Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Het initiatiefwetsvoorstel Voorstel van wet van de leden Van Velzen en Waalkens houdende een verbod op de pelsdierhouderij (Wet verbod pelsdierhouderij) (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 30 826) is in eerste instantie aanhangig gemaakt door het lid Van Velzen op 4 oktober 2006.

Bij brief van 17 januari 2008 is lid Waalkens als mede-initiatiefnemer toegevoegd. Op die datum is bovendien het «Voorstel van wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State» met een bijbehorende «Memorie van Toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State»aanhangig gemaakt. Verder is op die datum door de initiatiefnemers middels een brief, gericht aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de aandacht gevestigd op het feit dat in het Voorstel van Wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State een nieuwe overgangsperiode van tien jaar, lopende van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot 17 januari 2018, was opgenomen. Hoewel door het noemen van een datum in het initiatiefwetvoorstel het beoogde overgangsrecht al afdoende kenbaar was gemaakt, wilden de initiatiefnemers met het oog op de rechtszekerheid expliciet wijzen op het feit dat de mogelijkheid om gebruik te maken van de overgangsregeling was in het initiatiefwetsvoorstel was gekoppeld aan de een situatie bij nertsenhouderij vóór inwerkingtreding van de wet, namelijk aan de situatie bij nertsenhouderijen vanaf 17 januari 2008. Hierdoor hoopten initiatiefnemers zoveel mogelijk (potentiële) nertsenhouders te bereiken, opdat zij hun gedragingen op het komende recht zouden kunnen afstemmen. De initiatiefnemers hebben hiertoe tevens een persbericht laten uitgaan.

Op 30 juni 2009 is het voorstel van de leden Van Velzen en Waalkens houdende een verbod op pelsdierhouderij (Wet verbod pelsdierhouderij) aangenomen door de Tweede Kamer en als Gewijzigd Voorstel van Wet ingediend bij de Eerste Kamer.

De parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel heeft langer geduurd dan voorzien. Doch een uitgebreide parlementaire behandeling komt ten goede aan een zorgvuldig en democratisch doorlopen wetgevingsproces. Uit deze behandeling is duidelijk geworden dat inmiddels een zodanige aanpassing van de overgangstermijn wenselijk is, zodat de overgangstermijn aansluit bij het normale regime van afschrijvingen van het type investeringen dat in de pelsdierhouderijen worden gepleegd. Een bedrijf heeft een zekere continuïteit met investeringsregimes. Conform eerdere afspraken zullen de laatste welzijnsinvesteringen vóór 1 januari 2014 gepland zijn. Hieruit volgt dat voor 2024 alle welzijnsinvesteringen zijn terugverdiend dan wel afgeschreven.

Derhalve stellen de initiatiefnemers in onderhavig initiatiefwetsvoorstel een technische wijziging voor van de overgangstermijn in het initiatiefwetsvoorstel Wet verbod pelsdierhouderij. Onderhavig initiatiefwetsvoorstel verbindt de overgangstermijn in het initiatiefvoorstel Wet verbod pelsdierhouderij aan de inwerkingtreding van dat initiatiefwetsvoorstel en laat deze overgangstermijn vervolgens duren tot 1 januari 2024. Dientengevolge zal de situatie bij nertsenhouderijen vóór de inwerking van het initiatiefvoorstel Wet verbod pelsdierhouderij niet meer relevant zijn voor de mogelijkheid om gebruik te maken van de overgangstermijn.

Onderhavig initiatiefwetsvoorstel zal tegelijk in werking treden met het initiatiefwetsvoorstel Wet verbod pelsdierhouderij. De overgangstermijn zal vanaf dat moment lopen tot 1 januari 2024. Vanaf 1 januari 2024 geldt dan ook voor nertsenhouders een absoluut verbod op het houden van pelsdieren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

In artikel I van deze wet worden de artikelen 3, 4, 5 en 8 van het Voorstel van wet van de leden Van Velzen en Waalkens houdende een verbod op de pelsdierhouderij (Wet verbod pelsdierhouderij) zodanig aangepast dat het begin van de overgangstermijn in de Wet verbod pelsdierhouderij wordt verbonden aan de inwerkingtreding van die wet en de overgangstermijn vervolgens duurt tot 1 januari 2024. Dientengevolge kunnen deze artikelen als volgt worden toegelicht.

Artikel 3 van de Wet verbod pelsdierhouderij

Om tot 1 januari 2024, zoals opgenomen in artikel 4, gebruik te kunnen maken om niet onder het verbod van artikel 2 van de Wet verbod pelsdierhouderij te vallen, dient de nertsenhouder zich binnen vier weken na inwerkingtreding van die wet te melden bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: Minister van LNV) en gedurende de overgangstermijn te voldoen aan de in dat artikel gestelde vereisten. Eén van deze vereisten is dat voldaan dient te worden aan de meldingsplicht van artikel 3.

Eerste lid, meldingsplicht voortdurende nertsenhouders

In artikel 3, eerste lid, Wet verbod pelsdierhouderij wordt geregeld welke zaken de nertsenhouder dient te melden. Zo wordt een overzicht verkregen van het aantal nertsen dat een nertsenhouder volgens zijn vergunning mag houden, het aantal huisvestingsplaatsen dat een nertsenhouder op het tijdstip van melding heeft, en het aantal nertsen dat door hem wordt gehouden op het moment van melding alsmede waar de pelsdierhouderijen alsdan zijn gevestigd. Ingevolge artikel 6 van de Wet verbod pelsdierhouderij zal in verdere voorschriften met betrekking tot de wijze waarop de melding dient plaats te vinden, worden voorzien.

Tweede lid, meldingsplicht van vergunninghouder die nertsen als pelsdieren gaat houden

Personen die op de dag van inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij nog geen nertsen als pelsdieren hielden, kunnen ook in aanmerking komen voor de overgangstermijn van artikel 4 van de Wet verbod pelsdierhouderij, in het geval zij op die dag reeds in het bezit waren van een milieuvergunning gericht op het bedrijfsmatig houden van nertsen en ook reeds over huisvestingsplaatsen beschikten. Zij dienen daarvoor wel aan de meldingsplicht van artikel 3, eerste lid, van de Wet verbod pelsdierhouderij te voldoen en aan de in artikel 4 van die wet gestelde vereisten.

Personen die op de dag van inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij wel een milieuvergunning gericht op het bedrijfsmatig houden van nertsen hebben, maar nog geen huisvestingsplaatsen, komen niet in aanmerking voor de overgangstermijn van die wet. Hierdoor wordt bijgedragen aan een groeistop van het bedrijfsmatig houden van nertsen.

Derde en vierde lid, meldingsplicht bij overdracht nertsenhouderij in geval van een bijzondere omstandigheid

Door omstandigheden kan een nertsenhouder, die gedurende de overgangstermijn nertsen mag houden, worden gedwongen de nertsenhouderij op korte termijn te beëindigen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de omstandigheid dat een nertsenhouderij deel uitmaakt van een te verdelen gemeenschap van echtscheiding, overlijden of faillissement, de omstandigheid dat de nertsenhouder door plotselinge arbeidsongeschiktheid wordt getroffen of dat hij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd het bedrijf gedurende de overgangstermijn van de hand wil doen en voor zijn pensioenvoorziening afhankelijk is van de verkoop van het bedrijf. In deze gevallen kan voor de nertsenhouder een groot financieel nadeel voortvloeien uit het niet als nertsenhouderij kunnen overdragen van zijn bedrijf, terwijl hij daartegen niet of slechts in beperkte mate voorzorgsmaatregelen kan treffen. Om het financieel nadeel voor deze houders te beperken is in het derde lid van artikel 3 van de Wet verbod pelsdierhouderij voorzien in de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden de nertsenhouderij toch over te dragen.

De verkrijger van een nertsenhouderij komt in een dergelijk geval in aanmerking voor de overgangstermijn van artikel 4 van de Wet verbod pelsdierhouderij. Om hiervoor in aanmerking te komen dient deze verkrijger ingevolge het derde lid van artikel 3 van de Wet verbod pelsdierhouderij ook te voldoen aan de meldingsplicht als omschreven in het eerste lid van dat artikel en aan de voorwaarden die in artikel 4 van de Wet verbod pelsdierhouderij gesteld zijn.

Ingevolge artikel 6 van de Wet verbod pelsdierhouderij zal in voorschriften worden voorzien die betrekking hebben op de wijze waarop de melding in geval van overdracht van een nertsenhouderij dient plaats te vinden. Voorts zal er op grond van artikel 6 van de Wet verbod pelsdierhouderij een ministeriële regeling worden vastgesteld over de bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van die wet. Hierin zal bijvoorbeeld worden bepaald wanneer er sprake is van plotselinge arbeidsongeschiktheid waardoor de nertsenhouder niet langer in staat is het houden van nertsen voort te zetten.

Artikel 4 van de Wet verbod pelsdierhouderij

Artikel 4 van de Wet verbod pelsdierhouderij regelt dat nertsenhouders in aanmerking kunnen komen voor uitgestelde werking van het verbod van artikel 2 van die wet tot 1 januari 2024. Nertsenhouders dienen daarvoor gedurende de overgangstermijn wel te voldoen aan de in artikel 4, onder a tot en met e, gestelde vereisten. Overtreding hiervan is volgens artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een economisch delict.

Voor de datum van 1 januari 2024 is gekozen, omdat de Verordening welzijnsnormen nertsen (PPE) 2003 (hierna Verordening) in artikel 14, tweede lid, aangeeft dat er uiterlijk voor 1 januari 2014 nog investeringen gedaan moeten worden om 100% van de nertsen conform de eisen van de artikelen 4 en 5 van de Verordening te houden. Om nertsenhouders de kans te geven deze investeringen, die volgens de Verordening verplicht zijn, terug te verdienen, is de datum waarop de uitzondering op het verbod om nertsen te houden afloopt, 10 jaar later gesteld dan de datum waarop de laatste investering volgens de Verordening gedaan moet zijn. De overgangsperiode van 10 jaar is conform het tijdpad in de eerdere versie van dit wetsvoorstel.

onder a en b, meldingsplicht en welzijnsvereisten

Nertsenhouders dienen aan de meldingsplicht van artikel 3 van de Wet verbod pelsdierhouderij te voldoen en de nertsen te houden in een huisvestingsplaats die ten minste voldoet aan de geldende welzijnsnormen voor het houden van nertsen, zoals neergelegd in de Verordening welzijnsnormen nertsen 2003, welke is opgesteld door het Productschap Pluimvee en Eieren, zoals deze luidde op 17 januari 2008.

onder c en d, maximering op vergunningsaantal en huisvestingsplaatsen

Gedurende de overgangstermijn mogen nertsenhouders niet meer nertsen houden dan het aantal dat zij volgens hun vergunning mogen houden. Daarnaast mogen zij niet meer nertsen houden dan het aantal waarvoor zij op de dag van melding huisvestingplaatsen hadden in hun nertsenhouderij. Hiermee wordt voorkomen dat nertsenhouders na inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij gaan uitbreiden, hetgeen in strijd zou zijn met de doelstelling van die wet. Het voorgaande betekent wel dat nertsenhouders die voor de inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij meer nertsen houden dan het aantal waarvoor zij een vergunning hebben, dit aantal bijtijds terug zullen moeten brengen als zij in aanmerking willen komen voor de overgangstermijn. Daarnaast kunnen nertsenhouders die nog zogenaamde «vergunningsruimte» hebben hier geen gebruik meer van maken en maximaal het aantal nertsen houden waarvoor zij op de dag van melding een huisvestingsplaats hadden.

Om te voorkomen dat er wanverhoudingen ontstaan in het nertsenbestand in een nertsenhouderij is in artikel 4, onderdeel d, van de Wet verbod pelsdierhouderij bepaald dat nertsenhouders niet meer nertsen mogen houden dan het aantal plekken dat op de dag van inwerkingtreding van deze wet voor het houden van die soort nertsen beschikbaar was. Met «die soort nertsen» wordt gedoeld op het aantal reuen, voedsters en daarbij behorende jonge dieren.

Overigens, er is niet gekozen om het aantal toegestane nertsen gedurende de overgangstermijn te koppelen aan het vergunningsaantal in combinatie met het aantal nertsen op een bepaald moment, om te voorkomen dat een nertsenhouder gedurende de overgangstermijn slechts een aantal nertsen zou mogen houden dat wellicht geen getrouw beeld geeft van het gebruikelijke aantal nertsen in zijn nertsenhouderij en waarmee hij geen bedrijf kan voeren.

onder e, melding van eventuele verplaatsing van een nertsenhouderij

Verder dienen de nertsen op dezelfde plaats te worden gehouden als op het tijdstip van melding. De nertsen mogen slechts op een andere plek worden gehouden, indien op de oude plaats niet langer sprake is van een nertsenhouderij en van de verplaatsing melding is gedaan aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Overigens geldt voor pelsdierhouders, niet zijnde nertsenhouders, geen overgangsrecht. Op basis van het Besluit aanwijzing voor productie te houden dieren, konden nog tot uiterlijk 1 april 2008 vossen en chinchilla’s worden gehouden. Voor deze pelsdierhouders is dus geen overgangsrecht nodig.

Artikelen 5 en 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij

Artikel 5 van de Wet verbod pelsdierhouderij regelt dat de Minister van LNV ambtenaren aanwijst om toezicht te houden op de artikelen 2, 3, eerste tot en met derde lid, en 4 van de Wet verbod pelsdierhouderij. De bevoegdheden die toezichthouders hebben bij de uitoefening van hun taak zijn ten algemene geregeld in afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

In artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij wordt overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens artikelen 2, 3, eerste tot en met derde lid, en 4 van de Wet verbod pelsdierhouderij, gekwalificeerd als een economisch delict. Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten gaat het om overtredingen. De opsporing hiervan is geregeld in artikel 17 van de Wet op de economische delicten. Daarom hoeft er in de Wet verbod pelsdierhouderij niets te worden geregeld omtrent de opsporing.

ARTIKEL II

Dit artikel regelt dat dit wetsvoorstel tegelijk in werking treedt met de Wet verbod pelsdierhouderij. Dientengevolge wordt de Wet verbod pelsdierhouderij bij inwerkingtreding direct gewijzigd zoals voorgesteld in artikel I van deze wet.

Van Velzen

Waalkens