Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 december 2009
Bij brief van 9 oktober 2009 heeft de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie gevraagd om een kabinetsreactie op de werking en de mogelijke verbreding van het zogenaamde transferinformatiepunt in de Rotterdamse deelgemeente Charlois.1 Het betreft hier de zogenaamde Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA), waarmee de gemeente Rotterdam invulling geeft aan beleid gericht op risico- en probleem jongeren tot 23 jaar. In het kader van deze aanpak wordt door een aantal lokale organisaties en instanties samengewerkt en worden bijzondere persoonsgegevens met betrekking tot etnische afkomst verwerkt. DOSA wordt in alle 13 deelgemeenten in Rotterdam uitgevoerd, inclusief Charlois. De vraag naar de werking en mogelijke verbreding van deze specifieke aanpak moet worden geplaatst in een breder kader. Ik ga daar hieronder nader op in.
Registratie van persoonsgegevens over etnische herkomst
Het kabinet heeft toegezegd om de Tweede Kamer te informeren over nut en noodzaak van registratie van etnische herkomst.2 Registratie van gegevens over herkomst kan van belang zijn in het kader van het genereren van beleidsinformatie (waarbij het doorgaans om geanonimiseerde gegevens gaat) en bij het verlenen van zorg en hulpverlening en bij bestrijding van criminaliteit en overlast (waarbij sprake kan zijn van verwerking van tot op de persoon herleidbare gegevens). Dat laatste speelt met name op lokaal niveau, waar partijen als gemeente, politie, welzijnsorganisaties, regionale meld- en coördinatiefuncties, openbaar ministerie, jeugdzorg en anderen, al of niet in de vorm van een Veiligheidshuis, samenwerken met als doel te komen tot gerichte aanpak van (forse) lokale problemen.
Samenwerking wordt onder andere ondersteund door de Verwijsindex risicojongeren (VIR). Zoals onder meer in de brief van 19 december 2008 is aangegeven, heeft de VIR tot doel het vroegtijdig signaleren van problemen van risicojongeren en het versterken van de samenwerking in de jeugdketen. In het kader van de VIR worden geen gegevens over herkomst verwerkt of uitgewisseld.
Het kabinet heeft in de brief van 19 december 2008 aangegeven het belang van registratie herkomst te onderschrijven als kan worden aangetoond dat het noodzakelijk is voor effectief beleid. Tevens heeft het kabinet aangegeven ervan doordrongen te zijn dat sprake is van een gevoelig onderwerp: het registreren van etnische herkomst kan een inbreuk behelzen op het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het grondrecht van vrijwaring van discriminatie of ongelijke behandeling op grond van ras, daaronder begrepen herkomst. Dit betekent dat niet zomaar tot registratie van bijzondere persoonsgegevens kan worden overgegaan. De noodzakelijkheid daarvan moet worden aangetoond en registratie mag niet in strijd zijn met fundamentele beginselen van nationale wet- en regelgeving en met internationale verdragen en verplichtingen.
Ter voorbereiding op een kabinetsstandpunt over registratie van persoonsgegevens over etnische herkomst is door het ministerie van WWI een verkenning uitgevoerd naar de praktijk van etnische registratie bij zeven grote en middelgrote gemeenten en de wijze van samenwerking met lokale instellingen en organisaties. Deze verkenning beoogde invulling te geven aan de bij de behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot de introductie van de VIR ingediende moties van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink.1 In het kader van deze verkenning is aan de gemeenten gevraagd of zij persoonsgegevens over etnische herkomst verwerken om zorg- en hulpverleningsprogramma’s uit te voeren of om overlast en criminaliteit te voorkomen en te bestrijden. Tevens is gevraagd naar de behoefte om dit type persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van deze beleidsdoelstellingen. Ook is gevraagd naar de ervaringen van de gemeenten met het toepassen van het juridisch kader met betrekking tot verwerken van deze zogenaamde bijzondere persoonsgegevens.
Uit deze eerste verkenning blijkt dat de betreffende gemeenten verschillend omgaan met het geven van invulling aan een persoonsgerichte aanpak op het gebied van zorg, hulpverlening en bestrijding van overlast en criminaliteit. De meeste gemeenten geven aan beleid te voeren zonder gegevens over herkomst te verwerken. In een aantal gemeenten bestaat discussie over zowel de mogelijkheid als de noodzakelijkheid van registratie van herkomst. De verkenning onder deze zeven gemeenten levert echter nog geen eenduidig beeld op over de behoefte aan of de noodzaak tot registratie van persoonsgegevens over etnische herkomst en met de resultaten ervan kan ook niet worden voldaan aan de bedoeling van bovengenoemde motie. Daarom heb ik besloten de verkenning op dit moment te verbreden tot het bevragen van in totaal ongeveer twintig direct belanghebbende gemeenten. Zodoende zullen de meeste van de zogenaamde Antillianen en Marokkanen gemeenten kunnen worden betrokken bij deze verkenning. In de verbrede verkenning wordt zowel gevraagd naar het feitelijk voorkomen van als naar de behoefte aan registratie van persoonsgegevens ten behoeve van beleidsdoelstellingen. Het is de bedoeling met deze verbrede verkenning een beter gefundeerd overzicht te verwerven en uitvoering te geven aan bovengenoemde motie.
De gemeente Rotterdam is reeds betrokken bij de hierboven bedoelde verkenning. Hier is echter van belang dat de gemeente met nadere besluitvorming over registratie van etnische herkomst wacht op de uitkomsten van een onderzoek van het College bescherming persoonsgegevens naar de rechtmatigheid van DOSA met betrekking tot dit specifieke aspect.
Voortgang totstandkoming kabinetsstandpunt
Ik ben voornemens u in het voorjaar van 2010 nader te informeren over dit onderwerp, nadat de verbrede verkenning naar de praktijk van en behoefte aan registratie van persoonsgegevens over etnische herkomst onder de twintig gemeenten zal zijn afgerond en nadat de uitkomsten van het onderzoek van het College bescherming persoonsgegevens naar de Rotterdamse DOSA bekend zijn. Het CBP is immers de autoriteit op het gebied van registratie van persoonsgegevens en de gemeenten (en de organisaties en instellingen die op lokaal niveau samenwerken) zijn de eerste belanghebbenden. Zonder de uitkomsten van beide kan van een ordentelijke afstemming binnen het kabinet geen sprake zijn en kan ik niet komen tot een zorgvuldig met mijn collega’s van BZK, Justitie en voor Jeugd & Gezin afgewogen standpunt over nut en noodzaak van (het verruimen van de mogelijkheden) van registratie van etnische herkomst.1