Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 april 2009 en het nader rapport d.d. 13 oktober 2009, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens haar ambtsgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 27 februari 2009, no. 09.000565, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw S. A. M. Dijksma, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank in verband met het gebruik van het persoonsgebonden nummer bij onder meer de uitwisseling van leer- en begeleidingsgegevens van leerlingen, met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel beoogt bij te dragen aan het realiseren van een doorlopende leerlijn, door middel van de uitwisseling tussen onderwijsinstellingen van gestandaardiseerde leer- en begeleidingsgegevens van een leerling met behulp van het persoonsgebonden nummer. Daarnaast regelt het voorstel dat een school van een nieuw ingeschreven leerling de gegevens kan opvragen die opgenomen zijn in het basisregister onderwijs. Ten slotte bepaalt het wetsvoorstel dat het persoonsgebonden nummer door een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gebruikt kan worden bij de opgave van leerlingen die door die school ambulant begeleid worden.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen over de uitbreiding van het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs, over de relatie van het voorstel tot de Wet bescherming persoonsgegevens en over de delegatiebepalingen. Hij is van mening dat enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 februari 2009, nr. 09.000565, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 29 april 2009, nr. W05.09.0053/I, bied ik U hierbij aan.
In dit nader rapport wordt de indeling van het advies van de Raad gevolgd.
1. Het persoonsgebonden nummer
Het persoonsgebonden nummer in het onderwijs is vanaf 2002 geleidelijk, fasegewijs en sectorgewijs, ingevoerd in het onderwijs.1 Alle scholen zijn thans wettelijk verplicht om de persoonsgebonden nummers van hun leerlingen op te nemen in hun administratie. De Informatie Beheergroep (IB Groep) slaat het persoonsgebonden nummer samen met de persoonsgegevens en onderwijsgegevens van de leerlingen op in het Basisregister Onderwijs (BRON). Het persoonsgebonden nummer is gelijk aan het burgerservicenummer.
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot invoering van het elektronisch leerdossier (ELD, omvattend de persoonsgegevens, de gegevens met betrekking tot de schoolloopbaan, leerresultaten, begeleiding, stages en overige relevante gegevens), gekoppeld aan het persoonsgebonden nummer.2 Tevens regelt het voorstel dat de IB Groep gegevens uit BRON met behulp van het persoonsgebonden nummer aan scholen kan verstrekken. Voorts kan en dient ingevolge dit wetsvoorstel het persoonsgebonden nummer gebruikt te worden in het verkeer tussen scholen en instellingen in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs, en in de relatie tot de IB Groep.
De Raad constateert dat sprake is van een voortschrijdend gebruik van het persoonsgebonden nummer en de daaraan gekoppelde gegevens in het onderwijs. Allereerst wijst hij in dit verband op het wetsvoorstel inzake de wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid, zoals aangekondigd in de brief van de staatssecretaris van 23 mei 2008.3 Dat wetsvoorstel zal, eveneens in het kader van een doorlopende leerlijn, de systematische overdracht introduceren van gegevens over de ontwikkeling van een kind door peuterspeelzalen en kindercentra aan de basisschool. Op grond van dat wetsvoorstel wordt de mogelijkheid tot uitwisseling van persoonsgegevens uitgebreid.
Daarnaast is de regering voornemens het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs uit te breiden ten behoeve van het bestrijden van het voortijdig schoolverlaten. Zo ligt nu ter behandeling in de Tweede Kamer het wetsvoorstel inzake het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding.4 Het voorstel verplicht scholen en instellingen om relatief verzuim (spijbelaars) te melden aan de IB Groep. Bij de IB Groep wordt een digitaal loket ingericht waar alle meldingen worden verzameld. Gekoppeld aan het persoonsgebonden nummer kan de school de verzuimachtergronden opgeven; daarbij kan het ook gaan om bijzondere persoonsgegevens, zoals gegevens over godsdienst of gezondheid.5 Op grond van dat wetsvoorstel wordt verder de gegevensverstrekking door de IB Groep uit het BRON aan de gemeenten uitgebreid.
Deze verzuimgegevens kunnen door scholen, gemeenten of de IB Groep tevens worden gebruikt bij de toepassing van een ander wetsvoorstel dat thans bij de Tweede Kamer ter behandeling ligt: de Verwijsindex risico’s jeugdigen. Veelvuldig verzuimen is op grond van dat wetsvoorstel een reden om een melding te doen in de verwijsindex voor risicojongeren.6 De in het digitale loket opgeslagen meldingen kunnen zo weer worden gebruikt om te melden in de verwijsindex.
In dit verband merkt de Raad ten slotte op dat hij onlangs advies heeft uitgebracht over het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs, waarmee de IB Groep wordt opgeheven.7 De minister zal op basis van dat wetsvoorstel de verantwoordelijke worden voor de verwerking van persoonsgegevens en het BRON en de hierboven genoemde taken van de IB Groep zullen in de toekomst dan ook onder verantwoordelijkheid van de minister worden uitgevoerd.
De Raad constateert dat op afzienbare termijn het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs aanzienlijk wordt verruimd en dat het wordt ingezet voor een diversiteit van doeleinden. Het gebruiksgemak van het persoonsgebonden nummer genereert steeds weer nieuwe gebruiksmogelijkheden. Dit kan het gevaar met zich brengen dat de balans tussen dit gebruiksgemak en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burger zoek raakt. Een ander gevaar van het uitbreiden en koppelen van persoonsgegevens is dat het ontoelaatbaar gebruik in de hand werkt. Zo kan het risico toenemen van gebruik zonder een wettelijke grondslag of zonder dat het toestemmingsvereiste in acht genomen wordt.1 Ook kunnen gegevens gemakkelijk lekken, omdat bij een groot aantal autorisaties de bron niet is terug te vinden.
De Raad adviseert in de toelichting een uiteenzetting te geven over de voortschrijdende uitbreiding van het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs en de daaraan gekoppelde gegevens, alsmede van de daaraan verbonden privacy-risico’s. Daarbij dient tevens aandacht te worden besteed aan de waarborgen om mogelijk onjuist gebruik te voorkomen.
1
De Raad constateert terecht dat er vanaf 2002 sprake is van uitbreiding van het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs en de daaraan gekoppelde gegevens. De noodzaak van uitbreiding van het gebruik van het persoonsgebonden nummer wordt van geval tot geval bezien. Uitbreiding van het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs is dus geen doel op zich, maar dient steeds een of meer specifieke (beleids)doeleinden. Steeds wanneer de keuze wordt gemaakt om het gebruik van het persoonsgebonden nummer op een nieuw terrein binnen het onderwijs mogelijk te maken, wordt deze keuze in wetgeving vastgelegd. Artikel 24, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens vereist dat ook. In de wetsprocedure wordt de noodzaak van de voorgestelde uitbreiding van het gebruik van het persoonsgebonden nummer vastgesteld en komen privacy-aspecten aan de orde. De betrokkenheid bij de wetsprocedure van in het bijzonder het College bescherming persoonsgegevens2, de Raad van State en de Staten-Generaal, leidt daarbij tot een zorgvuldige afweging. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is de toelichting aangepast.
2. Uitwisseling van persoonsgegevens
Het gebruik van persoonsgebonden nummers en de daardoor gefaciliteerde uitwisseling van gegevens raakt de privacy van de burger. Die gegevensuitwisseling dient dan ook te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Raad maakt hierover de volgende opmerkingen.
a. Het uitwisselen van leer- en begeleidingsgegevens
De verschillende onderwijswetten bepalen thans dat het persoonsgebonden nummer gebruikt mag worden in het contact tussen scholen of instellingen ten behoeve van de in- en uitschrijving van de leerling of deelnemer. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt in het bijzonder een grondslag te bieden voor de uitwisseling van leer- en begeleidingsgegevens van leerlingen of deelnemers met gebruik van het persoonsgebonden nummer. Volgens de toelichting is thans nog niet uitdrukkelijk geregeld dat het persoonsgebonden nummer ook gebruikt mag worden bij de uitwisseling van deze gegevens. «Het wetsvoorstel beoogt buiten twijfel te stellen dat het persoonsgebonden nummer voor dit doel gebruikt mag worden», aldus de toelichting.3
Artikel 24, eerste lid, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat een nummer ter identificatie van een persoon bij de verwerking van persoonsgegevens slechts mag worden gebruikt ter uitvoering van de betreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet bepaald. Het CBP merkt in zijn advies hierover op dat de wetswijziging expliciet zal regelen wat nu reeds gebruikelijk is; door het vastleggen in de wet zal worden voldaan aan artikel 24, eerste lid, van de Wbp.4
Kennelijk worden leer- en begeleidingsgegevens nu al tussen scholen en onderwijsinstellingen uitgewisseld via het persoonsgebonden nummer. Dat betekent dat het persoonsgebonden nummer en met name de daaraan verbonden leer- en begeleidingsgegevens thans zonder de door de Wbp vereiste wettelijke basis tussen scholen en andere onderwijsinstellingen onderling worden uitgewisseld. Deze gang van zaken vormt een illustratie van de in paragraaf 1 geschetste risico’s.
Een ander voorbeeld vormt de invoering van de vereenvoudigde verzuimmelding voordat de daartoe vereiste wettelijke grondslag gegeven is. In zijn advies bij het betreffende wetsvoorstel heeft de Raad geconstateerd dat de daarin geregelde gegevensuitwisseling aanvankelijk zonder wettelijke basis zou plaatsvinden, en dus in aanvang in strijd zou zijn met artikel 24 Wbp. De Raad adviseerde pas over te gaan op de uitwisseling nadat daarvoor een wettelijke grondslag was geschapen. In het nader rapport heeft de staatssecretaris zich evenwel op het standpunt gesteld dat de privacynadelen voor de betrokkenen beperkt en beheersbaar zijn en dat het belang van snelle invoering zwaarder weegt dan het vereiste van een wettelijke grondslag.1
De Raad adviseert in de toelichting een uiteenzetting te geven hoe voorkomen kan worden dat een dergelijke uitwisseling zonder wettelijke grondslag plaatsvindt.
b. Toestemming
Zoals in de toelichting bij de wet tot invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs terecht wordt vermeld, is de Wbp onverkort van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens.2 Dit betekent dat de regels van de Wbp gelden ten aanzien van de onderwerpen die niet in de specifieke sectorwetten zijn geregeld. Deze wetten dienen dan wel te voldoen aan de maatstaven van de Wbp en de richtlijn.
De Raad wijst in dit verband op hetgeen in de artikelsgewijze toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel wordt gesteld over de uitwisseling van de leer- en begeleidingsgegevens door WVO-scholen en WEB-instellingen. Daaruit volgt dat die uitwisseling een verwerking van persoonsgegevens betreft in de zin van de Wbp. Dit heeft, gelet op artikel 8, onderdeel a, Wbp, tot gevolg dat de uitwisseling van leer- en begeleidingsgegevens alleen mogelijk is als daarvoor toestemming is verleend door de leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger, zo stelt de toelichting.3 Noch uit het wetsvoorstel noch uit de toelichting kan echter worden opgemaakt op welke wijze verzekerd is dat het toestemmingsvereiste daadwerkelijk wordt nageleefd.
In een eerdere versie van het wetsvoorstel was wel een bepaling over de vereiste toestemming van de betrokkene opgenomen. Naar aanleiding van kritische reacties van CFI en de PO Raad op die eerdere versie is deze bepaling vervolgens geschrapt. De PO Raad vroeg zich af het wenselijk is dat voor uitwisseling van alle leer- en begeleidingsgegevens tussen scholen en instellingen toestemming van de ouders noodzakelijk is. De kritiek van CFI richtte zich op het feit dat het wetsvoorstel en toelichting nergens aangeeft op welke wijze de school of instelling de toestemming voor de uitwisseling moet vastleggen en hoe gecontroleerd kan worden dat deze toestemming gegeven is. Naar het oordeel van CFI was dit onderdeel – nu niet aangegeven is hoe het toestemmingsvereiste handen en voeten gegeven wordt – dan ook niet handhaafbaar. Zulks vormt een indicatie is dat het toestemmingsvereiste in de praktijk thans niet nageleefd wordt.
Door de bepaling in het wetsvoorstel inzake het toestemmingsvereiste te laten vervallen is niet voldoende verzekerd dat wordt voldaan aan artikel 8, onderdeel a, van de Wbp. Immers, duidelijk dient te zijn op welke wijze het verlenen van toestemming voor de verwerking wordt vormgegeven en wordt gehandhaafd, hetgeen te meer klemt nu naleving van het toestemmingsvereiste zonder die duidelijkheid – aldus CFI – niet uitvoerbaar is. Naar het oordeel van de Raad dient het toestemmingsvereiste dan ook in het wetsvoorstel neergelegd te worden en moet daarbij geconcretiseerd te worden op welke wijze de school of instelling de toestemming vastlegt en hoe gecontroleerd wordt of daaraan is voldaan. Daarin zal ook aangegeven moeten worden hoe aan het toestemmingsvereiste jegens leerlingen vanaf zestien jaar, die immers zelf zeggenschap hebben over de verwerking van hun persoonsgegevens, gestalte zal worden gegeven.
De Raad adviseert in het wetsvoorstel het toestemmingsvereiste concreet en handhaafbaar vorm te geven.
c. Andere vereisten
Volgens de toelichting regelt het wetsvoorstel uitsluitend het gebruik van het onderwijsnummer bij de uitwisseling van de leer- en begeleidinggegevens; de uitwisseling van de gegevens zelf valt onder de Wbp.4 In de toelichting wordt verder alleen ten aanzien van het toestemmingsvereiste, artikel 8, onderdeel a, Wbp, gesteld dat de uitwisseling van gegevens alleen mogelijk is als daarvoor toestemming is verleend door de leerling of diens wettelijke vertegenwoordiger.5 Naast het toestemmingsvereiste geeft de Wbp echter ook andere regels waaraan de gegevensuitwisseling dient te voldoen. Zo bepaalt artikel 10 Wbp dat de gegevens niet langer bewaard mogen worden dan noodzakelijk is voor de verwerkingsdoeleinden. Daarnaast heeft de betrokkene het recht op inzage in, correctie van, afscherming van en verzet tegen verwerking van persoonsgegevens.1 Nu hierover in het onderhavige wetsvoorstel niets is bepaald, zijn de regels van de Wbp van toepassing. De toelichting geeft echter geen duidelijkheid of en op welke wijze deze regels worden vormgegeven.
De Raad adviseert in de toelichting op bovenstaande in te gaan.
2a
Bekend is dat in de huidige praktijk leer- en begeleidingsgegevens worden uitgewisseld (warme overdracht). Dit gebeurt op verschillende manieren (telefonisch, per e-mail, post of anders) en voor zover bekend wordt het persoonsgebonden nummer daarbij slechts incidenteel gebruikt. Van een structureel gebruik van het persoonsgebonden nummer bij de (digitale) gegevensuitwisseling is momenteel geen sprake. Het wetsvoorstel beoogt (digitale) uitwisseling van leer- en begeleidingsgegevens te ondersteunen, door de vereiste juridische grondslag te leggen voor het gebruik van het persoonsgebonden nummer bij deze gegevensuitwisseling.
2b
De regering onderschrijft de opvatting van de Raad dat het van belang is te concretiseren op welke wijze de WVO-school of WEB-instelling de toestemming van de ouders of van de leerling dient vast te leggen. Met dit doel is aan het wetsvoorstel een voorschrift toegevoegd dat inhoudt dat scholen en instellingen als bedoeld in de WVO en de WEB een verklaring van instemming dienen te bewaren in de administratie van de school of instelling. Dit voorschrift stelt de toezichthouder in staat te controleren of de toestemming is verleend door de ouders of de leerling (van zestien jaar of ouder).
Bij het onderwijskundig rapport verstrekt door WPO- en WEC-scholen is geen toestemmingsrecht van ouders of leerlingen aan de orde, omdat het om een wettelijk verplichte verstrekking gaat. Dit neemt niet weg dat ouders en (meerderjarige) leerlingen ook hier actief dienen te worden betrokken. Aan hen dient een afschrift van het onderwijskundig rapport te worden verstrekt2 en voorts geldt een informatieplicht op grond van de Wbp.3 Over dit onderwerp heeft het College bescherming persoonsgegevens in juni 2009 een Richtsnoer uitgebracht, met als titel«Informatieplicht basisscholen met betrekking tot het onderwijskundig rapport».
Anders dan de Raad is de regering van mening dat het toestemmingsvereiste zelf niet in dit wetsvoorstel dient te worden neergelegd, omdat dit vereiste al rechtstreeks voortvloeit uit de Wbp (artikel 8, onderdeel a, Wbp). Het neerleggen van dezelfde verplichting in zowel de Wbp als de onderwijswetten (WVO en WEB), wordt vanuit wetssystematisch oogpunt niet wenselijk geacht. Daar komt bij dat, zoals de Raad terecht opmerkt in onderdeel 2c van het advies, de Wbp nog andere regels geeft waaraan de gegevensuitwisseling dient te voldoen. Het neerleggen van alleen het toestemmingsvereiste in de WVO en WEB kan onbedoeld de indruk wekken dat deze andere regels niet, of niet langer, van toepassing zijn op de gegevensuitwisseling. De regering wil voorkomen dat deze indruk ontstaat.
2c
De Raad wijst er terecht op dat naast het toestemmingsvereiste de Wbp ook andere regels geeft waaraan de gegevensuitwisseling dient te voldoen. Zo bepaalt artikel 10 Wbp dat de gegevens niet langer bewaard mogen worden dan noodzakelijk is voor de verwerkingsdoeleinden. Daarnaast heeft de betrokkene het recht op inzage in, correctie van, afscherming van en verzet tegen verwerking van persoonsgegevens. De toelichting is hierop aangepast. Daarbij vermeldt de toelichting het «Convenant bescherming leerling-, deelnemer- en studentgegevens op de scholen en instellingen», dat in 2003 is gesloten door de minister van OCW en de sectororganisaties (Gele Katern 2003, nr. 22, d.d. 10 december 2003). Dit convenant voorziet in modelreglementen per onderwijssector, die door scholen en instellingen kunnen worden gebruikt voor de wijze van omgang met leerlinggegevens. Deze modelreglementen zijn in 2005 (PO en VO) en 2006 (BVE) tot stand gekomen. In de modelreglementen komen onder meer de door de Raad aangehaalde voorbeelden van andere vereisten (bewaartermijnen, inzage- en correctierecht, afscherming van en verzet tegen verwerking van persoonsgegevens) aan de orde.
3. Delegatie
De voorgestelde artikelen 103b, zevende lid, Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 2.3.6a, zevende lid, en 2.5.5a, negende lid, Wet educatie en beroepsonderwijs bevatten een delegatiebepaling omtrent de specificatie van de leer- en begeleidingsgegevens.
De toelichting meldt dat bij het vaststellen van de algemene maatregel van bestuur aansluiting gezocht zal worden bij de gegevensset die ontwikkeld zijn in het kader van de projecten Elektronisch Leerdossier en Digitaal Overdrachtdossier.1
Ten aanzien van de leergegevens is in het licht van bepalingen als artikel 103b, tweede lid, Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 2.3.61, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs voldoende duidelijk om wat voor gegevens het gaat. Dat is evenwel niet het geval met de begeleidingsgegevens. Blijkens de memorie van toelichting, § 1.1, wordt daaraan een ruime betekenis gegeven. Zo vallen daar ook gegevens onder over de extra begeleiding die de leerling gekregen heeft in verband met dyslexie, faalangst en hoogbegaafdheid. Het gaat hier om evident privacy-gevoelige gegevens. De Raad is van oordeel dat de wet een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving dient te geven van de desbetreffende gegevens.2
De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te vullen.
3
Met de Raad is de regering van oordeel dat onder begeleidingsgegevens ook gegevens kunnen zijn begrepen met een evident privacygevoelig karakter. Juist om die reden is ook de mogelijkheid vastgelegd om deze gegevens bij algemene maatregel van bestuur te specificeren. De regering heeft in het advies aanleiding gezien het wetsvoorstel als volgt aan te passen. De term «begeleidingsgegevens» in de WVO en WEB is vervangen door «direct met het leren samenhangende begeleidingsgegevens», om te verduidelijken dat alleen gegevens over begeleiding die een onderwijskundig doel dient, gekoppeld mogen worden aan het persoonsgebonden nummer. Wanneer de school beschikt over gegevens over andere vormen van begeleiding die de leerling ontvangt (bijvoorbeeld medische begeleiding of begeleiding door de jeugdzorg), mogen deze derhalve niet worden gekoppeld aan het persoonsgebonden nummer. Aan deze wijziging is de memorie van toelichting aangepast.
De redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft is niet overgenomen. De voorgestelde verruiming van artikel 43 WEC houdt in dat een onderwijskundig rapport niet alleen wordt opgesteld wanneer een leerling naar een andere WEC-school gaat, maar ook wanneer een leerling naar een school in de zin van de WPO, WVO of WEB gaat. Deze verruiming is wenselijk omdat in toenemende mate sprake is van doorstroming van leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs naar het regulier onderwijs. Ook bij deze doorstroming is het voor de ontvangende school van belang te kunnen beschikken over onderwijskundige gegevens over de leerling.
Aan het wetsvoorstel is, tot slot, een samenloopbepaling toegevoegd, in verband met de de intrekking van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.
4. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Ik moge U, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sharon A.M. Dijksma, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
– In Artikel II, onderdeel A, in artikel 43 Wet op de expertisecentra de zinsnede schrappen: «of school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs dan wel als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs».
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
De invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs, Staatsblad 691, 27 december 2001 en aanpassingen met betrekking tot persoonsgebonden nummers in het onderwijs, Staatsblad 288, 27 mei 2006.
Aan de Wet op het primair onderwijs (WPO) en Wet op de expertisecentra (WEC) wordt een grondslag toegevoegd voor het koppelen van het persoonsgebonden nummer aan het onderwijskundig rapport als bedoeld in artikel 42 WPO en artikel 43 WEC. Voorts wordt in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en de Wet op de educatie- en beroepsonderwijs (WEB) de mogelijkheid gecreëerd voor onderwijsinstellingen om leer- en begeleidingsgegevens uit te wisselen met behulp van het persoonsgebonden nummer.
Het voorgestelde artikel 2j, onderdeel e, wetsvoorstel Verwijsindex risico’s jeugdigen (Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 2).
Op grond van artikel 51, tweede lid, Wbp, wordt het College om advies gevraagd over wetsvoorstellen en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur die geheel of voor een belangrijk deel betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens.
Memorie van toelichting, 2. Artikelsgewijze toelichting, Artikelen III en IV (artikel 103b, zevende lid WVO, artikel 2.3.6a, zevende lid, WEB en artikel 2.5.5a, negende lid, WEB).
Memorie van toelichting, 2. Artikelsgewijze toelichting, Artikelen III en IV (artikel 103b, zevende lid WVO, artikel 2.3.6a, zevende lid, WEB en artikel 2.5.5a, negende lid, WEB).