Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 maart 2010
Op 16 februari heeft mijn ambtsvoorganger in een Algemeen Overleg (Kamerstuk 32 123 XVIII, nr. 66) met de Commissie voor WWI gesproken over het jaarverslag Wet op de huurtoeslag (Kamerstuk 32 123 XVIII, nr. 62). Hij heeft daarbij toegezegd binnen vier weken nog schriftelijk op een aantal punten terug te komen. Met deze brief doe ik die toezegging gestand.
Tijdens het genoemde AO is toegezegd u nader te informeren over de procedure rond het jaarverslag Huurtoeslag. Daarbij betrek ik de vraag van de heer Jansen naar de mogelijkheid sneller na afloop van het berekeningsjaar het jaarverslag aan uw Kamer te sturen, waarbij dan gebruik zou kunnen worden gemaakt van voorlopige cijfers. Ook ga ik in op zijn vraag om in het jaarverslag uitvoeringsinformatie uit het beheersverslag van de Belastingdienst op te nemen.
In de twee meest recente jaarverslagen huurtoeslag is kwantitatieve informatie opgenomen over de eerste twee realisatiejaren huurtoeslag, 2006 en 2007. Deze jaarverslagen zijn pas enkele jaren na afloop van het betreffende toeslagjaar aan uw Kamer gestuurd, omdat vanwege de betrouwbaarheid van de informatie de cijfers pas aan uw Kamer gestuurd zijn toen meer dan 95% van de toeslagen over dat jaar definitief waren vastgesteld. Voor 2006 was dit eind 2008 het geval, voor 2007 eind 2009.
Uw Kamer heeft aangegeven niet zo lang op deze informatie te willen wachten, en heeft gevraagd of het niet mogelijk is eerder met, zo nodig voorlopige, cijfers te komen.
Voorlopige cijfers zijn al vrij snel na afloop van het berekeningsjaar beschikbaar. Het gaat dan echter wel om zeer voorlopige cijfers die nog fors zullen wijzigen.
Gezien uw vraag ben ik evenwel bereid deze voorlopige cijfers aan u te doen toekomen. Dit betekent dat u in het voorjaar van 2011 een jaarverslag zult ontvangen met daarin kwantitatieve informatie over de jaren 2006–2010. De cijfers over 2009 en 2010 zullen daarin een voorlopig karakter hebben. Hiermee wordt het proces rond het jaarverslag huurtoeslag met bijna 2 jaar versneld ten opzichte van de praktijk in de laatste twee jaren.
De heer Jansen heeft gevraagd of uw Kamer vanaf volgend jaar een integraal jaarverslag van de minister voor WWI en de staatssecretaris van Financiën kan krijgen, waarbij het beleidsverslag en het beheersverslag samengevoegd zijn.
In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is een helder onderscheid gemaakt tussen de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Financiën voor de uitvoering en de verantwoordelijkheid van de minister voor WWI voor het beleid op het terrein van de huurtoeslag. Dit verklaart ook de separate verantwoording door beide bewindspersonen.
Middels de invoering van de Awir is er voor gekozen de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen met name voor zorg, kinderen en wonen verder te stroomlijnen en de uitvoering neer te leggen bij de Belastingdienst. De stroomlijning leidt tot transparantie voor de burger, vermindering van uitvoeringskosten en een meer effectieve aanpak van de armoedeval.
Met het oog op de gekozen systematiek wordt de Kamer integraal geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van alle door de Belastingdienst uitgevoerde inkomensafhankelijke regelingen. Dit vindt onder meer plaats middels het Beheersverslag maar ook door middel van voortgangsrapportages. In het verleden zijn de beheersverslagen en de voortgangsrapportages uitvoerig in de Kamer aan de orde gekomen. Gelet op de eerder gemaakte keuze met betrekking tot de uitvoering van de Awir en de integrale verantwoording over de uitvoering van alle toeslagen gezamenlijk achten de minister van Financiën en ondergetekende het niet wenselijk hier van af te wijken.
Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd u, indien beschikbaar, nadere informatie te verstrekken over de wachttijden voor (betaalbare) seniorenwoningen, en hoe deze wachttijden zich per regio verhouden tot de gemiddelde wachttijd voor een woning. Uit een inventarisatie van de beschikbare gegevens blijkt dat de gevraagde informatie niet voor handen is. WWI heeft geen gegevens over lokale/regionale wachttijden voor betaalbare seniorenwoningen. Zo wordt in de praktijk op verschillende manieren invulling gegeven aan het begrip «seniorenwoning» , wat een betrouwbare registratie belemmert. In het Woon Onderzoek Nederland (WoON) worden geen wachttijden gemeten, maar bijvoorbeeld wel wensen van (oudere) woningzoekenden. Voor het doen van regionale uitspraken is het aantal waarnemingen van woningzoekenden in een specifiek segment als seniorenwoningen bovendien onvoldoende.
Tijdens het AO heeft de heer Depla gevraagd naar de mogelijkheid voor de corporaties om in Amsterdam voor grotere gezinnen een lagere huur vast te stellen. Daarbij verwees hij naar een voorbeeld in Drachten waarbij een korting op de huur voor jongere huishoudens bij de Belastingdienst op problemen stuitte op het moment dat bij het bereiken van de 23-jarige leeftijd deze korting kwam te vervallen.
Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in het AO van 16 februari moet het mogelijk zijn om met een zorgvuldige toewijzing en soms misschien met een wat gematigde huurstelling ook grote gezinnen goed en betaalbaar te huisvesten. De huurstelling zal niet in conflict komen met de huurtoeslagregelgeving mits de maximaal toegestane huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel en de voor de huurtoeslag geldende maximum huurgrens niet worden overschreden. Ik heb geen indicaties dat het inzake Drachten genoemde voorbeeld voor de situatie in Amsterdam tot complicaties kan leiden. Ook de Belastingdienst heeft aangegeven voor de toepassing van de huurtoeslag geen belemmeringen te zien.
Tijdens het genoemde AO heeft de heer Depla gevraagd naar het door RIGO uitgevoerde woonlastenonderzoek Tilburg. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij deze brief opgenomen.1
Het onderzoek, in opdracht van de Gemeente Tilburg en enige lokaal werkzame corporaties, analyseert ondermeer de huidige woonlasten, de gevolgen van gelijkblijvend beleid, en de mogelijke effecten indien deze corporaties een energiebeleid gaan hanteren. Ter vermijding van misverstanden wil ik u er op wijzen dat het ministerie van WWI geen betrokkenheid bij dit onderzoek heeft gehad.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie
E. van Middelkoop