Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, in verband met de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de noodzaak ook voor toekomstige generaties een solide stelsel van collectieve voorzieningen zeker te stellen, wenselijk is de leeftijd waarop overeenkomstig de bepalingen van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat geleidelijk te verhogen van 65 naar 67 jaar en in samenhang daarmee ook de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 aan te passen;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE OUDERDOMSWET
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 6, eerste lid, aanhef, 7, 8, eerste lid, 9, vierde en zesde lid, 29, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, 35, eerste en vierde lid, 37, onderdeel b, en 38, eerste lid, wordt «65 jaar» telkens vervangen door: 67 jaar.
In artikel 7, onderdeel b, wordt «de leeftijd van 15 jaar» vervangen door: de leeftijd van 17 jaar.
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de 15-jarige» vervangen door: de leeftijd van 17 jaar.
2. In het eerste lid, onderdeel b, en tweede lid wordt «zijn 15-jarige leeftijd» telkens vervangen door: de leeftijd van 17 jaar.
3. In het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid wordt «de 65-jarige leeftijd» telkens vervangen door: de leeftijd van 67 jaar.
In artikel 35, eerste lid, wordt «15 jaar of ouder» vervangen door: 17 jaar of ouder.
In artikel 38, eerste lid, wordt «de 15-jarige leeftijd» telkens vervangen door: de leeftijd van 17 jaar.
Paragraaf 2 van hoofdstuk VIII vervalt.
Paragraaf 3 van hoofdstuk VIII wordt vernummerd tot paragraaf 2.
Het opschrift van paragraaf 2 (nieuw) van hoofdstuk VIII komt te luiden:
§ 2. Overgangsbepalingen met betrekking tot de artikelen 8a, 9a, 17 en 8b.
Na paragraaf 2 (nieuw) van hoofdstuk VIII wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 3. Overgangsbepalingen in verband met verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat
In afwijking van de artikelen 6, eerste lid, aanhef, 7, 8, eerste lid, 9, vierde en zesde lid, 13, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, 29, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, 35, eerste en vierde lid, 37, onderdeel b, en 38, eerste lid, wordt:
a. voor degene die voor 1 januari 2020 de leeftijd van 65 jaar bereikt, in die artikelen in plaats van «67 jaar» gelezen: 65 jaar;
b. voor degene die in de periode van 2020 tot en met 2024 de leeftijd van 65 jaar bereikt, in die artikelen in plaats van «67 jaar» gelezen: 66 jaar.
In afwijking van de artikelen 7, onderdeel b, 13, eerste en tweede lid, 35, eerste lid, en 38, eerste lid, wordt:
a. voor degene die voor 1 januari 2020 de leeftijd van 65 jaar bereikt, in die artikelen in plaats van «17 jaar» gelezen: 15 jaar;
b. voor degene die in de periode van 2020 tot en met 2024 de leeftijd van 65 jaar bereikt, in die artikelen in plaats van «17 jaar» gelezen: 16 jaar.
ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET INKOMSTENBELASTING 2001 PER 1 JANUARI 2020
Met ingang van 1 januari 2020 wordt in artikel 3.127, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 «ten hoogste 17% van de premiegrondslag» vervangen door: ten hoogste 15% van de premiegrondslag.
ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964 PER 1 JANUARI 2020
Met ingang van 1 januari 2020 wordt de Wet op de loonbelasting 1964 als volgt gewijzigd:
In artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt «veertig deelnemingsjaren» vervangen door «42 deelnemingsjaren» en wordt «(40-deelnemingsjarenpensioen)» vervangen door: (42-deelnemingsjarenpensioen).
Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «niet meer dan 2 percent» vervangen door: niet meer dan 1,9 percent.
2. In het tweede lid wordt «niet meer dan 2,25 percent» vervangen door: niet meer dan 2,15 percent.
3. In het derde lid wordt «een pensioen dat na 35 jaren opbouw» vervangen door: een pensioen dat na 37 jaren opbouw.
4. In het zesde lid wordt «de 65-jarige leeftijd» vervangen door: de 67-jarige leeftijd.
Artikel 18b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «niet meer dan 1,4 percent» vervangen door: niet meer dan 1,33 percent.
2. In het tweede lid wordt «niet meer dan 1,58 percent» vervangen door: niet meer dan 1,51 percent.
Artikel 18c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «niet meer dan 0,28 percent» vervangen door: niet meer dan 0,27 percent.
2. In het tweede lid wordt «niet meer dan 0,32 percent» vervangen door: niet meer dan 0,3 percent.
Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «Een 40-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: Een 42-deelnemingsjarenpensioen.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «de 63-jarige leeftijd» vervangen door: de 65-jarige leeftijd.
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «40 deelnemingsjaren» vervangen door: 42 deelnemingsjaren.
4. In het tweede en derde lid wordt «het 40-deelnemingsjarenpensioen» telkens vervangen door «het 42-deelnemingsjarenpensioen» en wordt «de 63-jarige leeftijd» vervangen door: de 65-jarige leeftijd.
5. In het vierde lid wordt «een 40-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: een 42-deelnemingsjarenpensioen.
6. In het vijfde lid wordt «de 65-jarige leeftijd» vervangen door: de 67-jarige leeftijd.
In artikel 38g wordt in de aanhef «het 40-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: het 42-deelnemingsjarenpensioen.
ARTIKEL IV. OVERGANGSBEPALING WET OP DE LOONBELASTING 1964
Voor degene die in de periode van 2020 tot en met 2024 de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt:
a. in artikel 18, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van «42 deelnemingsjaren» gelezen «41 deelnemingsjaren» en in plaats van «(42-deelnemingsjarenpensioen)» gelezen: (41-deelnemingsjarenpensioen);
b. in de aanhef van artikel 18e, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van «42-deelnemingsjarenpensioen» gelezen»: 41-deelnemingsjarenpensioen;
c. in artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van «de 65-jarige leeftijd» gelezen: de 64-jarige leeftijd;
d. in artikel 18e, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van «42 deelnemingsjaren» gelezen: 41 deelnemingsjaren;
e. in artikel 18e, tweede en derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van «het 42-deelnemingsjarenpensioen» telkens gelezen «het 41-deelnemingsjarenpensioen» en in plaats van «de 65-jarige leeftijd» gelezen: de 64-jarige leeftijd;
f. in artikel 18e, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van «een 42-deelnemingsjarenpensioen» gelezen: een 41-deelnemingsjarenpensioen;
g. in artikel 18e, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van «de 67-jarige leeftijd» gelezen: de 66-jarige leeftijd;
h. in de aanhef van artikel 38g van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van «het 42-deelnemingsjarenpensioen» gelezen: het 41-deelnemingsjarenpensioen.
ARTIKEL V. MOGELIJK VROEGER INGANGSTIJDSTIP WIJZIGINGEN WET INKOMSTENBELASTING 2001 EN WET OP DE LOONBELASTING 1964
Indien sociale partners een convenant sluiten waarin middelen, die vrijvallen in verband met aanpassing van pensioenregelingen vooruitlopend op het tijdstip van ingang van de in artikel III, onderdelen B, C en D, van deze wet opgenomen wijzigingen, worden ingezet voor versterking van het pensioenstelsel, kan ter ondersteuning daarvan bij algemene maatregel van bestuur een vroeger ingangstijdstip van de artikelen II en III, onderdelen B, C en D, worden vastgesteld.
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Financiën,