Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2009
Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2010 in de nacht van 18 op 19 november heb ik toegezegd voor de stemmingen over dat wetsvoorstel schriftelijk te reageren op een aantal nieuw ingediende amendementen.
In de eerste plaats reageer ik op het amendement van de heer Tang over de MKB-beleggingen op kamerstuknummer 16 van wetsvoorstel 32 129 (Overige fiscale maatregelen 2010). Dit amendement vormt een aanpassing van het amendement dat de heer Tang bij de behandeling van het Overige fiscale maatregelen 2008 heeft ingediend. Dat amendement is toen aanvaard en zou in werking treden bij Koninklijk Besluit. Het kabinet heeft als zodanig geen principiële bezwaren tegen de inhoudelijke achtergrond van het amendement. Samen met mijn collega van Economische Zaken zeg ik toe om te onderzoeken in hoeverre het door het amendement beoogde doel op efficiënte en effectieve wijze en binnen de Europese steunkaders zou kunnen worden bereikt.
Wel zou ik graag enkele opmerkingen maken over de wijze van totstandkoming van het amendement. De materie waar het amendement op ziet, is fiscaal technisch erg gecompliceerd. De precieze reikwijdte is onduidelijk. Daar komt bij dat het amendement zich deels lijkt te begeven op het terrein waar de Europese staatssteunregels op van toepassing zijn. Op dit moment is onduidelijk in hoeverre het amendement de Europeesrechtelijke toets kan doorstaan. Ook is op dit moment slechts in beperkte mate zicht te verkrijgen op de geraamde budgettaire derving van dit amendement. De reikwijdte van het amendement heeft ook betrekking op buitenlandse ondernemingen, terwijl de raming slechts ziet op een reikwijdte die beperkt is tot Nederlandse ondernemingen. Indien het amendement op moment van inwerkingtreding ook betrekking heeft op buitenlandse ondernemingen, zal de raming van de budgettaire derving een veelvoud vormen van de raming die ten grondslag aan dit amendement. Op dit moment is nog niet precies te zeggen hoeveel dat is, maar wel dat het amendement dan grotendeels ongedekt is. Wel merk ik op dat dit euvel ten dele wordt verholpen doordat de indieners aangeven het amendement te zullen heroverwegen indien de budgettaire raming substantieel van de raming afwijkt.
Met deze argumenten in het achterhoofd kom ik tot het oordeel dat het amendement op dit moment naar mijn mening nog in het geheel niet voldragen is. Op het eerste gezicht lijkt het amendement grote ontgaansmogelijkheden te hebben met alle risico’s van misbruik e.d. vandien. Bovendien zijn ook de Europeesrechtelijke consequenties, die onder andere betrekking hebben op de reikwijdte van het amendement, naar mijn mening nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Hoewel het gedachtegoed zoals eerder aangegeven mij niet onsympathiek overkomt, kan ik al met al niet anders dan aanvaarding van het amendement ontraden.
Verder heb ik toegezegd te reageren op het amendement Cramer over de afvalstoffenbelasting. De heer Cramer heeft in zijn amendement op kamerstuknummer 35 van wetsvoorstel 32 128 (Belastingplan 2010) een voorstel om de in het Belastingplan 2010 voorgestelde fiscale faciliteit voor de sanering van oude stortplaatsen op andere wijze te financieren. Hij stelde daarbij voor om de voor de maatregel vereiste dekking niet zowel het lage als het reguliere tarief te verhogen maar uitsluitend het reguliere tarief. Daarvan heb ik tijdens de plenaire behandeling opgemerkt dat het reguliere tarief daarmee dusdanig hoog wordt dat het een sterkere prikkel tot ontduiking kan vormen. Voorts wordt door de verhoging van het lage tarief ongedaan te maken, geen extra stimulans meer gegeven om te komen tot een hoogwaardigere vorm van verwerking dan storten.
Het gewijzigde amendement op Kamerstuknummer 51 van hetzelfde wetsvoorstel zoals de heer Cramer dat heden heeft ingediend, neemt een deel van deze bezwaren weg. Het amendement verhoogt weliswaar het lage tarief, alleen minder dan in het Belastingplan 2010 voorgesteld. Daarmee ontstaat ruimte om het reguliere tarief minder sterk te verhogen. Op deze wijze komt de heer Cramer dan ook tegemoet aan de door mij tijdens de behandeling genoemde bezwaren. Hoewel het verhogen van het reguliere tarief altijd nog een grotere kans op ontduiking met zich brengt, is die kans door dit gewijzigd amendement mijns inziens niet veel groter dan in het voorstel uit het Belastingplan 2010. Ik laat het oordeel over dit amendement dan ook aan de Kamer.
Tot slot reageer ik op het amendement van de leden Tang en Sap over de beperking van de teruggaafregeling voor taxi’s in de BPM en de verruiming van de maatregel in de energie-investeringsaftrek voor huurwoningen op kamerstuknummer 50 van wetsvoorstel 32 128 (Belastingplan 2010). In eerste instantie sta ik niet onsympathiek tegenover het voorstel in het amendement de teruggaaf voor taxi’s in de BPM te beperken, omdat een prikkel voor de aanschaf van een zuinige taxi in de BPM wordt ingevoerd. Ik vraag me wel af of dit gelet op de situatie in de branche de timing van het amendement de juiste is. Hoewel ik het amendement om die reden toch ontraad, herhaal ik andermaal dat de gedachte achter het amendement en de daarin opgenomen prikkel voor de aanschaf van zuinigere voertuigen mij sympathiek overkomt. De door de heer Tang voorgestelde maatregel voor de EIA heb ik tijdens het debat al van een oordeel voorzien.
Ten slotte zal ik ook reageren op de motie van de heer Omtzigt op kamerstuknummer 43 van wetsvoorstel 32 128 (Belastingplan 2010) inzake het matigen van de boete voor aangifteverzuimen. Ik zeg hiermee toe dat ik bereid ben in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst de standaardboete voor aangifteverzuimen in de inkomstenbelasting in elk geval volgend jaar te matigen tot 5%. Dit resulteert in een bedrag dat nagenoeg gelijk is aan het huidige bedrag van de standaardboete bij aangifteverzuimen in de inkomstenbelasting.
Daarbij wil ik wel de mogelijkheid openhouden om te differentiëren in geval van verzwarende omstandigheden, zoals in die situatie waar meermaals geen tijdige aangifte is gedaan. In deze gevallen moet het mogelijk blijven de boete in beginsel te stellen op bijvoorbeeld 20% van het wettelijk maximum. Deze tegemoetkoming om de voorgestelde verhoging van de standaardboete te matigen, heeft een budgettaire derving tot gevolg. Echter mijn voorstel zoals ik bij de derde nota van wijziging heb gedaan, heeft budgettaire ruimte gecreëerd voor deze tegemoetkoming. Genoemd voorstel in de derde nota van wijziging strekt ertoe mogelijk te maken aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een verzuimboete op te leggen. Thans kan in deze situaties alleen een vergrijpboete worden opgelegd. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij leaserijders die, in strijd met hun «verklaring geen privé gebruik», toch de leaseauto op kalenderjaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden gebruiken. Een vergrijpboete (waar het overigens ook om grote bedragen kan gaan) is in deze situaties niet altijd een adequate reactie, vandaar de mogelijkheid van een verzuimboete. In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst zal ik ook aan de vormgeving van deze boete nadere invulling gegeven worden, waarbij de boete ten hoogste het wettelijk maximum van de verzuimboete zal bedragen.
Met bovenstaande toezegging kom ik tegemoet aan de zorgen van de heer Omtzigt met betrekking tot de voorgestelde verhoging van de standaardboete voor aangifteverzuimen in de inkomstenbelasting. Hiermee verwacht ik dat de motie inzake de matiging van de boete van de aangifteverzuimen niet in stemming zal worden gebracht.