Ik zeg dat eerlijk en ben daar heel streng in. Vergeleken met andere parlementen zijn wij al een van de goedkoopste. Dat vind ik overigens ook terecht. Ik reis tweede klas terug uit Stockholm, maar alle andere collega's zag ik eerste klas terugreizen. Nederland is al, terecht, buitengewoon sober en wij lopen daarin voorop. Veel meer zie ik niet als mogelijk.
De heer Heijnen (PvdA): Ik denk dat de Kamer blij mag zijn dat u op de stoel zit. De manier waarop u staat voor de Kamer en de ondersteuning is voortreffelijk. Daar mag geen misverstand over bestaan. Het is goed dat u vecht als een leeuw voor het parlement. Ik wil echter niet dat wij ons als struisvogels gedragen. Wij moeten oren en ogen hebben voor wat er straks uit een formatie rolt, namelijk een bezuinigingsopgave van ongekende omvang. Dan is er een minister, van welke partij dan ook, die zal kijken naar onze begroting van 125 mln. Ik vind het prima als de Kamer weloverwogen uitspreekt: kom niet aan ons. Dat wil ik dan ook gezegd hebben. Ik wil namelijk niet dat collega Brinkman zegt dat er wel 10% af kan of dat een andere collega – al dan niet populistisch, want dat zijn wij na vandaag, geloof ik – allerlei dingen roept, terwijl wij allemaal vinden dat het gewoon niet kan. Dat wil ik graag opgehelderd hebben voordat er een verzoek van welke minister dan ook – stel dat het Brinkman zou zijn – ons straks bereikt.
Mevrouw Verbeet: Ik neem daar kennis van. Ik heb mijn positie hierin bepaald. Ik denk dat wij voorlopig niet méér hoeven, want dat kun je in deze tijd niet vragen. Wij hebben ook geaccepteerd dat het blijft zoals het is. Maar ik zou niet weten hoe het minder moet, althans niet voor de bedragen waar wij als Kamerorganisatie zelf over gaan. Wat fracties doen, is wat anders. Een aantal zaken ligt gewoon vast. Wij volgen allerlei paden die ambtenaren ook volgen. Daar kun je best nog een keer naar kijken voor zover het de leden betreft. Als het gaat om de mensen die hier in dienst zijn, ben ik heel eerlijk. Als wij de kwaliteit willen bieden die wij nu bieden, kan het niet met minder. Ik zeg het zoals het is.
De heer Brinkman (PVV): We hebben, grappig bedoeld, de heer Heijnen een beetje een populist genoemd. Hij bewijst hiermee alleen wel dat hij het is. Hij zegt zelf dat er versobering moet plaatsvinden, maar noemt geen voorbeelden van versobering. Tegen een andere collega heeft hij gezegd dat diegene hom of kuit moest geven en moest zeggen waarop gekort moet worden, maar zelf doet hij dat niet. Ik heb gezegd dat het budget met 10% moet worden verminderd, maar ik heb daarbij wel drie voorstellen gedaan om dat te doen. Ten eerste wil ik van 150 naar 100 Kamerleden, ten tweede wil ik de wachtgeldregeling aanpakken en ten derde moet men de WW in en bij ziekte de Ziektewet. Dat zijn drie concrete voorbeelden. De heer Heijnen kan ons niet als voorbeeld aanhalen dat wij zomaar iets roepen. Wij roepen niet, wij doen drie voorstellen om die 10% minder geld te kunnen halen.
De heer Elias (VVD): Juist vanwege de vorige discussie heb ik een concreet voorstel gedaan dat aan beide punten recht doet. Daar wil ik graag nog een reactie op. Ik voeg daaraan toe dat zeker onze fractie vindt – dat zal alleen voor de Raming van 2011 geen enkel soelaas bieden, mijnheer Brinkman – dat de Kamer van 150 naar 100 leden moet worden gebracht.
Mevrouw Verbeet: Dat laatste voorstel betreft een Grondwetswijziging. Daar zijn twee lezingen voor nodig. We zijn dan zo zes jaar verder. Als je er al voor zou zijn, het lost de problemen van nu niet op. Het andere voorstel van de heer Elias, dat van de helft van 2 mln., 1 mln., lost het ook niet op. We hebben met BZK overeenstemming bereikt dat dat geld hier kan blijven als we het benutten voor het Huis voor democratie en rechtsstaat of voor voorzieningen vooruitlopend op dat huis of in ieder geval om meer jongeren hier naartoe te krijgen. Deze afspraak is gemaakt met BZK. Daar kunnen we op dit moment niet op terugkomen. Dat kan gewoon niet.
De heer Elias (VVD): Formeel heeft de Kamer het budgetrecht. Zij stelt de Raming vast. Plat gezegd moet de minister van BZK tekenen bij het kruisje. In die zin klopt het niet wat mevrouw Verbeet zegt.
Mevrouw Verbeet: Jawel. Ik vind dat «een man een man, een woord een woord» ook voor een vrouwelijke Voorzitter geldt. En in reactie op wat de heer Brinkman buiten de microfoon zegt: vorig jaar is dat aan de orde geweest ...
De voorzitter: We spreken alleen via de microfoon.
**
Mevrouw Verbeet: ... ook bij de Raming. Toen is een motie ingediend om dat te doen. Die motie is verworpen. Natuurlijk kan opnieuw een motie worden ingediend, maar ik neem dat initiatief zelf niet. Ik vind dat ik dit op die manier heb afgesproken met BZK en dat ik gehouden ben om mij aan die afspraak te houden.
De heer Elias (VVD): Mijn vraag was ten minste ontdaan van alle technische details en eventuele ideologie. Nu het ernaar uit ziet dat we 2015 voor het Huis voor democratie en rechtsstaat waarschijnlijk toch niet gaan halen, moeten we daarvan afzien door die afspraak bij te stellen, een jaar later te maken enzovoorts. Wij hebben immers, zoals mevrouw Smilde ook al zei, alweer een jaar verloren. Dat is misschien een jaar waarvan wij in de Raming profijt kunnen trekken, nog los van alle ideologische discussies en technische zaken.
Mevrouw Verbeet: Ik stel voor dat ik daar een brief over schrijf aan de Kamer. Het is geen structureel geld terwijl de vraag van de heer Elias wel betrekking heeft op structurele middelen. In die zin wordt zijn probleem daarmee niet opgelost. Ik schrijf daar graag een brief over.
De heer Elias (VVD): Dat is dus ook de reden waarom ik bij het punt van de onderuitputting van de onderzoeksgelden heb gesproken over meer mogelijkheden om bijvoorbeeld zzp’ers te betrekken. Het is dus niet zo dat we, als er geld is, niet weten hoe het moet worden bestemd. Er zijn natuurlijk nog een heleboel andere mogelijkheden om mensen aan het werk te zetten.
Mevrouw Verbeet: Ik zal de Kamer nog eens nader informeren over de budgetten voor het Huis voor democratie en rechtsstaat, maar ik ga niet verder dan dit door nu al iets toe te zeggen. Dat kan ik namelijk echt niet doen. Dan zou ik mijzelf iets laten zeggen wat ik niet kan waarmaken.
De heer Elias (VVD): Begrijp ik het goed dat er geen brief komt?
De voorzitter: Nee, ik heb genoteerd dat de brief is toegezegd.
**
Mevrouw Verbeet: Die brief komt natuurlijk.
De heer Van Raak heeft terecht de contacten met de Nederlandse Antillen en de BES-eilanden genoemd. Die heb ik dit keer niet genoemd, maar tijdens vorige Ramingen wel. We zitten alleen met het probleem dat, als we het werkelijk state of the art willen doen, de voorzieningen op de BES-eilanden verbeterd moeten worden. Dat is nog niet zo een-twee-drie geregeld. Dat klopt, wordt mij gezegd.
Ik dank mevrouw Hachchi voor haar samenvatting van wat ik gezegd heb en ook voor haar kritische kanttekeningen bij de motie over spoeddebatten. Ik ben het met haar eens dat in deze motie niet wordt gevraagd wat de indiener eigenlijk wil vragen. Volgens mij zijn wij het allemaal eens over wat met de motie beoogd wordt, maar dit zou een ander effect kunnen hebben. Daar hebben wij in feite al over gesproken.
Mevrouw Smilde heeft ook samengevat wat ik heb gezegd en zij heeft daar haar dank voor betuigd. Wij hebben al gesproken over de staat van het parlement, de thema's die in de begeleidende brief zouden kunnen komen, de rol van de Commissie voor de Werkwijze der Kamer, het overzicht van de inhuur van externen en 200 jaar Koninkrijk en de betrokkenheid van de Kamer daarbij. Hoe wij een en ander zullen doen, zullen wij in het najaar in een brief aan de Kamer schrijven.
De heer Elias zal ook een brief krijgen. Het initiatief om goede voorstellen te doen om onderuitputting van het budget te voorkomen ligt in eerste instantie echt bij de commissies. De heer Elias noemde ook de fracties, maar fracties kunnen niet rechtstreeks een beroep doen op het onderzoeksbudget van de Kamer als geheel. Individuele leden kunnen wel degelijk in beperkte mate een beroep doen op ondersteuning bij onderzoeksvragen. Dat is op vier uur begroot. Verder moet het via de commissies lopen; het kan niet rechtstreeks. Daar heeft de fractie zelf haar eigen budget voor. Uiteindelijk besluit de Kamer als geheel over onderzoeken. De fracties zouden het niet op prijs stellen als de Kamer zou besluiten over onderzoeken van de fractie.
De onderwerpen van de oekaze-Kok, de melding als het niet goed loopt en het pleidooi voor meer hoorzittingen heb ik betrokken bij mijn antwoord op de vraag naar meer samenwerking van de Voorzitter met de voorzitters van commissies. Alle instrumenten waar de Kamer over beschikt, moeten onder de aandacht van de leden worden gebracht als zij een beslissing nemen over de wijze van behandeling van een notitie van het kabinet of een nota of een wet of wat dan ook. Die mogelijkheden moeten actiever worden aangereikt aan de leden van de commissie.
Tot slot kan ik melden dat er straks weer een groot scherm in de Oude Zaal staat.
De voorzitter: Ik dank de Voorzitter zeer voor de antwoorden. Ik begrijp van de Griffier dat wij donderdag stemmen over de Raming en de motie.
Ik dank de voorzitter van het Presidium, het lid Van Beek van het Presidium, de Griffier, de directeur Bedrijfsvoering, de directeur Informatiseringsbeleid en de ondersteunende staf voor hun aanwezigheid en de bewezen diensten. Daarnaast dank ik de leden voor hun zeer gewaardeerde inbreng.
**
Sluiting 14.00 uur.