Vastgesteld 26 oktober 2009
De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De op 2 oktober 2009 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 23 oktober 2009, beantwoord door de minister voor Jeugd en Gezin.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaat van de begroting van Jeugd en Gezin (XVII) voor het jaar 2010
Kunt u per provincie aangeven hoeveel plaatsen er beschikbaar zijn voor het uitvoeren van een begeleide omgangsregeling? Kunt u per provincie aangeven hoe groot de vraag is? Welke inspanningen heeft u gepleegd om het aantal plaatsen waar een begeleide omgangsregeling uitgevoerd kan worden te vergroten en welke resultaten heeft u geboekt?
Hoeveel plaatsen per provincie beschikbaar zijn voor het uitvoeren van een begeleide omgangsregeling is mij niet bekend. Ook over de omvang van de vraag per provincie heb ik geen informatie. Om te zorgen dat provincies zich expliciet bewust zijn van de verantwoordelijkheid heb ik in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2009–2012 opgenomen dat, voor zover het niet gaat om gemeentelijk gefinancierd aanbod, de provincies ervoor zorg moeten dragen dat de vraag naar omgangsbegeleiding wordt omgezet in een adequaat aanbod. In het kader van de toetsing van de provinciale beleidskaders jeugdzorg heb ik dit punt recentelijk nogmaals onder de aandacht van de provincies gebracht.
Hoeveel geld wordt er door het Rijk geïnvesteerd in de Centra voor Jeugd en Gezin, en welk percentage/bedrag is hiervan bestemd voor jeugdgezondheidszorg?
Door middel van de Brede Doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin (BDU CJG) zijn respectievelijk worden voor de jaren 2008 tot en met 2011 onderstaande bedragen aan gemeenten ter beschikking gesteld:
2008 | € 243,7 mln. |
---|---|
2009 | € 296,8 mln. |
2010 | € 323,4 mln. |
2011 | € 354,2 mln. |
Totaal | € 1 218,1 mln. |
In deze BDU CJG zijn ook de middelen vanuit het Rijk voor de jeugdgezondheidszorg opgenomen. Er is niet aan te geven welk percentage/bedrag hiervan is bestemd voor de jeugdgezondheidszorg gegeven het karakter van de regeling. Gemeenten kunnen met deze meerjarige ontschotte doeluitkering in grote mate zelf bepalen hoe en wanneer de middelen ten behoeve van de Centra voor Jeugd en Gezin, waaronder de jeugdgezondheidszorg, worden ingezet.
Welk bedrag wordt er in 2010 besteed aan jeugdgezondheidszorg en waar is dit bedrag op welke begrotingen terug te vinden?
De bedragen zijn opgenomen in Beleidsartikel 2 Gezond opgroeien van de Rijksbegroting 2010 Jeugd en Gezin.
Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel kinderen zijn er verslaafd aan drugs op het moment dat de rechter een machtiging afgeeft voor gesloten jeugdzorg?
Cijfers over jeugdigen met verslavingsproblematiek in de gesloten jeugdzorg worden niet apart geregistreerd.
Hoeveel kinderen die kampen met psychiatrische problemen zitten er in een gesloten jeugdzorginstelling?
Cijfers over jeugdigen met psychiatrische problemen in de gesloten jeugdzorg worden niet apart geregistreerd.
Hoeveel kost een plek op jaarbasis in de pleegzorg, in een gezinshuis, in de residentiële zorg en de gesloten jeugdzorg?
De kosten en de vergoeding per zorgaanbieder kunnen per provincie verschillen. Gegevens over het landelijk gemiddelde per zorgvorm zijn niet voorhanden en worden niet verzameld door Jeugd en Gezin met uitzondering van de gesloten jeugdzorg omdat daar rechtstreeks subsidie aan wordt verleend. Zie hierover het antwoord op vraag 50.
Hoeveel, voor hoe lang en tegen welke betaling zijn er in 2008 en 2009 interim-managers werkzaam (geweest) bij de Bureaus Jeugdzorg?
In mijn beantwoording van de vragen bij het jaarverslag Jeugd en Gezin 2008 heb ik aangegeven dat in 2007 en 2008 0,8% van de personeelskosten van alle bureaus jeugdzorg uit kosten voor interim-management bestaat. Op grond hiervan heb ik besloten de sector niet opnieuw te belasten met deze extra uitvraag.
Hoeveel wachtlijstbeheerders kenden de Bureaus Jeugdzorg in 2008 en 2009 en hoeveel zaken hadden zij gemiddeld onder hun hoede?
Er is sprake van een wachtlijst in de gezinsvoogdij wanneer vijf dagen na de uitspraak van de kinderrechter nog geen gezinsvoogdijwerker beschikbaar is. Met alle provincies en grootstedelijke regio’s is afgesproken dat zij indien hiervan sprake is actief wachtlijstbeheer uitvoeren. Dit houdt in ieder geval tussentijdse screening en risicotaxatie in. Indien blijkt dat de veiligheid van het kind in gevaar is zal altijd onmiddellijk worden gestart met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hoeveel «wachtlijstbeheerders» er zijn, en welke caseload zij hebben is mij niet bekend.
Hoe lang is de gemiddelde wachttijd bij de toegang van Bureau Jeugdzorg, en wat is de langste wachttijd?
Hoe lang is de gemiddelde en de langste wachttijd voor een indicatie jeugdzorg bij Bureau Jeugdzorg?
Hoe lang is de gemiddelde en de langste wachttijd voor een AWBZ-indicatie bij Bureau Jeugdzorg
De gemiddelde wachtijd bij de toegang van Bureau Jeugdzorg wordt geregistreerd als de doorlooptijd tussen de aanmelding en het eerste indicatiebesluit (vrijwillig kader) in het gemiddelde aantal kalenderdagen. Dit is hetzelfde als de wachttijd voor een indicatie. De wachttijd voor een AWBZ-indicatie wordt door provincies niet apart doorgegeven aan het rijk.
Provincies leveren volgens de regeling beleidsinformatie jeugdzorg eens per half jaar kwartaalcijfers aan. De laatste cijfers die provincies volgens deze regeling hebben moeten aanleveren zijn uit het eerste kwartaal van 2009. Deze cijfers zijn in onderstaande tabel afgezet tegen het eerste, want daarmee vergelijkbare, kwartaal van 2008.
1e kwartaal 2008 | kwartaal 2009 | |
---|---|---|
Provincie/regio | ||
Groningen | 139 | 63 |
Friesland | 99 | 80 |
Drenthe | 128 | 123 |
Overijssel | 95 | 99 |
Gelderland | 93 | 60 |
Flevoland | 69 | 76 |
Utrecht | 104 | 105 |
Noord-Holland | 87 | 92 |
Zuid-Holland | 73 | 38 |
Zeeland | 89 | 81 |
Noord-Brabant | 113 | 129 |
Limburg | 106 | 124 |
Amsterdam | 93 | 78 |
Rotterdam | 76 | 75 |
Haaglanden | 60 | 65 |
Landelijk gemiddelde | 95 | 86 |
Hoeveel extra residentiële plekken, gezinshuisplekken en pleegzorgplekken zijn er in 2008 en 2009 bijgekomen?
Volgens de brancherapportage Jeugdzorg 2008 van de MOgroep waren er in 2007 6 310 en in 2008 6 425 residentiële plaatsen. In 2008 zijn er dus 115 plaatsen bijgekomen.
Volgens de factsheet pleegzorg 2008 van Pleegzorg Nederland is de pleegzorgcapaciteit in 2008 uitgebreid met 791 plaatsen tot 13 599 plaatsen.
Volgens de op 20 februari 2009 aan u toegezonden notitie «Stand van zaken gezinshuizen»waren er in het voorjaar van 2008 166 gezinshuizen. Deze hadden in totaal 667 plaatsen. Voor de aankomende twee jaar wordt een uitbreiding van 121 plaatsen voorzien.
Over het jaar 2009 zijn voor de gevraagde zorgvormen nog geen cijfers bekend, omdat deze cijfers als peildatum 31 december hebben.
Wat is de oorzaak van de groei van de wachtlijst voor de jeugd-LVG in 2007? Wat gaat de minister doen om deze groeiende wachtlijst te beteugelen?
In de brief met als titel «Toegankelijkheid van de AWBZ (V&V en Gehandicaptenzorg)» van 15 juni jl. (kamerstuk 30 597 nr. 75) is uitgebreid ingegaan op de oorzaken van deze wachtlijst en de beleidsinzet van beide betrokken bewindslieden, de staatssecretaris van VWS en de minister voor Jeugd en Gezin. Kernpunt is dat het zorgaanbod in de gehandicaptensector de toegenomen vraag vanuit deze doelgroep niet kan bijhouden. De aanhoudende wachtlijst is vooral een tekort aan verblijfsplaatsen. Het realiseren van extra plaatsen kost (bouw)tijd van enkele jaren. Aanvullend speelt mee dat cliënten die uitbehandeld zijn in een orthopedagogisch behandelcentrum niet tijdig kunnen doorstromen naar een vervolgvoorziening, veelal een reguliere gehandicapteninstelling. Ook is er een gebrek aan specifiek aanbod voor vooral de zwaarste lvg-groep die wacht op een (besloten) achtervangplaats in een orthopedagogisch behandelcentrum. Jeugdige lvg-ers op deze wachtlijst maken ter overbrugging gebruik van ambulante zorg. Dit doet een extra beroep op extramurale zorg met als gevolg dat ook de tijdigheid van de extramurale zorg voor jeugdige lvg-ers in het gedrang is gekomen. Vooral deze laatste ontwikkeling heeft geleid tot een groei van de wachtlijst voor deze groep.
Het zorgkantoor is in zijn regio primair verantwoordelijk om met de zorgaanbieders het aanbod af te stemmen op de vraag; de zorgkantoren hebben een zorgplicht. Het kabinet, en in het bijzonder de staatssecretaris van VWS, is verantwoordelijk voor een goed functionerend AWBZ-stelsel. Vanuit deze rolopvatting zijn alle bouwinitiatieven voor deze doelgroep vanuit de regio positief beoordeeld, wordt toegestaan dat buiten de 21 orthopedagogische centra ook andere vg-instellingen behandelzorg mogen leveren en is de wet- en regelgeving rondom het realiseren van nieuwe voorzieningen vereenvoudigd. Aanvullend is ingezet op het stimuleren van zorgvernieuwing in de regio en doorstroming (daarvoor zijn extra gelden beschikbaar gekomen) en is, via het ZON/MW-programma «onderzoek voor mensen met een verstandelijke beperking», geïnvesteerd in kennisvermeerdering op het gebied van lvg-behandeling.
Aanvullend op deze beleidsinzet hebben beide betrokken bewindslieden in overleg de landelijke partijen (VGN, LVG-sector en ZN) geconstateerd dat, gelet op de urgentie van het probleem, extra beleidsinzet nodig is voor de lvg-groep.
Om deze beleidsinzet goed te kunnen richten is op dit moment een door beide bewindslieden aangetrokken kwartiermaker bezig met het maken van een beleidsverkenning. Daarnaast is deze kwartiermaker vooral in de regio aan de slag om partijen in de regio aan te sporen om meer initiatieven op het terrein van ketenzorg te ontplooien. Eind dit jaar zal de beleidsverkenning van de kwartiermaker beschikbaar komen. De Kamer zal daarna worden geïnformeerd over deze beleidsverkenning en welke conclusies beide bewindslieden hieraan verbinden.
Welke consequenties verbindt de minister aan de uitspraak dat het beleid, waarvoor in 2008 en 2009 de basis is gelegd, in 2010 tot resultaten moet leiden, mocht dit – zoals bij de wachtlijsten – niet gebeuren?
Deze doelstellingen van beleid zijn weloverwogen gekozen. Ik ga er op voorhand niet van uit dat deze doelstellingen niet worden gehaald.
Op welke wijze investeert de regering in onderlinge betrokkenheid van mensen in wijken en buurten?
Hoe wil de regering, buiten de investeringen in het Centrum voor Jeugd en Gezin, investeren in onderlinge betrokkenheid van mensen in hun leefomgeving, in wijken, buurten en dorpen? Welke middelen zet de regering hiervoor in?
Met de impuls van 3 x € 6 mln wordt van 2009 tot en met 2011 geïnvesteerd in vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin. Met deze impuls wordt een bijdrage geleverd aan het samenleven en actief burgerschap rondom opvoeden en opgroeien. Er wordt onder andere gekeken naar manieren om professionals en gemeenten meer gebruik te laten maken van de inzet van vrijwilligers.
Daarnaast wordt met het Opvoeddebat het gesprek tussen ouders, leerkrachten, coaches en anderen gestimuleerd. Doel van het Opvoeddebat is het bespreekbaar maken van opvoeding, en het verlagen van de drempel voor de Centra voor Jeugd en Gezin. Goede voorbeelden worden onder meer verspreid via www.opvoeddebat.nl.
Zowel de impuls vrijwillige inzet als het opvoeddebat zijn er op gericht om de sociale netwerken rond jeugd en gezinnen te versterken.
Er wordt aangekondigd dat de balans over de toekomst van de jeugdzorg in 2010 wordt opgemaakt en dat de regering de Kamer zal informeren over de wijzigingen die nodig zijn om de zorg voor jeugd te verbeteren. Aan welke wijzigingen denkt de regering om de werking van de zorg voor jeugd te verbeteren? Overweegt de regering c.q. is de regering bereid om, mocht dit nodig zijn, voor het einde van deze kabinetsperiode een stelselwijziging in de jeugdzorg in te voeren?
Begin 2010 zal het kabinet met een standpunt komen over de toekomst zorg voor jeugd. Hierop kan ik thans niet vooruitlopen.
Op welke wijze gaat de minister de eigen kracht versterken? Welke economische effecten verwacht de minister van het versterken van eigen kracht? Welk deel van de reguliere jeugdhulpverlening kan naar schatting van de minister overgenomen worden door hulp op basis van eigen kracht?
Op verschillende manieren stimuleer ik het versterken van de eigen kracht van gezinnen. Om te beginnen draag ik het belang hiervan uit tijdens speeches en tijdens contacten die ik heb met bestuurders en professionals. Verder bekostig ik effectiviteitsonderzoek naar de toepassing van Eigen Kracht Conferenties vanuit Centra voor Jeugd en Gezin in een aantal Overijsselse gemeenten en zorg ik ervoor dat te zijner tijd de ervaringen in deze Overijsselse gemeenten landelijk ontsloten worden. Tenslotte heb ik het instrument Eigen kracht Conferenties opgenomen in het Landelijk beleidskader 2009–2012. Hierin worden de provincies opgeroepen het houden van eigen krachtconferenties, alsmede andere hulp en ondersteuningsmogelijkheden, te stimuleren en zo de positie van het netwerk van het gezin te versterken.
Eerder onderzoek naar de Eigen Kracht Conferenties heeft aangetoond dat na het toepassen van deze conferenties 80% van de benodigde inzet opgebracht wordt door het gezin en de sociale omgeving. 20% van de benodigde inzet moet door hulpverleners geleverd worden. Daarenboven blijkt uit onderzoek dat het aantal zorgpunten in een gezin relatief snel afneemt na een Eigen Kracht-conferentie en vervolgens stabiel blijft. Wat de precieze economische effecten zijn van het versterken van eigen kracht valt niet te zeggen.
Hoe investeert de regering in voldoende speelplekken, buurthuizen, jongerenwerkers en ontmoetingsplaatsen in de wijken?
De zorg voor voldoende voorzieningen voor kinderen en jongeren in wijken is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het kabinet stimuleert en ondersteunt gemeenten hierbij door onder meer de uitreiking van de Jong Lokaal Bokaal en een prijs voor de meest kind- en gezinsvriendelijke gemeente. Daarnaast ontvangt het NUSO subsidie voor het doen van een onderzoek naar de huidige situatie van speeltuinen in Nederland en het ontwikkelen van een methodiek voor het sociaal en fysiek renoveren van speeltuinen. Jantje Beton krijgt subsidie voor het doen van een omgevingsanalyse in een aantal wijken om de speelomgeving van kinderen en jongeren in kaart te brengen en op basis hiervan gemeenten voorzetten te doen voor verbeteringen.
Hoe beantwoordt de regering de fundamentele vraag of zij de juiste dingen doet, welke het gevolg is van het snel gestegen beroep op specialistische jeugdvoorzieningen?
Het snel gestegen beroep op specialistische jeugdvoorzieningen is een van de redenen voor dit kabinet om de balans op te maken over de toekomst van de zorg voor jeugd. Het kabinet maakt de balans onder meer op aan de hand van de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. Ook een aantal andere rapporten en adviezen die in 2009 beschikbaar komen dragen hieraan bij. Mede op basis hiervan ontwikkelt het kabinet een visie op de toekomst van de zorg voor jeugd.
Wat verstaat de regering precies onder een «robuust perspectief op participatie». Welke uitzonderingen zijn er volgens de regering wel mogelijk?
Ik stel vast dat een toenemend aantal jongeren gebruik maakt van specialistische voorzieningen. Ik vind het – in algemene zin – onwenselijk als jeugdigen afhankelijk worden van die voorzieningen. Bevordering van participatie en versterking van de eigen kracht dienen voorop te staan. Vanuit deze achtergrond heb ik de Sociaal Economische Raad gevraagd om zich te buigen over de vraag hoe voorkomen kan worden dat jongeren onnodig afhankelijk worden van collectieve voorzieningen en jongeren met ontwikkelings- en gedragsstoornissen zo goed mogelijk toe te rusten voor participatie tijdens hun volwassen leven.
Het kabinet streeft daarbij naar «Meedoen naar vermogen». Uitgangspunt moet zijn dat de toeleiding richting arbeidsmarkt daar waar mogelijk gericht is op het verkrijgen van regulier werk. Voor een deel van de jeugdigen is dat te hoog gegrepen. Voor hen is een arbeidsmarktinstrumentarium beschikbaar dat hen in staat stelt toch mee te kunnen doen.
Op welke andere manieren, behalve via de website www.opvoeddebat.nl, worden goede voorbeelden uit de opvoeddebatten verspreid?
De goede voorbeelden worden op de start- en slotconferentie van de opvoedestafette gepresenteerd en uitgebreid beschreven in de inspiratiebundel die na afloop van het opvoeddebat wordt verspreid. De pers wordt uitgenodigd om bij debatten aanwezig te zijn. Zelf zal ik voor de goede voorbeelden aandacht vragen in mijn speeches en persberichten.
Wanneer komt de regering met een reactie op het SER-advies over onnodige medicalisering van jongeren met een ontwikkelings- en gedragstoornis dat in het najaar verschijnt?
Het SER-rapport over participatie van jongeren met ontwikkelings- en gedragsstoornissen is naar verwachting eind november gereed. Het advies zal meegenomen worden in het kabinetsstandpunt over de toekomst van de zorg voor jeugd, dat ik begin volgend jaar aan uw Kamer toestuur.
Is de minister voornemens de Kamer te informeren over de uitkomsten van de «experimenten achter de voordeur», waarmee in 7 gemeenten geëxperimenteerd wordt? Zo ja, wanneer wordt de Kamer geïnformeerd?
Hoe verhouden de experimenten «achter de voordeur: één gezin, één plan» zich tot het algemene beleid «één gezin, één plan»?
Het experiment Achter de Voordeur is één van de 7 experimenten in de wijkenaanpak. Het programmaministerie van Jeugd en Gezin is trekker van het experiment. Zeven gemeenten zoeken samen met het Rijk naar effectieve manieren om huishoudens (met en zonder kinderen) met meerdere en vaak complexe problemen te helpen. Via de Voortgangsrapportage Wijkenaanpak wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de wijkenaanpak, en dus ook over het experiment Achter de Voordeur. De Voortgangsrapportage Wijkenaanpak 2009 verschijnt dit najaar.
Eén gezin, één plan is een leidend principe voor iedereen die werkt met jeugdigen en gezinnen. Het is de aanpak die leidt tot snelle, passende, effectieve en samenhangende hulp aan gezinnen met meerdere problemen. Met als doel het versterken van de kracht van het gezin en het verbeteren van de kwaliteit van leven van de gezinsleden.
Het algemene beleid voor één gezin, één plan is gericht op het creëren van optimale randvoorwaarden voor hulpzorg- en dienstverlenende instanties en gemeenten om de aanpak in de praktijk te brengen. De Centra voor Jeugd en Gezin, de Zorg- en Adviesteams, de Verwijsindex Risicojongeren en het wetsvoorstel waarin de Centra voor Jeugd en Gezin worden geïntroduceerd en de regierol van gemeenten wordt vastgelegd, dragen hier allemaal aan bij.
De gemeenten in het experiment Achter de Voordeur hebben de mogelijkheid om, binnen bestaande wettelijke kaders, de aanpak één gezin één plan uit te proberen. De knelpunten waar deze gemeenten tegenaan lopen, mogelijke oplossingsrichtingen en de leerervaringen worden door het Rijk benut om het algemene beleid, daar waar noodzakelijk, verder te optimaliseren. Daar waar wettelijke belemmeringen een succesvolle aanpak in de weg staan, zullen deze waar mogelijk worden weggenomen.
Opgedane kennis in het experiment wordt uitgewisseld tussen de 7 gemeenten en wordt actief verspreid naar andere gemeenten.
Hoeveel middelen zijn er voor 2010 beschikbaar gesteld voor de opvoeddebatten?
Zie antwoord op vraag 28.
Wat verstaat de regering onder «arrangementen waardoor gezin en werk steeds beter gecombineerd kunnen worden»?
Het kabinet beschouwt een goede combinatie van gezin en werk (voor werknemers en werkgevers) als een speerpunt van het kabinetsbeleid. Hierin komen de doelstellingen van het kabinet ten aanzien van arbeidsparticipatie, emancipatie en gezinsbeleid samen. Ouders kiezen zelf op welke manier zij gezin en werk willen combineren. De overheid en de werkgevers helpen hierbij door passende randvoorwaarden te creëren, waarbij uiteraard ook het belang van de werkgever een grote rol speelt. Hierbij gaat het om «harde voorwaarden», zoals flexibele arbeidstijden en het verlofstelsel en «zachte voorwaarden» zoals de cultuur in een bedrijf. Beide voorwaarden zijn voor werkende gezinnen van belang. Naast de reeds doorgevoerde maatregelen zoals de uitbreiding van het ouderschapsverlof van 13 naar 26 weken en de loskoppeling van de ouderschapsverlofkorting van de levensloopregeling is in deze samenhang nu de verdere flexibilisering van de gebruiksmogelijkheden van het ouderschapsverlof gepland.
Verder staan voor de komende jaren drie thema’s centraal: Gezinsvriendelijke werkgevers: naast de ondersteuning van de Lof-lijst zullen andere initiatieven worden gestimuleerd die op gezinsvriendelijk werkgeverschap gericht zijn. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan het ondersteunen van de ontwikkeling van een keurmerk voor gezinsvriendelijk werkgeverschap dat in samenwerking met werknemers en werkgevers wordt ontworpen. Hierdoor wordt gezinsvriendelijk werkgeverschap niet alleen beloond, maar bedrijven ook concreet geholpen om gezinsvriendelijker te worden.
Rol van de vaders in de combinatie van gezin en werk: in een onderzoek zal worden ingegaan op de mogelijkheden die vaders hebben om gezin en werk beter te combineren.
Randvoorwaarden voor een goede combinatie van gezin en werk: naast de ontwikkeling van de algemene randvoorwaarden voor verlof en opvang heeft een aantal ouders behoefte aan specifieke op maat oplossingen. Met name voor alleenstaande ouders, mensen uit plattelandsgemeenten of ouders met afwijkende werktijden ontstaan hierdoor betere kansen. Door middel van een onderzoek zal in beeld worden gebracht hoe werkende gezinnen hun randvoorwaarden waarderen en werkgever en werknemers worden geïnspireerd met goede voorbeelden.
Wat is het schema van de bouwimpuls jeugdzorginstellingen voor specifiek de behandelplaatsen in de jeugdverslavingszorg, waar van de in 2006 toegezegde 300 behandelplaatsen immers 190 plaatsen momenteel nog niet operationeel zijn, kan dit uitgesplitst worden naar een verwachting voor 2009, 2010 en 2011? Waarom duurt het nu al 3 jaar en zijn de plekken nog steeds niet gerealiseerd, ondanks de lange wachtlijsten?
In het kader van de bouwimpuls jeugdzorginstellingen is subsidie verstrekt aan de instellingen voor provinciaal gefinancierde jeugdzorg en de gesloten jeugdzorg. Er is geen geld beschikbaar gesteld specifiek voor behandelplaatsen in de jeugdverslavingszorg.
In mijn antwoorden op de vragen van het lid Bouwmeester van 29 mei 2009 (nummer 2009Z10 093) heb ik aangegeven dat dit jaar in elk geval nog 54 behandelplaatsen worden gerealiseerd. De overige behandelplaatsen, allemaal in nieuwbouw, volgen naar verwachting in 2010 en 2011. In diezelfde antwoorden heb ik uitgebreid uiteengezet om welke redenen het enige tijd duurt voordat de plekken gerealiseerd zijn.
Wat houdt het traject om gezins- en kindvriendelijkheid van gemeenten te versterken precies in? Hoeveel middelen zijn hiervoor beschikbaar?
Wat houdt het keurmerk gezinsvriendelijke werkgever precies in?
Om de gezins- en kindvriendelijkheid van gemeenten te versterken zijn diverse activiteiten in gang gezet. Zo heeft het CBS indicatoren «gezin» ontwikkeld voor uitbreiding jeugdmonitor tot jeugd- en gezinmonitor. Hiermee wordt het mogelijk om per gemeente geïnformeerd te worden over diverse onderwerpen. Met de VNG vindt overleg plaats over de invulling van de prijs voor de meest kind- en gezinsvriendelijke gemeente. NUSO ontwikkelt met subsidie van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin een plan om een aantal speeltuinen fysiek en sociaal te moderniseren en Jantje Beton maakt met subsidie van Jeugd en Gezin een analyse van verbeterpunten voor het optimaliseren van de speelomgeving op wijk- of lokaal niveau met inspraak van jeugd en ouders.
Daarnaast is ook in het kader van de wijkaanpak aandacht voor jeugd en gezin. Samen met de ministeries van VROM en LNV vindt overleg plaats over de mogelijkheden voor het vervolg op de nulmeting van de 3% norm speelruimte en «het verbeteren van de gezonde leefomgeving» zoals in de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid 2008–2010 is opgenomen.
Een ander belangrijk aandachtspunt is de beschikbaarheid van de infrastructuur voor gezinnen. Daarbij gaat het om openingstijden van bijvoorbeeld bedrijven en publieke instellingen.
Naast alle maatregelen die grotendeels op de fysieke inrichting van een wijk zijn gericht is het van groot belang dat de sociale netwerken rond kinderen en gezinnen worden versterkt. Met het opvoeddebat en de impuls vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin wordt dit vanuit de rijksoverheid gestimuleerd.
Overzicht van middelen die worden ingezet/gereserveerd staan voor genoemde activiteiten:
– ontwikkeling Jeugd en gezinsatlas (inclusief indicatoren CBS) € 125 000,–
– prijs meest kind- en gezinsvriendelijke gemeente € 100 000,–
– subsidie NUSO € 126 000,– voor de periode 2009–2010
– subsidie Jantje Beton € 100 000,– voor de periode 2009–2010
– kosten Opvoeddebat € 450 000,– voor de periode 2009–2010
– impuls 3 x € 6 mln (2009 t/m 2011) voor vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin
Om de combinatie van gezin en werk te versterken wil Jeugd en Gezin de ontwikkeling van een keurmerk voor gezinsvriendelijke werkgevers stimuleren. Een keurmerk kan een bijdrage leveren aan het bewerkstelligen van een cultuuromslag. Voor een deel kan de overheid bijdragen aan gezinsvriendelijkheid door flexibele verlofregelingen. Maar voor een belangrijk deel is een cultuuromslag nodig. Het moet «normaal» worden dat er flexibele, op maat-oplossingen komen voor knelpunten. Een keurmerk is een instrument om bedrijven en instellingen te motiveren en te stimuleren.
Wat bedoelt de minister met «ombuigingsmaatregelen kinderregelingen 2009–2011»?
Hiermee wordt gedoeld op het wetsvoorstel voor aanpassing van bedragen in de Wet op het kindgebonden budget en niet-indexering van kinderbijslagbedragen en bedragen kindgebonden budget in de jaren 2010 en 2011 (31 999) bedoeld. Dit wetsvoorstel bouwt voort op de wet die het niet-indexeren van de kinderbijslagbedragen per 1 juli 2009 regelt (Stb. 2009, 347).
Welke partijen worden uitgenodigd voor de conferentie strategische keuzes voor gezinsbeleid?
In het najaar van 2010 zal JenG een inhoudelijke conferentie over gezinsbeleid organiseren. Samen met diverse nationale en internationale wetenschappers en deskundigen zal worden gekeken naar problemen en tekortkomingen binnen het huidige gezinsbeleid en worden mogelijke oplossingen en kansen besproken.
Op welke wijze heeft het feit dat Rotterdam dit jaar Europese Jongerenhoofdstad van het jaar is bijgedragen aan het actief burgerschap van jongeren?
Na de eerste helft van het Jongerenjaar eind juni 2009 blijkt dat 57% van de Rotterdamse jongeren actief heeft deelgenomen aan tenminste één activiteit in het kader van Rotterdam Jongerenhoofdstad. Tenminste 1300 Rotterdamse jongeren hebben tot dan toe een actieve bijdrage geleverd in de vorm van organisatie en/of uitvoering van projecten en evenementen. Actieve deelnemers van de Bijdrageregeling Jongerenprojecten in Rotterdam zijn in deze tussentelling nog niet meegenomen.
Wordt er bij de impuls van vrijwillige inzet door de jeugd een link gelegd met de maatschappelijke stage?
Ja, in overleg met het ministerie van OCW wordt bezien in hoeverre beide trajecten elkaar kunnen versterken en waar mogelijk wordt bijvoorbeeld richting jongeren, maatschappelijke organisaties en gemeenten gezamenlijk opgetrokken.
Wat gaat de minister doen om de band tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin en de eerstelijnszorg te verbeteren?
Met de brief van 12 januari 2009 (kamerstuk 31 001-61) hebben mijn collega minister Klink en ik, u geïnformeerd over een aantal instrumenten ter bevordering van de samenwerking tussen eerstelijnszorg en Centra voor Jeugd en Gezin.
De instrumenten betreffen initiatieven vanuit het veld die door de ministeries worden gefaciliteerd. Zo is de handreiking samenwerking huisarts-jeugdgezondheidszorg van TNO in opdracht van Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland/Nederlandese Huisartsenvereniging/Nederlandese Huisartsen Genootschap uitgebracht. Via een vergelijkbare constructie is TNO momenteel bezig met de ontwikkeling van landelijke eerstelijns samenwerkingsafspraken op een aantal aandoeningen die duidelijk liggen op het raakvlak van de eerstelijnszorg met de Centra voor Jeugd en Gezin, bijvoorbeeld heupdysplasie of visus. Tot slot wordt ook een handreiking ontwikkeld die opgenomen wordt in de Gereedschapskist CJG. Met deze handreiking kunnen de regievoerende gemeenteambtenaren aan de slag. Deze handreiking wordt begin 2010 opgeleverd.
Het is vervolgens aan het lokale veld om deze instrumenten op gemeentelijk en instellingsniveau te implementeren. Het komt op de hulpverleners op lokaal niveau aan om elkaar te leren kennen en de samenwerking te realiseren.
Gaat het de minister lukken om in 2011 in elke gemeente een Centrum voor Jeugd en Gezin te hebben? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel Centra voor Jeugd en Gezin zijn er momenteel? Hoeveel daarvan hebben een werkelijk inlooppunt? En hoeveel hebben meerdere disciplines ondergebracht onder 1 dak?
Hoeveel Centra voor Jeugd en Gezin hebben een medewerker van Bureau Jeugdzorg werken in het Centrum voor Jeugd en Gezin?
Naar het zich laat aanzien gaat het alle gemeenten lukken om in 2011 een Centrum voor Jeugd en Gezin te hebben. In de voortgangsrapportage «Samenwerken voor de Jeugd. Voortgang projecten Jeugd en Gezin» die u een dezer dagen zult ontvangen wordt hier uitgebreid op ingegaan.
Hoe gaat de minister uitvoering geven aan de aangenomen motie-Langkamp/Dibi (31 700 XVII, nr. 50) die vraagt om ervoor te zorgen dat er een aanbod van psychische zorg en verslavingszorg wordt gerealiseerd in de Centra voor Jeugd en Gezin?
In de voortgangsrapportage «Samenwerken voor de Jeugd. Voortgang projecten Jeugd en Gezin» die u separaat zult ontvangen schets ik hoe ik uitvoering ga geven aan deze motie.
Welke relevante geldstromen worden gebundeld?
In de Brede Doeluitkering CJG zijn vanaf 1 januari 2009 de Tijdelijke Regeling Specifieke Uitkeringen Jeugdgezondheidszorg, de uitkering preventief jeugdbeleid/motie Verhagen, de impuls opvoedondersteuning en de bijdrage voor Opvoeden in de Buurt gebundeld.
Waarom wordt de website Hallo Wereld, nu een voorlichtingsen advieswebsite voor burgers, omgebouwd naar een basismodel dat dient ter ondersteuning van gemeenten? Betekent de ombouw van de website Hallo Wereld, dat de huidige website niet voldoet?
Waar wordt het bedrag van € 1 miljoen voor Hallo Wereld.nl aan besteed, omdat de website reeds in de lucht is?
Eind 2008 is J&G gestart met de uitwerking van de vraag hoe alle ten behoeve van Hallo Wereld ontwikkelde producten, diensten, kennis en ervaring ingezet kan worden ter ondersteuning van gemeenten bij de lokale CJG vorming. Dit vanuit het succes van Hallo Wereld als digitale voorziening in laagdrempelige opgroei – en opvoedingsondersteuning. Begin 2009 heeft dit geresulteerd in een basismodel digitaal Centrum voor Jeugd en Gezin (DCJG). Een digitale basisvoorziening, gericht op laagdrempelige, betrouwbare, opgroei- en opvoedingsondersteuning voor ouders en opvoeders. Deze voorziening kan door gemeenten worden ingezet complementair aan en ter ondersteuning van de doelen van het fysieke CJG. Het digitaal CJG bouwt hierbij voort op alles wat de afgelopen jaren voor Hallo Wereld is ontwikkeld. Hierdoor kan een kostenbesparing en een tijdsversnelling m.b.t. implementatie worden gerealiseerd.
De middelen voor Hallo Wereld worden besteed aan:
– het in stand houden van de huidige Hallo Wereld website en bijbehorende diensten;
– ICT ondersteuning t.b.v. Hallo Wereld en de DCJG websites;
– e-mail support t.b.v. de interactieve (vraag – antwoord) module en webrapportages;
– projectmanagement, redactie, doorontwikkeling en coördinatie van de implementatie van het basismodel DCJG;
– de ontwikkeling van een effectieve formule voor het bereik van Jeugd 12–23 jaar uitgaande van bestaande initiatieven in het veld.
Hoe is momenteel, in percentages, de landelijke dekking van de Zorg Advies?
Teams? Waar zitten de knelpunten?
Uit de jaarlijkse monitor van het Nederlands Jeugdinstituut blijkt dat de dekkingsgraad van ZAT’s eind 2008 voor het primair onderwijs 69%, voor het voortgezet onderwijs 95% en voor het middelbaar beroepsonderwijs 82% is. Verwachting van NJI is dat een dekkingsgraad van 100% in 2011 voor alle onderwijssectoren haalbaar is. Knelpunt in de ontwikkeling is de deelname van een aantal partijen aan het ZAT: bureau jeugdzorg, politie en cluster 4 van het speciaal onderwijs. Met de wetsvoorstellen Centra Jeugd en Gezin en Zorgstructuren in en om de school (waarover ik u heb geïnformeerd) ga ik ervoor zorgen dat er altijd sluitende afspraken zijn, ook met deze partijen. Dit betekent niet dat bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg altijd bij elk ZAT-overleg hoeft te zijn, maar wel dat heel helder is afgesproken op welke manier BJZ aansluit.
Hoeveel GGD-regio’s werken momenteel met het Elektronisch Kind Dossier?
Hoe wordt ervoor gezorgd dat het Elektronisch Kind Dossier niet teveel tijd van de jeugdgezondheidszorg medewerker kost?
Waarom wordt het geld voor het Elektronisch Kinddossier beschikbaar gesteld via het Gemeentefonds?
Momenteel wordt in 15 van de 29 GGD-regio’s geheel of gedeeltelijk gewerkt met digitale dossiers. Dit houdt in dat in de regio de GGD of de thuisorganisatie of beide werken met een digitaal dossier of bezig zijn met de implementatie hiervan. De Eerste Kamer heeft op 30 juni 2009 ingestemd met het van kracht worden van de digitaliseringsplicht, vastgelegd in artikel 5, derde lid, van de Wet publieke gezondheid. Hiermee wordt aan gemeenten opgedragen er voor te zorgen dat de JGZ digitaal gaat werken. In overleg met het veld is gekozen om de digitaliseringsplicht per 1 juli 2010 van kracht te laten worden om zo veel mogelijk organisaties in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen.
Om te zorgen dat het werken met digitale dossiers zo efficiënt en effectief mogelijk is, kiezen de JGZ-organisaties zorgvuldig een pakket dat nauw aansluit op de eigen wensen en werkwijzen. Tegelijk stellen de JGZ-organisaties begeleidings- en opleidingstrajecten op voor het personeel. Het Implementatietraject digitale dossiers (onder regie van ActiZ en GGD Nederland) ondersteunt de JGZ-organisaties bij de implementatie van het DD JGZ. Zij zorgen gezamenlijk voor het in kaart brengen van ervaringen en best practices en maken uitwisseling hiervan tussen JGZ-organisaties mogelijk.
In het Bestuursakkoord Rijk en gemeenten «Samen aan de slag» van 4 juni 2007 is afgesproken dat een bedrag oplopend tot structureel € 20 miljoen in 2011 beschikbaar is voor het elektronisch kinddossier en de verwijsindex via de algemene uitkering van het gemeentefonds.
Hoeveel middelen, vanuit de Brede Doeluitkering, worden door de gemeenten direct besteed aan de Jeugdgezondheidszorg en hoeveel middelen t.b.v. het jongerenwerk?
De verdeling van de middelen, vanuit de Brede Doeluitkering, tussen Jeugdgezondheidszorg en jongerenwerk is niet aan te geven. De Brede Doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin is een meerjarige ontschotte doeluitkering voor de jaren 2008 tot en met 2011. Gemeenten kunnen met de meerjarige ontschotte doeluitkering zelf bepalen hoe en wanneer de middelen worden ingezet voor de Centra voor Jeugd en Gezin. De uitkering wordt in een keer voor de gehele periode 2008–2011 toegekend en na afloop van die periode vastgesteld.
Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel jongerenwerkers telt Nederland?
Het jongerenwerk is gedecentraliseerd naar gemeenten, dat was zo in de Welzijnswet en dat is met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zo gebleven. Gemeenten zijn verantwoordelijk om op de lokale omstandigheden afgestemde activiteiten en voorzieningen voor jongeren te scheppen. Mij staan dan ook geen gegevens ter beschikking over het aantal jongerenwerkers per gemeente.
Hoeveel gemeenten kennen een specifieke loverboy aanpak?
De 35 centrumgemeenten hebben in het kader van hun verantwoordelijkheid voor vrouwenopvang aandacht voor de problematiek van de slachtoffers van pooierboys.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat in geheel Nederland zoveel mogelijk met één systeem voor de verwijsindex risicojongeren wordt gewerkt?
Hoe staat het met de implementatie van de Verwijsindex, aangezien het aansluiten op de Verwijsindex één ding is, en het daadwerkelijk er mee werken een tweede?
Ligt het aantal van 70 000 meldingen die gedaan zijn in de Verwijsindex risicojongeren in de lijn der verwachting of ligt dit aantal vele malen hoger?
De verwijsindex is een landelijke functionaliteit die werkt op basis van een landelijke standaard, de «Nederlands Technische Afspraak (NTA 8023)». Hierop kunnen lokale systemen aansluiten indien de lokale systemen compatibel zijn met deze standaard. In dat geval worden ze gecertificeerd en kunnen ze worden aangesloten op de verwijsindex. Er zijn op dit moment drie systemen gecertificeerd. Op die manier kunnen er dus signalen vanuit de lokale systemen worden doorgegeven aan de verwijsindex. Via de landelijke standaard wordt dus geborgd dat systemen alleen kunnen aansluiten als ze voldoen aan de landelijke standaard.
De implementatie van de verwijsindex verloopt volgens planning (per half oktober zijn zo’n 170 gemeenten aangesloten). Gemeenten zijn druk bezig met het organiseren van de samenwerking op lokaal niveau met de professionals die vervolgens ook de verwijsindex moeten gaan gebruiken in hun dagelijks werk. Daarvoor wordt door Jeugd en Gezin ondersteunend beleid gevoerd om hulpverleners nog meer in beweging te krijgen bij het gebruik van de verwijsindex. Zo wordt er in november 2009 een aangescherpte versie van de handreiking voor het melden uitgebracht en wordt op 7 oktober 2009 de privacywegwijzer gelanceerd.
Er zijn en worden geen streefcijfers verbonden aan het aantal meldingen en matches om het succes van de verwijsindex aan af te meten. In die zin kan dan ook geen uitspraak worden gedaan of het huidige aantal meldingen, per oktober 88 000, in de lijn der verwachting ligt of dat dit vele malen hoger ligt. Wel kan hiervan worden afgeleid dat de verwijsindex in het kader van de proeftuin reeds goed wordt gebruikt.
Is in het kader van het scholingsprogramma voor professionals over diversiteit duidelijk welke competenties hier specifiek nodig zijn?
In het programma «Diversiteit in het jeugdbeleid» wordt dit jaar gestart met het ontwikkelen van een uitgebreid scholingsprogramma voor professionals in de jeugdzorg. In maart en mei 2009 zijn de projecten «Inventarisatie interculturele scholing» en «Ontwikkeling interculturele competentieprofielen» door het NJI opgestart. Voor het opstellen van de competentieprofielen (incl. managementvaardigheden) wordt samengewerkt met MOVISIE, Pharos, FORUM, het RIVM, MIKADO, E-Quality en wordt afgestemd met vertegenwoordigers van migrantenorganisaties, opleidingen en inhoudelijke experts. Het gaat hierbij om competenties waarmee hulpverleners daadwerkelijk contact kunnen maken met migranten zodat de problemen goed worden begrepen en interventies op effectieve wijze voor migranten worden toegepast. Het NJI is nog bezig met het ontwikkelen van de specifieke competenties.
Wat zijn de ervaringen met de academische werkplaatsen diversiteit?
Eind 2008 zijn de drie academische werkplaatsen, te weten Amsterdam, Rotterdam en Noord-Brabant officieel van start gegaan. In de academische werkplaatsen komen praktijk (professionals, gemeenten) en wetenschap (universiteiten, kennisinstituten) samen om kennis over effectieve aanpakken en methodieken rond diversiteit in de praktijk te ontwikkelen en te verspreiden. Afgelopen zomer hebben de werkplaatsen hun uitvoeringsplan voor de uitvoeringsjaren 2010–2011 ingediend. Bij de beoordeling van de uitvoeringsplannen zijn onafhankelijke referenten, panels van migrantenjongeren enouders ingezet. De academische werkplaatsen worden ondersteund door een multi-etnisch coachingsteam.
Wanneer wordt de nieuwe financieringssystematiek voor de provinciale jeugdzorg nu definitief ingevoerd?
Ik ben met het IPO in gesprek over het budget provinciale jeugdzorg 2010. Het wetsvoorstel in verband met de invoering van een nieuw financieringssysteem zal de kamer in 2010 ontvangen.
Is het programma «diversiteit in het jeugdbeleid» geëvalueerd? Zo nee, wat zijn tot nu toe de resultaten van dit € 10 miljoen kostende programma?
Er is nog geen evaluatie beschikbaar. In december 2008 zijn drie zogenoemde academische werkplaatsen gestart in Amsterdam, Rotterdam en Noord-Brabant. In de academische werkplaatsen werken professionals, migranten- en jeugdorganisaties, gemeenten, hogescholen, universiteiten en een multi-etnisch coachingsteam samen aan praktische en wetenschappelijk onderbouwde aanpakken. Kennis over effectieve aanpakken en methodieken wordt verder ontwikkeld en verspreid via onder andere de zogenoemde Gereedschapskist voor Centra voor Jeugd en Gezin. De beoogde tussenresultaten voor 2010 de uitvoering van de academische werkplaatsen, publicaties over wat werkt, zorgen dat er een goed na- en bijscholingsaanbod is waar ook gebruik van wordt gemaakt, het actualiseren van de opleidingen, het aanvullen van de gereedschapskist CJG met een handreiking Interculturele CJG en dergelijke. Het Sociaal Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek zullen met de «Monitor Diversiteit in het jeugdbeleid» het bereik van migrantenkinderen en hun ouders monitoren.
Hoe komt het dat de minister nog geen zicht heeft op de caseload van gezinsvoogden, terwijl de MO-groep in reactie op de begroting aangeeft dat de caseload van gezinsvoogden onder druk komt te staan?
Hoe hoog is momenteel de gemiddelde caseload van een voogdijwerker?
Wanneer kan de Kamer de nieuwe plannen over de nieuwe methodiek voogdij verwachten, en zal de nieuwe methodiek ook een caseloadverlaging met zich mee brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waaruit blijkt dat er structureel extra budget nodig is om de nieuwe voogdijmethodiek structureel te implementeren?
Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat (gezins)voogdij werkers minder hoeven te registeren en minder formulieren hoeven in te vullen?
Er is wel inzicht in de gemiddelde caseload van gezinsvoogdijwerkers. Momenteel is, conform de afspraak met IPO en MO-groep in het kader van implementatie van de Deltamethode (ots), de gemiddelde caseloadnorm 1:15. De bureaus Jeugdzorg krijgen een met IPO en MO-groep afgesproken financiering, waarmee een caseload van 1 op 15 gerealiseerd kan worden. Als gekeken wordt naar de realisatie is er sprake van een gemiddelde caseload voor de gezinsvoogdij van 1:14,3. Bron: MOgroep, peildatum 1 juli 2009.
Voor de voogdij geldt een caseloadnorm van 1:28. Over het algemeen voeren de jeugdbeschermers van de bureaus jeugdzorg beide taken (ots en voogdij) uit, met een gerealiseerde caseload van gemiddeld 1:16,2.
De verwachting is dat de nieuwe methode voor de uitoefening van voogdijen eind 2009 gereed is. Zodra deze is aanvaard zullen de consequenties van deze methode voor de caseload in de voogdij worden bekeken. De verwachting is dat de nieuwe methode arbeidsintensiever is dan de huidige en dus moet leiden tot een aanpassing van de caseloadnorm voogdij. Dit is dan weer van invloed op de normprijs voor de uitoefening van voogdijen, niet eenmalig maar structureel. Indien nodig zal deze worden aangepast.
De wijze waarop de regering onnodige bureaucratie bestrijdt en de ervaren regeldruk in de jeugdsector terugdringt is neergelegd in het actieplan aanpak ervaren regeldruk, dat ik op 8 oktober 2008 naar uw Kamer heb gestuurd.
Gebruikvriendelijke ICT-oplossingen, digitale formulierenset en elektronisch berichtenverkeer zijn een aantal voorbeelden van praktische oplossingen uit dit actieplan om de ervaren regeldruk van gezinsvoogdijwerkers aan te pakken. Daarnaast streef ik ernaar om de uitvraag van de beleidsinformatie aan provincies te verminderen. De stand van zaken van bovengenoemde acties treft u in mijn brief van 14 augustus (kamerstukken II, 2008/09, 31 839,nr. 12).
Hoeveel ondertoezichtstellingen zullen er naar verwachting meer komen wanneer de kinderbeschermingswetgeving op 1 januari 2011 in werking zal treden?
Op 18 juli is aan uw Kamer het wetsvoorstel voor de wijziging van de kinderbeschermingswetgeving aangeboden, waarvan de behandeling thans zal starten. Ik zal deze vraag hierin meenemen.
Wanneer worden de gesloten jeugdzorginstellingen geëvalueerd?
Wat kost een jongere gemiddeld per dag in een instelling voor gesloten jeugdzorg? Wat kost een jongere gemiddeld per dag in een justitiële jeugdinrichting? Hoe verklaart u de verschillen?
Hoeveel plaatsen zijn er nodig voor de gesloten jeugdzorg ten opzichte van de totaal beschikbare capaciteit?
Er is geen sprake van een evaluatie van de gesloten jeugdzorg naast toezicht door de Inspectie. De Inspectie toetst de veiligheid en het behandelklimaat bij nieuwe aanbieders van gesloten jeugdzorg door middel van een entreetoets. In deze entreetoets onderzoekt de Inspectie de rechtspositie, het toezicht op de jongere, het handelen bij incidenten en de gesloten behandeling. Naast de entreetoets worden de aanbieders van gesloten jeugdzorg onderworpen aan het stapsgewijze toezicht. Dit toezicht verloopt in drie stadia:
1. gesloten leefomgeving, met name de rechtspositie. De resultaten hiervan worden in het najaar van 2009 verwacht. Ik heb in het Algemeen Overleg van 24 september 2009 toegezegd de Kamer hierover dan te informeren.
2. behandel- en opvoedplanning, opvoeding en personeel. Dit onderzoek vindt plaats in 2009 en 2010. De rapportage verschijnt in het voorjaar van 2010.
3. Behandeling, dagprogramma en ketensamenwerking. Dit onderzoek vindt plaats in 2011 en 2012. De rapportage verschijnt in 2012.
De gemiddelde prijs per dag in een instelling voor gesloten jeugdzorg bedraagt in 2010 € 373. Voor de JJI’s is in 2010 de prijs per dag € 502. Hierbij is gerekend met het totale voor JJI’s beschikbare budget inclusief de apparaatskosten van DJI.
Een vergelijking tussen deze prijzen is niet goed te maken. In de eerste plaats door de verschillende manier van aansturen: bij de JJI’s zit bijvoorbeeld het uitvoeringsapparaat van de Dienst Justitiële Inrichting (DJI) in deze prijs. Dat is niet het geval bij de instellingen voor gesloten jeugdzorg. In de tweede plaats is de financiering van de huisvesting bij JJI’s anders geregeld. In de derde plaats zijn de beveiligingseisen bij Justitie veel hoger.
In de begroting 2010 is gemeld dat er in 2010 1400 plekken gesloten jeugdzorg beschikbaar zijn. Met het tijdelijk aanwijzen van extra jji-capaciteit en het creëren van extra tijdelijke capaciteit bij bestaande gesloten jeugdzorglocaties, zullen er op 1 januari 2010 bijna 1 600 plaatsen voor gesloten jeugdzorg beschikbaar zijn. Hierover ontvangt u seperaat een brief, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg op 24 september 2009.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de Meldcode Kindermishandeling? Hoeveel procent van de professionals maakt inmiddels gebruik van deze meldcode? Welke instanties werken nog niet met de meldcode? Wilt u nog steeds geen meldplicht? Zo nee, waarom niet?
Vooruitlopend op de Wet meldcode hebben de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Jeugd en Gezin en Justitie met enkele instanties uit het veld, waaronder de KNMG en Bond Katholiek Primair Onderwijs, gewerkt aan het ontwikkelen van het basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Het basismodel meldcode is een handleiding die dient als stappenplan voor de betrokken professionals bij signalen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.
Het precieze aantal professionals die met een meldcode werken of instanties die er nog niet mee werken, kunnen we nu niet zeggen. Wel is het concept basismodel meldcode gereed. Op 30 september jl. zijn 40 verschillende branche- en beroepsorganisaties uit de zorg, welzijn, onderwijs en justitiële hoek hierover geconsulteerd. Zij pleiten er zelfs voor één intersectoraal basismodel te hanteren voor alle sectoren en het rechtstreeks door te sturen naar al hun achterbannen. Het basismodel komt in november 2009 beschikbaar voor alle instanties en professionals binnen de genoemde sectoren en gemeenten. Hiermee bereiken we een groot deel van de instanties en professionals.
Op 16 november aanstaande vindt het congres huiselijk geweld en kindermishandeling plaats. Het basismodel meldcode en de bijen nascholing staan onder meer centraal op deze dag. Daarmee is een belangrijk impuls gegeven aan een goede implementatie van de wet meldcode.
Gelet op de ervaringen in het buitenland en het geringe draagvlak onder de professionals, is het kabinet van mening dat een meldplicht voor de Nederlandse situatie weinig toegevoegde waarde heeft en acht invoering ervan niet gewenst.
Welke reeds beschikbare budgetten worden vanaf 2010 gebundeld in een decentralisatie-uitkering jeugd, en waarom gebeurt dit?
Waar wordt de decentralisatie-uitkering Jeugd van € 21,7 miljoen precies voor ingezet?
Met de Decentralisatie-uitkering Jeugd (DU-Jeugd) kan hetpreventieve lokale jeugdbeleid in brede zin vorm worden geven. De DU-Jeugd komt tegemoet aan de wens van gemeenten om beschikbare middelen zoveel mogelijk ontschot te kunnen inzetten. De DU Jeugd start in 2010 met de € 21,7 mln die in 2009 zijn uitgekeerd als onderdeel van de Brede Doeluitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid (BDU/SIV) voor tegengaan Voortijdig Schoolverlaters in het kader van het Grote Stedenbeleid (GSB). In de kabinetsreactie op het WRR-rapport Vertrouwen in de school is aangegeven dat het kabinet deze middelen wil behouden en inzetten om de aanpak van overbelaste jongeren op het niveau van het vmbo en mbo meer sluitend te maken opdat meer jongeren een scholingstraject succesvol kunnen afronden.
Hoe ziet de financiële coaching door diverse banken van kwetsbare jongeren eruit?
Met het project Zorg op het MBO in Rotterdam hebben rijk, o.l.v. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, gemeente, ROC’s en hulpverlenende instanties afspraken gemaakt om te komen tot een optimale zorgstructuur voor jongeren op de ROC’s die kampen met diverse problemen waardoor zij belemmerd worden om goed mee te kunnen komen op school. Veel (MBO-) jongeren hebben moeite met het organiseren van hun financiën, zowel wat betreft het in balans brengen en houden van inkomsten en uitgaven als het voorkomen en oplossen van schulden.
Met diverse banken is nu afgesproken dat zij op de ROC’s in Rotterdam voor financiële coaching zorgen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Medewerkers van de banken starten dit schooljaar met het gebruiken van een aantal van hun werkuren voor het begeleiden van de jongeren bij het op orde brengen en houden van hun financiën.
De financiële coach helpt o.a. bij het ordenen van de financiële administratie, gaat na of alle voorliggende voorzieningen zijn benut (huurtoeslag, zorgtoeslag etc.), zorgt dat betalingen op tijd worden gedaan, helpt bij het zoeken naar een bijbaan en vervult een voorbeeldfunctie.
De afspraken die met het project Zorg op het MBO zijn gemaakt gelden voor Rotterdam. Het Rijk zal de kennis en ervaringen die met dit project zijn opgedaan overdragen aan andere steden die kampen met een soortgelijke problematiek.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de regionale afspraken tussen instellingen, Bureaus Jeugdzorg en provincies over het opnamebeleid van de instellingen m.b.t. de capaciteit van de gesloten jeugdzorginstellingen?
Worden er ook afspraken gemaakt met residentiële instellingen voor licht verstandelijk gehandicapten jongeren?
De hier bedoelde regionale afspraken tussen instellingen, bureaus jeugdzorg en provincies betreffen het opnamebeleid van de instellingen en de in-, door- en uitstroom. Om de instroom van jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg beter op te vangen heb ik, in overleg met het IPO, besloten zorgregio’s in te stellen. De toedeling van instellingen naar een zorggebied geeft een instelling de mogelijkheid een samenwerking aan te gaan met ketenpartners in dit zorggebied. Binnen een zorggebied is differentiatie tussen de aangewezen instellingen mogelijk, maar moeten alle type kinderen terecht kunnen. Deze acceptatieplicht geldt ook voor jongeren met een licht verstandelijke handicap die een machtiging gesloten jeugdzorg hebben.
Verder is er een inventarisatie gemaakt van alle jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg die nu nog in een justitiële jeugdinrichting verblijven, uitgesplitst per bureau jeugdzorg van herkomst. Van al deze individuele jongeren zal tijdens casusoverleggen het toekomstperspectief besproken worden (naar huis, ambulante zorg, residentiële zorg al dan niet gesloten of andere zorg). Aan deze casusoverleggen nemen, naast de bureaus jeugdzorg, ook de instelling van herkomst deel en zorginstellingen in de zorgregio.
Momenteel zijn de casusoverleggen in voorbereiding of al gestart. Op korte termijn moet het toekomstperspectief van iedere jongere, die nu nog met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting zit, duidelijk zijn.
Hoeveel jongeren met een licht verstandelijke handicap worden er behandeld in een instelling voor gesloten jeugdzorg?
Cijfers over jeugdigen met een licht verstandelijke handicap in de gesloten jeugdzorg worden niet apart geregistreerd.
Hoeveel kinderen zitten nu nog in een justitiële jeugdinrichting en wat is het bezettingspercentage van de huidige gesloten jeugdzorg instellingen?
Het aantal kinderen dat met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting verblijft, was op 1 oktober 2009 314.
De bezettingsgraad van de gesloten jeugdzorg instellingen was op 1 september 2009 92%.
Wie voert de dwingende opvoedondersteuning uit?
Wat bedoelt de minister met «als het moet met drang en dwang» bij het aanpakken van ouders die hun kinderen niet goed opvoeden?
Opvoedondersteuning vindt met voorrang plaats binnen het vrijwillige kader. Ouders kunnen hiervoor laagdrempelig terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin. Voor complexere opvoedproblemen zijn ouders aangewezen op geïndiceerde jeugdzorg. Als ouders ondanks herhaaldelijk daarop aangesproken te zijn door hulpverlenende instanties weigeren aangeboden hulp te aanvaarden, is gedwongen opvoedondersteuning via een kinderbeschermingsmaatregel de aangewezen weg. Uitvoering vindt plaats door gezinsvoogdijwerkers, die een ondertoezichtstelling uitvoeren in opdracht van het bureau jeugdzorg aan wie de Kinderrechter deze maatregel heeft opgedragen. Het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen dat bij de Tweede Kamer aanhangig is, maakt het mogelijk dat de rechter al bij relatief lichte probleemsituaties een kinderbeschermingsmaatregel kan opleggen. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid dat de burgemeester via de Raad voor de Kinderbescherming toegang krijgt tot de kinderrechter om opvoedondersteuning af te kunnen dwingen in situaties waar dat voor de ontwikkeling van het kind noodzakelijk is en ondersteuning niet op vrijwillige basis wordt aanvaard.
De uitwerking van de structurele regeling van de campussen is afhankelijk van de evaluatie van de pilots. Vanaf 2010 is hiervoor jaarlijks € 16 miljoen beschikbaar uit de Veiligheidsenveloppe, waarvoor het ministerie van Financiën verantwoordelijk is. Hoe worden de verantwoordelijkheden tussen de ministeries in 2011 verdeeld? Waarom reserveert de minister structureel € 16 miljoen voor een project waarvan de evaluatie nog niet begonnen is?
Welk deel van de € 4 miljoen die begroot is voor de campussen in 2011 is bedoeld voor de ontwikkeling van het basismodel campussen?
Waarom wordt het «Internaat voor Veiligheid en Vakmanschap» niet bij de pilot over campussen betrokken?
Is er al zicht op het effect van de campussen op de deelnemers en de beoogde afname van de jeugdcriminaliteit? Wanneer is de tweede tussenevaluatie gereed?
Hoe de verantwoordelijkheden tussen de ministeries verdeeld worden is afhankelijk van de besluitvorming over de structurele voorziening voor de doelgroep onwillige jongeren.
De reservering van de € 16 mln is voor de inbedding van campussen als structurele voorziening voor jongeren. Een eerste tussenrapportage is in oktober 2008 aan uw Kamer aangeboden. Uiterlijk 1 november a.s. volgt de tweede tussenrapportage. Begin 2010 wordt het onderzoek afgerond, medio 2010 heb ik de eindresultaten van het onderzoek en kan ik dan conclusies verbinden aan het experiment met de campussen. Daarom ook heb ik de Kamer eerder aangegeven medio 2010 tot besluitvorming over de campussen te komen.
De verdeling van de budgetten tbv het basismodel is afhankelijk van de besluitvorming medio 2010 over structurele inbedding.
Het Internaat maakt onderdeel uit van het pakket aan crisismaatregelen voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Daarnaast speelt ook dat de inrichting van het proces rondom de pilots en het evaluatieonderzoek al bij aanvang in 2007 zijn vastgelegd. Er zijn kaders geformuleerd waarbinnen de projecten uitgevoerd worden en kaders voor de uitvoering van het evaluatieonderzoek tot en met februari 2010 zodat we over een wat langere periode de effecten kunnen meten. Ik hecht er om die reden bijzonder aan het proces van uitvoering en onderzoek zoveel mogelijk in de oorspronkelijke opzet te handhaven. Uiteraard zullen ook de inzichten vanuit de uitvoering van het Internaat Vakmanschap en Veiligheid waardevol zijn voor het nadenken over de meest effectieve aanpak van de doelgroep.
Uiterlijk 1 november bied ik de Kamer de tweede tussenrapportage aan. In de eindrapportage, die medio 2010 gereed is, komen zaken als effect op de deelnemers en mogelijke afname van de jeugdcriminaliteit nader aan de orde. Juist met de eindrapportage zijn we beter in staat om uitspraken te doen over beklijvende effecten omdat daarin resultaten worden meegenomen die bij de deelnemers zijn gemeten na uitstroom uit het project.
Wat houdt de conferentie over de campussen exact in? Hoeveel middelen wordt hiervoor ingezet in 2010?
De conferentie is bedoeld om partijen van gedachten te laten wisselen over een effectieve aanpak voor de doelgroep van de campussen. Onder partijen vallen o.a. gemeenten, projectleiders, vertegenwoordigers van de verschillende ministeries en overige betrokkenen vanuit jeugdzorg, onderwijs en arbeidsmarkt. Doel is om ook de verkregen informatie uit de conferentie te gebruiken voor het kabinetsbesluit over de campussen.
De hoeveelheid middelen die hier voor worden ingezet is afhankelijk van de verdere invulling van de conferentie. Deze zal dit najaar verder worden voorbereid.
Hoe verhoudt de bouwimpuls zich tot de eerdere opmerking (pagina 10) dat wellicht een te groot deel van de jeugd een beroep doet op specialistische jeugdvoorzieningen? Is een eventueel minder beroep op de voorzieningen meegenomen in de bouwimpuls?
Bij hoeveel jeugdzorginstellingen is de subsidie voor bouw en onderhoud toegekend en hoeveel bedragen de toegewezen subsidieaanvragen?
De provincies en grootstedelijke regio’s hebben in het huidige systeem de mogelijkheid om de voorzieningen af te stemmen op de vraag. Ik ga er vanuit dat een eventueel minder beroep op specialistische jeugdvoorzieningen wordt meegewogen in de lange termijnplanning van provincies en grootstedelijke regio’s. Om deze reden moesten instellingen die een aanvraag in het kader van de bouwimpuls hebben ingediend voor uitbreiding van capaciteit aantonen dat de exploitatie in de provinciale kaders is of wordt opgenomen. Daarnaast zijn de subsidiebrieven in afschrift aan de provincies en grootstedelijke regio’s gestuurd voor zover het de door hen gefinancierde instellingen betreft.
In totaal is aan 44 instellingen voor provinciaal gefinancierde jeugdzorg en aan 11 instellingen voor gesloten jeugdzorg een subsidie toegekend. In totaal is over 2009 en 2010 voor ruim € 80 mln aan subsidie verleend.
Kan de minister aangeven in hoeverre de regeldruk sinds het aantreden van dit kabinet is gedaald, en of het bereiken van de 25% reductie aan het einde van de kabinetsperiode op schema ligt, mede in het licht dat dit als het grootste probleem in de sector wordt ervaren?
Indien het streven is de regeldruk met 25% terug te brengen, zal dit dan het cliëntencontact ten goede komen? Hoeveel tijd procentueel gezien, besteden jeugdzorgwerkers nu aan cliëntencontact en hoeveel tijd aan bureaucratische rompslomp? Wanneer wordt het optimale percentage van 60% voor cliëntencontacten bereikt?
Hoe groot is de gemiddelde registratieplicht momenteel in de jeugdzorg? Hoeveel tijd brengen jeugdzorgwerkers percentueel achter de computer door?
Wat is het effect van de verschillende onderdelen van het Actieplan vermindering regeldruk op de door de jeugdzorgwerkers ervaren regeldruk tot nu toe?
Hoe zorgt de verbetering van de begrijpelijkheid van formulieren voor cliënten voor vermindering van de regeldruk voor de jeugdzorgwerkers?
Is volgens de regering de gemiddelde regeldruk al verminderd onder jeugdzorgwerkers? Zo ja, met hoeveel en hoe is dit gemeten?
In mijn brief van 14 augustus 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 31 839, nr. 12) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken bij de acties uit mijn actieplan aanpak ervaren regeldruk. Dit actieplan is gebaseerd op een eerste meting (nulmeting) van de ervaren regeldruk in de brede jeugdketen, die de eerste helft van 2008 heeft plaatsgevonden. De resultaten van de nulmeting zullen in 2011 vergeleken worden met de uitkomst van een nieuwe meting. Tussentijds staat geen uitgebreide meting gepland, ook om de sector hiermee niet teveel te belasten. Wel toets ik regelmatig bij het veld of de ingezette acties de juiste zijn en of zij het beoogde effect hebben. Hierop krijg ik het signaal dat onze acties brede steun genieten, maar dat de werkvloer er nog te weinig van merkt. Dit kan komen doordat de aanpak van onnodige regeldruk in de praktijk weerbarstig is en voor een deel een cultuuromslag vergt. Het kan ook komen doordat we de werkvloer nog onvoldoende bereiken. Daarom zet ik de komende tijd in op een constante communicatie vanuit het project Regeldruk AanPak (RAP). Dit doe ik, onder andere, door het uitbrengen van een digitale nieuwsbrief en door het verspreiden van de publieksversie van het actieplan die uw Kamer in augustus heeft ontvangen.
De gemiddelde registratieplicht verschilt per instelling. Ik schrijf niet voor hoeveel tijd een professional zou moeten besteden aan registraties. Het is aan de instellingen zelf om hierop te sturen. Wel ben ik ervan overtuigd dat de uitvraag van beleidsinformatie en verantwoordingsinformatie minder en beter kan. In dat kader onderneem ik ook acties. Voor deze acties verwijs ik naar mijn brief van 14 augustus 2009.
Het is de bedoeling dat de te regeldrukreductie ten goede komt aan de praktijk van hulpverlening. Een professional die minder regelwerk heeft, houdt meer tijd over voor contact met en hulp aan cliënten. Daarnaast zal, door de toegenomen motivatie, ook de kwaliteit van het cliëntencontact toenemen.
Mijn ambitie om de ervaren regeldruk met 25% te verminderen tussen 2007 en 2011 geldt niet alleen de professionals maar ook de cliënten. Uit de nulmeting blijkt (knelpunt nummer 1 onder cliënten) dat het indicatiebesluit voor cliënten vaak moeilijk te begrijpen is. Een heldere uitleg ontbreekt en het taalgebruik is niet op het niveau van de cliënt. Hierdoor moeten cliënten zelf hun weg zoeken en kan het gebeuren dat ze verkeerde keuzes maken en verkeerd geplaatst worden. Met nieuwe formulieren, herplaatsingen en een suboptimaal zorgtraject als gevolg.
Om die reden steun ik het initiatief van de MOgroep Jeugdzorg om de formulieren begrijpelijk te maken voor 95 % van de cliënten.
Hoe wordt de cliëntvriendelijkheid van de jeugdzorg exact verbeterd? Welke maatregelen neemt de minister, en wat gaan cliënten en werkers hiervan merken?
Mijn ambitie om de ervaren regeldruk met 25% te verminderen tussen 2007 en 2011 geldt niet alleen de professionals maar ook de cliënten. Uit een eerste meting van de ervaren regeldruk onder professionals en cliënten (eerste helft van 2008), blijkt dat cliënten de jeugdzorg soms ontoegankelijk vinden. Het gaat dan vooral om slechte informatievoorziening over het indicatieproces en het hulpverleningstraject en om slechte bereikbaarheid van de hulpverleners. In mijn brief van 14 augustus 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 31 839, nr. 12) heb ik u geïnformeerd over de manier waarmee ik, samen met de betrokken partijen, deze knelpunten oppak (begrijpelijk indicatieformulier, module cliënttevredenheidstoets, adviezen voor betere bereikbaarheid, cliëntenroute, invoering privacywegwijzer).
Wat is de gemiddelde caseload van een jeugdhulpverlener (vrijwillige hulpverlening) bij Bureau Jeugdzorg bij 1 fte?
Bij de vrijwillige jeugdhulpverlening wordt niet gesproken over een gemiddelde caseload. De diversiteit van de werkzaamheden maakt het vaststellen van een gemiddelde caseload onmogelijk.
Bij hoeveel van de onderzochte fraudesignalen in 2008 bleek het vermoeden juist te zijn?
Van de 448 fraudesignalen die betrekking hadden op 475 personen, is er bij dertien personen fraude geconstateerd en bij elf personen aangifte gedaan.
Kan de minister aangeven waaruit blijkt dat jeugdigen en hun ouders in 2011 snel en goed ondersteund worden?
Op welke wijze zal invulling gegeven worden aan het ondersteunen van gezinnen waar het wel goed mee gaat, zodat het met deze kinderen nog beter kan gaan en deze kunnen gaan excelleren?
In de voortgangsrapportage «Samenwerken voor de Jeugd. Voortgang projecten Jeugd en Gezin» die u separaat ontvangt ga ik in op de verbeteringen in de ondersteuning van jeugdigen en gezinnen.
Is er landelijke regie op de automatiseringspakketten die de JGZ-instellingen aanschaffen? Zo nee, bestaat het gevaar dat alle instellingen met andere software werken die niet compatible zijn met elkaar?
Er is geen landelijke regie op de aanschaf van een automatiseringspakket door JGZ-organisaties. Dit is ook niet toegestaan vanwege marktwerking. In veel gevallen zullen de JGZ-organisaties voor de aanschaf van een pakket een Europese aanbesteding moeten volgen. In de praktijk betekent dit dat verschillende pakketten worden aangeschaft. Om te zorgen dat deze compatibel zijn worden landelijke standaarden opgesteld zoals een dossieruitwisselbericht. Gebruik van deze standaarden zal bij ministeriële regeling worden voorgeschreven. Alle digitale JGZ-dossiers zullen moeten voldoen aan deze landelijk vastgestelde standaarden die uitwisseling van gegevens mogelijk maakt.
Is er in het ZonMw programma Zorg voor Jeugd ook aandacht voor het verbeteren van de werkwijze van professionals bij de eerste indicatie, zodat beter aangesloten kan worden op de aanverwante en achterliggende problematiek van het kind?
Is er in dit programma ook aandacht voor het terugdringen van regels en bureaucratie die professionals in de weg zitten bij het goed kunnen uitoefenen van hun werk?
In het ZonMw programma Zorg voor Jeugd is geen specifieke aandacht voor de eerste indicatiestelling. Hiertoe is het project Verbetering Indicatiestelling Bureaus jeugdzorg (VIB) gestart. Het VIB project heeft voor een belangrijk deel bijgedragen aan de kwaliteit van de indicatiestelling en de ontwikkeling van een eenduidige werkwijze binnen het bureau jeugdzorg. De hulpverlener is toegerust met een set van instrumenten waarmee bij de eerste indicatiestelling meer aandacht wordt gegeven aan de aard en ernst van de problematiek.
In het ZonMw programma Zorg voor Jeugd is geen specifieke aandacht voor het terugdringen van de regeldruk onder professionals. Wel letten we bij de uitvoering van programma’s van ZonMw erop dat ze niet regeldrukverhogend werken. Ter vermindering van de ervaren regeldruk in de jeugdketen is het project Regeldruk AanPak (RAP) gestart. In mijn brief van 14 augustus 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 31 839, nr. 12) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken bij de acties uit mijn actieplan aanpak ervaren regeldruk.
Is er bij de deskundigheidsbevordering over kennisontwikkeling ook aandacht voor het bevorderen van de deskundigheid op de werkvloer zelf?
Kennis over en herkenning van verslaving is nog een groot probleem bij bijv, huisartsen, maar ook op scholen. Wat wordt gedaan om de kennis te vergroten en handelen te bevorderen? Hoe wordt gestimuleerd dat instellingen in het belang van het kind meer gaan samenwerken, zodat de vraag centraal staat en niet het aanbod vanuit de instelling?
Het programma Zorg voor Jeugd van ZonMw heeft tot doel kennisontwikkeling voor professionals om de psychische en sociale ontwikkeling van jeugd te bevorderen en veilig te stellen, daar waar deze ontwikkeling wordt bedreigd. Concreet betekent dit dat ZonMw instrumenten voor signalering, risicotaxatie en diagnostiek alsmede interventies en behandelingen laat onderzoeken op effectiviteit, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid. Deze onderzoeken leveren kennis op waardoor professionals op de werkvloer weten wat werkt.
Kennis op scholen wordt vergroot via het project «Gezonde School en Genotmiddelen». Dit voorlichtingsproject richt zich naast leerlingen, ook op docenten, zodat zij het gebruik van alcohol en drugs eerder herkennen, en op ouders via ouderinformatieavonden. Op 11 september 2009 is de hoofdlijnenbrief Drugsbeleid aan uw Kamer gezonden. Hierin is aangegeven dat er meer aan coördinatie en samenwerking moet en zal worden gedaan. Op welke wijze coördinatie en samenwerking vorm krijgen, wordt uitgewerkt in een drugsnota.
Hoeveel extra aanvragen hebben de gemeenten (Wmo) inmiddels ontvangen als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ (indicatie begeleiding en ondersteuning)?
Gemeenten hebben op grond van de Wmo een taak als het gaat om de participatie van burgers. Ook voor de pakketmaatregel konden burgers met vragen op dit terrein terecht bij hun gemeente. Gemeenten kunnen als gevolg van de pakketmaatregel AWBZ meer aanvragen krijgen van hun burgers maar zij houden hiervan geen aparte inventarisatie bij.
Hoeveel extra aanvragen heeft Bureau Jeugdzorg inmiddels ontvangen als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ (indicatie begeleiding en ondersteuning)?
Dat is niet bekend. Bij de Bureaus Jeugdzorg wordt terzake geen aparte registratie bijgehouden.
Is de € 75 miljoen die gemeenten uit het accres van het gemeentefonds ontvangen structureel? Zo nee, waar gaat het geld voor de Centra voor Jeugd en Gezin vanaf 2011 vandaan komen?
In het bestuursakkoord Rijk en gemeenten uit 2007 is vastgelegd dat er € 25 miljoen oplopend tot € 100 mln in 2011 beschikbaar wordt gesteld via het accres van het gemeentefonds.
Welke vindplaatsen van kinderen en jongeren die problemen hebben zijn er naast de school? Is in absolute aantallen en of in percentages aan te geven hoeveel kinderen door de politie in contact worden gebracht met jeugdzorg?
Is in absolute aantallen en/of in percentages aan te geven hoeveel kinderen door het ziekenhuis na vermoedens van kindermishandeling in contact worden gebracht met jeugdzorg?
Naast school zijn er meer vindplaatsen voor kinderen met problemen. Denk hierbij aan politie, huisarts, thuiszorg of consultatiebureau. Verhoudingsgewijs komen de meeste meldingen bij het bureau jeugdzorg of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling binnen via de politie, namelijk 28,4% van het totale aantal meldingen in 2008.
In 2008 waren ruim 5% van de adviesvragen, 9% van de consulten en 6% van het aantal meldingen bij het AMK afkomstig van het ziekenhuis.
Wat houden de plusvoorzieningen waarvoor € 30 miljoen (samen met de OCW-begroting) concreet in?
Kan de minister verduidelijken hoe de plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren er in de praktijk uit gaan zien?
In de kabinetsreactie op het WRR-rapport heeft de minister voor J&G samen met staatssecretaris Van Bijsterveldt van OCW in totaal 60 miljoen uitgetrokken voor het stimuleren van plusvoorzieningen.
Plusvoorzieningen zijn bedoeld voor »overbelaste» jongeren tussen 12 en 23 jaar die problemen ervaren op meerdere leefgebieden tegelijkertijd. Zij lopen daardoor groot risico op (maatschappelijke) uitval. Het oplossen van de problemen waar deze jongeren mee te maken hebben gaat de verantwoordelijkheid van de school alleen te boven.
Met de plusvoorzieningen wordt deze jongeren een gecombineerd programma van onderwijs, zorg- en hulpverlening en waar nodig arbeidstoeleiding aangeboden om ze te helpen hun problemen op te lossen en het halen van een diploma of startkwalificatie mogelijk te maken.
De voorziening is een resultante van samenwerking in een regio met als doel de opvang en begeleiding van een specifieke groep overbelaste jongeren. De plusvoorzieningen kunnen binnen bestaande scholen gerealiseerd worden, maar kunnen ook op aparte locatie gehuisvest worden. Voor welke vorm uiteindelijk gezamenlijk gekozen wordt door scholen en gemeenten is afhankelijk van de problematiek in die regio.
Op dit moment kunnen de contactscholen namens de RMC-regio’s intekenen op de 60 miljoen die beschikbaar is gesteld voor het opzetten of verder ontwikkelen van een plusvoorziening.
Hoe wordt gezorgd dat preventie niet alleen de ouders bereikt die open staan voor informatie, en hier actief naar op zoek zijn, maar dat ook de minder betrokken ouders verleid worden om informatie over een gezonde leefstijl van hun kinderen tot zich te nemen en in de opvoeding te gebruiken?
De voorlichting aan ouders, op het gebied van alcohol, drugs, roken, maar ook op het gebied van voeding zal zich met name richten op deze moeilijk te bereiken doelgroep, vaak mensen met een lagere economische status. Bijvoorbeeld via bijeenkomsten op school voor alle ouders. Daarnaast zal ook de voorlichting via radio, televisie, internet etc. zich (met name) richten op deze doelgroepen. In de jeugdgezondheidszorg, die onderdeel uitmaakt van de Centra voor Jeugd en Gezin, wordt ook in de contacten aandacht besteed aan een gezonde leefstijl van kinderen als dat nodig is.
Hoe wordt invulling gegeven aan de operationele doelstelling 3.1 (effectieve hulp bij een zorgaanbieder) als er sprake is van meervoudige problematiek bij het kind?
Bij meervoudige problematiek speelt het Multi-disciplinair overleg (MDO) een belangrijke rol. Bij een MDO worden alle hulpverleners rond een cliënt/gezin uitgenodigd en wordt gezamenlijk een plan van aanpak opgesteld. Tijdens het MDO wordt ieders rol en verantwoordelijkheid in kaart gebracht. Dit moet leiden tot effectievere hulpverlening en een goede samenwerking.
Houdt het tijdig, professioneel en adequaat leveren van zorg toegesneden op de hulpvraag ook in dat deze zorg, als deze vanuit meerdere instellingen geleverd moet gaan worden, ook voldoende gecoördineerd geleverd wordt?
Het tijdig, professioneel en adequaat leveren van zorg vanuit meerdere instellingen kan alleen plaatsvinden als deze zorg voldoende gecoördineerd geleverd wordt. Initiatieven zoals het CJG, het casusoverleg Beter Beschermd, het Multidisciplinair overleg en het Kader Integraal Indiceren zijn bedoeld om de coördinatie tussen verschillende hulpverleners te stimuleren en te verbeteren.
Wanneer wordt het budget 2010 voor de Jeugdzorg definitief vastgesteld?
Wanneer kan de Kamer het definitieve budget naar aanleiding van het advies van de Commissie Financiering Jeugdzorg tegemoet zien? Wat zijn de struikelblokken in de onderhandelingen met het IPO?
Op dit moment ben ik in gesprek met het IPO over het budget voor de jeugdzorg voor 2010. Zodra het budget 2010 bekend is, zal ik u daarover informeren. Dit zal uiterlijk bij gelegenheid van de begrotingsbehandeling zijn.
Hoeveel middelen heeft de regering in 2009 in totaal doen toekomen aan de provincies en stadsregio’s voor de jeugdzorg?
Hoeveel middelen krijgen de provincies in totaal minder ten opzichte van 2009 voor de jeugdzorg?
Hoeveel eigen middelen hebben de provincies en de stadsregio’s in 2009 zelf geïnvesteerd in de jeugdzorg?
In 2009 hebben de provincies en grootstedelijke regio’s € 1 103 mln ontvangen, hiervan is € 1 094 mln structureel. Ik ben met de provincies in overleg over het beschikbaar te stellen budget voor 2010. Op dit moment heb ik nog niet het volledige zicht op de uitvoering van de prestatieafspraken en de bijbehorende inzet van eigen middelen door provincies en stadsregio’s in 2009.
Waarom is het streven om de doorloop besluitvorming jeugdbeschermingmaatregel binnen de norm op 75% gesteld? Zou het niet de ambitie van de regering moeten zijn dit percentage op of rond de 100% te stellen?
Een resultaat van op of rond 100% is niet reëel. Er zal altijd een substantieel aantal zaken blijven bestaan waar het vasthouden aan de ketennorm van 2 maanden de zaak niet ten goede komt. Er dient ruimte te blijven bestaan om in die gevallen waarin dat nodig is extra tijd te hebben voor een zorgvuldige afweging. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk zaken binnen de afgesproken doorlooptijd van twee maanden worden behandeld. De norm is op 75% van het totaal aantal zaken gesteld om voldoende handelingsruimte te laten daar waar een langere doorlooptijd noodzakelijk is.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), Voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts (PvdA), Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Meeuwis (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), De Mos (PVV), De Wit (SP), Azough (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).