Vastgesteld 20 mei 2010
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | blz. | |
1. | Algemeen | 1 |
2. | Doel en aanleiding van het wetsvoorstel | 2 |
3. | Werkplan | 2 |
4. | Gevolgen van het wetsvoorstel | 3 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zetten bij herhaling uiteen dat een effectieve aanpak van verduurzaming primair via Europees bronbeleid moet gebeuren. De implementatie van deze Europese richtlijn leidt precies tot het realiseren van deze strategie.
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het meenemen van de milieuaspecten zowel voor, tijdens als na gebruik van het product zullen de waarde van het milieukeur alleen maar ten goede komen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de wenselijkheid van een wettelijk kader om eisen te kunnen stellen aan een duurzaam, energiezuinig ontwerp voor alle producten die energie verbruiken dan wel het energieverbruik beïnvloeden.
De leden van de VVD-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het doel om tot meer energiezuinige producten te komen ondersteunt de VVD-fractie van harte.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie zouden graag een toelichting krijgen op de effecten van de verandering van de omschrijving «op de markt brengen» naar «op de markt introduceren».
De leden van de CDA-fractie willen graag weten op welke wijze de diverse uitvoeringsmaatregelen op Europees niveau tot stand komen en op welke wijze de regering voornemens is de Kamer hierbij te betrekken. De leden pleiten daarbij voor een ambitieuze inzet. Via deze weg van Europees bronbeleid kunnen innovatie en duurzaamheid beide gestimuleerd worden en daarmee de concurrentiekracht van de Europese Unie.
De leden van de SP-fractie zouden graag een wat uitgebreidere opsomming krijgen van de categorieën producten die nog niet vallen onder de oude Ecodesign-richtlijn, maar wel onder de nieuwe. Vallen meet- en regelsystemen bijvoorbeeld onder de nieuwe richtlijn? Ook vragen zij zich af of uitsluitend de afzonderlijke toestellen/apparaten/producten vallen onder de reikwijdte van de nieuwe richtlijn, of dat deze ook betrekking kan hebben op samengestelde constructies en installaties, bijvoorbeeld een installatie voor warmte-koude-opslag?
In de memorie van toelichting is een lijst van 34 productgroepen opgenomen waarvoor de EU uitvoeringsmaatregelen voorbereidt of al heeft vastgesteld. Gemeld wordt dat in oktober 2011 een werkplan gepubliceerd wordt voor de vaststelling van nieuwe uitvoeringsmaatregelen. De leden van de SP-fractie vinden dit tergend langzame tempo haaks staan op de ambitieuze klimaatdoelstelling van de EU, waarvan de realisatie in hoge mate afhankelijk is van operationalisering in concrete producteisen. Waarom moet de vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen zo lang duren? Is er een uiterste datum waarvoor de 34 genoemde uitvoeringsmaatregelen operationeel moeten zijn? Hebben lidstaten de vrijheid om – nu de EU effectief klimaat- en energiebeleid frustreert – op nationaal niveau al basale energie-efficiency eisen te stellen aan producten waarvoor nog geen EU-uitvoeringsmaatregel van kracht is? En zo ja, onderschrijft de regering dat Nederland van die ruimte gebruik zou moeten maken?
De leden van de SP-fractie zouden graag een toelichting krijgen op de systematiek waarmee bepaald wordt hoe hoog de energetische lat bij een uitvoeringsmaatregel gelegd wordt. Zij dringen erop aan dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat producten voorzien moeten zijn van alle eigenschappen/attributen waarvoor de kosten over de levensduur terugverdiend worden ten gevolge van een lager energieverbruik. Zij dringen er tevens op aan dat de energetische norm in uitvoeringsmaatregelen dynamisch geformuleerd wordt: naarmate de techniek voortschrijdt dient de norm automatisch, dus zonder dat nieuwe regelgeving nodig is, aangescherpt te worden.
De leden van de VVD-fractie constateren dat, omdat nog niet bekend is hoe de uitvoeringsmaatregelen precies zullen worden vastgesteld, het nu nog niet geheel mogelijk is om een correcte inschatting te maken van de lasten voor het bedrijfsleven. In de memorie van toelichting stelt de regering dat de belanghebbenden betrokken zullen worden in de uitvoering en dat de richtlijn geen significant nadelige effecten mag hebben op het concurrentievermogen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de standaarden zijn voor «significant nadelig». Hoe garandeert de regering dat de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven voldoende worden gewaarborgd na deze wetswijziging?
De leden van de VVD-fractie vragen zich tevens af hoe de invoering van deze richtlijn in andere lidstaten is voorzien.
De voorzitter van de commissie,
Koopmans
De adjunct-griffier van de commissie,
Lemaier