Ontvangen 19 januari 2011
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Na artikel Ia wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan artikel 2.22 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt in elk geval bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor installaties voor het afvangen of comprimeren van CO2 voorschriften worden verbonden met betrekking tot minimale rendementseisen.
2. In artikel 7.4 wordt «2.22, derde lid,» vervangen door: 2.22, derde of zevende lid,.
Het afvangen van CO2 kost veel energie, waardoor het rendement van een installatie verlaagd wordt. Zo is bij de huidige stand der techniek voor het volledig afvangen en comprimeren van CO2 uit een kolencentrale ca. 25% extra fossiele energie nodig. Dat is problematisch uit het oogpunt van de doelstelling om de energie-efficiency van fossiele installaties juist te verhogen en leidt ook tot extra vervuilende emissies (fijnstof, NOx, SO2 e.d.)
Om deze reden regelt het amendement dat in de omgevingsvergunning voor een installatie voor CO2-afvang eisen gesteld worden aan de efficiency van de afvang, opdat gebruik gemaakt wordt van de best beschikbare technieken.
Aangezien de regulering van afvang van CO2 plaatsvindt via onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), brengt het amendement in die wet de wijziging aan. Op basis van het door artikel Ib, eerste punt, toe te voegen lid aan artikel 2.22 van de Wabo, dienen daarbij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in ieder geval regels te worden gesteld rondom in de omgevingsvergunning op te nemen minimale rendementsvereisten aan de afvanginstallaties. De te stellen regels kunnen eventueel worden opgenomen in de in voorbereiding zijnde concept-amvb ter implementatie van de CCS-richtlijn en dienen overeenkomstig de aanpassing van artikel 7.4 van de Wabo te worden voorgehangen bij de Staten-Generaal.
Paulus Jansen