Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2010
Bij brieven van 30 september 2010 (kenmerk: 31209-126/2010D37738) en 14 oktober 2010 (kenmerk: 32357-8/2010D39976) heeft de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van uw Kamer verzocht om toezending van de bovengenoemde ontwerpbesluiten in het kader van een voorhangprocedure conform artikel 21.6, vierde en vijfde lid, van de Wet milieubeheer.
Aan het verzoek van de vaste commissie kan ik echter niet voldoen omdat beide ontwerpbesluiten op grond van de Wet op de Raad van State op dit moment niet openbaar zijn.
Beide ontwerpbesluiten bevinden zich in de fase van het nader rapport. Gelet op artikel 26, tweede lid, van de Wet op de Raad van State worden de besluiten na vaststelling openbaar gemaakt door publicatie in het Staatsblad.
Voor beide ontwerpbesluiten geldt dat er op grond van artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer geen voorhangprocedure op van toepassing is. Zij strekken immers tot implementatie van respectievelijk richtlijn 2009/30/EG en richtlijn 2009/28/EG. Uit de advisering door de Raad van State is overigens niet gebleken dat de Raad een ander oordeel heeft over de toepasselijkheid van artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer in deze gevallen.
Hoewel ik derhalve niet tegemoet kan komen aan het verzoek van de vaste commissie voor VROM wil ik u, binnen de grenzen van het niet openbaar zijn van die ontwerpbesluiten, zo volledig mogelijk informeren over de inhoud van beide ontwerpbesluiten.
Daarbij merk ik op dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij brief van 26 mei 20101 en van 18 juni 20102 alsmede in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel 32 3573, mede met het oog op het niet van toepassing zijn van een voorhangprocedure, reeds uitgebreid is ingegaan op de voorgenomen wijze van implementatie van beide richtlijnen.
Ontwerpbesluit brandstoffen luchtverontreiniging
Het ontwerpbesluit strekt tot implementatie van richtlijn 98/70/EG en richtlijn 1992/30/EG, zoals laatstelijk gewijzigd door richtlijn 2009/30/EG.
De inhoud van het Besluit kwaliteitseisen brandstoffen wegverkeer en het Besluit zwavelgehalte brandstoffen is overgenomen in het ontwerpbesluit. Deze bepalingen zijn, door verwijzing naar de betreffende onderdelen van (de gewijzigde) richtlijn 98/70/EG, aangepast aan de nieuwe kwaliteitseisen als voorgeschreven door richtlijn 2009/30/EG.
Daarnaast bepaalt het ontwerpbesluit dat de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns, of een geregistreerde geadresseerde als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel k, van die wet en degene die benzine, diesel of biobrandstoffen invoert onder betaling van accijns, verplicht is om te rapporteren over de broeikasgasemissies van de door hem op de markt gebrachte brandstoffen en deze te verminderen met 2 procent in 2014, 4 procent in 2017 en 6 procent in 2020.
Ontwerpbesluit hernieuwbare energie vervoer
Het ontwerpbesluit hernieuwbare energie vervoer strekt tot implementatie van richtlijn 2009/28/EG.
Het ontwerpbesluit verplicht de houder van een accijnsgoederenplaats, of een geregistreerde geadresseerde en degene die benzine, diesel of biobrandstoffen invoert onder betaling van accijns, om van de door hem op de markt gebrachte brandstoffen ten minste een bepaald percentage in de vorm van energie uit hernieuwbare bronnen (in de praktijk vooral biobrandstoffen) op de markt te brengen. Voor 2011 is dat percentage 4,25 procent, voor 2012 4,5 procent, voor 2013 5 procent en voor 2014 5,5 procent.
De biobrandstoffen die worden geleverd dienen te voldoen aan de duurzaamheidseisen gesteld in artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van richtlijn 2009/28/EG.
Het invoeren, produceren en op de markt brengen van biobrandstoffen en het genereren en verhandelen van biotickets dient te worden geregistreerd in het register, bedoeld in het voorgestelde artikel 12.31 van de Wet milieubeheer. De Nederlandse Emissieautoriteit beheert dat register en houdt daar toezicht op.
De precieze vormgeving van het register wordt in een ministeriële regeling vastgelegd.
Bij ministeriële regeling kunnen (geavanceerde) biobrandstoffen worden aangewezen die dubbel tellen voor het behalen van de verplichting.
Het is mogelijk om te voldoen aan de verplichting om een bepaald percentage biobrandstoffen op de markt te brengen door de aankoop van biotickets. Biotickets worden gegenereerd door brandstofleveranciers die meer biobrandstoffen op de markt (verwachten te) brengen dan nodig is om te voldoen aan hun eigen verplichting. Die biobrandstoffen leveren een bioticket op dat verhandeld kan worden.
Ook leveranciers van elektriciteit en biogas ten behoeve van het wegverkeer kunnen biotickets genereren. Voor deze leveranciers geldt geen verplichting, maar zij kunnen kiezen voor de zogenoemde «opt-in» zoals beschreven in de bovengenoemde brief van 26 mei 2010.
In het ontwerpbesluit is rode gasolie die door de binnenvaart wordt gebruikt onder de reikwijdte van de verplichting gebracht. Na overleg met het bedrijfsleven, waarbij met name dreigend concurrentienadeel van dat voornemen aan de orde is gekomen, ben ik voornemens de verplichting niet al in 2011 voor rode gasolie te laten gelden.
Gelet op de implementatiedatum voor richtlijn 2009/30/EG en richtlijn 2009/28/EG, 31 respectievelijk 5 december 2010, is het mijn voornemen om de ontwerpbesluiten zo spoedig mogelijk te doen vaststellen en plaatsen in het Staatsblad.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma