Vastgesteld 6 december 2010
De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging en gelet op de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 4 november 2010 over de verdere behandeling van aanhangige fiscale wetsvoorstellen (32 500-IXB, nr. 7) besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | Blz. |
• Inleiding | 2 |
• Vereenvoudiging loonstrookje | 3 |
• Werknemersdeel Awf-premie | 3 |
• Toepassing omkeerregel voor inleg en opname levenslooptegoed | 4 |
• Bijtelling privégebruik auto | 4 |
• Heffing van inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet | 5 |
• Gevolgen voor inkomensafhankelijke regelingen | 5 |
• Inkomenseffecten | 5 |
• Loonkosten bedrijven en instellingen | 6 |
• Uitvoeringskosten Belastingdienst / Gevolgen voor bedrijfsleven en burger | 8 |
• Overig | 9 |
Inleiding
De leden van de fractie van de PVV hebben met instemming van dit wetsvoorstel kennisgenomen. Lof komt de vorige en huidige staatsecretaris dan ook toe dat dit controversieel verklaarde wetsvoorstel weer zo snel op de rails staat. Wat de leden van de PVV-fractie betreft moet de trein nu weer snel gaan rijden.
Reeds geruime tijd wordt er gesproken en geklaagd over de complexiteit van de fiscale regelgeving. Voor de leden van de fractie van de PVV geldt het adagium «een regel er bij twee regels weg». Dit wetsvoorstel is in de geest van dit adagium en heeft dan de instemming van deze leden.
Dit wetsvoorstel is slechts het begin, hopen de leden van de fractie van de PVV, van een daadwerkelijke vereenvoudiging van onze fiscale regelgeving.
Deze vereenvoudiging zal gepaard gaan met verschuivingen welke voor sommige groepen positief en voor andere groepen negatief uitvallen. Vereenvoudiging moet leiden tot een verminderde gedetailleerdheid van het stelsel. Verminderde gedetailleerdheid heeft vaak een zekere verruwing tot gevolg, in elk geval kan er in mindere mate met tal van individuele- en groepsgevallen rekening kan worden gehouden. Een roep om voor deze gevallen om te komen tot een generieke structurele compensatie regeling gaat de leden van de PVV-fractie dan ook te ver. Zeker als deze effecten voor 90% van de gevallen tussen de –1,5% en 1,5% liggen. Voorts verwijzen de leden van de PVV-fractie voor wat betreft de budgettaire consequenties naar het gedoogakkoord met VVD en CDA.
Middels deze wet dienen wij te komen tot een uniform loonbegrip voor loonbelasting/premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premie ZVW. Deze wet, hopen de leden van de PVV-fractie, is een voorbode van een verdergaande vereenvoudiging van onze fiscale regelgeving op het gebied van de loonheffingen. Op de vormgeving daarvan nemen deze leden thans nog geen voorschot.
De leden van de CDA-fractie hebben al te kennen gegeven dat zij met belangstelling kennis hebben genomen van het wetsvoorstel uniformering loonbegrip. Zij zijn onder de indruk van de consequente manier waarop de hervormingen zijn doorgevoerd en het feit dat lastige keuzes niet ontweken zijn om tot deze vereenvoudiging te komen. Bovendien zijn genoemde leden blij dat op deze manier uitwerking wordt gegeven aan de motie Omtzigt c.s. over de harmonisatie van loonbegrippen (31 704, nr. 59). Ook is het goed dat in het regeerakkoord duidelijk wordt gemaakt dat we verder werken aan de uniformering van het loonbegrip. De leden van de CDA-fractie hebben nog wel een aantal vragen. In de eerste plaats willen genoemde leden van de regering de bevestiging dat de fundamentele discussie over de wijze waarop de financiering van de WW en de zorg plaatsvindt, alsook over de vormgeving van de WW en de zorg als zodanig, nog zal worden gevoerd.
Voorts willen de leden van de CDA-fractie graag van de regering weten welke aanpassingen van dit wetsvoorstel er nog zullen plaatsvinden naar aanleiding van de ontwikkelingen die de zich sinds het controversieel verklaren van dit wetsvoorstel hebben voltrokken. Genoemde leden denken hierbij aan het regeerakkoord, aan het Belastingplan 2011, aan het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2011, aan de Fiscale Verzamelwet 2010, etc. Wanneer ontvangt de Kamer deze aanpassingen, zo vragen genoemde leden zich af? Zo is bijvoorbeeld de werkkostenregeling sindsdien veranderd. Kan de regering hierbij ook aangeven wat het tijdstraject is dat de regering hierbij voor ogen heeft? Wanneer moet het wetsvoorstel in werking treden? Hoe wordt hierover gecommuniceerd met betrokken partijen, zoals de salarisverwerkers etc.
Een voorbeeld is de levensloopregeling, waaraan de leden van de CDA-fractie in hun eerste inbreng de nodige aandacht hebben besteed. In het regeerakkoord valt te lezen dat de levensloopregeling en het spaarloon worden geïntegreerd in een vitaliteitsregeling. De staatssecretaris van Financiën heeft bij de behandeling van het Belastingplan 2011 c.a. aangegeven dat hij hierop in zijn startbrief terugkomt, welke pas aan het eind van het eerste kwartaal van 2011 naar de Tweede Kamer zal worden verzonden. Hoe wordt dit meegenomen in onderhavig wetsvoorstel, zo vragen genoemde leden zich af.
Vereenvoudiging loonstrookje
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering een voorbeeld van een standaard loonstrook te geven waarin ook een bijdrage aan een pensioenfonds is vermeld, die verdeeld wordt tussen werkgever en werknemer.
Werknemersdeel Awf-premie
De leden van de fractie van de PvdA vinden het onaanvaardbaar dat de werknemerspremie op nihil wordt gesteld in tijden van grote tekorten in het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf). De voorganger van de huidige minister van Financiën heeft aangegeven dat de lastendruk van werkgevers niet omhoog mag gaan. De vraag speelt nu al hoe het Awf dan gefinancierd gaat worden, wanneer er geen premies van werknemers worden afgedragen en de lastendruk van werkgevers niet omhoog mag gaan, dan blijft alleen de polisvoorwaarden over. Deze principiële discussie moet gevoerd worden en niet impliciet via een vereenvoudigingswet onzichtbaar worden gemaakt.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben zorgen bij het afschaffen van het werknemersdeel van de Awf-premie. Hoe verhoudt zich dit tot de huidige vulling van het Awf-«potje»?
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat het kabinet schrijft dat alle wijzigingen de huidige verantwoordelijkheidsverdeling tussen sociale partners en overheid onverlet laten en dat die op geen enkele manier vooruit lopen op mogelijke wijzigingen in die verantwoordelijkheidsverdeling. Deze leden vinden dit volstrekt onvoldoende. In de nota naar aanleiding van het verslag, wordt heel eenvoudig gesteld dat sociale partners over de loonruimte gaan en dat ze de hoogte van de WW-premie daarbij kunnen betrekken. Echter, conform de aloude wijsheid «wie betaalt bepaalt» verliezen werknemers hier veel invloed omdat met het afschaffen van het werknemersdeel van de Awf-premie ook de mogelijkheid dat werknemers meebetalen verdwijnt. Graag een reactie hierop van de regering.
Bovendien menen deze leden dat wanneer er een werknemerspremie WW wordt geheven en dit wordt ingehouden van het nettoloon, de uitkering ook belast is en dat de overheid hierbij dus extra inkomsten genereert en daarmee de zuivere verantwoordelijkheidsverdeling van sociale partners verstoort. Dit vinden deze leden zeer onwenselijk.
Ook vragen deze leden om de Wga-premie bij deze kwestie te betrekken.
De regering heeft in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven dat zij, om de zorgen omtrent de verantwoordelijkheidsverdeling tussen sociale partners weg te nemen, overweegt de nu voorgestelde systematiek aan te passen. Hierbij wordt gesteld dat de Kamer hierover bij nota van wijziging nader zou worden geïnformeerd. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering nader te duiden wat zij hiermee voor ogen heeft.
Kan de regering ook aangeven hoe zij ervoor gaat zorgen dat mensen met een laag inkomen niet duurder worden, omdat de franchise WW door dit wetsvoorstel verdwijnt? Het is immers niet de bedoeling dat een en ander gaat leiden tot desastreuze gevolgen voor de arbeidsmarkt.
Toepassing omkeerregel voor inleg en opname levenslooptegoed
De levensloopregeling komt vooral ten gunste aan mensen met de hoogste inkomens, zo blijkt ook uit de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag. De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering of het financiële voordeel dat uit de nieuw op te zetten vitaliteitsregeling volgt eerlijker wordt verdeeld over de gehele werknemerspopulatie dan de levensloopregeling. Kan de regering hierop reageren?
Bijtelling privégebruik auto
De leden van de fractie van de PVV zetten bij de behandeling privégebruik van de auto een aantal kanttekeningen. Het privégebruik van de auto is in 2006 overgeheveld van de inkomstenbelasting naar de loonbelasting. In de voorgestelde regeling komt dit privégebruik van de auto onder het uniforme loonbegrip te vallen. Het privégebruik van de auto maakt dan onderdeel uit van de heffingsgrondslag van de loonbelasting/premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premie ZVW. De regeling begint echter te wringen als er ten aanzien van het privégebruik van de auto een beroep gedaan wordt op de omstandigheid dat de auto voor minder dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden wordt gebruikt. Is er daadwerkelijk sprake van gebruik minder dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden dan vervalt de heffingsgrondslag voor de loonbelasting/premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premie ZVW, er wordt a.h.w. een impliciete vrijstelling gegeven. Indien deze impliciete vrijstelling niet van kracht blijkt te zijn dient er te worden gecorrigeerd. Deze correctie moet dan ook plaatsvinden in de sfeer van de werknemersverzekeringen. Voor de werknemersverzekeringen is de werkgever heffingsplichtig. In geval van naheffing omdat er geen sprake is van deze impliciete vrijstelling is de werknemer heffingsplichtig. Met dat laatste wordt de systematiek van de gewenste eenvoud weer de das om gedaan.
Ten aanzien van die problematiek zijn er aldus de leden van de PVV-fractie twee opties:
Optie I
Het privégebruik van de auto wordt geheel uit de loonheffingensfeer gehaald en wordt teruggebracht naar de IB-sfeer. Door het privégebruik van de auto uit de loonheffingensfeer te halen verdwijnt het ook uit de grondslag voor de werknemersverzekeringen en dus uit de grondslag voor de uitkeringsrechten gebaseerd op die werknemersverzekeringen. Daarnaast komt het privégebruik van de auto in de sfeer van de inkomstenbelasting te liggen. Dit betekent dat er in de IB-sfeer zal moeten worden geheven, dit geeft weer extra aanslagen en extra voorlopige aanslagen.
Optie II
Het privégebruik van de auto binnen het uniform loonbegrip te houden. Teneinde de regeling eenvoudig te houden zou dan wel de impliciete vrijstelling bij minder dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden moeten komen te vervallen.
De voorkeur van de leden van de fractie van de PVV ligt bij optie II. Het is wat deze leden betreft echter een van beide. Teneinde deze keuze op een verantwoorde wijze te kunnen maken zij deze leden geïnteresseerd in een onderbouwing van de beide opties. Zij vragen daarbij de regering ook de door haar voorgestelde regeling in die beschouwingen te betrekken. In het bijzonder vraagt zij de regering daarbij aandacht te besteden aan het kostenaspect.
Een van de elementen is om de bijtelling voor de auto die ter beschikking wordt gesteld aan de werknemer ook in de premieheffing van de werknemersverzekering wordt betrokken. Kan de regering ingaan op de reactie van VNO-NCW en MKB-Nederland hieromtrent, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Heffing van inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
De leden van de CDA-fractie hebben in hun eerdere inbreng vragen gesteld over de gevolgen van dit wetsvoorstel met betrekking tot de inkomensafhankelijke bijdrage van de Zorgverzekeringswet. Het kabinet merkt op dat het SV-loon niet fors wijzigt, maar het fiscale loon. Dit kan gevolgen hebben voor private partijen, als zij afspraken hebben gemaakt die van het fiscale loon uitgaan. De regering merkt op dat private partijen voorafgaand aan de invoering van dit wetsvoorstel deze afspraken nader moeten beziën en waar nodig moeten aanpassen. De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe de regering private partijen hierover informeert.
De teruggave van de inkomensafhankelijke bijdrage van de Zorgverzekeringswet is nog steeds niet op orde, aldus de leden van de SP-fractie. Momenteel is het zo dat een aantal belastingplichtigen soms wel meer dan een jaar moet wachten voordat zij hun teruggaaf krijgen gestort. Ligt het probleem dan vooral aan de inhoudingsplichtigen? Kunnen er voorbeelden worden gegeven van inhoudingsplichtigen waar een structureel probleem is? Worden deze problemen opgelost met de voorgestelde wijziging in het systeem van de inkomensafhankelijke bijdrage?
De aantallen verzoeken van individueel verzekerden loopt wel aardig terug. Van 16 000 in 2007 tot 1 800 in 2009. Is er al inzicht in het aantal verzoeken van individueel verzekerden in 2010? Wat is de belangrijkste verklaring voor het feit dat deze verzoeken teruglopen? Speelt onbekendheid van de mogelijkheid tot teruggave een rol? Hoeveel mensen vragen het niet terug?
Gevolgen voor inkomensafhankelijke regelingen
Omtrent de inkomensafhankelijke regelingen verandert er ook een en ander, aangezien het verzamelinkomen wijzigt, aldus de leden van de CDA-fractie. De regering merkt op dat niet alle aanpassingen in deze regelingen in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Kan de regering een overzicht per inkomensafhankelijke regeling geven van de verandering die zij in desbetreffende regeling doorvoert?
Inkomenseffecten
De marginale druk stijgt voor mensen met een inkomen tussen de € 40 000 en € 65 000, maar daalt voor de mensen met een bruto looninkomen tussen de € 23 000 en € 40 000, aldus de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering aangeven om welke aantallen personen het gaat die in beide groepen zitten?
In hun eerste inbreng hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd naar een tabel met standaard koopkrachteffecten. Indien de bovenstaande aanpassingen worden verwerkt in het wetsvoorstel en een en ander naar de Kamer wordt gestuurd, verwachten genoemde leden ook een geactualiseerde versie van deze tabel met standaard koopkrachteffecten te ontvangen.
De leden van de fractie van de SP willen graag een update hebben van de inkomenseffecten omdat sinds het indienen van deze wet het een en ander in de wet en regelgeving veranderd is.
Het gaat deze leden om alle gegevens die in hoofdstuk 10 van de nota naar aanleiding van het verslag van de Wet uniformering loonbegrip zijn opgenomen. Specifiek willen deze leden een update zien van de tabel met de standaard koopkrachteffecten (tabel 4). Maar ook een update over de marginale wig en over de marginale druk op het inkomen (figuur 2). De spreiding in de mutatie in de marginale druk voor respectievelijk meest en minst verdienende partner (tabel 5) en een update van de tabel (nummer 7) met een onderscheid in de inkomenseffecten voor verschillende huishoudens zoals alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners.
Graag zien de leden van de SP-fractie dat ook een tabel opgenomen wordt met cumulaties van de te verwachten veranderingen in verband met het coalitie- en gedoogakkoord.
In de nota naar aanleiding van het verslag worden de inkomenseffecten weergegeven in tabel 4, maar ook in tabel 7. Hoe kan het zo zijn dat in tabel 7 de alleenstaande onder het WML erop vooruit gaat en in tabel 4 erop achteruit? Kan de regering bij de update trachten dit te verduidelijken? Kan bij de update per huishoudtype worden aangegeven wat de oorzaken zijn van de achteruitgang?
Wat zijn de achterliggende oorzaken van de achteruitgang voor een paar met kinderen op het sociale minima, een alleenstaande op het minimumloon en een alleenstaande ouder op het minimumloon (zie tabel 4)? Kan daarbij ook worden aangegeven welke onderdelen van de wet vooral de oorzaak van de achteruitgang in inkomen voor deze specifieke groepen zijn? De leden van de fractie van de SP vroegen bij de inbreng voor compensatie voor de uitschieters. Op blz. 23 van de nota naar aanleiding van het verslag staat dat «de optredende inkomenseffecten aan te merken zijn als de «prijs van vereenvoudiging». Betekent dit dat de regering al de uitschieters niet wilt compenseren alleen maar om de prijs van vereenvoudiging te betalen? Deze prijs van vereenvoudiging kan toch ook worden opgevangen door andere maatregelen buiten deze specifieke wet? Welke maatregelen zijn er mogelijk en/of ziet de regering daarvoor?
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat er nog een nadere afweging wordt gemaakt ten aanzien van de koopkrachteffecten. Een koopkrachteffect van meer dan 1,5% voor 12% van de huishoudens is zeker niet weinig, bovendien blijkt uit de beantwoording dat vooral IB-ondernemers er qua koopkracht op achteruit gaan. Ook dat is wat deze leden betreft niet in lijn met de uitdrukkelijke wens van dit nieuwe kabinet om ondernemerschap te stimuleren. Zou de regering dit kunnen duiden?
Tegelijkertijd geeft de regering in haar eerdere beantwoording al aan dat daardoor «de stap om te gaan werken iets minder aantrekkelijk wordt», en daarmee de arbeidsparticipatie van vrouwen niet ten goede komt. Zeker daar er inmiddels door het nieuwe kabinet een pakket aan maatregelen is aangekondigd die ook de arbeidsparticipatie van voornamelijk vrouwen niet ten goede zal komen, constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat de stap om te gaan werken steeds minder aantrekkelijk wordt, wat deze leden betreft vraagt dit om aanvullend beleid.
Loonkosten bedrijven en instellingen
Gevolg van dit wetsvoorstel is dat de loonkosten aan de onderkant en de bovenkant van de inkomensverdeling stijgen. De leden van de fractie van de PvdA hebben vooral bezwaar tegen de stijging van de loonkosten aan de onderkant. Kan de regering in dit kader ook reageren op de brief van de ABU, LTO Nederland en de OSB? Is het waar dat de verwachte loonkostenstijging aan de onderkant 140 miljoen euro bedraagt?
In de gezamenlijke brief van de ABU, LTO Nederland en OSB wordt gesuggereerd dat een loonkostenstijging van 0,8% werkgelegenheidseffecten met zich meebrengt. Zij suggereren om deze effecten door te laten rekenen door het CPB. Wat zijn volgens de regering de gevolgen voor de werkgelegenheid, zo vragen de leden van de SP-fractie. Kan daarbij ook worden ingegaan op het feit dat de elasticiteit relatief groot is aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Is de regering bereid om deze ook door te laten rekenen door het CPB? Zo niet, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie heeft nog een aantal vragen met betrekking tot de wet, vooral daar er eerder al uitgebreid is ingegaan op vragen van de zijde van de Kamer. Helaas hebben deze leden nog altijd wel grote bezwaren bij een groot aantal zaken, deze bezwaren zijn zeker niet weggenomen door eerdere antwoorden van de zijde van het kabinet. Vooral de stijging van de loonkosten met 0,8% bij de 1,72 mln banen in de loonklassen onder de E 18 000 per jaar baart deze leden zorgen. De maatregel zou arbeid dus per saldo voor deze banen, waaronder fulltime banen rond het minimumniveau, duurder maken. Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft is het juist – zeker in deze tijden – van belang om laagbetaalde arbeid zo betaalbaar mogelijk te maken. Wanneer de bijkomende kosten van arbeid voor werkgevers laag blijven kunnen zij meer mensen aannemen tegen een fatsoenlijk loon. Deze leden zouden graag zien dat deze arbeidskostenstijging alsnog door het kabinet wordt gecorrigeerd, bijvoorbeeld door herintroductie van een Specifieke Afdrachtkorting (SPAK). Ook in de doorberekening van het verkiezingsprogramma van GroenLinks zijn daar welkome suggesties voor vinden die door het CPB ook zeer positief beoordeeld zijn.
Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft vooral merkwaardig is, is dat de kostenstijging voor banen tot € 18 000 lijnrecht ingaat tegen de doelstellingen van de pilot Kleine Banenregeling. Waar deze regeling de kosten van arbeid voor kleine banen voor jongeren goedkoper maakt, wordt dat hiermee voor een groot deel weer teniet gedaan. Relatief gezien zijn oudere werknemers – of beter gezegd iedereen boven de 22 – dus de dupe. Dit nog los van de waarneming uit de eerdere tussenrapportage dat ook jongeren de dupe zijn van het opknippen van banen door de Kleine Banenregeling. Wat deze leden betreft is het dan ook van belang om de besluitvorming omtrent de Wet uniformering loonbegrip (WUL) en het eventueel verder verlengen, of definitief in de wet omzetten van de Kleine Banenregeling, met elkaar te combineren. Hebben de leden van de GroenLinks-fractie het goed begrepen dat de eindevaluatie van de pilot Kleine Banenregeling in het voorjaar van 2011 volgt en dat er over de nu voorliggende WUL uiterlijk 1 juli dient te worden besloten? Dan kan het toch geen probleem zijn om te wachten met de definitieve besluitvorming ten aanzien van de WUL tot aan de eindevaluatie? De € 80 miljoen aan lastenverlichting die hiermee gemoeid is zou dan eventueel alsnog kunnen worden ingezet om de extra loonkosten van € 140 miljoen als gevolg van deze regeling te ondervangen.
De leden van de GroenLinks-fractie zouden gezien de stijging van de loonkosten met 0,8% bij banen tot € 18 000 graag zien dat de werkgelegenheidseffecten van deze maatregel apart in kaart worden gebracht. Deze leden komen met een CPB-studie uit 1998 in de hand uit op een verlies van 10 000 banen. Zij zouden de regering dan ook willen verzoeken om eerst het werkgelegenheidseffect ten aanzien van deze maatregel door deze wet te laten onderzoeken, bij voorkeur door het CPB. Wat deze leden betreft is dit essentieel voor de verdere besluitvorming over de voorliggende wet. Ook zou door de eerder genoemde compensatie vanzelfsprekend een negatief werkgelegenheidseffect kunnen worden tenietgedaan.
Concluderend zouden de leden van de fractie van GroenLinks graag wachten met besluitvorming over deze wet tot de eindevaluatie pilot Kleine Banenregeling en zouden zij graag de werkgelegenheidseffecten zien als gevolg van de stijgende loonkosten.
Uitvoeringskosten Belastingdienst / Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
De leden van de VVD-fractie voelen op zich voor het streven naar uniformering van het loonbegrip. Zij zijn er wel bezorgd over of snelle invoering van de wet niet tot een enorme last zal leiden voor de Belastingdienst, de UWV en ondernemers. Zij wijzen daarbij op de problemen destijds bij invoering van vooral de zorgtoeslag en de regels van Walvis. Ook de komende werkkostenregeling zal lasten geven. Deze leden zien graag dat bij de beantwoording, ook reacties uit het veld worden meegenomen.
De leden van de fractie van de PvdA zijn niet overtuigd geraakt van de wenselijkheid de Awf-premie af te schaffen terwijl deze al op 0% staat. De staatssecretaris stelt dat doordat de Awf-premie formeel nog bestaat, het mogelijk is deze op zeer korte termijn in te voeren omdat daar geen wetswijziging vereist is en dat deze premie dan in de programmatuur stand-by wordt gehouden. Echter, ook via een snel wetgevingstraject zou deze weer ingevoerd kunnen worden met een korte termijn tussen aankondiging en invoering. Bovendien kan elk kabinet de bereidheid uitspreken om een bepaalde minimumperiode tussen de aankondiging van het verhogen van de premie en de inwerkingtreding aan te houden. Welke periode zou nodig zijn om toch de administratieve lastenverlichting te bereiken?
p8 Kan de regering de administratieve lastenverlichting nader toelichten? Hoe waarschijnlijk is het dat de door het kabinet zelf als «ambitieus» omschreven ambitie dat 90% van de werkgevers de loonaangifte via eigen software gaat doen, gehaald wordt? Op welke manier heeft het kabinet die aanname getoetst, die vooral gebaseerd is op «lagere drempelvrees»? Hoe is dat gemeten?
En op welke manier is het bedrag van 400 euro per bedrijf berekend? Kan de regering aangeven op welke manier deze aannames hebben geleid tot het bedrag van 380 miljoen euro?
In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering aan dat zij voor 1 juli 2010 zal aangeven of en in hoeverre verdergaande vereenvoudiging van de loonaangifte mogelijk is. Wat is hieromtrent de stand van zaken, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af? Hoe kijkt de regering aan tegen het afschaffen van het voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR)? En hoe gaat de regering om met de bevindingen van de werkgroep heroverweging belasting- en premieheffing en de studiecommissie belastingherziening?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn nog niet overtuigd van de claim dat dit wetsvoorstel leidt tot een administratieve lastenverlichting van liefst € 380 mln. Kan de besparing bij het midden- en kleinbedrijf worden onderbouwd? Hoe reëel is de aanname dat hierdoor 90% van de MKB-bedrijven aangiftes in eigen huis kan verzorgen? Daarnaast zouden deze leden graag horen wat de gevolgen zijn voor de werkgelegenheid bij bijvoorbeeld administratiekantoren, daar een groot deel van deze administratieve lastenverlichting door het niet hoeven uitbesteden gerealiseerd lijkt te worden? De leden van de fractie van GroenLinks zijn geenszins van mening dat belastingen ingewikkelder zouden moeten zijn om extra werkgelegenheid te creëren, maar zouden wel graag zien hoeveel meer mensen door deze maatregel dan meer aan het werk zouden moeten worden geholpen?
Overig
De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering te reageren op het artikel «Structuur Duitse zorgpremies efficiënter dan Nederlandse» (ESB 95 (2010) 4596: 662–665). Deze manier van premieheffing is een variant op de al langer door de leden van de PvdA-fractie gewenste afschaffing van de nominale premie met gelijktijdige volledige afschaffing van de zorgtoeslag. Een dergelijke premie betekent ook een zeer grote vereenvoudiging omdat 5 miljoen zorgtoeslagen overbodig worden, en betekent ook een versterking van de prikkels in de zorg. Bovendien levert het lagere kosten op voor de Belastingdienst, een zeer grote vermindering van administratieve lasten en lost het het wanbetalersprobleem op. Graag horen deze leden een uitgebreide reactie op dat artikel.
De voorzitter van de commissie,
Dezentjé Hamming-Bluemink
De griffier van de commissie,
Berck