Gepubliceerd: 15 september 2009
Indiener(s): Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XIV-2.html
ID: 32123-XIV-2

32 123 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2010

nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

A.Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel2
   
B.Begrotingstoelichting3
   
 Lijst met afkortingen270
 Trefwoordenregister273

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2010 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2010. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2010.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2010 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze Memorie van Toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendienst(en))

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendienst(en) Algemene Inspectie Dienst, Dienst Landelijk Gebied, Dienst Regelingen, Dienst ICT Uitvoering, Plantenziektenkundige Dienst en Voedsel- en Warenautoriteit voor het jaar 2010 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze Memorie van Toelichting en wel in de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

B. BEGROTINGSTOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

1Leeswijzer4
   
2Het beleid10
2.1 De beleidsagenda 10
2.1.1.Hoofdlijnen van beleid 10
2.1.2.Financieel kader 57
2.2 De beleidsartikelen 69
 21 Duurzaam Ondernemen 69
 22 Agrarische ruimte 97
 23 Natuur 104
 24 Landschap en Recreatie 124
 25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid139
 26 Kennis en Innovatie 155
 27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden178
2.3 De niet-beleidsartikelen 186
28Nominaal en onvoorzien 186
29 Algemeen 187
   
3De bedrijfsvoeringsparagraaf190
   
4De baten-lasten diensten193
 Algemene Inspectie Dienst (AID) 193
 Dienst ICT Uitvoering (DICTU) 199
 Dienst Landelijk Gebied (DLG) 204
 Dienst Regelingen (DR) 209
 Plantenziektenkundige Dienst (PD) 215
 Voedsel en Warenautoriteit (VWA) 223
   
5Verdiepingshoofdstuk229
   
6Bijlagen243
6.1 Bijlage moties en toezeggingen begroting 2010243
6.2 ZBO’s en RWT’s 260
6.3 Bijlage Europese geldstromen 261
6.4 Lijst met afkortingen 270
6.5 Trefwoordenregister 273

1 LEESWIJZER

In juni 2007 heeft het Kabinet Balkenende IV haar beleidsprogramma «Samen werken samen leven» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 070, nr 1) gepresenteerd. Dit beleidsprogramma bestrijkt de periode 2007–2011 en gaat in op de pijlers uit het Coalitieakkoord. De pijlers zijn voorzien van een missie, probleemanalyse, doelstellingen en een financiële box. In dit beleidsprogramma is ook inzichtelijk gemaakt wat mijn inzet in het bijzonder is als minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de komende vier jaar. De inzet van LNV komt met name terug in pijler 1 (een actieve internationale en Europese rol), pijler 2 (een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie), pijler 3 (een duurzame leefomgeving), pijler 4 (sociale samenhang) en pijler 6 (overheid en dienstbare publieke sector). Daarnaast is een aanvullend Beleidsakkoord «Werken aan toekomst» in 2009 uitgebracht als reactie op de economische recessie, waarin een aanvullend pakket is opgenomen van ombuigingen en intensiveringen. In mijn beleidsagenda behorend bij deze begroting 2010 kom ik hierop terug.

Conform Kabinetsafspraak worden de uitgavenenveloppen uit het Coalitieakkoord voor de gehele Kabinetsperiode verdeeld over de ministers. De bedragen voor 2010, inclusief de meerjarige doorwerkingen, zijn opgenomen in de tabellen voor budgettaire gevolgen van beleid. De resterende bedragen voor 2011 en verder blijven conform de afspraak uit het Coalitieakkoord gereserveerd voor LNV op de aanvullende post van het Rijk. Dit betreft de oploop van de enveloppen uit het Coalitieakkoord minus de belegde bedragen uit de tranches 2008, 2009 en 2010. Deze bedragen worden jaarlijks per tranche beschikbaar gesteld aan LNV. In de beleidsagenda is onder het financieel kader een overzicht opgenomen van de meerjarig beschikbaar gestelde budgetten tranche 2010.

Presentatie begroting 2010

Experiment verbetering begroting en verantwoording

Om te komen tot meer politieke focus en minder verantwoordingslasten werd in een brief aan de Tweede Kamer op 20 december 2007 een aantal voorstellen gepresenteerd. Tijdens een Algemeen Overleg op 6 februari 2008 ging de Tweede Kamer akkoord met deze plannen. Dit resulteerde onder andere in het experiment verbetering begroting en verantwoording. Dit experiment wordt o.a. uitgevoerd bij het ministerie van LNV. Het experiment heeft tot doel om te komen tot meer politieke focus op de kabinetsdoelstellingen en om de effecten van beleid beter zichtbaar te maken aan de hand van outcome- en outputindicatoren. Deze veranderingen hebben met ingang van de begroting 2009 en het jaarverslag 2008 geleid tot een gewijzigde structuur van de beleidsagenda en verbeterde toelichting op de beleidsartikelen.

Beleidsagenda

De politieke focus wordt bereikt door de beleidsagenda in te delen volgens de beleidsprioriteiten van het kabinet en daarover te rapporteren. Daarin staat het beleidsprogramma «Samen werken, Samen leven» van het kabinet centraal. In de beleidsagenda worden de kabinetsdoelstellingen en/of projecten uitgebreid toegelicht. De toelichting omvat de inzet van de overheid, in principe toetsbare doelen, de beoogde effecten en een onderbouwing van de belangrijkste in te zetten instrumenten. Daarnaast wordt een beperkt aantal aanvullende beleidsprioriteiten toegelicht. Er wordt een zo nauwkeurig mogelijke koppeling gelegd tussen beleidsprioriteiten en begrotingsartikelen. Aan het einde van de beleidsagenda wordt een overzichtstabel opgenomen waarin per kabinetsdoelstelling en/of project inzichtelijk wordt wat de voortgang is, bij welke operationele doelstelling de prioriteit hoort en wat de geraamde uitgaven zijn tot 2011.

Beleidsartikelen

Per begrotingsartikel worden de beleidsdoelen vertaald in operationele doelen en instrumenten. De ontwikkelingen van de uitgaven en de doelen die zij dienen worden toegelicht en waar mogelijk in de tijd weergegeven en indien zinvol grafisch geïllustreerd. Dit betekent aandacht voor de instrumenten en voor de historische ontwikkeling van de uitgaven en prestaties om tot een goede onderbouwing van de uitgaven te komen.

In de begroting wordt de beleidsdoorlichting van het betreffende jaar aangekondigd. De beleidsdoorlichting wordt meegezonden bij de indiening van de verantwoording over het betreffende begrotingsjaar.

In de kern komt de verbetering cq presentatie van de begroting 2010 neer op de volgende punten:

• De tabel budgettaire gevolgen van beleid is opgesplitst naar operationele doelstelling en bij de betreffende operationele doelstelling naar instrument. Hiermee wordt de transparantie en presentatie verbetert van de begrote middelen.

• Bij de begrotingsartikelen is een verbijzondering opgenomen van middelen buiten begrotingsverband, waaronder de uitvoering van EU maatregelen en fiscale maatregelen;

• Meer aandacht voor prestatie- en doelmatigheidsindicatoren, waarmee een relatie kan worden gelegd tussen output en kosten. Tevens is hierin een eerste verbeterslag aangebracht door het aantal indicatoren te focussen op de hoofddoelstellingen van het LNV-beleid. Hierdoor is een aantal indicatoren komen te vervallen en is een aantal indicatoren (ver)nieuw(d) (minder en beter). In 2011 vindt een volgende verbeterslag plaats.

• Betere onderbouwing van de inzet van instrumenten in relatie tot het beoogd doel en de hieraan gekoppelde middelen.

Beleidskern (apparaatsuitgaven)

Binnen het ministerie van LNV zijn de beleidsdirecties omgevormd naar een Beleidskern. In de bijlage, organigram LNV, is zichtbaar gemaakt hoe de Beleidskern eruit ziet. Als gevolg van de vorming Beleidskern zijn de apparaatsuitgaven van de oorspronkelijke directies budgettair omgezet naar de nieuwe directies. In onderstaande tabel wordt inzichtelijk gemaakt hoe de «was-wordt» situatie met betrekking tot de apparaatsuitgaven is verwerkt in deze begroting.

WasWas begroot op artikelWordtWordt Begroot op artikel
Directie Landbouw, Directie Industrie & Handel en Directie Visserij 21 Directie Agroketens en Visserij (AKV) 21
Directie Natuur en Directie Platteland 23 en 24 Directie Natuur, Landschap en Platteland (NLP) 23
Directie Voedselkwaliteit en Diergezondheid25Directie Voedsel, Dier en Consument25
Directie Kennis26 Directie Kennis en Innovatie 26

Maatschappelijke effecten in de begroting

Het Programma Beleidsinformatie (PBI) is opgezet om de maatschappelijke effecten van de hoofdlijnen en beleidsprioriteiten van mijn beleid beter zichtbaar en meetbaar te maken en in samenhang te tonen. Daarnaast wil ik mij meer op hoofdlijnen van beleid verantwoorden en dus ook begroten.

Hierbij wordt aangesloten op de wensen van de Tweede Kamer en de filosofie van de delivery-unit. Met deze begroting is een belangrijke stap gezet om hiertoe te komen.

Vanuit het PBI model is het LNV beleid (incl. uitvoering en handhaving) geordend naar zes domeinen:

1) duurzaam produceren (artikel 21 en 22)

2) natuur, landschap en platteland (artikel 23, 24 en 27),

3) voedsel en dier (artikel 25)

4) kennis en innovatie (artikel 26)

5) handhaving

6) uitvoering

De domeinen uitvoering en handhaving zijn expliciet meegenomen, omdat verantwoording niet alleen betrekking heeft op beleid, maar ook op het uitvoeren en handhaven ervan. De prestatie-indicatoren van de BLS diensten (van LNV) zijn opgenomen in het betreffende hoofdstuk «Diensten die een baten-lasten stelsel voeren» (hfdst.4). De resultaten van deze prestaties op de beleidsdoelen voor de nVWA1 zijn opgenomen in hfdst.4 voorafgaand aan de begroting VWA. In aanloop naar 2012, waarin de nVWA formeel van start gaat en de fusie is afgerond, wordt nu reeds een slag gemaakt om te komen tot eenduidige indicatoren. Op het domein uitvoering zijn twee nieuwe indicatoren opgenomen bij Dienst Regelingen in de betreffende begroting onder hfdst. 4.

In de begroting 2010 zijn deels bestaande indicatoren (al dan niet geherformuleerd) en deels nieuwe indicatoren opgenomen. Hierbij heb ik gestreefd de indicatoren meer te richten op het maatschappelijk resultaat, de deliveries, rol en verantwoordelijkheden van LNV en de vragen die in de maatschappij leven. De begrotingsindeling is ten opzichte van de begroting 2009 niet gewijzigd met het oog op de gevraagde herkenbaarheid van de LNV begroting.

Comply or explain

Sinds 2006 is voor het opnemen van indicatoren in de beleidsartikelen een zogenaamde comply or explain-regeling van kracht. Deze houdt in dat er kan worden afgeweken van de bepaling om het beleid met kwantitatieve indicatoren meetbaar te maken, mits wordt uitgelegd waarom dit niet zinvol of relevant is.

In onderstaande tabel is aangegeven voor welke doelen (kabinetsdoel, algemene- en operationele doelen) in de begroting 2010 (nog) geen gekwantificeerde indicatoren zijn opgenomen, wat de achtergrond hiervan is en op welke wijze hier in de toekomst, al dan niet, in wordt voorzien. Onderdeel van het experiment is dat met name de Beleidsagenda meer politieke focus uitstraalt. Hierbij zijn de outcome indicatoren zoveel mogelijk gekoppeld aan de kabinetsdoelstellingen. Dit leidt tot een zichtbare verschuiving van indicatoren uit de begrotingsartikelen naar de Beleidsagenda.

Per saldo zijn alle algemene en operationele doelen van LNV belegd met een indicator, hetzij bij het begrotingsartikel zelf, hetzij in de Beleidsagenda en deels met verwijzing naar de jaarlijkse ILG rapportage/EHS rapportage Groot Project voor wat betreft artikel 23, 22, 24 en 27.

Kabinetsdoel/Algemeen doel/Operationeel doel OmschrijvingMotivatie
Kabinetsdoel (1) Eén Europa met een stevig draagvlak onder de burgers, dat zich richt op de tereinnen waar het meerwaarde levert en zich niet begeeft op terreinen waar lidstaten het beter zelf kunnen regelen. LNV levert een bijdrage aan dit kabinetsdoel, «eigenaar»van dit kabinetsdoel is primair BuiZa.
Kabinetsdoel (6) Duurzame economische ontwikkeling bevorderen en armoedebestrijding met kracht voortzetten en uitwerken in het project «De millenium Ontwikkelingsdoelen Dichterbij». LNV levert een bijdrage aan dit kabinetsdoel, «eigenaar» van dit kabinetsdoel is primair BuiZa/OS.
Kabinetsdoel (29) Het realiseren van een beperkt aantal complexe, samenhangende ruimtelijke opgaven van nationale betekenis. LNV levert een bijdrage aan dit kabinetsdoel, «eigenaar» van dit kabinetsdoel is primair VROM.

Meerjarenprogrammering beleidsdoorlichting

Volgens de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften dient er in de begroting een programmering van beleidsdoorlichtingen opgenomen te worden. Reguliere evaluaties richten zich veelal op een deel van het beleid of op beleidsinstrumenten. Een beleidsdoorlichting daarentegen is een evaluatie op het niveau van de algemene (of operationele) doelstelling. LNV heeft er voor gekozen alle beleidsdoorlichtingen op het niveau van de algemene doelstelling uit te voeren. Beleidsterreinen dienen eens in de 5 à 7 jaar doorgelicht te worden, afhankelijk van de beleidscyclus. De totale programmering voor LNV ziet er als volgt uit:

Meerjarenprogrammering beleidsdoorlichtingen
2008 25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid
200921 Duurzaam ondernemen 23 IBO Natuur
201122 Agrarische ruimte
 24 Landschap en recreatie
 27 Reconstructie
201226 Kennis en Innovatie
201325 Voedselkwaliteit en Diergezondheid
201423 Natuur

De beleidsdoorlichting 25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid is op 29 april 2009 naar de Kamer gestuurd. Aangezien LNV een experimentdepartement is, werd de beleidsdoorlichting samen met het jaarverslag 2008 behandeld. De beleidsdoorlichting 21 Duurzaam ondernemen wordt samen met het jaarverslag 2009 behandeld.

In lijn met het Kabinetsbeleid om de evaluatielast terug te dringen geldt de IBO Natuur als beleidsdoorlichting. De beleidsdoorlichtingen van artikel 22, 24 en 27 zullen in 2011 plaatsvinden. In 2012 begint LNV in feite aan de tweede ronde. De beleidsdoorlichtingen zijn bij de desbetreffende beleidsartikelen opgenomen in het overzicht «Onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid».

Overzichtsconstructies

Er zijn in de LNV-begroting twee overzichtsconstructies opgenomen, nl. de overzichtsconstructies ILG en Groene Hart.

De overzichtsconstructie «Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)» is opgenomen achter begrotingsartikel 23. Deze overzichtsconstructie heeft tot doel om inzicht te bieden in de omvang en herkomst van het beschikbare ILG budget over de totale ILG periode van 2007–2013. Hierin zijn ook de bijdragen van andere departementen opgenomen. De minister van LNV is verantwoordelijk voor de jaarlijkse storting in het Groenfonds ten behoeve van de provincies.

De overzichtsconstructie Groene Hart biedt inzicht in de Rijksmiddelen die in het Groene Hart neerslaan. De minister van LNV is programmaminister voor het Groene Hart, één van de rijksprogramma’s die deel uitmaken van de uitvoeringsagenda. Achter begrotingsartikel 24 is de overzichtsconstructie Groene Hart opgenomen.

Daarnaast zijn in de begrotingen van Buitenlandse Zaken en VROM respectievelijk de overzichtsconstructies HGIS en Milieu opgenomen, waar ook LNV-middelen deel van uitmaken.

Fiscale instrumenten

Het beleidsinstrumentarium dat LNV inzet om zijn doelstellingen te realiseren bestaat naast instrumenten die de LNV begroting belasten ook uit fiscale instrumenten.

Dit jaar worden de twaalf LNV-specifieke regelingen voor het eerst bij het desbetreffend artikel verantwoord. De financiële reeksen sluiten aan bij de fiscale instrumenten uit de Miljoenennota 2010.

Fiscale faciliteitDirecte/indirecte belasting Artikel LNV-begroting
1. Landbouwvrijstelling Direct21
2. Bosbouwvrijstelling Direct 23
3. Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer Direct23
4. Vrijstelling forfaitair rendement bos- en natuurterrein Direct 23
5. Verlaagd tarief energiebelasting glastuinbouw Indirect 21
6. Laag BTW tarief sierteelt Indirect 21
7. BTW Landbouwregeling Indirect 21
8. Tariefdifferentiatie tractoren en mobiele werktuigen (zgn. rode diesel)* Indirect 21
9. Vrijstelling landinrichting Direct 22
10. Vrijstelling BBL Direct 22
11. Vrijstelling cultuurgrondDirect 22
12. Vrijstelling natuurgrond Direct23

* Waarvan aandeel landbouwsector circa 40%.

Naast deze LNV-specifieke regelingen kunnen de LNV-sectoren gebruik maken van generieke fiscale faciliteiten op het gebied van ondernemerschap en duurzaamheid, zoals: Zelfstandigenaftrek, doorschuiven stakingswinst, bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, energie-investeringsaftrek, milieu-investeringsaftrek en vervroegde afschrijving op milieu-investeringen.

EU-financiering

Voor het LNV-beleidsterrein is het EU-beleid van groot belang. Vanuit de EU wordt voor verschillende beleidsterreinen EU-steun gegeven. In de begroting is dit in de begrotingsartikelen en EU-bijlage aangegeven. Onderstaand een overzicht.

EU-Financiering Artikel/bijlage LNV-begroting
1. GLB/Plattelandsbeleid(POP-2) 21
2. Europees VisserijBeleid (EVF) 21
3. GLB/Plattelandsbeleid(POP-2) 22
4. GLB/Plattelandsbeleid (POP-2)23
5. GLB/Plattelandsbeleid(POP-2) 24
6. TSE/Bluetongue 25
7. Zevende Kader Programma Onderzoek 26
8. Landbouwheffingen 29
9. GLB/pijler 1 en 2EU-bijlage
10. Europees Visserij FondsEU-bijlage
11. EU-structuurfondsenEU-bijlage

Financiering vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES)

Het FES is voor LNV een belangrijke financieringsbron ten behoeve van innovatie, onderzoek en «groene» beleidsopgaven. In onderstaand overzicht is aangegeven welke FES middelen op welke begrotingsartikelen worden begroot.

Fonds Economische Structuurversterking (FES) Artikel/bijlage LNV-begroting
1. Luchtkwaliteit 21
2. Plantenkundig Onderzoek 21
3. Greenports 22
4. Klavertje 4 22
5. Primaviera 22
6. Natuurpilot Ijmeer 23
7. Westerschelde (inrichten EHS) 23
8. Nieuwe Hollandse Waterlinie 24
9. Impuls Veterinaire Aviare Influenza 26
10. Kennis Bsik (Transitie Duurzame Landbouw (TDL)) 26
11. Inn.prog. TTI Groene Genetica 26
12. Inn.progr. Potato Genome Sequencing 26
13. Inn.progr. Phytophthora 26
14. Westelijke Veenweidegebieden 27

2 HET BELEID

2.1 De beleidsagenda

2.1.1 Hoofdlijnen van beleid

1. Algemene politieke inleiding

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) draagt bij aan de uitvoering van het beleidsprogramma van het kabinet Samen werken, samen leven door te werken aan een duurzame en innovatieve agrarische sector, aan behoud van biodiversiteit en van de kenmerkende eigenschappen van ons Nederlandse platteland en aan de randvoorwaarden voor kwalitatief goed en gezond voedsel. LNV staat voor «leven van het land, geven om natuur». Die woorden symboliseren de verbinding van 16 miljoen mensen met een sterke agro- en visserijsector én met het landschap en de natuur in onze omgeving. Die verbinding, tussen people, profit en planet, is van cruciaal belang voor hoe we onze toekomst tegemoet treden. Onbalans leidt tot problemen; hier of elders in de wereld. Een pijnlijk bewijs daarvan is de voedselcrisis. Mondiaal gezien wordt genoeg voedsel geproduceerd, maar door een scheve verdeling lijdt een veel te groot deel van de wereldbevolking honger. Nederland heeft kansen en een verantwoordelijkheid in het bevorderen van internationale voedselzekerheid én rond het beperken van de negatieve effecten van voedselproductie, bijvoorbeeld op het gebied van klimaatverandering en biodiversiteit. De kwaliteit en omvang van natuurlijke hulpbronnen, inclusief de voor voedselproductie benutte hulpbronnen, moet duurzaam in stand worden gehouden.

De huidige economische crisis trekt een zware wissel op grote delen van de land- en tuinbouwsector. De sector kampt met onder andere dalende export en vraaguitval. Maar land- en tuinbouw is juist ook een belangrijke motor voor economische ontwikkeling. Tijdens de 17e sessie van de VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling is een heldere boodschap gegeven: landbouw is niet langer onderdeel van het probleem, maar onderdeel van de oplossing voor de crises waar we ons voor geplaatst zien. Het is een uitdaging voor overheid, bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en burgers om te produceren én te consumeren op een dusdanige manier dat rekening wordt gehouden met generaties na ons en de situatie in Derdewereldlanden. Met het stimuleringspakket uit het Aanvullend Beleidsakkoord zet het kabinet fors in op gerichte stimuleringen op korte termijn die bouwen aan een sterke, duurzame en innovatieve economie. Daarbij zijn enkele specifieke maatregelen grotendeels gericht op de agrarische sector, waaronder € 50 miljoen voor een duurzame agrarische sector, ondersteuning bij exportkredietverzekeringen, verhoging van de fiscale instrumenten MIA/VAMIL met € 60 miljoen, extra investeringen in de bereikbaarheid van een aantal Greenports en verruiming van het Borgstellingfonds.

De Europese agenda geeft in 2010 de nodige uitdagingen. Er vanuit gaande dat het Verdrag van Lissabon zal worden geratificeerd, kan ook voor de landbouw- en visserijvoorstellen de rol van het Europees Parlement worden versterkt door middel van de codecisieprocedure. Met een nieuwe Europese Commissie zullen naast de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid verschillende andere belangrijke thema’s op de agenda staan. Het gaat onder meer om de kwaliteit van landbouwproducten, de transportverordening voor dieren, de implementatie 2010-doelstelling van het Biodiversiteitsverdrag, de follow-up van de resultaten van de klimaattop in Kopenhagen, de implementatie van Natura 2000, landbouw in relatie tot voedselzekerheid en de herziening van de emissieplafonds (waaronder die voor ammoniak).

De beleidsdoelstellingen van LNV laten zich het best beschrijven aan de hand van vier domeinen, te weten duurzaam produceren/ kennis en innovatie/ natuur, landschap en platteland/ voedsel, dier en consument.

kst-32123-XIV-2-1.gif

Deze domeinen worden hieronder uiteengezet. Vervolgens zal worden ingegaan op de voor LNV ter zake doende kabinetsdoelen en de wijze waarop LNV daaraan bijdraagt.

Domein: Duurzaam produceren (kabinetsdoelstellingen: 1, 6, 22)

Het Nederlandse agrocluster is economisch sterk en robuust. De land- en tuinbouw is sinds jaar en dag één van de belangrijke pijlers van de Nederlandse economie: circa 10% van het Bruto Nationaal Product (BNP) en 10% van de werkgelegenheid worden in het agrocluster gegenereerd. Daarmee draagt het agrocluster in belangrijke mate bij aan de nationale welvaart. De agrosector zorgt bovendien voor een belangrijk deel voor het behoud van het karakteristieke Nederlandse landschap. Ondanks dat die bijdrage materieel veel moeilijker is uit te drukken dan die aan het BNP, mogen we niet voorbij gaan aan de inspanning van de sector en het resultaat dat wordt geleverd.

De economische crisis zorgt voor zware omstandigheden. Ze grijpt in op de samenleving en op de beleidsterreinen van LNV; zo treft de economische neergang boeren en tuinders door dalende export en vraaguitval. De crisis kan de verduurzamingsopgave waar de primaire sectoren voor staan bemoeilijken, maar kan ook een aanjaagfunctie hebben. Daarom moet de inzet van overheid én bedrijfsleven er juist op gericht zijn kennis en innovatie, vooral op het gebied van duurzame ontwikkeling, te stimuleren. De Nederlandse land- en tuinbouw moet ook in de toekomst voorop lopen in het aanbieden van producten en diensten die voldoen aan de eisen van deze tijd: veilig, gezond, duurzaam geproduceerd en rekening houdend met het welzijn van dieren.

Het Nederlandse agro- en visserijcluster is sterk internationaal georiënteerd; het speelveld wordt in de eerste plaats bepaald door ontwikkelingen op de mondiale en Europese markt. Een toekomstbestendig Europees landbouw- en visserijbeleid is daarom van het grootste belang. Voor het Nederlandse agrocluster is het de uitdaging en een belangrijke prioriteit om de sterke concurrentiepositie en het kennisintensieve karakter vast te houden. Innovatie en verduurzaming van de productie zijn de sleutels om dat doel te bereiken; waar mogelijk zal de overheid hier steun aan geven. In dat licht participeert Nederland in de discussie in Brussel over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De inzet is gericht op het op termijn afschaffen van handelsverstorende elementen in het markt- en prijsbeleid. Daarnaast dient de directe ondersteuning van de land- en tuinbouw op termijn omgebouwd te worden naar een systeem van marktgerichte beloningen voor zichtbare realisatie en instandhouding van gewenste maatschappelijke waarden. Dit is een kernelement van de Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020. Net zoals het streven inkomenstoeslagen, sterker dan nu het geval is, te koppelen aan maatschappelijke waarden als het in stand houden van landschap en natuur en de zorg voor milieu en dierenwelzijn. We streven naar een vitaal en duurzaam agrocomplex, inclusief visserijsector, binnen Europese kaders.

Ook de handel raakt steeds meer georienteerd op duurzaamheidsaspecten en vraagstukken. Het kabinet hecht veel belang aan duurzame ontwikkeling en de verduurzaming van internationale productie- en handelsketens. Duurzaamheidsvraagstukken in de context van handel worden aangeduid als non tradeconcerns. De inzet van het handelsinstrumentarium ten behoeve van deze concerns vergt maatwerk en dient in overeenstemming te zijn met de WTO-verdragen.

De visserijsector maakt moeilijke tijden door, niet alleen als gevolg van de economische crises maar ook door de noodzakelijke vangstbeperkingen. Met het verschijnen van het Groenboek in mei 2009 is de discussie gestart over de toekomst van het Europese Visserijbeleid na 2012. Voor het kabinet staan daarbij innovatie en verduurzaming centraal. Er moet sprake zijn van een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen (visbestanden) binnen en buiten Europese wateren van de EU, perspectief voor een maatschappelijk geaccepteerde duurzame en doeltreffende visserijsector, en een uitvoerbaar en handhaafbaar pakket aan maatregelen voor het beheer van de visserijbestanden. In het najaar van 2009 zal de minister van LNV na overleg met de meest betrokken organisaties en maatschappelijke geledingen namens het Kabinet de houtskoolschets voor het Europese Visserijbeleid uitbrengen. Deze vormt in 2010 de basis voor de Nederlandse inbreng in de Europese discussie. Mede op basis van deze Europese discussie zal de houtskoolschets in 2010 verder worden uitgewerkt.

Ook de binnenvisserijsector verkeert in zwaar weer. Het in september 2009 goed te keuren Nederlandse aalbeheerplan moet een basis bieden voor het herstel van het aalbestand en daarmee voor de duurzame visserij op dit visbestand. Ook voor andere deelsectoren in de binnenvisserij zijn verdergaande maatregelen noodzakelijk. In de tweede helft van 2009 zal de minister van LNV met een visie voor de Nederlandse binnenvisserij komen, waarin deze maatregelen worden geschetst. Ook hier zijn de doelstellingen een duurzaam gebruik van de visserijbestanden, perspectief voor een maatschappelijk geaccepteerde visserijsector en doeltreffende uitvoerbare en handhaafbare maatregelen.

De toepassing van nieuwe technologieën, in het bijzonder biotechnologie en genetisch gemodificeerde organismes (ggo’s), zal in 2010 nadrukkelijk op de agenda staan. Eind 2009 zal het kabinet het Nederlandse rapport over de sociaaleconomische aspecten van de toelating van ggo’s bij de Europese Commissie indienen. In de tweede helft van 2010 zal daarover op basis van een rapport van de Europese Commissie een nadere discussie plaatsvinden. Een taskforce van LNV en VROM is aan de slag om over het Nederlandse voorstel voor aanpassing van de Europese regelgeving op het gebied van teelt van ggo-gewassen besluitvorming in EU-verband te realiseren. In dit verband zal de minister van LNV samen met de minister van VROM in november 2009 een Europees seminar organiseren. Daarvoor zullen naast de lidstaten ook vertegenwoordigers van de bij deze problematiek betrokken organisaties worden uitgenodigd. In dat kader zullen ook nadrukkelijk de mogelijkheden tot breder onderzoek en verdere ontwikkeling van bestaande technologieën, zoals veredeling, worden betrokken. Aspecten van kwekersrechten en patent komen daarbij aan de orde.

Domein: Kennis en innovatie (kabinetsdoelstellingen 11, 14, 16, 41)

De Nederlandse land- en tuinbouwsector heeft een hoog innovatief karakter en is sterk kennisgedreven. Kennis en innovatie moeten de sector in staat stellen het hoofd te bieden aan mondiale ontwikkelingen en bij te dragen aan de opgave om op duurzame wijze voedsel te produceren voor een groeiende wereldbevolking. Innovatief ondernemerschap is de drijvende kracht achter het proces van verduurzaming. De Nederlandse agrosector behoort qua innovatie bij de top 5 van de wereld.

De sector staat er daarbij niet alleen voor. De overheid stimuleert en ondersteunt innovaties die kunnen bijdragen aan een verdere verduurzaming van het landbouw- en visserijcomplex en aan het oplossen van maatschappelijke problemen. Het is daarbij zaak onderzoek en innovaties in de praktijk zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Dat gebeurt onder andere in de Kenniskamers en aan de hand van kennisagenda’s.

De overheid streeft na de samenwerking op het terrein van onderwijs en onderzoek in Europees en internationaal verband te versterken. Het Nederlandse kenniscomplex heeft daarbij een voortrekkersrol op het terrein van primaire productie tot consumptie.

LNV bevordert dat opleidingen in het groen onderwijs zijn toegespitst op de praktijk, zodat voor LNV-domeinen voldoende arbeidskracht met een zo hoog mogelijk opleidingsniveau beschikbaar is. Mede in dat kader wordt de totstandkoming van maatschappelijke stages gestimuleerd, opdat jongeren tijdens hun schooltijd kennis maken met de samenleving door een onbetaalde bijdrage te leveren in het groene domein.

Domein: Natuur, landschap en platteland (kabinetsdoelstellingen 24, 29)

Nederland is een bijzonder deltagebied met rijke en mooie natuur. Natuur moet zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor mensen; of het nu gaat om heel bijzondere natuur in beschermde natuurgebieden of om meer alledaagse natuur in bijvoorbeeld stadsparken. Maar natuur is ook kwetsbaar. Zeker in een land als Nederland waar de druk op de (open) ruimte groot is.

Nederland voert gericht beleid voor het behouden en versterkenvan biodiversiteit. Een essentieel onderdeel van dat beleid is de vorming van voldoende robuuste ecologische netwerken, namelijk de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000. In die netwerken worden kwetsbare soorten beschermd tegen de negatieve effecten van menselijk ingrijpen. En netwerken bieden de beste gelegenheid voor soorten om zich aan te passen aan natuurlijke dynamiek, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering. Dat is belangrijk omdat volgens de Monitor Duurzaam Nederland 2009 de afnemende biodiversiteit en klimaatveranderingen de belangrijkste aandachtspunten binnen het duurzaamheidbeleid vormen. LNV is voornemens de wettelijke basis voor natuurbescherming, namelijk de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet, te integreren tot één wet, die in 2011 van kracht wordt. Voor 2010 zijn maatschappelijke consultaties over deze nieuwe wet voorzien.

Bepaalde gebieden in Nederland, met name delen van Zuid Limburg, het Noorden van Groningen en Zeeuws-Vlaanderen, hebben te maken met krimp van de bevolking. Die demografische ontwikkeling kan gevolgen hebben voor de leefbaarheid van het platteland. Hoewel provincies en gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland en in financiële zin ook voor de uitvoering van een groot deel van het rijksbeleid voor natuur en platteland, draagt ook LNV bij aan de leefbaarheid en economische ontwikkeling van het platteland, bijvoorbeeld door de groene functies van het platteland zo toegankelijk mogelijk te maken voor iedereen. Immers: het platteland is als het ware de voortuin van de stad; daar waar stedelingen naartoe kunnen voor recreatie en ontspanning. Groen is belangrijk voor het welbevinden van mensen. We moeten er voor zorgen dat er een positieve spiraal bestaat waarin de essentiële verbinding tussen platteland en stad beide gebieden versterkt. De minister van LNV zet daarom in op openstelling, betere bereikbaarheid en ruimere recreatieve gebruiksmogelijkheden van de 95 000 hectare natuurgebied in de buurt van de stad.

Domein: Voedsel, dier en consument (kabinetsdoelstelling 25)

Producenten van voedsel, inclusief houders van dieren, zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid en de kwaliteit van producten. De overheid heeft een belangrijke taak in het borgen van voedselveiligheid, bijvoorbeeld via normstelling op Europees en op internationaal niveau via Codex Alimentarius. Doel daarbij is een veilig en hoogwaardig voedselaanbod in Nederland. Voedselkwaliteit gaat verder dan voedselzekerheid en voedselveiligheid; zij heeft ook betrekking op de omstandigheden en wijze waarop het voedsel is geproduceerd. Investeringen in gezond en duurzaam voedsel leveren in toenemende mate een concurrentieeel voordeel op en zijn daarmee niet alleen profijtelijk voor het welzijn en de gezondheid van de mensen en de planeet maar ook voor de economische positie en toekomstwaarde van ondernemingen die hierin investeren.

Op 29 juni 2009 heeft de minister van LNV de nota «Duurzaam voedsel» aan de Tweede Kamer gestuurd. De nota heeft de ambitie dat Nederland in 2015 koploper is op het gebied van duurzaam voedsel en een voorbeeld is voor de international gemeenschap. Speerpunten van beleid zijn het stimuleren van duurzame innovaties in het Nederlandse agrofoodcomplex, de consument in staat stellen en verleiden tot duurzame voedselconsumptie, en internationale agendering en beïnvloeding van deze thematiek.

De consument speelt een doorslaggevende rol in het bereiken van een hoger niveau van voedselkwaliteit. Daarom is een verantwoord consumptiepatroon van Nederlandse consumenten belangrijk. Maatschappelijke wensen ten aanzien van dierenwelzijn werken door in de hele productiekolom en leiden tot verduurzaming van de sector. Dat is een positieve ontwikkeling. Deze uitdaging vraagt van het Nederlandse agrocluster een ambitieuze inzet.

De Europese Commissie heeft ook aandacht voor voedselkwaliteit. De agrovoedingssector moet de komende jaren op deze aanpak voortbouwen om concurrerend en winstgevend te blijven. De EU-landbouw- en levensmiddelensector staat bekend om haar producten van uitstekende kwaliteit met hoge toegevoegde waarde. Dit streven naar kwaliteit is een belangrijk onderdeel van de strategie die de agrovoedingssector van de EU op de wereldmarkt voert.

Verbetering van dierenwelzijn is een speerpunt van beleid. In februari 2010 brengt de minister de eerste «Staat van het Dier» uit. Vanaf dan moet dit rapport elk jaar inzicht geven in hoe het is gesteld met het dierenwelzijn en diergezondheid in ons land. De «Staat van het Dier» is gebaseerd op onderzoek van de Animal Science Group (ASG) van de Wageningen Universiteit en richt zich op landbouwhuisdieren, paarden, hobbydieren, kweekvis, huisdieren, circusdieren en dierentuindieren. Nederland is het eerste land in Europa dat een dergelijke monitoring opzet.

Binnen de Europese Unie is de wetgeving op het gebied van diergezondheid vrijwel volledig geharmoniseerd. De activiteiten van de Europese Commissie op dit gebied gaan uit van de erkenning dat dieren wezens met gevoel zijn. Het algemene doel is ervoor te zorgen dat dieren niet onnodig worden blootgesteld aan pijn of leed en eigenaars/houders van dieren ertoe te verplichten minimale welzijnseisen in acht nemen. De EU-strategie voor diergezondheid en de herziening van de transportverordening zijn hierbij belangrijke dossiers. Beleid en regelgeving worden dus in hoge mate bepaald door communautair en internationaal beleid. De Nederlandse vertaling daarvan is neergelegd in de Nationale Agenda Diergezondheid. We streven naar een hoog gezondheidsniveau van de Nederlandse veestapel.

De verantwoordelijkheid voor de zorg en gezondheid van het dier ligt primair bij de dierhouder. Het accent van de rol van de overheid ligt bij stimuleren, faciliteren, communiceren, kennisontwikkeling en kennisoverdracht, in samenwerking met maatschappelijke partijen.

De nadruk van het beleid voor diergezondheid ligt op preventie. Een breed begrip dat loopt van preventie op bedrijfsniveau tot controles aan de grenzen en van goede hygiëne en huisvesting en mogelijkheden voor vaccinatie tot strenge regels voor het transport van landbouwhuisdieren. Maar dit begrip omvat bijvoorbeeld ook steun aan programma’s in Azië, Oost-Europa en Afrika om dierziekten aan de bron te voorkomen, tracking en tracing, innovatie, en kennisontwikkeling en -verspreiding.

Ondanks de nadruk op preventie is een uitbraak van een zeer besmettelijke dierziekte nooit helemaal uit te sluiten. Het is daarom zaak nieuwe en bedreigende dierziekten zo vroeg mogelijk te detecteren ter voorkoming van grote epidemieën of risico’s voor de volksgezondheid. Met name de relatie tussen humane gezondheid en diergezondheid is van belang. Ook internationaal wordt de toenemende verwevenheid van gezondheidskwesties van mens en dier onderkend (one health). Onverhoopte uitbraken moeten met een goed oog voor de volksgezondsbelangen en op een veterinair, economisch en maatschappelijk verantwoorde manier bestreden worden.

Kabinetsdoelstellingen

Hieronder volgt per kabinetsdoelstelling uit het Beleidsprogramma «Samen werken, samen leven» de bijdrage van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan deze doelstellingen.

1. Eén Europa met een stevig draagvlak onder de burgers, dat zich richt op de terreinen waar het meerwaarde levert en zich niet begeeft op terreinen waar lidstaten het beter zelf kunnen regelen.

Doelstelling minister LNV

– Bij de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zijn de Europese inkomenstoeslagen voor een groot deel gekoppeld aan het realiseren van maatschappelijke waarden als voedselveiligheid, het in stand houden van landschap en natuur en de zorg voor milieu en dierenwelzijn.

De Nederlandse inzet in de discussie over de toekomst van het GLB is vastgelegd in het coalitieakkoord (TK 30 891, nr. 4), de kabinetsreactie op het «issues paper» van de Europese Commissie over de begrotingsherziening (TK 31 202, nr. 24) en de Houtskoolschets Europees landbouwbeleid 2020 (TK 28 625, nr. 60). Rode draad van de Nederlandse positie is dat ook in de toekomst de noodzaak blijft bestaan voor Europees beleid dat specifiek is gericht op een vitale landbouw en een vitaal platteland, maar dat het transitieproces van het GLB nog niet is voltooid. Verdere stappen op het pad van meer marktgerichtheid en meer sturing op maatschappelijke doelen zijn nodig. In de Houtskoolschets heeft het kabinet vastgelegd dat wat Nederland betreft de Europese inkomenstoeslagen van de land- en tuinbouw op termijn worden omgebouwd naar een systeem van marktgerichte beloningen aan landbouwers en andere plattelandsondernemers met agrarische activiteiten voor zichtbare realisatie en instandhouding van gewenste maatschappelijke waarden, zoals instandhouding landschap en natuur en de zorg voor milieu en dierenwelzijn. De health check van het GLB en de uitwerking daarvan naar de Nederlandse situatie vormt een betekenisvolle stap in dit proces. Het nieuwe GLB is ook een steun in de rug voor een gezond ondernemersklimaat in de landbouw, waarbij level playing field, innovatie en versterking van de concurrentiekracht sleutelbegrippen zijn. Een toekomstgerichte landbouw is een innovatieve landbouw, steeds op zoek naar mogelijkheden om kosteneffectief in te spelen op ontwikkelingen in de markt en met de hoge ambitie om duurzaam te produceren, met respect voor mens, dier en milieu.

Het kabinet is van oordeel dat de resterende handelsverstorende elementen in het gemeenschappelijke markt- en prijsbeleid op termijn kunnen worden afgebouwd met oog voor een level-playing-field. Dit betreft onder meer exportrestituties, die op basis van toezeggingen vande EU in de WTO in 2013 zullen worden beëindigd, en onbeperkte interventieregelingen. Wel blijft een publieke noodvoorziening nodig in geval van ernstige marktverstoringen. Met minder handelsverstorende steun wordt ook recht gedaan aan de belangen van ontwikkelingslanden. Het GLB zal in de toekomst in de eerste plaats gericht moeten zijn op versterking van innovatie en verduurzaming van het agrarisch ondernemerschap.

Naast meer marktoriëntatie zal er in het GLB meer aandacht moeten komen voor het belonen van maatschappelijke waarden op het gebied van bijvoorbeeld milieu, dierenwelzijn, biodiversiteit, hernieuwbare energie, waterbeheer en landschap. Het GLB zal zich in de nabije toekomst meer moeten richten op boeren en plattelandsondernemers die actief bijdragen aan de basiskwaliteit van maatschappelijke waardevolle gebieden en op agrarische ondernemers die (bovenwettelijke) prestaties leveren, o.a. op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en groene of blauwe publieke diensten. Zij verdienen daarvoor een passende beloning. In Europees verband zullen hiervoor beleidskaders afgesproken moeten worden. Deze Europese beleidskaders, binnen de randvoorwaarden van een gelijk speelveld, moeten wel de nodige ruimte bieden voor nationale invulling, zodat rekening gehouden kan worden met de grote verschillen die op regionaal niveau tussen landbouwregio’s bestaan.

Vereenvoudiging van regelgeving om de administratieve lasten van het agrarische bedrijfsleven terug te dringen, blijft een belangrijk onderwerp als het over de hervorming van het GLB gaat – ook in de komende jaren. LNV zal zich inzetten voor de verdere agendering van voorstellen die eerder zijn opgenomen in de kabinetsreactie (april 2009) op het Actieprogramma voor Administratieve Lastenverlichting van de Europese Commissie. Het merendeel van deze voorstellen heeft betrekking op vereenvoudiging van de uitvoering van de directe inkomenssteun van het GLB. Bijvoorbeeld door het harmoniseren van voorschriften in verschillende regelingen van het GLB en het wegnemen van informatieverplichtingen die leiden tot disproportionele lasten (voor aanvrager én overheid).

In 2010 worden de in 2009 overeengekomen GLB-hervormingen in het kader van de health check in Nederland van kracht. In dat verband komt in de periode tot 2013 ca. 145 miljoen euro extra beschikbaar voor Nederland in het kader van Europees plattelandsbeleid. Ook wordt de komende jaren elk jaar 22 miljoen euro aan Europese inkomenssteun ingezet voor de gerichte beloning van specifieke maatschappelijke prestaties. Hiermee wordt een belangrijke volgende stap gezet in de door het kabinet nagestreefde verdere innovatie, verduurzaming en vermaatschappelijking van het GLB. Begin 2010 zal het kabinet met een nadere uitwerking komen van de visie die in de Houtskoolschets is gepresenteerd. Het gaat dan om beantwoording van de vraag welke stappen op welke momenten gezet kunnen worden om het GLB op weg naar 2020 nog sterker te verbinden aan maatschappelijke waarden, bijvoorbeeld in maatschappelijk waardevolle gebieden. Tegelijk zal Nederland op basis van de kabinetsvisie op de toekomst van het GLB een actieve rol vervullen in het debat over de toekomst van de EU-begroting, dat naar verwachting vanaf dit najaar in Europa gevoerd zal gaan worden.

Medio 2010 zal de Europese Commissie in een Mededeling haar ideeën over de toekomst van het GLB ná 2013 ontvouwen. Nederland deed dat al in september 2008. De Nederlandse ideeën over de toekomst van het GLB spelen een belangrijke rol in de Europese discussie, die met de presentatie van de Commissiemededeling in 2010 in een nieuwe fase komt.

In mei 2009 deed de Europese Commissie het Groenboek verschijnen waarmee de discussie over de toekomst van het Europese Visserijbeleid na 2012 is gestart. Het is duidelijk dat het huidige Europese visserijbeleid aan vernieuwing toe is: meerdere resultaten van het beleid zijn immers niet positief. Veel uitdagingen moeten worden opgepakt, bijvoorbeeld als het gaat om de bijvangsten. Innovatie en verduurzaming staan daarbij centraal. Het kabinet streeft binnen het Europese visserijbeleid naar een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen (visbestanden) binnen en buiten Europese wateren, naar perspectief voor een maatschappelijk geaccepteerde duurzame en doeltreffende visserijsector, en naar een uitvoerbaar en handhaafbaar pakket aan maatregelen voor het beheer van de visserijbestanden. In het najaar van 2009 zal de minister van LNV na overleg met de meest betrokken organisaties en maatschappelijke geledingen namens het Kabinet de houtskoolschets voor het Europese Visserijbeleid uitbrengen. Deze zal dan in 2010 mede op basis van de Europese discussie verder worden uitgewerkt.

Beoogde effecten en resultaten in 2010

• In 2010 uitvoering van de besluiten die zijn genomen over de nationale doorwerking van de health check van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Verdere innovatie, verduurzaming en «vermaatschappelijking» van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid door de inzet van 22 miljoen euro voor het stimuleren van dier- en milieuvriendelijke productiemethoden, een brede weersverzekering, een vaarvergoeding in waterrijke landbouwgebieden en de introductie van een identificatie- en registratiesysteem voor schapen en geiten.

• Uitbreiding van de middelen voor Nederland uit het Europees plattelandsbeleid in 2010 met ruim 16 miljoen euro voor ondersteuning van maatschappelijke waarden op het gebied van natuur-, milieu-, gebieden- en waterkwaliteit, innovatie en duurzame energie. Middelen worden ingezet voor akkerrandenbeheer, maatregelen gericht op verbetering van de waterkwaliteit en het beheer van waterkwantiteit, maatregelen gericht op het verhogen van milieukwaliteit en een verdere reductie van milieuverliezen uit de landbouw, innovatie van de landbouw, landbouwgebonden productie van duurzame energie en een vergoeding voor landbouwers in maatschappelijk waardevolle gebieden.

• In 2010 zal de midterm review plaatsvinden van het Europees plattelandsbeleid. Nederland zal die aangrijpen om verdere stappen te zetten langs bovengenoemde lijnen.

• Voortzetting van de maatschappelijke dialoog en consultatie over de toekomstige invulling van het GLB in 2010 op basis van de uitkomsten van de keukentafelgesprekken en andere consultatierondes in 2008 en 2009. Uitvoering van een onderzoekspilot naar gebiedsgerichte beloning van maatschappelijke prestaties.

• De Kamer wordt begin 2010 geïnformeerd over de verdere uitwerking van de Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020.

• In het najaar van 2009 zal, na overleg met de meest betrokken organisaties en maatschappelijke geledingen, namens het Kabinet de houtskoolschets voor het Europese Visserijbeleid worden uitgebracht.

6. Duurzame economische ontwikkeling bevorderen en armoedebestrijding met kracht voortzetten en uitwerken in het project «De Millennium Ontwikkelingsdoelen Dichterbij».

Doelstelling minister LNV

– Bijdrage leveren aan armoedebestrijding op het platteland in ontwikkelingslanden via kennisoverdracht gericht op verbetering productiviteit, winstgevendheid en duurzaamheid.

Er wordt in de wereld voldoende voedsel geproduceerd om iedereen te kunnen voeden. Toch heeft nog steeds bijna één miljard mensen een inkomen van minder dan 1 dollar per dag en lijden meer dan 800 miljoen mensen honger. Het is onze internationale opgave om het aantal mensen in de wereld dat in armoede leeft in 2015 te halveren. Met de notitie «Landbouwontwikkeling, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» heeft het kabinet eerder de sporen gepresenteerd waarlangs extra inzet wordt gepleegd. Die sporen zijn productiviteitsverbetering in de landbouw, «enabling environment», duurzame ketenontwikkeling, verbeterde markttoegang en voedselzekerheid en overdrachtsmechanismen. De ministeries van LNV en voor Ontwikkelingssamenwerking (OS) coördineren de activiteiten die voortvloeien uit de genoemde notitie. In 2010 zal de uitvoering van de nota met kracht worden voortgezet.

Het kabinet hecht, mede in het licht van de economische crisis, waarde aan de totstandkoming van duurzame groei. De inspanningen op het gebied van handel en duurzaamheid worden daarom voortgezet conform de kabinetsvisie handel en non-trade concerns.

De maatschappelijke druk op bedrijfsleven en overheid voor een gecombineerde aandacht voor armoedebestrijding (people), economische groei (profit) en ecologische duurzaamheid (planet) bij de verduurzaming van internationale grondstoffenketens is groot. Daarom worden initiatieven ontwikkeld op het gebied van ecologisch en maatschappelijk verantwoorde productie. Hierbij wordt uitgegaan van een volwaardige positie voor de telers en duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Verdere opschaling en mainstreaming van deze ketens, waaronder soja, palmolie, koffie, cacao en hout, is in volle gang en draagt bij aan het creëren van internationale handelsketens waarin aandacht bestaat voor de economische, sociale en ecologische aspecten. Hierbij wordt synergie gezocht met het door de minister van LNV mede ondertekende Schokland-akkoord over verduurzaming van ketens en het Initiatief voor Duurzame Handel. Als forum voor overleg en het maken, monitoren en respecteren van internationale afspraken functioneren met name de zogenaamde Rondetafels. LNV zal de Rondetafels voor palmolie en soja krachtig blijven ondersteunen. Doelstelling is om tot criteria te komen voor duurzame productie, die ook als basis kunnen dienen voor certificering in de internationale handel.

In 2010 zal LNV, gezamenlijk met een consortium van verwerkende bedrijven en andere betrokken departementen, nieuwe initiatieven ontwikkelen om de ontbossing ten gevolge van de aanleg van palmolieplantages te stoppen. Onder andere door de opzet van programma’s om de productiviteit van bestaande plantages sterk te vergroten, met name die van smallholders, en tevens door op mondiaal niveau in te zetten op de verdere ontwikkeling van financiële instrumenten voor duurzaam bosbeheer. Daarnaast zal LNV in 2010 een zogenaamd «Country Led Initiative» over illegale houtkap organiseren in het kader van het VN bossenforum. LNV zal zich verder actief blijven inzetten, op zowel mondiaal- als EU-vlak (o.a. FLEGT), in de strijd tegen illegale houtkap. Dit gebeurt door bilateraal steun te verlenen aan capaciteitsopbouw en aan maatregelen die de handel in illegaal hout onmogelijk maken, c.q. de handel in legaal en duurzaam hout bevorderen. Tevens zal Nederland zich inzetten voor een internationaal verbod op de handel in illegaal hout.

In mei 2009 heeft Nederland in de persoon van de minister van LNV de 17e sessie van de VN-commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD-17) voorgezeten. Tijdens deze bijeenkomst is vooral gesproken over de beleidsthema’s landbouw, plattelandsontwikkeling, landbeheer, droogte, verwoestijning en Afrika. Juist nu de wereld te maken heeft met diverse crises, te weten de voedselcrisis, de energie-/klimaatcrisis en de economische crisis, is de rol van landbouw erkend voor de aanpak ervan. Landbouw wordt niet langer gezien als onderdeel van het probleem, maar als onderdeel van de oplossing voor deze crises. Belangrijke uitkomsten zijn daarnaast de noodzaak voor verdere intensivering van investeringen in duurzame landbouwontwikkeling met name in Afrika, een duurzame Groene revolutie in Afrika, de cruciale relatie tussen klimaat en landbouw en de noodzaak van extra financiële ondersteuning voor de implementatie van afgesproken maatregelen in ontwikkelingslanden voor duurzame landbouwontwikkeling vanuit private, publieke, nationale en internationale hoek. Daarnaast is er overeenstemming bereikt over het multifunctionele karakter van landbouw met een verwijzing naar «ecosystem services», de noodzaak van het verduurzamen van de biobrandstofproductie en het focusseren op integraal land- en watermanagement.

Als onderdeel van de opvolging van CSD-17 zal de minister van LNV zich inzetten om genoemde thema’s te koppelen aan belangrijke beleidstrajecten van het Kabinet en collega’s. Met de minister voor OS zal worden nagegaan hoe de aanbevelingen versterkt kunnen doorwerken in de uitvoering van de LNV/OS-notitie over Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid, onder andere voor een groene revolutie in Afrika. Verder zal het kabinet zich inzetten om de landbouw een meer centrale rol te laten spelen in het klimaatproces. In het kader van de implementatie van de nota Landbouw, Rurale Ontwikkeling en Voedselzekerheid zal worden bezien of maatregelen op het gebied van adaptatie en mitigatie in de landbouw in ontwikkelingslanden kunnen worden ondersteund. Met de staatssecretaris voor Verkeer en Waterstaat zal worden nagegaan hoe het leggen van verbindingen tussen landbouw en water kan worden versterkt via het interdepartementale beleidsprogramma Water Mondiaal. Op het gebied van onderzoek zal bij de opvolging van CSD-17 o.a. worden samengewerkt met het recent opgerichte Centum voor Duurzame Ontwikkeling en Natuurlijke Hulpbronnen van Wageningen Universiteit. Ook zal het initiatief van Wageningen Universiteit voor een centrum voor voedselzekerheid en ondernemerschap en initiatieven van het bedrijfsleven voor verduurzaming van handelsketens worden ondersteund.

LNV zet zich ook in voor het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling van met name de agrarische sector en het platteland in ontwikkelingslanden. Dat gebeurt onder andere door het sluiten van partnerschappen, gericht op een integrale aanpak van knelpunten in de gehele handelsketen. Overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties werken op innovatieve wijze samen aan het vergroten van duurzaamheid.

In 2010 worden met name de partnerschappen met Vietnam, Ethiopië en Mauritanië (voor zover de politieke situatie aldaar dit toelaat) uitgebreid en voortgezet. Hiervoor zijn werkprogramma’s gemaakt die het komende jaar zullen worden uitgevoerd.

De uitvoering van de LNV/OS-notitie over Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid zal krachtig worden voortgezet. Naast het multilaterale kanaal zal de bilaterale samenwerking worden uitgebreid met een aantal landen, waarbij de Nederlandse ambassades, inclusief de LNV-vertegenwoordigingen, een centrale rol spelen. LNV heeft extra onderzoeksgelden (€ 5,5 mln., 2009–2011) aangewend voor de uitvoering van specifieke bilaterale projecten. Hiervan worden onder andere projecten uitgevoerd in Zuid-Afrika, Ethiopië, Kenia en Zuid-Soedan.

Naast lokale en regionale markten zijn internationale markten voor producenten in ontwikkelingslanden van belang. In het kader van de WTO Doha-ronde wordt gestreefd naar multilaterale liberalisering van de handel in landbouwproducten, inclusief het afschaffen van alle vormen van exportsteun, een ambitieuze vergroting van markttoegang, en substantiële vermindering van handelsverstorende subsidies. LNV blijft zich inzetten voor een ambitieus en evenwichtig Doha-akkoord in de WTO dat rekening houdt met de offensieve en defensieve belangen van Nederland en serieus werk maakt van de ontwikkelingsdimensie van deze ronde.

De minister van LNV heeft, mede namens het ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamerwerking, in 2009 een overeenkomst gesloten met de regering van Afghanistan voor steun aan het landbouwonderwijs, met name het landbouwpraktijkonderwijs. Activiteiten vinden zowel plaats in de hoofdstad Kabul als in Uruzgan. Het initiatief van LNV wordt gecompleteerd met activiteiten van het Nederlandse agrarische bedrijfsleven in Afghanistan. Deze overeenkomst zal in 2010 voluit in uitvoering komen.

Beoogde effecten en resultaten in 2010

• Nederland zal een initiërende en stimulerende rol blijven vervullen bij de implementatie van de besluiten van CSD 17. Dit zal in nauwe samenwerking plaatsvinden met betrokken VN-organisaties zoals FAO, Wereldbank, IFAD, UNEP en CSD-secretariaat (DESA). Eén van de speerpunten betreft de relatie tussen landbouw en klimaat. Door het Zweeds EU-voorzitterschap zijn voorstellen aangereikt voor de concrete EU-inzet op dit vlak voor de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen later dit jaar. Voorts worden ontwikkelingslanden in het kader van de implementatie van de nota Landbouw, Rurale bedrijvigheid en Voedselzekerheid ondersteund bij het opstellen van concrete klimaatprogramma’s.

• Met de staatssecretaris voor Verkeer en Waterstaat zal worden nagegaan op welke wijze het leggen van verbindingen tussen landbouw en water kan worden versterkt via het interdepartementale beleidsprogramma Water Mondiaal. Partnerships op dit gebied in verschillende ontwikkelingslanden, zoals bijvoorbeeld Vietnam, worden gecontinueerd en waar nodig versterkt.

• Bij de opvolging van CSD-17 wordt samengewerkt met Wageningen Universiteit en Researchcentrum op het terrein van het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling en Natuurlijke Hulpbronnen en het centrum voor voedselzekerheid en ondernemerschap.

• De implementatie van de nota Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid zal in 2010 verder vorm krijgen langs de daarin genoemde sporen. Naast het multilaterale kanaal zal de bilaterale samenwerking worden uitgebreid met een aantal landen. Onderzoeksgelden (€ 5,5 miljoen, 2009–2011) worden aangewend voor de uitvoering van specifieke bilaterale projecten in onder meer Zuid-Afrika, Ethiopië, Kenia en Soedan. Ook ondersteunt de minister van LNV, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, het landbouwpraktijkonderwijs in Afghanistan.

• Initiatieven van het bedrijfsleven voor verduurzaming van productie en handelsketens worden in 2010 ondersteund.

• Op het gebied van de handel in duurzaam hout zal Nederland in samenwerking met een aantal andere lidstaten in het kader van het United Nations Forum on Forests in 2010 een zogenaamd «Country Led Initiative» over maatregelen (verbod) voor de handel in illegaal hout organiseren.

11. Hoger onderwijs met meer kwaliteit en minder uitval.

Doelstelling minister LNV

– In overeenstemming met de Lissabondoelstelling moet het voortijdig schoolverlaten in 2012 ten opzichte van 2002 met 50% worden teruggedrongen. Voor het groen onderwijs leidt dit tot maximaal voortijdig schoolverlaten van 15% in 2012. In lijn met de realisatie en dit streefpercentage wordt het maximum voor 2010 op 20% gesteld.

Voor het innovatief en concurrerend vermogen van de groene sectoren en het oplossen van grote maatschappelijke vraagstukken (op het gebied van voedselvoorziening, duurzame producten, leefmilieu en biodiversiteit) is een kwalitatief sterke en voor alle bevolkingsgroepen toegankelijke groene onderwijskolom van belang. LNV wenst dat het groen onderwijs aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt. Het tekort aan hoog opgeleide arbeidskrachten is in enkele vakgebieden niet zo groot geweest sinds de jaren ’70. In de agrosector wordt het tekort aan vakkrachten versterkt doordat te veel deelnemers het onderwijs verlaten zonder diploma. Het huidige, hoge kwaliteitsniveau van het groen onderwijs moet gehandhaafd blijven, en waar nodig en mogelijk verbeterd worden.

Het groene onderwijs is in de algemene onderwijswetgeving geregeld. Tegelijkertijd is het zorgvuldig ingebed in het kennissysteem van en voor de sectoren van LNV en draagt als zodanig bij aan kennisverspreiding en effectieve samenwerking op de diverse beleidsthema’s. De uitdaging is om via het onderwijs de effectiviteit van kennisontwikkeling, innovatieprocessen en het proces van waardecreatie uit kennis (kennisvalorisatie) te versterken. LNV hecht zeer aan clustering van onderwijs, onderzoek en innovatiemogelijkheden. LNV, de kennisinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in het groene domein moeten meer en efficiënter gebruik maken van geld, kansrijke innovaties en talent. Inmiddels heeft het domein Landbouw en Natuurlijke omgeving (LNO-domein) een aanzienlijke verbreding ondergaan, waardoor het steeds meer verweven is geraakt met andere beroepsdomeinen. De beleidsvelden van de minister van LNV hebben eenzelfde ontwikkeling doorgemaakt. Het groene onderwijs moet daarom in bredere en nieuwe samenwerkingsverbanden met bedrijven en onderwijsinstellingen van andere domeinen participeren. De minister van LNV zal haar visie, strategie en beleid samen met het groene onderwijs ontwikkelen.

LNV zet zich in om de streefwaarden van de strategische doelstellingen van het Lissabonakkoord te realiseren. Tevens levert het departement een bijdrage aan het (aanvullend) Coalitieakkoord, de uitvoering van het actieplan leraren, de kwaliteitsagenda VO, de strategische agenda BVE en de doelen van de Strategische agenda hoger onderwijs.

Kwaliteit van het (hoger) onderwijs

De Groene Kennis Coöperatie, waarin alle groene instellingen zijn verenigd, speelt een belangrijke rol als het gaat om samenwerking op inhoud teneinde de kwaliteit van het groene onderwijs verder te verhogen. Die samenwerking overstijgt de onderwijskolom en strekt zich uit naar onderzoek en de beroepspraktijk. Het Wageningen Universiteit en Reseachcentrum (WUR)-complex is in dit verband een goed voorbeeld hoe praktijk, onderzoek en onderwijs met elkaar kunnen worden verbonden. Ook de Hogere Agrarische Scholen nemen hierbij een prominente plaats in: om kenniscirculatie en innovatie te stimuleren experimenteert het HAO bijvoorbeeld met loketten voor ondernemers en Groene-Plus lectoraten. Op die manier geven zij vorm aan het concept van de school als kenniscentrum in de regio, en bevorderen zij tegelijkertijd de motivatie en praktijkgerichtheid van de onderwijsdeelnemers en docenten.

De WUR behoort op basis van publicaties en citaties wereldwijd tot de top 5 binnen haar vakgebied. In 2009 heeft voor het derde opeenvolgende jaar een onderzoeker van de WUR een Spinoza-prijs gewonnen. De kwaliteit van het groene hoger onderwijs wordt door de studenten gemiddeld als goed beoordeeld. De WUR krijgt van alle universiteiten de hoogste studentenwaardering en HAS Den Bosch scoort op dit punt als vijfde van alle HBO-instellingen. LNV werkt in dit kader in het bijzonder aan een Kwaliteitsagenda voor het opleiden van «groene» leraren, als een vakdepartementale uitwerking van het Actieplan Leerkracht. De kwaliteitsagenda is met name gericht op de groene lerarenopleiding en op verdere professionalisering van leraren in het groene onderwijs.

In de afgelopen jaren heeft het groene onderwijs de achterstand op het gebied van examenkwaliteit weten om te buigen in een voorsprong. Competentiegerichte examenprogramma’s zullen in de komende jaren een bijdrage leveren aan de kwaliteitsverbetering van het groene vmbo.

Verminderen van uitval in het (hoger) onderwijs

Om het aantal studenten dat zonder diploma de opleiding verlaat terug te dringen is LNV in dialoog met de groene onderwijsinstellingen. De deelname aan het hbo-groen lijkt zich na jarenlange lichte daling nu te stabiliseren. Het aantal studenten aan de WUR is in de periode 2004–2008 licht gestegen. Verwachting is dat deze groei zal toenemen door de sterke toename van de instroom van nieuwe studenten uit het vwo, uit andere landen en de doorstroom vanuit het hbo. Ook stijgt het aantal promoties per jaar. Door middel van internationale profilering stimuleren HBO-groen en WUR de instroom van nieuw talent. Agrarische opleidings centra (aoc’s) stimuleren het afstuderen op hogere niveau’s en een goede aansluiting op het hbo-groen. Uit het Onderwijsjaarverslag 2008 blijkt dat het Groen onderwijs beter scoort op het gebied van voortijdig schoolverlaten dan het overig onderwijs. De inzet is deze voorsprong te behouden. De AOC’s nemen meer dan andere sectoren deel aan experimenten met een doorlopende leerlijn van vmbo naar mbo-2; en de ontwikkelagenda die AOC-raad en LNV hebben afgesproken legt veel nadruk op loopbaanoriëntatie en -begeleiding, teneinde uitval te voorkomen.

Beoogde effecten en resultaten
IndicatorReferentiewaarde Peildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
1. Kwaliteitsniveau groen onderwijs en onderzoek 71% VO voldoende 87% MBO voldoende 200873% VO voldoende 88% MBO voldoende 81% VO voldoende 93% MBO voldoende 2015 Inspectie voor het onderwijs
2. Doorstroom binnen het groene onderwijs Voortijdig schoolverla- ten 24,9%2008VSV 20%VSV 15%2012Cfi
 MBO-BOL4 naar HBO 34%2007MBO-BOL4 naar HBO 35%MBO-BOL4 naar HBO 36%2013ROA
Output      
Aantal promovendi WUR 224 2008210 Tussen 200 en 250 2015 LNV

1. Er wordt ingezet op een stijging voor het vo met 2% en voor het mbo met 1% per jaar.

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft.

2. Er wordt ingezet op een stijging van de doorstroom mbo-bol4 (Het hoogste niveau van de Beroepsopleidende leerweg) naar HBO met jaarlijks 1% t.o.v. de referentiewaarde in 2007.

In het kader van het terugdringen voortijdig schoolverlaten (Lissabondoelstelling) wordt gemeten welk percentage leerlingen zonder startkwalificatie (minimaal mbo-2 niveau) het onderwijs verlaat. Daarnaast wordt de doorstroom van mbo naar hbo gemeten. Mbo-bol4 (voltijd mbo met het hoogste eindniveau) biedt binnen het groen onderwijs de beste uitgangspositie voor die doorstroom.

14. Het versterken van het innovatief vermogen van de Nederlandse economie.

Doelstelling minister LNV

– Innovatiekracht van de agrosector stimuleren zodat in 2010 bij minimaal 13% van de bedrijven in de agrosector product- en procesinnovaties plaatsvinden en de concurrentiekracht stijgt.

Nederland heeft geavanceerde, innovatieve agroketens. Het WUR-complex speelt in dit kader een vooraanstaande rol als aanjager van maatschappelijke innovaties vanuit het wetenschapsdomein. Een voorbeeld hiervan zijn de zes innovatiesporen in de voer-mestketen die in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven worden onderzocht: de vermindering aanvoer fosfaat in veevoer (1), bioraffinage (2), verbeteren winning energie uit mest (3), verbetering mestscheiding en toepassing (4), de pilot kunstmestvervangers (5) en fosfaatterugwinning uit dierlijke mest via diverse scheidingstechnieken (6). Veel ondernemers houden zich bezig met de stapsgewijze vernieuwing van producten en productiewijzen. Desondanks blijven er knelpunten op het gebied van milieu, ruimte, welzijn dieren, diergezondheid en het gebruik van middelen. LNV kiest voor sturing op innovaties. Ontwikkelingssprongen en doorbraken zijn noodzakelijk. Enkele belangrijke lijnen staan in de Maatschappelijke Innovatieagenda Duurzame Agro-Visserijketens (MIA DAV). Deze is toegespitst op de oplossing van maatschappelijke problemen rond en binnen de agroketens en het vermogen om te voorzien in de voedsel- en grondstofbehoefte van de toekomst. De MIA DAV richt zich op nieuwe baanbrekende oplossingen. Voorbeelden zijn programma’s voor alternatieven voor antibiotica, nieuwe visserij, eiwittransitie en biosolar systems. Het gaat in veel gevallen om ontwikkelingen op basis van nieuwe, andere werkingsmechanismen. Het kennisbudget wordt steeds meer hiervoor ingezet. De MIA DAV is in het kader van het kabinetsproject Nederland Ondernemend Innovatieland ontwikkeld in interdepartementaal verband, met medewerking van VROM, VWS, V&W en EZ. Omgekeerd participeert LNV in de MIA’s van andere ministeries. Het gaat dan om Zorg, Energie, Water, Veiligheid en Onderwijs.

Andere interdepartementale middelen komen voort uit fiscaal beleid gericht op innovatie en verduurzaming. Van belang zijn met name de energie-investeringsaftrek, de milieu-investeringsaftrek, vervroegde afschrijving op milieu-investeringen, de fiscale faciliteit voor Research en Development (octrooibox) en de WBSO (Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekering, onderdeel Speur- en Ontwikkelingswerk).

Het groene kennissysteem wordt steeds meer vraaggestuurd ingericht. Hiertoe zijn onder meer kenniskamers ingesteld, die een nieuwe dimensie geven aan de externe invloed op keuzen voor kennisontwikkeling voor de lange termijn. Naast de ontwikkeling van een gezamenlijke onderzoeksagenda worden in dit verband ook bindende afspraken gemaakt tussen overheid, bedrijfsleven en onderzoek over rollen, verantwoordelijkheden en bestuurlijk en financieel commitment. Door samenhang te creëren wordt beoogd de effectiviteit van de inzet van de diverse betrokken partijen te vergroten. Het betreft kenniskamers op het gebied van Natuur, Landschap en Platteland/Voedsel, Dier en Consument, en het Agrocluster.

De inzet van subsidieregelingen voor innovatie door ondernemers wordt voortgezet. Daarnaast geven de sectorinnovatie-agenda’s (melkveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij, tuinbouw) een kader voor collectieve ontwikkelingen in de respectievelijke sectoren. LNV ondersteunt deze ontwikkeling. Voor kennisvragen uit deze agenda’s worden middelen beschikbaar gesteld uit het kennisbudget. Ook is er permanente aandacht voor de knelpunten die ondernemers, met name op het gebied van regelgeving, ondervinden bij het realiseren van hun plannen. De innovatieagenda’s hebben inmiddels bewezen een goed instrument te zijn voor de synthese van innovatie, verduurzaming en vermaatschappelijking.

Naast kennisontwikkeling blijft kennisverspreiding en -toepassing een hoofdlijn van het LNV-kennisbeleid. LNV bevordert kennisuitwisseling tussen onderwijs, onderzoek, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties met het oog op innovatie, kenniscirculatie en de vorming van een competente beroepsbevolking. In de regio is een sleutelrol weggelegd voor de Hogere Agrarische Scholen in het schakelen met WUR en de AOC’s. Ook niet-groene onderwijsinstellingen kunnen betrokken worden. Gestreefd wordt naar bestuurlijke afspraken op landelijk en regionaal niveau over doelen, activiteiten en (co)financiering.

De Nederlandse agrarische sector wordt direct getroffen door de gevolgen van de economische crisis, doordat de omvang van de export afneemt en doordat de sector niet snel kan inspelen op vraaguitval. De prijzen van agrarische producten dalen waardoor het directe inkomen van agrarische ondernemers afneemt.

In het kabinetsbesluit van november 2008 en in het aanvullend beleidsakkoord zijn gerichte stimuleringen op korte termijn opgenomen, die ook voor de agrarische sector van belang zijn. Dit laatste bevat ook € 50 miljoen voor stimuleringen in de agrarische sector in 2009 en 2010. Hiermee wordt een impuls geven aan investeringen in de agrarische sector die enerzijds een stimulerende werking hebben op de economie en de werkgelegenheid en anderzijds versneld bijdragen aan de kabinetsdoelstellingen rond verduurzaming. Het beschikbare budget wordt ingezet voor:

• de ondersteuning en versnelling van de ontwikkeling van duurzame stallen;

• gecombineerde luchtwassers in de veehouderij;

• intensivering van het Small Business Innovation and Research Programma;

• het opzetten van een internationaal onderzoekscentrum algen en

• het verwijderen van verspreid liggend glas.

Ook heeft het kabinet besloten meer ruimte te maken voor exportkredietverzekeringen. Met name voor de agrarische sector, die bijna 75 procent van haar productie exporteert, kan deze maatregel van betekenis zijn.

Beoogde effecten en resultaten
IndicatorReferentiewaarde Peildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
1. % innoverende agrarische bedrijven 11,6% 2006 13% 15% 2012 LEI
2. Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties 78% 2008 ≥ 80%stijgend 2011 Prosu BV

1) Het percentage innoverende agrarische bedrijven geeft het percentage van de bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd in het betreffende jaar, het gaat hierbij zowel om bedrijven die als eerste bedrijf iets nieuws hebben doorgevoerd als om innovatieve volgers die bij de eerste groep behoren die vernieuwingen hebben doorgevoerd, die al eerder door anderen zijn ingevoerd.

16. Minder regels, minder instrumenten, minder loketten.

Doelstelling minister LNV

Onder andere:

– administratieve lasten: in 2011 18,5% minder administratieve lasten voor bedrijven.

– toezicht: toezichtlasten – 25% in 2011.

– dienstverlening: in 2011 wordt 100% van de dienstverlening digitaal aangeboden en loopt 70% daadwerkelijk via het elektronische kanaal.

Zie onderstaande tabel voor verdere doelstellingen.

De strijd tegen de regeldruk vindt plaats via drie doelstellingen: minder, makkelijker en merkbaar. Op 5 december 2008 is een integraal werkprogramma voor de vermindering van regeldruk aan de Tweede Kamer gezonden. De ambities van dit programma liggen in het verlengde van de taakstellingen en speerpunten van het kabinet. Oók Europa vermindert de regeldruk en vertaalt dit in eigen programma’s en acties die ofwel nationale input ofwel nationale uitvoering vereisen.

Centraal in de LNV aanpak staat de zogenaamde «tienkamp». Op tien aspecten gaat LNV de regeldruk te lijf, hieronder worden deze gepresenteerd. Daarbij gaat het, naast de aanpak van administratieve lasten, ook om vermindering van de nalevingkosten, reductie van toezichtlasten, vermindering van het aantal vergunningen, verlaging van de verkrijgingkosten van subsidies, het vernieuwen van bestaande wet- en regelgeving, betere dienstverlening, begrijpelijke formulieren, verlaging van interbestuurlijke lasten en het bij de EU inzetten op better regulation.

Beoogde effecten en resulaten
aspect van regeldruktop 3 activiteiten in 2010 doelstelling 2010 doelstelling 2011
Outcome/output   
minder & merkbaar   
1. Minder regels – Aantal LNV-regels wordt verder teruggebracht (vertrekpunt 500 stuks in 2007)– Uitvoeringsregelgeving onder Wet Dieren– Integratie natuurwetgeving360350
2. Minder administratieve lasten – Kaderwet LNV-gegevens – Wet dieren en uitvoeringsregelgeving,– Integratie natuurwetgeving, – Diergeneesmiddelenregelgeving – EU/«better regulation»– 5% – 18,5%
3. Minder Nalevingskosten– Gegevensautoriteit Natuur – Flora- en faunawet: pilot eenvou- digere ontheffing voor soorten door duurzame instandhoudingsaanpak   
4. Minder verkrijgingskosten subsidies – toepassing rijksbreed subsidiekader om LNV subsidies lastenarm te maken nieuwe regelingen lastenarm Alle regelingen lastenarm (1/1/2012)
5. Minder toezichtlasten – 25% minder in de domeinen landbouw en vleesketens– verbetering kwaliteit toezicht – 25% – 25%
6. Minder Interbestuurlijke lasten – vereenvoudiging uitvoerings- en verant- woordingsverplichtingen ILG i.h.k.v. MidTerm Review (MTR) 2010 MTR in 2010 MTR in 2010
    
makkelijker & merkbaar   
7. Dienstverlening – 100% digitaal aanbod en 70% daadwerkelijk gebruik in 2011 zal in 2010 zijn gereali- seerd. Onderzocht wordt een verhoging van de doelstelling.70% gebruik70% gebruik,
 – Convenant dienstverlening en e-overheid (NUP)rapportcijfer 7rapportcijfer 7
 – Bewijs van goede diensten/toepassing normenkader dienst- verlening  
8. Vergunningen – Ruimere toepassing Lex Silencio Positive (LSP)– verdere bundeling van vergunningenstelsels 4 extra LSP  
9. Formulieren– Aantal formulieren stabiliseren op circa 100– Aanpak van de LNV formulieren uit de top 25 van BZK. ca. 100 stuks ca. 100 stuks
10. EU/Better Regulation – Uitvoering simplification rolling program– Verbetering impact assesments – Inspanning is gericht op het in 2011 implementeren door de EC van het LNV pakket EU voorstellen (feb 2009) op terrein voedselveiligheid, cohesiebeleid en landbouw/visserij.  

Grafische weergave van de belangrijkste onderdelen

kst-32123-XIV-2-2.gif

22. Het stimuleren van duurzame consumptie en productie

Doelstelling minister LNV

Schoon en zuinig

Bijdrage LNV-sectoren aan de doelstellingen uit Schoon en Zuinig voor 2020:

– 3,5–4,5 mton CO2-reductie per jaar in 2020 t.o.v 1990;

– 4,0–6,0 mton reductie overige broeikasgassen (methaan/lachgas) per jaar in 2020 t.o.v. 1990;

– circa 212 PJ duurzame energieproducten in 2020 (dit is circa 40% van de doelstelling)

– Circa 12 PJ per jaar in 2020 aan windenergie

– Gemiddeld 2% energie-efficiencyverbetering per jaar in de periode 2011–2020

Energietransitie glastuinbouw

– In de glastuinbouw bedraagt de energie-efficiency in 2010 65% t.o.v 1980.

– Het aandeel duurzame energie in de glastuinbouw ten opzichte van totaal energieverbruik in de glastuinbouw bedraagt in 2010 4%.

Biologische landbouw

– In 2010 stijgen de consumentenbestedingen voor biologische producten met 10%.

– In 2010 stijgt het areaal biologische landbouw met 5%.

Verduurzaming veehouderij

– Verduurzaming veehouderij in 15 jaar vanaf 2008.

– In 2011 is 5% van de houderijsystemen integraal duurzaam en diervriendelijk, in 2010 is dit 2,8%.

Mestbeleid

– Voor 2010 wordt gestreefd naar een nationaal fosfaatoverschot van maximaal 55 mln. kg en een nationaal stikstofoverschot van 390 mln. kg.

Gewasbescherming

– In 2010 moet het aantal milieubelastingpunten ten opzichte van 1998 verminderd zijn met 95%.

Transitie Noordzeevisserij

– In 2010 is het voorzorgsniveau van het scholbestand 442 260 ton en het tongbestand 37 660 ton.

– In 2010 wordt minimaal 8000 ton mosselzaad op een alternatieve manier gewonnen.

Bewustwording consumenten

– Mate van vertrouwen consumenten in voedsel blijft behouden in 2010 en stijgt in 2011 naar 3,5.

– In 2010 worden op 2200 basisscholen smaaklessen gegeven en in 2012 op 3000 basisscholen.

Schoon en Zuinig

In het coalitieakkoord zijn scherpe ambities neergelegd, zowel voor de reductie van broeikasgassen als voor energie-efficiency en duurzame bronnen. LNV is trekkend departement voor de thema’s Biobased Economy (Groene Grondstoffen) en Kas als Energiebron.

In het kader van het project Schoon en Zuinig hebben het kabinet en het bedrijfsleven, waaronder het agro-complex, het Duurzaamheidakkoord ondertekend. Dit duurzaamheidsakkoord is nader uitgewerkt in sectorconvenanten. Gezamenlijk gaan partijen aan de slag om resultaten te bereiken op de gebieden van reductie van broeikasgassen, energiebesparing en hernieuwbare energie. De reductie van broeikasgassen heeft betrekking op zowel CO2 als op emissies van andere broeikasgassen, zoals methaan en lachgas. Hiertoe zijn concrete afspraken gemaakt met de veehouderij.

In 2008 is het sectorconvenant Schone en Zuinige Agrosectoren ondertekend. In 2009 is het convenant vertaald in concrete jaarwerkprogramma’s per deelsector. Deze vormen de basis voor het bereiken van de doelen in de agrosectoren vanaf 2010 en verder. Daarnaast is naar verwachting eind 2009 een monitoringsprogramma gereed om de realisatie van het sectorconvenant te volgen. In 2010 zullen in dit programma de eerste monitoringsgegevens beschikbaar komen.

In de open teelten zal bijvoorbeeld een groot innovatieprogramma precisielandbouw starten. In de veehouderijsectoren zullen in 2010 meerjarenafspraken worden gemaakt m.b.t. energiebesparing. Hiervoor zijn in 2009 verschillende sectorale pilots gestart. De landbouwsectoren zullen in 2009 inventarisaties doen voor klimaatmaatregelen in de praktijk en er zal een bewustwordingscampagne starten. In 2010 zullen demonstratieprojecten starten om te komen tot reductie van overige broeikasgassen in de praktijk. Daarnaast zullen alle landbouwsectoren zoeken naar mogelijkheden voor de productie van duurzame energie.

Energietransitie en glastuinbouw

Sinds vele jaren werkt LNV samen met het Productschap Tuinbouw en het bedrijfsleven aan het programma Kas als Energiebron. Met dit programma wordt gewerkt aan het energiezuiniger maken van de kas. Het moet er toe leiden dat er in 2020 in nieuw te bouwen kassen (economisch rendabel) klimaatneutraal geteeld kan worden en dat in nieuw te bouwen kassen in 2020 het gebruik van primaire brandstof sterk is gereduceerd. Daarnaast moet de glastuinbouwsector in 2020 leverancier zijn van duurzame warmte en duurzame elektriciteit. De glastuinbouwsector streeft naar een aandeel duurzame energie van 4% in 2010 en een aandeel duurzame energie van 20% in 2020. Hiertoe worden innovatieve energieconcepten ontwikkeld, zoals de semigesloten kas. Realiseren van het programma Kas als Energiebron vraagt om forse investeringen. Het kabinet helpt de glastuinbouwsector met een krachtige investeringsimpuls om de transitie mogelijk te maken.

– Om het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken en een efficiënt energiegebruik binnen de glastuinbouw te stimuleren, zijn vanaf 2007 de regelingen Marktintroductie Energie Innovatie (MEI) en Investeringsregeling Energie (IRE) opengesteld. In de MEI-openstellingen vanaf de 2e helft van 2008 zijn middelen overgeheveld om alle goedgekeurde aardwarmte-projecten te honoreren. In 2009 betrof dit een verhoging van 10,5 mln. euro. In het najaar van 2009 wordt de MEI-regeling opnieuw opengesteld, evenals in het voor-en najaar van 2010.

– In 2008 is samen met het productschap Tuinbouw een versnellingsprogramma implementatie semigesloten kas opgezet. Doel is realisering van 700 ha. semigesloten kassen in 2011. Hiermee is voor de periode 2008 t/m 2011 een bedrag van jaarlijks € 1,5 mln. beschikbaar. De sector neemt hetzelfde bedrag voor haar rekening. In 2009 is gebleken dat de in dit programma opgedane kennis over het telen in semigesloten kassen wellicht goed toepasbaar is in niet-gesloten kassen (het zogenaamde «nieuwe telen»). In 2010 wordt de toepasbaarheid van deze kennis verder uitgewerkt met het doel bij niet-gesloten kassen ook een forse energiebesparing te realiseren.

– Een belangrijk onderdeel voor de glastuinbouwsector betreft het garantiefonds voor boringen naar aardwarmte. In 2009 is samen met het ministerie van Economische Zaken deze regeling uitgewerkt en aan Brussel voorgelegd. Inzet is om deze regeling zo snel mogelijk open te stellen.

Beoogde effecten en resultaten
Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome       
1. Aandeel duurzame energie in glastuinbouw t.o.v. totaal energieverbruik*> 0,5% 2003 4% 20% 2020 LEI
2. Energie-efficiencyverbetering (t.o.v. 2008) bloembollen**0%20084,4%6,6%2011Senter Novem
3. Energie-efficiencyverbetering (t.o.v. 2005) paddenstoelen**0%200512%14,5%2011Senter Novem
4. Energie-efficiencyverbetering (t.o.v. 2005) Voeding- en genotsmiddelenindustrie***0%200512%30%2020Senter Novem

Toelichting: Cijfers uit deze tabel zijn afkomstig uit het convenant Schoon en Zuinig uit 2008.

* Deze indicator geeft de verduurzaming en efficiency aan van het energiegebruik van de glastuinbouwsector.

** De energie-efficiencyverbetering bloembollen resp. paddenstoelen is de verbetering in het primair brandstofverbruik per eenheid product bepaald voor de sector bloembollen respectievelijk de sector paddenstoelenteelt, gerefereerd aan het referentiegebruik in 2005.

*** Deze indicator is een gewogen gemiddelde van verschillende sectoren in de voeding- en genotmiddelenindustrie.

Ontwikkeling index energie-efficiëntie in de productieglastuinbouw

kst-32123-XIV-2-3.gif

NB: cijfer 2008 is voorlopig; deze wordt pas definitief bij de energiemonitor 2009

Bron: LEI Energiemonitor Glastuinbouw 2008; tussenrapportage, 2 juni 2009

Energie-efficiency

In het convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI) is afgesproken dat de energie-efficiëntie, zijnde het primair brandstofverbruik per eenheid product, in 2010 65% lager zal zijn dan in 1980. Daarmee is het doel een energie-efficiëntie van 35% in 2010. Naar verwachting zal in 2010 dit worden bereikt. In 2010 wordt het GLAMI-convenant afgesloten. In het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren is aanvullend overeengekomen dat de glastuinbouwsector streeft naar gemiddeld 2% energie-efficiëntieverbetering per jaar vanaf 2011 tot aan 2020.

CO2-emissie glastuinbouw

Oorspronkelijk is een CO2-streefwaarde afgesproken van 6,6 mton per jaar bij een glasareaal van 10 500 ha en een CO2-streefwaarde van 7,2 mton bij een areaal van 11 500 ha in de periode 2008–2012. In het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren is overeengekomen dat de glastuinbouwsector in 2020 een totale emissiereductie (inclusief de inzet van Warmte Kracht Koppelingen) realiseert van minimaal 3,3 mton CO2-emissiereductie per jaar ten opzichte van 1990. Hiervan wordt door de inzet van Warmte Kracht Koppelingen circa 2,3 mton door de glastuinbouw op nationaal niveau gerealiseerd en circa 1 mton gerelateerd aan de teelt. De ambitie is een totale emissiereductie (inclusief de inzet van Warmte Kracht Koppelingen) van minimaal 4,3 mton CO2-emissiereductie per jaar in 2020 ten opzichte van 1990. Hiervan wordt door inzet van Warmte Kracht Koppelingen circa 2,3 mton door de glastuinbouw gerealiseerd en circa 2 mton gerelateerd aan de teelt.

Meerjarenprogramma energie-efficiency afspraken (MJA 3)

De voedings- en genotmiddelenindustrie (VGI) neemt deel aan het in 2008 gesloten convenant MJA 3. In 2009 is dit convenant verder uitgevoerd. Het streven is om in 2020 een energie-efficiency van 30% ten opzichte van 2005 te realiseren (gemiddeld 2% per jaar). Bedrijven schrijven zelf hun energiebesparingplan en geven hieraan uitvoering; de overheid ondersteunt hen hierbij via kennisoverdracht, subsidieregelingen en fiscale faciliteiten, zoals de energie-investeringsaftrek (EIA). MJA 3 is een intensivering van MJA 2 waarbij het streven was om in 2012 ten opzichte van 2001 15% energie-efficiency te realiseren in de VGI.

Biobased economy

Onze economie moet minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen. Nederland wil daarom op het gebied van een biobased economy in de wereld een rol van betekenis spelen (Beleidsnota Biobased economy, Tweede Kamer, 2007–2008, 29 575, nr. 16). In een dergelijke economie is een samenspel van de agro-industrie, de chemie, de energiesector en de logistieke sector van belang. Dit zijn vier sectoren waarin Nederland sterk is.

In 2009 is gestart met de uitvoering van het Programma Groene Grondstoffen/Biobased economy in de Innovatieagenda energie. Op dit thema is een aantal deelprogramma’s benoemd. LNV trekt de deelprogramma’s Bioraffinage, Consortia-vorming chemie/agro/kennis/logistiek, Plantveredeling en Small Business Innovation Research (SBIR). In 2009 zijn in de SBIR 19 innovatieve MKB-projecten geselecteerd, in 2010 worden deze verder uitgevoerd. De onderzoeksvisie voor het deelprogramma Plantveredeling wordt in het najaar van 2009 afgerond. In 2010 worden de eerste bioraffinagetrajecten via een tender gegund.

Het kabinet zet € 25 mln. aan FES-middelen in voor het onderzoeksprogramma «Towards Biosolar Cells». Het onderzoek richt zich op een verhoogde efficiëntie van de omzetting van zonlicht in energie en bouwstoffen voor planten en algen. Ook wordt een deel van het programma ingezet voor de ontwikkeling van kunstmatige bladeren. Aan de SER is door het kabinet advies gevraagd ten behoeve van de Nederlandse inzet op de ontwikkeling van een bio-based economy. Het advies wordt naar verwachting opgeleverd in het voorjaar van 2010. In de brief van 2 juli 2009 aan de Tweede Kamer is aangegeven hoe de Rijksoverheid de regie op en coördinatie van het biomassadossier vormgeeft en verder zal versterken. In het najaar van 2009 wordt de eerste voortgangsbrief Biobased Economy aan de Tweede Kamer verzonden.

Biologische landbouw

De ontwikkeling van een economisch gezonde biologische sector is primair de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Het kabinet kiest daarom voor een marktgerichte aanpak, zoals weergegeven in de beleidsnota Biologische Landbouwketen 2008–2011. Hierin zijn twee ambities geformuleerd:

1. het verbinden van biologische landbouw met voorlopers op het gebied van verduurzaming in de gangbare landbouw en hiermee de uitwisseling van kennis te bevorderen. Daarnaast daagt de overheid de sector uit de verbinding met de samenleving verder te versterken.

2. het ontwikkelen van biologische landbouw tot een zelfstandige robuuste sector.

Ad. 1 Om de verbinding met de samenleving te versterken wordt 10% van het onderzoeksbudget voor biologische landbouw gericht op het leggen van de relatie met vraagstukken in de gangbare landbouw. Op die manier kan kennis en ervaring sneller verspreid worden. Gestreefd wordt naar 15 gezamenlijke initiatieven van biologische en gangbare landbouw. Naar verwachting zijn eind 2009 vier kansrijke initiatieven geselecteerd en gestart met ondersteuning van LNV. Inzet is dat dit traject in 2010 goede voortgang vindt; nieuwe initiatieven dienen zich reeds aan. Voorts zijn in 2009 bedrijfsnetwerken opnieuw aanbesteed. In deze netwerken vindt nadrukkelijk uitwisseling plaats van kennis tussen biologische en gangbare ondernemers. Streven is dat deze netwerken in 2010 en verder blijven bestaan en deels zullen verzelfstandigen.

Ad. 2. Ondanks de economische crisis neemt de vraag naar biologische producten nog steeds toe. In 2008 was de groei van de consumentenbestedingen 12,4% ten opzichte van 2007. Dit percentage ligt hoger dan de doelstelling van 10% jaarlijkse groei. In de eerste helft van 2009 zet deze groei door. In 2008 is het areaal met 7,3% gegroeid; ruim boven de doelstelling van 5% jaarlijkse groei. De uitdaging voor de biologische sector is de groei de komende jaren vast te houden, zodat zij zich ontwikkelt tot een robuuste sector. Overheid, ondernemers, banken en maatschappelijke organisaties hebben in de twee afsluitende convenanten ingezet op verzelfstandiging van de vraagstimulering. Naar verwachting is er eind 2009 meer zicht op hoe de ketenpartijen deze verzelfstandiging vormgeven. LNV zet voor 2010 in op de verdere uitvoering van deze convenanten. Daarbij wordt door LNV met name ingezet op handelsfacilitatie. Ter ondersteuning van de huidige vraaggestuurde kennisinfrastructuur hanteert LNV ook in 2010 de 10%-norm voor beleidsondersteunend onderzoek en wettelijke onderzoekstaken voor biologische landbouw.

Beoogde effecten en resultaten
Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Outcome      
1. Jaarlijkse groei consumentenbeste- dingen – biologische landbouw (in euro’s en in %) € 583,4 mln  12,4% 2008€ 705,9 mln  10% € 776,5 mln   10%2011 Biologica (Biomonitor)
2. Jaarlijks 5% groei in biologisch areaal 47 000 ha 2007 54 400 ha 57 100 ha 2011 SKAL

1. Deze indicator geeft de jaarlijkse groei ten opzichte van het vorige jaar aan van de consumptie van biologische voedingsmiddelen in euro’s en als percentage.

2. Deze indicator geeft de jaarlijkse groei van het aantal ha. biologisch areaal weer.

Verduurzaming veehouderij

De veehouderij staat maatschappelijk sterk in de belangstelling en heeft te maken met vele maatschappelijke discussies rondom onderwerpen zoals dierenwelzijn, schaalvergroting, milieu, landschappelijke inpasbaarheid en het wereldvoedselvraagstuk. Deze discussies vormen een belangrijke stimulans voor betrokken partijen om te werken aan een verdere verduurzaming van de sector. Een duurzame productie en consumptie van voedingsmiddelen is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen: de keten van producent tot en met consument, alsmede de maatschappelijke organisaties en de overheden. Vanuit deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is door de betrokken partijen in mei 2009 een Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij opgesteld.

Door de betrokken partijen wordt de noodzaak gevoeld om te werken aan een in alle opzichten duurzame veehouderij in Nederland met een breed draagvlak in de samenleving. Dit betekent een veehouderij die met behoud van concurrentiekracht produceert met respect voor mens, dier, milieu en omgeving, inclusief de effecten van de Nederlandse veehouderij elders in de wereld.

In de Uitvoeringsagenda wordt aangegeven dat duurzaamheid een dynamisch begrip is dat zich voortdurend aanpast aan nieuwe maatschappelijke inzichten. Voor de komende 15 jaar worden concrete resultaten beoogd op de volgende 6 speerpunten:

1. Systeeminnovaties: een samenhangend pakket van vernieuwingen;

2. Welzijn en gezondheid van dieren: de kwaliteit van leven van dieren;

3. Maatschappelijke inpassing: inspelen op wensen en ideeën van de maatschappij;

4. Energie, milieu en klimaat: heeft betrekking op de effecten die de veehouderij hierop heeft;

5. Markt en ondernemerschap: heeft betrekking op het economisch perspectief van ondernemers;

6. Verantwoord consumeren: heeft betrekking op het gedrag van consumenten.

De realisatie hiervan vereist een goede samenwerking tussen de betrokken partijen, waarbij is afgesproken dat ieder vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid een maximale bijdrage zal leveren om dit te realiseren. LNV speelt daarbij een stimulerende en faciliterende rol. Zo stelt het kabinet via het aanvullend beleidsakkoord ook in 2010 € 10 miljoen extra middelen beschikbaar. Tevens stelt de overheid € 10 tot 15 miljoen per jaar beschikbaar voor duurzame stallen uit de Europese landbouwgelden (artikel 68).

In 2010 is de Uitvoeringsagenda (met keten en maatschappelijke partners) verder geconcretiseerd. Ook zijn in het veld nieuwe initiatieven ontplooid die hieraan bijdragen.

In 2011 is 5% van de houderijsystemen integraal duurzaam en diervriendelijk, in 2010 is dit 2,8%.

Mestbeleid

De inzet is er nadrukkelijk op gericht per 2010 te kunnen uitgaan van een nieuwe derogatie voor mestnormen in Nederland. In het vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (looptijd 2010–2013) streeft LNV naar een verdere afname van en hogere doelmatigheid bij het gebruik van stikstof en fosfaat op landbouwgronden in Nederland. Dit wordt bereikt door een combinatie van het verlagen van de normen voor het gebruik van stikstof en fosfaat en het aanpassen van gebruiksvoorschriften voor de aanwending van mest.

In het vierde Actieprogramma is verder aangegeven dat het gedurende de periode 2010–2013 nodig is dat de agrarische sector fors inzet op ontwikkeling en grootschalige verspreiding van innovaties met betrekking tot mest- en bedrijfsmanagement, mestbewerking, -verwerking en -gebruik. Deze innovaties moeten het mogelijk maken dat in 2014 en verder de verlagingen van de gebruiksnormen, die dan nodig zijn om de doelen van de Nitraatrichtlijn te halen, met zo min mogelijk problemen ook daadwerkelijk door het bedrijfsleven gerealiseerd kunnen worden, zonder dat opbrengsten daar ernstig onder leiden. LNV zal dat proces faciliteren.

Daling van het gehalte stikstof en fosfaat in het oppervlaktewater draagt ook bij aan het realiseren van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Met behulp van onderzoekspilots, waarvoor 2010 het tweede jaar is, wordt ernaar gestreefd om met de landbouworganisaties en innovatieve ondernemers te bereiken dat de hoogwaardige stikstofmeststof die door middel van specifieke bewerking van dierlijke mest wordt geproduceerd, stikstofkunstmest blijvend kan vervangen. Deze ontwikkeling draagt naar verwachting bij aan een betere benutting van mineralen uit dierlijke mest en het verminderen van het energiegebruik.

Beoogde effecten en resultaten

– Minimaliseren van het het nationaal fosfaatoverschot en het nationaal stikstofoverschot (zijnde het totaal verlies aan deze mineralen op landbouwgrond – door toepassen van meststoffen in de Nederlandse landbouw en als gevolg van neerslag – na opname door de gewassen).

– Uiteindelijk moet het nitraatgehalte in alle gebieden in Nederland lager zijn dan 50 mg per liter grondwater.

Beoogde effecten en resultaten
IndicatorReferentiewaarde Peildatum Raming 2010 StreefwaardePlanning Bron
Outcome      
Nieuw mestbeleid       
Nationaal fosfaatoverschotP: 78 mln. kg200255 mln. kgP: evenwichtP: 2015CBS
Nationaal stikstofoverschot N: 420 mln. kg 2002 390 mln. kg N: 360 mln. kg N: 2013CBS

De indicatoren nationaal fosfaatoverschot en nationaal stikstofoverschot geven het totaal verlies aan van mineralen op landbouwgroen (door toepassen van meststoffen in de NL-landbouw als gevolg van neerslag na opname door het gewas). Het nationaal stikstofoverschot omvat ook verliezen door vervluchtiging.

Gewasbescherming

Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is de afgelopen 10 jaar spectaculair gedaald, maar het kabinet heeft de ambitieuze doelstelling om de milieubelasting verder te verlagen. Met name bij de intensieve teelt worden nog te veel gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.

Het gewasbeschermingsbeleid is gebaseerd op Europese regelgeving. Begin 2009 is er in Europa overeenstemming bereikt over een nieuwe verordening die de gewasbeschermingsmiddelen richtlijn (91/414/EEG) vervangt. Dit zorgt voor verdergaande harmonisatie van toelatingen binnen Europa. Tevens is een richtlijn aangenomen over duurzaam gebruik van pesticiden. De richtlijn schrijft een nationaal actieprogramma voor, vergelijkbaar met de Nitraatrichtlijn. Richtlijn en verordening worden na de zomer van 2009 van kracht en zullen na een overgangsperiode in werking treden.

De Kaderrichtlijn Water is ook voor gewasbescherming van belang. In 2009/2010 zal de implementatie van de Europese regelgeving worden vormgegeven.

De beleidsdoelstellingen inzake een duurzaam gewasbeschermingsmiddelenbeleid zijn vastgelegd in de nota Duurzame Gewasbescherming 2004–2010. In 2010/2011 wordt deze nota door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geëvalueerd. Resultaten zullen in 2011 beschikbaar komen.

Ter uitvoering van deze nota zijn in het convenant duurzame gewasbescherming met betrokken maatschappelijke partijen afspraken gemaakt over het bereiken van de gestelde doelen. Het betreft hier onder andere het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming, een goede pragmatische handhaving en het realiseren van een duurzaam en effectief middelenpakket. Het convenant wordt in 2010 afgerond en omgezet in een Platform om te komen tot het bovengenoemd Nationale Actieprogramma in het kader van de nieuwe EU-richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden.

Beoogde effecten en resultaten
Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Outcome       
Afname milieubelastings-punten gewasbescherming 86% 200695% 95% 2010 PBL

Deze indicator geeft het percentage afname aan van de belasting van het milieu (water en bodem) met gewasbeschermingsmiddelen ten opzichte van het referentiejaar 1998. Dit wordt uitgedrukt in het % afname milieubelastingpunten (via de Nationale Milieu indicator van het Planbureau voor de Leefomgeving).

Eens per vijf jaar wordt de voortgang van de nota Duurzame Gewasbescherming en ook van de bovenstaande indicatoren door het NMP geëvalueerd. In 2007 heeft er een tussenevaluatie plaatsgevonden, de eindevaluatie vindt in 2010/2011 plaats.

Innovatie en transitie visserij

De langetermijnstrategie van LNV blijft gericht op het oplossen van de onderliggende problemen in de visserij. Op verschillende onderdelen moet de sector stappen zetten in de richting van een bedrijfstak die in alle opzichten duurzaam opereert. LNV stimuleert daarbij niet alleen technische en technologische vernieuwing. Even belangrijk zijn een gunstig innovatieklimaat, versterkt ondernemerschap en meer samenwerking, zowel onderling als met maatschappelijke organisaties. Met maatschappelijke organisaties zijn afspraken gemaakt over het tijdspad en acties om de visserij een bredere maatschappelijke acceptatie te geven. Nederland maakt gebruik van het Europese Visserij Fonds (EVF) om deze inzet te verwezenlijken.

In de visserij op de Noordzee zijn vernieuwde visserijtechnieken nodig. Het gaat daarbij om selectieve technieken, die leiden tot minder bodemberoering, discards verminderen en leiden tot brandstofbesparing. Ook moet in het komend jaar de discussie gevoerd worden over een nieuw Europees visserijbeleid.

De visserij in de Waddenzee staat voor grote veranderingen. Voor de schelpdiervisserij blijft het kabinet inzetten op opschaling van de alternatieve invang van mosselzaad met mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s). De garnalenvisserij werkt in het kader van certificering van hun activiteiten eveneens aan methoden met minder impact op het ecosysteem. Met de garnalensector en de betrokken natuurorganisaties zijn afspraken gemaakt om te komen tot een gezamenlijke Agenda naar een Duurzame Garnalenvisserij. Het doel is een ecologische duurzame garnalenvisserij met economisch perspectief in 2020.

De binnenvisserij gaat een onzekere tijd tegemoet. De toestand van de aalstand vraagt om ingrijpende maatregelen, die een forse impact op de bedrijven zullen hebben. Dat geldt in het bijzonder voor het visverbod dat in de herfst zal gelden. Zelfs met deze maatregelen – die niet alleen op de visserij betrekking hebben – zal herstel van de aalpopulatie nog vele jaren vergen.

Een wereldwijd groeiende vraag naar vis en bestanden die veelal onder druk staan betekent dat alternatieven voor de klassieke visserij nodig zijn. Aquacultuur is hierop een antwoord, maar loopt in Europa achter bij de rest van de wereld. Via een gerichte strategie vanuit de Europese Unie moet die trend gekeerd worden. Meer nadruk op onderzoek, benutten van kennis en innovatie is daarvoor nodig. In Nederland worden met innovaties gericht op zowel geheel nieuwe systemen als verbetering binnen de huidige technologie, ingezet op nieuw elan in deze sector.

Beoogde effecten en resultaten
Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Outcome      
1. Voorzorgsniveau Scholbestand205 000 2005 442 260 ton 230 000 ton * ACOM
2. Voorzorgsniveau Tongbestand 41 000 200537 660 ton 35 000 ton * ACOM
3. In 2010 wordt 8000 ton mosselzaad op alternatieve wijze gewonnen 2000 ton2006 8 000 ton 12000 ton 2015 Imares

1,2 Het voorzorgsniveau betreft de omvang van een visbestand nodig om de soort duurzaam in stand te houden.

* Aangezien de omvang van een visbestand mede afhankelijk is van natuurlijke fluctuaties, is in Europees verband geen einddatum vastgelegd ACOM: Advisory Committee (ICES)

3 Deze indicator geeft de resultaten en het succes weer van het beleid om de alternatieve winning van mosselzaad te stimuleren.

Bewustwording consumenten

Op 29 juni 2009 heeft de minister van LNV de nota Duurzaam voedsel aan de Tweede Kamer gestuurd. De nota heeft de ambitie dat Nederland in 2015 koploper is op het gebied van duurzaam voedsel en voorbeeld is voor de internationale gemeenschap.

Bij de verduurzaming van de voedselketen is een belangrijke rol weggelegd voor de voedselproducerende en -verwerkende sector en de supermarkten. Het kabinet is bezig een platform verduurzaming voedsel op te richten om het aanbod van marktgerichte duurzamere producten te vergroten. Dit platform maakt afspraken met de keten over hoe onder meer duurzame groenten, fruit, vlees en vis hun weg naar de consument vinden.

Daarnaast wil de minister de consument helpen bewuste keuzes te maken door samen met het ministerie van Economische Zaken de Consuwijzer uit te breiden met meer duurzaamheidkeurmerken. Ook worden nieuwe vormen van informatievoorziening op de winkelvloer onderzocht.

De minister bindt ook de strijd aan tegen voedselverspilling; consumenten gooien naar schatting voor zo’n € 1,6 miljard per jaar voedsel weg. En naar schatting zo’n € 2 miljard per jaar wordt in de totale voedselketen verspild bij de productie, de verwerking, het vervoer of bij verkoop. In 2015 moet de voedselverspilling met 20% zijn verminderd.

LNV wil tevens innovaties van het aanbod van duurzame plantaardige alternatieven voor dierlijke producten stimuleren. Het gaat dan om verbetering van het aanbod van gangbare vleesvervangers en om producten op basis van bijvoorbeeld algen, insecten en wellicht kunstvlees. Daarvoor is in het Programma Innovaties Eiwitketens (PIEK) vooralsnog 6 miljoen euro beschikbaar gesteld. PIEK is een financieel instrument voor innovaties in de eiwitketen. Daarmee geeft het mede invulling aan de ambities van het interdepartementale programma «duurzame voedselsystemen» (LNV, VROM en OS). Het bedrag van 6 miljoen euro moet dienen als «incentive» voor andere partijen om mee te doen. Verder wil LNV via onderzoek verkennen of er mogelijkheden zijn voor alternatieven van soja als eiwitbron voor veevoer. Het kan dan gaan om het ontwikkelen van alternatieve eiwitrijke gewassen en om meer fundamentele innovaties, zoals het terugwinnen van eiwit uit bijvoorbeeld mest.

In 2010 brengt de minister de eerste «Staat van Voedsel» uit om daarmee jaarlijks inzicht te geven in de ontwikkelingen rond voedsel.

Beoogde effecten en resultaten
Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Outcome       
1. Mate van vertrouwen van consumenten in voedsel* 3,3 2008 3,53,5 2011 VWA-monitor
Output      
2. Aantal basisscholen met smaaklessen Beperkt aantal 2005 2 200 3 000 2012LNV

* De VWA meet jaarlijks het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van voedsel. Dit wordt uitgedrukt in een waarde op een schaal 1–5.

24. In 2011 moeten Nederlanders meer tevreden zijn over het landschap, zijn groene gebieden gerealiseerd, is het platteland vitaler en dynamischer en wordt geïnvesteerd in natuurgebieden.

Doelstelling minister LNV

Landschap

– De beleving van landschap is in 2007 met een 7,3 gewaardeerd. Het streven is om in 2020 een waardering van een 8 te hebben.

Platteland

– Een leefbaar en vitaal platteland met een voldoende beschikbaar en bereikbaar voorzieningenniveau, voldoende werkgelegenheid en een prettige woonomgeving.

Multifunctionele landbouw

– Door het wegnemen van onder andere belemmeringen in de markt en in de regelgeving is het streven een verdubbeling van de omzet te realiseren in de periode 2008–2011.

Recreatie

– Recreatieve voorzieningen in de Randstad moeten in maximaal 10 minuten fietsen bereikbaar zijn.

Natuur

– In 2010 zijn alle Natura 2000-gebieden definitief aangewezen.

– In 2010 wil Nederland in internationaal verband afspraken maken over de aanpak van het biodiversiteitsverlies.

Landschap

Het landschap gaat Nederlanders aan het hart. Driekwart van de burgers voelt zich gehecht aan het landschap in en rond de eigen woonplaats en geniet wat er valt te beleven en te ervaren in het landschap. De samenleving maakt zich zorgen over de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij speelt vooral de zorg over het verdwijnen van de landschappelijke kwaliteit. Als reactie hierop heeft het Kabinet de Agenda Landschap opgesteld, met als doel een mooi en gevarieerd landschap te behouden of te realiseren. De daarin opgenomen acties moeten leiden tot meer betrokkenheid van Nederlanders bij hun landschap onder het motto «landschappelijk verantwoord ondernemen». Hiertoe zet het kabinet in op drie thema’s: zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte door onder meer duidelijke spelregels, het vergroten van de betrokkenheid van burgers bij hun landschap (landschapscampagne) en een duurzame financiering van het landschap. Voor dat derde thema volgt het kabinet grotendeels de adviezen en aanbevelingen van de Taske Force Financiering Landschap (Task Force Rinnooy Kan). Samenwerking met andere overheden, met name provincies en maatschappelijke organisaties, verenigd in het Landschapsmanifest, is hierbij essentieel.

In het kader van de Agenda Landschap worden momenteel voorbeeldprojecten uitgevoerd om ervaring met innovatieve financieringsconstructies in de praktijk op te doen. Zo werkt Het Groene Woud aan verdere implementatie van de Streekrekening en de uitbouw daarvan naar de andere gebieden. In Het Groene Woud levert de streekrekening jaarlijks al € 250 000 op voor financiering van het landschap. Het Binnenveld bouwt verder aan het concept «uitzichtgarantie». Amstelland verkent de mogelijkheden van inzet van een grondbank en zoekt naar bredere betrokkenheid van burgers en bedrijven. De Ooijpolder («landschapsveiling») doet onderzoek naar financieringsbronnen via CO2-compensatie door lokale bedrijven. Op basis van deze resultaten wordt in 2010 het beleid verder vormgegeven.

Beoogde effecten en resultaten

De beoogde effecten en resultaten zijn weergegeven met 42 acties in de Agenda Landschap die in de periode 2009–2011 worden uitgevoerd. Die acties leiden tot:

– duidelijke spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in de rijksprioritaire gebieden voor landschap (de Nationale Landschappen inclusief snelwegpanorama’s) en Rijksbufferzone’s, en meer aandacht voor landschappelijke kwaliteit/ontwerpkwaliteit in het algemeen.

– grotere bekendheid met en betrokkenheid bij het landschap van burgers en ondernemers en betere naamsbekendheid van de Nationale Landschappen

– meer inzicht in de financieringsbehoefte van het landschap en de mogelijkheden om nieuwe financiële instrumenten in te zetten om extra private middelen te genereren en publieke – en private middelen aan elkaar te koppelen.

De Taskforce Landschap doet voorstellen voor financieringsvormen gericht op de mogelijke financiering van het Landschap. Ook is onlangs een publiekscampagne gestart om het landschap meer op de kaart te zetten.

Beoogde effecten en resultaten
Indicator Referentie waarde Peildatum Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
Landschap      
De beleving van kwaliteit van landschap inclusief Nationale Landschappen 7,3 2007 Positieve beleving landschap is in 2020 gestegen naar een 8. 2020PBL

Kaart Nationale landschappen

kst-32123-XIV-2-4.gif

Platteland

Voor de leefbaarheid en sociaaleconomische vitaliteit zijn de provincies en gemeenten primair verantwoordelijk. Inzet van LNV is er op gericht:

• Het beleid voor platteland, landbouw, ruimtelijke ordening en planologie op elkaar af te stemmen en te integreren;

• Een kennisnetwerk beschikbaar te stellen aan groepen in de samenleving om te ondersteunen bij de realisatie van bovenstaande doelstelling;

• Het faciliteren van versterking van het voorzieningenniveau en het (kleinschalige) ondernemerschap d.m.v. eenmalige extra inzet van middelen in het ILG.

Daarbij is het streven erop gericht de arbeidsparticipatie, tevredenheid met voorzieningen en woonomgeving op het platteland even hoog te laten scoren als in de stad.

Multifunctionele landbouw

De multifunctionele landbouw vervult een belangrijke rol bij de ontwikkeling van een veelzijdig platteland. Door de combinatie van primaire productie met andere activiteiten die op agrarische bedrijven worden uitgeoefend (zorg, recreatie, educatie, agrarische kinderopvang, agrarisch natuur- en landschapsbeheer en productie en verkoop van streekproducten) biedt de multifunctionele landbouw vele mogelijkheden om in te spelen op de maatschappelijke vraag naar o.a. rust, ruimte, zorg, recreatie en lekker voedsel.

Om de verdere ontwikkeling van de multifunctionele landbouw te stimuleren wordt door de Taskforce Multifunctionele Landbouw ingezet op drie sporen:

Structuurversterking: door middel van gerichte activiteiten wordt een bijdrage geleverd aan een structurele versterking van de sector en een duurzame verankering in bestaande en zich ontwikkelende netwerken en organisaties.

Professionalisering: de inzet hierbij is gericht op de ontwikkeling naar volwaardig ondernemerschap voor ondernemers die primaire productie combineren met activiteiten die daarmee onlosmakelijk zijn verbonden zoals zorglandbouw, plattelandsrecreatie en agrotoerisme, boerderijeducatie, agrarische kinderopvang, agrarisch natuur- en landschapsbeheer en productie en verkoop van streekproducten.

Opschaling van de omzet van producten en diensten en het duurzaam en perspectiefvol bijdragen aan maatschappelijk gewenste doelen.

Uitgaande van deze drie sporen worden door de Taskforce activiteiten ontwikkeld gericht op marktontwikkeling (verbinden van vraag en aanbod), ketenversterking en het wegnemen van knelpunten. Door onder andere in te zetten op zowel sectorale als thematische programma’s, gebaseerd op landelijke en regionale ontwikkelingen, wordt hieraan een gerichte impuls gegeven. Ook wordt binnen de ontwikkelde programmatische aanpak aandacht besteed aan de gebiedsgerichte ontwikkelingen. Daarnaast wordt ingezet op de ontwikkeling en benutting van kennisnetwerken, onder andere in relatie tot de verbetering van ondernemerschap. De doelstelling van de Taskforce is gericht op een verdubbeling van de omzet van de multifunctionele landbouw gedurende de looptijd van de Taskforce.

Beoogde effecten en resultaten
Indicator Referentie waardePeildatum Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
De sociaal economische ontwikkeling op het platteland in vergelijking met de stad (voorzieningen en woonomgeving) (zie onder) 2007 De ontwikkeling op het platteland houdt mini-maal gelijke tred met die in de stad 2013 (zie onder)
– Tevredenheid voorzieningen in platteland /stad/Nederland 6,5 /6,4 /6,45 2007Minimaal gelijk 2020 Enquête woononderzoek
– Tevredenheid woonomgeving op platteland/stad/Nederland7,1 /6,6 /6,8 2007 Minimaal gelijk 2020 Enquête woononderzoek

Recreatie

Op 29 juni 2009 heeft de minister van LNV de recreatiebrief «genieten van buiten» naar de Tweede Kamer gestuurd. De brief bevat de resultaten van de Strategische Dialoog Recreatie die gevoerd is over de vraag of het huidige recreatiebeleid nog voldoet aan de opgaven en wensen van overmorgen en beschrijft hoe deze worden meegenomen door betrokken departementen in hun verdere beleidsontwikkeling. Het rijk wil ruimte voor recreatie en een beleefbaar buitengebied bieden. Dat betekent dat naast realisatie van bestaande doelen, bijvoorbeeld de hectareopgave voor Recreatie om de Stad, meer gestuurd gaat worden op de toegankelijkheid van natuur in de buurt van steden en op ruimte voor ondernemers. Er blijft aandacht voor de versterking van de verbinding tussen platteland en stad. Daarbij wordt gestreefd naar een optimale toegankelijkheid van recreatief groen vanuit de stad. Dit kan zowel groen in de stad betekenen zoals parken, groen in de wijk of kwalitatief hoogwaardige groenstroken, als (grootschalig) groen om de stad betreffen. Deze voorzieningen moeten in maximaal 10 minuten fietsen bereikbaar zijn. Investeren in recreatie, toerisme en landbouw biedt bovendien kansen voor het platteland dat in specifieke gebieden te maken heeft met een krimpende bevolking. Hierbij wordt samengewerkt met de ministeries van WWI en van BZK.

De rol van LNV ten aanzien van recreatie is de volgende:

– Opheffen van tekorten aan dagrecreatiemogelijkheden en voorkomen van nieuwe tekorten. LNV financiert samen met VROM de aanleg en instandhouding van Recreatie om de Stad-gebieden, maar ook gebieden verder weg van de stad zoals EHS, Nationale Landschappen en Rijksbufferzones’s. Staatsbosbeheer zal zich inspannen voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod door de opvangcapaciteit en bruikbaarheid van deze gebieden te optimaliseren. Hierbij worden de verschillende motieven van (toekomstige) recreanten benut.

– Het aantrekkelijk en toegankelijk maken van het landelijk gebied voor recreatief gebruik door het zoveel mogelijk beschikbaar maken van al het groen in Nederland voor de recreant: boerenland, oevers, natuurgebieden, water, etc. Daarnaast het ontwikkelen en onderhouden van landelijk aaneengesloten routenetwerken voor varen, fietsen en wandelen.

– Ruimte bieden voor recreatief ondernemerschap. Het ontwikkelen van één Kennis- en Innovatiefaciliteit voor recreatieondernemers. LNV stelt in 2009 en 2010 € 1,5 miljoen beschikbaar om de sector te ondersteunen bij het ontwikkelen van innovatieve en duurzame combinaties van recreatiesector, regio en ruimtegebruik. De brancheorganisaties vervullen hierbij een belangrijke rol en ook EZ en de provincies dragen hieraan bij.

– Terugdringen van regeldruk. Ondernemers ervaren immers de wijze waarop door overheden met wetten en regels wordt omgegaan als een belangrijk knelpunt. LNV zal daarom samen met een aantal wethouders een bijeenkomst organiseren om de aanpak van de 10 meest knellende regels te bespreken. Daarnaast is een interdepartementaal project Vermindering Regeldruk en Toezicht Recreatie en Toerisme in samenwerking met het IPO en VNG gestart, waarin de stand van zaken wordt geïnventariseerd en wordt bezien of extra inspanningen nodig zijn.

– Eén samenhangend ruimtelijk kader bieden voor groene recreatieve gebieden. In de Agenda Landschap is één duidelijk kader voor gebieden met een groene recreatieve functie aangekondigd. Door de verschillende gebiedscategorieën in termen van inrichting en ruimtelijke bescherming beter op elkaar af te stemmen en in samenhang met elkaar te ontwikkelen zullen recreatie en ruimtelijk beleid elkaar gaan versterken.

Beoogde effecten en resultaten

• Met Staatsbosbeheer en andere terreinbeherende organisaties zal worden geïnventariseerd hoe de 95 000 hectare natuurgebied in de buurt van de stad ruimere recreatieve gebruiksmogelijkheden kunnen krijgen.

• Recreatieve voorzieningen in de Randstad moeten in maximaal 10 minuten fietsen bereikbaar zijn.

Natuur

In het najaar van 2009 worden de resultaten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Natuur gepresenteerd. Centrale vraag in het onderzoek is hoe het behalen van de doelen voor biodiversiteit op efficiënte en doelmatige wijze kan worden zekergesteld. In de kabinetsreactie op het IBO zal worden aangegeven welke consequenties de aanbevelingen hebben voor het bestaande instrumentarium. Die moeten in 2010 en volgende jaren hun beslag krijgen.

Biodiversiteit internationaal

In internationale context is 2010 een belangrijk jaar voor biodiversiteit. Alle bij de Conventie voor Biologische Diversiteit aangesloten landen, waaronder Nederland, streven ernaar om per 2010 de achteruitgang van biodiversiteit aanzienlijk te hebben verminderd. De EU-lidstaten hebben deze doelstelling aangescherpt tot het stopzetten van het verlies aan biodiversiteit in hetzelfde jaar. Inmiddels is duidelijk dat die EU-doelstelling niet wordt gehaald, maar ook dat er een flinke impuls is gegeven aan bescherming van biodiversiteit op mondiaal niveau. In 2010 wordt de stand van zaken opgemaakt. Het uitvoeringsprogramma behorende bij het Beleidsprogramma Biodiversiteit 2008–2011 geeft richting aan de concrete activiteiten die Nederland oppakt. Waar de inzet tot voor kort primair gericht was op soortenbescherming verschuift de aandacht steeds meer naar (bijvoorbeeld leef-)gebieden. Door te zoeken naar synergie in het maatregelenpakket, kunnen soorten als het ware met elkaar «meeliften» en wordt de effectiviteit van activiteiten verhoogd.

Investeringsbudget Landelijk Gebied

Op 1 januari 2007 is met de inwerkingtreding van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) een groot deel van het beleid voor natuur, landschap en reconstructie overgedragen aan de provincies. De provincies zijn verantwoordelijk voor het realiseren van de prestaties die zijn afgesproken en rapporteren jaarlijks de voortgang aan het Rijk. De provincies leggen in 2014, na afloop van de ILG-periode, verantwoording af aan het Rijk over de geleverde prestaties over de periode 2007–2013 en over de besteding van de Rijksmiddelen en POP-middelen. In 2010 vindt er een tussenevaluatie, de zogenaamde midterm review, plaats. Daarbij wordt een oordeel gegeven of de realisatie van de genoemde doelen op schema ligt. Ook wordt beoordeeld of via het ILG voldoende synergie tussen instrumenten en middelen kan worden gegenereerd. De totale provincie-inzet wordt bezien zodat kan worden beoordeeld of de provincies «op koers liggen» om de gestelde doelen ook daadwerkelijk in 2013 te hebben bereikt. Als daar aanleiding toe is, zullen de in de bestuursovereenkomsten gemaakte afspraken worden bijgesteld.

Natura 2000

Met Natura 2000 legt Nederland een netwerk aan van gebieden voor de bescherming van op Europees niveau waardevolle soorten en habitats. Dit gebeurt in het kader van de uitvoering van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In december 2010 moeten alle 162 gebieden definitief zijn aangewezen. Voor ruim 140 van die gebieden is al een ontwerpaanwijzingsbesluit genomen en voor 10 gebieden is een definitief aanwijzingsbesluit gepubliceerd. In een groot deel van die gebieden zal in 2010 ook een (concept)beheerplan beschikbaar zijn. Daarin wordt vastgelegd hoe de gestelde natuurdoelen worden bereikt. Er wordt gezocht naar een balans tussen ecologische doelen en ruimte voor economische ontwikkeling en andere gebruiksvormen. Het opstellen van de beheerplannen gebeurt in nauwe samenwerking met alle betrokkenen.

Ecologische Hoofdstructuur

In 2018 moet de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een samenhangend netwerk van natuurgebieden met een oppervlakte van 728 500 hectare, zijn gerealiseerd. Omdat de EHS is ondergebracht in het ILG zijn de provincies verantwoordelijk voor de uitvoering, die gestoeld is op drie pijlers: verwerving, inrichting en beheer van natuur. 2010 is een belangrijk jaar omdat bij de midterm review van het ILG zal blijken of de realisatie van de EHS op schema ligt. In het najaar van 2009 worden de resultaten van het project «nulmeting op kaart» bekend, die inzicht moeten geven in de exacte omvang van de restanttaakstellingen. De consequenties daarvan zullen worden meegenomen in de afspraken die Rijk en provincies in het kader van de midterm review maken.

De Kamer heeft de EHS aangewezen als Groot Project, wat betekent dat de minister van LNV elk jaar in september, volgens een met de Kamer overeengekomen format, op basis van informatie van de provincies rapporteert over de voortgang van de uitvoering.

Leefgebieden

De leefgebiedenbenadering is een aanpak gericht op de actieve bescherming van groepen van soorten. Wanneer verschillende soorten hun leefgebieden delen, hebben ze allemaal profijt bij de bescherming van dat leefgebied. Kern van de benadering is dat door duidelijk leefgebieden te benoemen en beschermen, op andere plekken meer ruimte komt voor economische ontwikkeling. Op leefgebieden is geen verzwaard beschermingsregime van toepassing.

De uitvoering van de leefgebiedenbenadering loopt via het ILG. In 2009 hebben alle provincies een uitwerkingsplan voor de uitvoering van de leefgebiedenbenadering opgesteld. Daarin is ook opgenomen dat de leefgebiedenbenadering niet zal worden meegenomen in de midterm review voor het ILG, maar dat de provincies in de eerste helft van 2013 over de uitwerking van hun plannen zullen rapporteren.

Tabel EHS

Ontwikkeling EHS in hectares
 t/m 20062007–2013 2014–2018
Bestaande EHS 453 500453 500 453 500
Nieuwe EHS gerealiseerd 139 991139 991 139 991
Nieuwe EHS ILG  64 77564 775
Nieuwe EHS Restant   70 234
Totaal593 491 658 266 728 500

25. In 2011 worden productiedieren en gezelschapsdieren beter behandeld en moet 5% van de stallen integraal duurzaam en diervriendelijk zijn, waarbij voldaan wordt aan dierenwelzijneisen die verder gaan dan de huidige wettelijke eisen.

Doelstelling minister LNV

In 2010 moet gemiddeld 75% van de regelgeving op het terrein van dierenwelzijn worden nageleefd en in 2011 80%.

In 2010 moet minimaal 2,8% van de stallen integraal duurzaam zijn en in 2011 minimaal 5%.

De overheid bepaalt de randvoorwaarden waarbinnen maatschappelijke partners, zoals ondernemers en maatschappelijke organisaties, als integraal onderdeel van verdere verduurzaming kunnen werken aan verdere verbetering van het dierenwelzijn. De nota dierenwelzijn (2007) geeft de richting voor de inzet in de periode 2007–2011. De Kamer wordt jaarlijks over de voortgang geïnformeerd via een voortgangsbrief. Begin 2009 is de eerste voortgangsrapportage aan de Kamer verzonden. Begin 2010 zal de tweede voortgangsrapportage verschijnen die inzicht geeft in de voortgang van het beleid. Om de resultaten van het beleid in beeld te brengen zal er met ingang van 2010 jaarlijks een monitoringsrapport worden uitgebracht met de titel «De Staat van het dier».

De inzet van LNV is dat de samenleving de komende jaren meer inzicht krijgt ín, en respect ontwikkelt vóór het natuurlijke gedrag en de daaraan gerelateerde behoeften van dieren in hun omgeving. Nederland zal qua dierenwelzijn in de Europese voorhoede opereren. Dit is een weerbarstig traject dat tijd vraagt. Daarom wordt hiervoor een tijdshorizon van 15 jaar gehanteerd, gerekend vanaf 2007. LNV hecht groot belang aan een gezamenlijke aanpak van sector, ketenpartijen, retail, maatschappelijke organisaties en de overheid. Met vereende krachten is een verandering van productiewijze en consumptiegedrag te realiseren.

Deze ambitie wil LNV realiseren via de volgende langetermijndoelstellingen:

– Het perspectief van het dier is leidend bij de inrichting van stallen en de bedrijfsvoering, zonder dat andere aspecten als economie, milieu, diergezondheid, voedselveiligheid en arbeidsomstandigheden uit het oog worden verloren.

– Gehouden dieren kunnen behoeften voortvloeiend uit hun natuurlijk gedrag uiten, krijgen daglicht, hebben voldoende ruimte en ondergaan geen fysieke ingrepen als gevolg van de wijze van het houden. Transport van slachtvee over lange afstand vindt niet meer plaats.

– Gehouden dieren zijn in principe zichtbaar voor burgers, ofwel in het landschap, ofwel op het bedrijf.

– Houders van hobby- en gezelschapsdieren beschikken over voldoende kennis, informatie en ondersteuning om hun verantwoordelijkheid te nemen bij de aankoop, huisvesting en verzorging van de dieren en handelen hiernaar.

– Consumenten beschikken over voldoende kennis, informatie en ondersteuning om in redelijkheid een afweging te kunnen maken bij hun aankoop van dierlijke producten wat dierenwelzijn betreft.

LNV wil de langetermijnambitie met de volgende instrumenten bereiken:

Wettelijk kader

Het welzijn van dieren wordt gewaarborgd middels de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) en de op deze wet gebaseerde regelgeving. Het voorstel voor de opvolger van de GWWD, het Wetsvoorstel Dieren, ligt ter behandeling bij de Tweede Kamer. In 2010 zal naar verwachting de ontwikkeling van de uitvoeringsregelgeving van de Wet Dieren worden afgerond. In 2009 is de mogelijkheid om bestuurlijke boetes te kunnen opleggen voor onderdelen van de GWWD wettelijk geregeld. In 2010 zal nieuwe regelgeving worden afgerond ten behoeve van gezelschapsdieren, ter vervanging van het honden- en kattenbesluit. Voorts wordt in de Europese Unie in 2010 de herziening van de Transportverordening verwacht, waar LNV conform de nota Dierenwelzijn actieve inbreng op zal leveren.

Handhaving

De wettelijke voorschriften hebben tot doel een basisniveau van welzijn te garanderen. In het coalitieakkoord is de ambitie geformuleerd om de handhaving van welzijnsregelgeving verder te intensiveren. Hiervoor zijn extra middelen ter beschikking gesteld. Aan deze ambitie wordt invulling gegeven middels een verdere capaciteitsuitbreiding bij de AID en de VWA in 2010 ter grootte van € 1 miljoen en de ontwikkeling van programmatisch handhaven voor dierenwelzijn. Hiermee is in 2010 het uitbreidingsprogramma van in totaal € 5 miljoen gerealiseerd.

Financiën/innovatie

Oplossingen voor knelpunten in het welzijn van dieren moeten onder andere gevonden worden door innovatie van productie- en huisvestingssystemen. De uitdaging ligt erin systemen te ontwikkelen, die economisch perspectief bieden en de doelen ten aanzien van milieu, klimaat, diergezondheid, voedselveiligheid en arbeidsomstandigheden dichterbij brengen (integraal ontwerpen). In 2010 worden ontwerpschetsen opgeleverd voor de varkenshouderij en de pluimveehouderij (vlees, industrie-eieren). Daarnaast wordt in het kader van het Small Business Innovation Researchprogramma een tender uitgeschreven, waarmee een nieuwe impuls wordt gegeven aan de ontwikkeling van nieuwe en betere integraal duurzame stallen. Met dit instrument kunnen de resultaten van ontwerptrajecten en eigen ideeën van partijen uit het bedrijfsleven, de keten en primaire ondernemers worden doorontwikkeld, uitgetest in de praktijk en vervolgens worden vermarkt.

Met innovatie- en investeringssubsidies, garantstellingsregelingen (voorheen Borgstellingsfonds) en fiscale instrumenten wordt het toepassen van nieuwe integraal duurzame en diervriendelijke stallen ondersteund. Doelstelling is dat in 2011 5% van de stallen integraal duurzaam moet zijn uitgevoerd met een perspectief op grootschalige toepassing in de jaren erna. Uit de «Monitor duurzame stallen» blijkt dat de tussendoelstelling voor 2009 (1,2%) is gerealiseerd (januari 2009 is 2,2% van de stallen duurzaam) en dat de tussendoelstelling voor 2010 (2,8%) naar verwachting kan worden gerealiseerd. De mogelijkheden om te investeren in nieuwe duurzame stallen staan onder druk mede vanwege de huidige economische situatie. In het Aanvullend beleidsakkoord heeft het kabinet aanvullend € 20 miljoen beschikbaar gesteld om de ontwikkeling en investeringen in duurzame en diervriendelijke stallen extra te ondersteunen. In 2010 zal de investeringsregeling duurzame stallen voor ongeveer 25 mln euro worden opengesteld. Naast de middelen uit het aanvullend beleidsakkoord zijn er ook middelen beschikbaar van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (artikel 68). Met de uitvoering van het Convenant Marktontwikkeling verduurzaming dierlijke producten wordt de ontwikkeling en marktintroductie van tussensegmenten gestimuleerd. Een nauwe samenwerking tussen veehouders, ketenpartijen, supermarkten en maatschappelijke organisaties is hierbij nodig.

Kennisontwikkeling, benutting en verspreiding

Gedurende de hele uitvoeringsperiode 2007–2011 van de nota Dierenwelzijn zal de aandacht vooral uitgaan naar kennis waar op dit moment in de praktijk behoefte aan is om de noodzakelijke verbeteringsslagen en ambitie te realiseren. De Kennisagenda Dierenwelzijn zal ook in 2010 sturend zijn voor de inzet van deze kennisinstrumenten. Nieuwe inzichten en ontwikkelde kennis moeten worden toegepast om tot vooruitgang te leiden. Daarom is veel aandacht nodig voor de doorwerking van kennisontwikkeling.

Beoogde effecten en resultaten
Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Outcome       
1. % naleving bestaande welzijnsnormen 70% 2006 75% 80%2011 AID
2. % integraal duurzame stallen0-meting 2009 2,8% 5% 2011 WUR

1. Naleving bestaande welzijnsnormen

Het genoemde percentage van 75% bij de streefwaarde 2010 betreft een gemiddelde van alle regelgeving op het gebied van dierenwelzijn. Jaarlijks wordt bekeken of een andere interventiestrategie nodig is. De uitkomst van het project programmatisch handhaven heeft vanaf 2009 invloed op de wijze van handhaven en mogelijk op de streefwaarde in de toekomst.

2. Integraal duurzame stallen

Integraal duurzame stallen zijn stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidaspecten in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de reguliere systemen. Naast een extra verbetering van dierenwelzijn ten opzichte van de huidige wettelijke normen, gaat het om stallen en houderijsystemen die tenminste voldoen aan andere belangrijke maatschappelijke randvoorwaarden zoals milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden én economische haalbaarheid. Investeringen in integraal duurzame stallen worden financieel ondersteund door de Investeringsregeling integraal duurzame stallen en fiscale regelingen op basis van de Maatlat duurzame veehouderij.

29. Het realiseren van een beperkt aantal complexe, samenhangende ruimtelijke opgaven van nationale betekenis.

Doelstelling minister LNV

– In het LNV-domein worden de komende jaren zes Nota Ruimte-projecten en vier projecten Randstad Urgent uitgewerkt en uitgevoerd. De aanpak gaat uit van integrale gebiedsopgaven.

In heel Nederland, maar met name in de Randstad, wordt de druk op de ruimte steeds groter omdat in een betrekkelijk klein gebied veel gebruiksfuncties, zoals wonen, werken, recreëren, natuur en infrastructuur, met elkaar moeten worden gecombineerd zonder dat de leefbaarheid van het gebied wordt aangetast. De ruimtelijke opgaven zijn complex en vragen een gebiedsgerichte benadering, waarin de samenhang tussen verschillende maatschappelijke doelen gewaarborgd is. Het kabinet zet met het Programma Randstad Urgent (RU) in op snellere besluitvorming voor een duurzame en concurrerende economische topregio waarin sociale, culturele en ecologische behoeften van de huidige en toekomstige bewoners van de Randstad zijn meegewogen.

De Nota Ruimte onderschrijft het belang van de integrale gebiedsgerichte aanpak en heeft 23 integrale gebiedsopgaven geselecteerd, die in aanmerking komen voor een additionele bijdrage uit het Nota Ruimte-budget. LNV trekt hiervan zes projecten, te weten de projecten Greenports, Klavertje 4/Venlo, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Mooi en Vitaal Delfland, Herstructurering Westelijke Veenweiden en de Haarlemmermeer. De inzet van LNV is om meer groen te realiseren en ruimte te bieden voor een toekomstgerichte landbouw, in combinatie met andere gebiedsspecifieke doelen. De uitwerking van en besluitvorming over de Nota Ruimte-middelen verlopen volgens plan en leiden in 2010 tot concrete uitvoering van in ieder geval de projecten Greenports, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en Klavertje 4; bij Klavertje 4 worden tevens voorbereidingen getroffen voor de komende Floriade van 2012.

Het kabinet zet € 113 mln. uit het Nota Ruimtebudget in voor het LNV-project Westelijke Veenweiden. Met deze investering worden in een groot aantal gebieden in de Westelijke Veenweiden maatregelen getroffen om de bodemdaling te remmen en het watersysteem robuuster te maken. Dankzij de investeringen kan de landbouw zijn rol als belangrijke drager van het waardevolle cultuurlandschap blijven vervullen. Daarnaast wordt natuur ontwikkeld en wordt er geïnvesteerd in de recreatieve ontsluiting van het gebied.

In de Randstad is sprake van stapeling van de ruimtelijke problematiek. Het kabinet zet met het RU in op snellere besluitvorming voor een duurzame en concurrerende economische topregio waarin sociale, culturele en ecologische behoeften van de huidige en toekomstige bewoners van de Randstad zijn meegewogen. De minister van LNV is coördinerend bewindspersoon voor vier projecten binnen het RU, te weten Transitie Greenports, Groene Ruggengraat, Mooi en Vitaal Delfland en de Haarlemmermeer. Bij de keuze voor en de uitvoering van de projecten wordt zoveel mogelijk gezocht naar synergie met de projecten en budgetten in het kader van Nota Ruimte. De voortgang van de RU-projecten ligt op schema en wordt bewaakt door mijlpalen; naast bestuurlijke producten zal in 2010 ook concrete uitvoering tot stand komen zoals ontsnipperingsmaatregelen in de Groene Ruggengraat en investeringen in infrastructuur, water, energie en milieu in het project Transitie Greenports.

Als vervolg op het advies «Samen werken met water» van de Deltacommissie (Commissie Veerman) wordt uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma met concretisering naar integrale gebiedsopgaven; in dat verband zal de minister LNV trekker zijn voor de Zuidwestelijke Delta en de Wadden. Er wordt nagegaan of de gebiedsontwikkelingsprocessen zodanig zijn vorm te geven dat de veiligheidsopgave hand in hand kan gaan met de rode, groene en grijze ontwikkelingsopgaven.

41. Een maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs.

Doelstelling minister LNV

In 2010 zijn er 5 000 stageplaatsen in het groen en in 2011 zijn er 10 000 stageplaatsen.

Vanaf schooljaar 2011–2012 volgen alle leerlingen vmbo-groen een maatschappelijke stage in hun schoolloopbaan.

Het kabinet wil dat alle leerlingen tijdens hun schooltijd in het voortgezet onderwijs een maatschappelijke stage volgen, zodat ze kunnen kennismaken met en bijdragen aan de samenleving. De stage is een manier om waarden over te dragen met meer dan woorden. Het is de intentie om de maatschappelijke betrokkenheid, sociale integratie en het besef van waarden en normen te vergroten. Het gaat om actief burgerschap, het nemen van verantwoordelijkheid voor de samenleving en het verbreden van de horizon. De versterkte betrokkenheid van jongeren bij de maatschappij leidt tot meer begrip en respect. De sociale cohesie wordt versterkt.

Maatschappelijke stages rond voedsel en groen vergroten de bekendheid van deze domeinen onder jongeren. Ze maken de jeugd bewuster van de waarde van voedsel en groen, de noodzaak hiervoor te zorgen en het belang van duurzaamheid. Aandacht voor voedsel en groen betekent investeren in gezonde mensen en een gezonde samenleving. De jongeren dragen deze ervaringen uit in de maatschappij als ambassadeurs voor de natuur, duurzaamheid en gezond voedsel.

Deze maatschappelijke stages dragen ook bij aan de versterking van sociale samenhang. Door maatschappelijke stages kunnen jongeren zelf ervaren dat een wederzijdse afhankelijkheid bestaat tussen stad en platteland en kunnen de twee in figuurlijke zin dichter bij elkaar worden gebracht.

LNV richt zich op de stagevervulling in het groene onderwijs zelf, met een voorbeeldfunctie voor het overig onderwijs, en op het (laten) creëren van stageplaatsen in het groene domein voor leerlingen van groene en niet-groene scholen. LNV en het groene onderwijsveld spelen verder een rol bij de bemiddeling van groene maatschappelijke stageplaatsen voor niet-groene scholen. In 2012 moeten 10 000 groene plaatsen gerealiseerd zijn voor het gehele voortgezet onderwijs. In 2010 zijn er al 5000 stageplaatsen.

Beoogde effecten en resultaten
IndicatorReferentiewaarde Peildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
Maatschappelijke stages groene onderwijsAantal groene maatschappelijke stageplaatsen (868).20085 00010 0002011Stagebiedende organisaties
 Aantal leer- lingen groen onderwijs dat stage heeft gevolgd (2000) 2008 5 000 Alle VMBO-groen leer- lingen volgen de maatschappelijke stage 2012LNV

Overzichtstabel 1: Status kabinetsdoelstellingen

Nr.KabinetsdoelstellingRelevant beleidsartikel (OD niveau)Relevante beleidsnota’sKamerstuknr. H XIVStatus
1Draagvlak Europa29.12Herziening Gemeenschappelijk landbouwbeleid(GLB) TK 2007–2008, 28 625, nr. 54In uitvoering
   GLB, HoutskoolschetsTK2008–2009, 28 625, nr. 63In uitvoering
   GLB, Implementatie Health-check TK 2008–2009, 28 625, nr. 67 In uitvoering
      
6Duurzame economische ontwikkeling, armoede bestrijding29.21Beleidsnotitie «Land- bouw, Rurale Bedrij- vigheid en Voedselzekerheid, 2008» TK 2007–2008, 31 250, nr. 14 In uitvoering
      
11Hoger onderwijs met meer kwaliteit en minder uitval26.16 Actieplan Leerkracht Nederland TK 2007–2008, 27 923 nr. 45, H VIII In uitvoering
   Actieplan examinering TK 2007–2008, 27 451, nr. 81 Afgerond
   Onderwijsjaarverslag 2007–2008 TK 2008–2009, 31 700, nr. 176, H VIII Afgerond
      
14Versterken innovatief vermogen21.11, 21.12, 21.13, 26.15, 26.16 Maatschappelijke Innovatieagenda Duurzame Agro- en VisserijketensTK 2008–2009 29 675, nr. 80 In uitvoering
   Beleidsnota Biobased economy TK 2007–2008, 29 575, nr.16 In uitvoering
   Wetenschaps- en technologie-indica- toren 2008 TK 2007–2008, 31 288, nr 25 Afgerond
      
16Minder regels, minder instrumenten, minder loketten29.21 Brief over vermindering regeldruk LNV TK 2008–2009, 29 515, nr. 276 In uitvoering
      
22Stimuleren duurzame consumptie en productie21.12, 21.13, 21.14, 22.11, 25.11Beleidsagenda Duurzame voedselsystemen In uitvoering
   Nota Duurzaam Voedsel In uitvoering
   Brief Verduurzaming glastuinbouw TK 2008–2009, 31 700, nr. 150In uitvoering
   Beleidsnota Biologische Landbouw TK 2007–2008, 29 842, nr. 15 en TK 2008–2009, 29 842, nr. 36In uitvoering
   Toekomst van de intensieve veehouderij TK 2007–2008, 28 973, nr. 18In uitvoering
   Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij TK 2008–2009 28 973 nr. 34In voorbereiding
   Kadervisie Duurzame Plantaardige Productie  
      
24In 2011 tevreden over landschap, meer groene gebieden en natuur en een vitaler platteland23.11 t/m 23.14, 24.11 t/m 24.14 Agenda Landschap TK 2008–2009, 31 253 nr. 7In uitvoering
   Brief Financiering Landschap Nederland TK 2008–2009 31 253 nr. 19In uitvoering
      
25Betere behandeling productie- en gezel- schapsdieren en 5% van de stallen zijn integraal duurzaam en diervriendelijk21.12, 26.15 Nota DierenwelzijnTK 2007–2008, 28 286, nr. 76 In uitvoering
 Werkprogramma dierenwelzijnTK 2007–2008, 28 286 nr. 97In uitvoering
 Monitor duurzame stallenTK 2008–2009, 28 286 nr. 289 In uitvoering
      
29Realisatie complexe ruimtelijke opgaven27.11 Procedure inzet FES-middelen voor Nota Ruimte, TK 2006–2007, 30 800 D nr. 6In uitvoering
   Nota Ruimte TK 2006–2007, 29 435, nr. 192In uitvoering
   Urgentie Programma Randstad TK 2007–2008, 31 089, nr. 12In uitvoering
      
41Maatschappelijke stage voor leerlingen in voortgezet onderwijs26.16 Samen leven kun je leren: Plan van aanpak voor de invoering maatschappelijke stage in het Voortgezet onderwijs TK 2007–2008, 31 289, nr. 10 H VIII In uitvoering

Overzichtstabel 2: Geraamde uitgaven per kabinetsdoel voor 2009, 2010 en 2011 (€ x 1 000)

Onderstaande tabel geeft inzicht in de relatie tussen de kabinetsdoelen uit het Beleidsprogramma «Samen werken, samen leven» en de geraamde uitgaven die op bepaalde operationele doelstellingen van de beleidsartikelen beschikbaar zijn voor het desbetreffende kabinetsdoel. Binnen het operationele doel van een beleidsartikel worden daartoe alle instrumenten bij elkaar opgeteld die bijdragen aan de realisering van het betreffende kabinetsdoel. Het instrument is het laagste niveau van budgettering. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat een aantal van de operationele doelen van de beleidsartikelen bij verschillende kabinetsdoelen voorkomen. Doordat de instrumenten van een operationeel doel slechts aan 1 kabinetsdoel worden toegerekend vindt er geen «dubbeling» van uitgavenramingen plaats.

Er is dus niet voor gekozen om het beschikbare bedrag van een operationele doelstelling volledig aan een bepaalde kabinetsdoelstelling toe te rekenen. Een uitzondering betreft kabinetsdoelstelling 24. De onder deze kabinetsdoelstelling genoemde bedragen betreffen het totaal van de operationele doelen van de beleidsartikelen 23 en 24. Tenslotte wordt opgemerkt dat de uitgaven voor baten-lasten diensten en de apparaatsuitgaven niet zijn toegerekend aan de kabinetsdoelen.

De belangrijkste onderdelen van programma-uitgaven die niet aan een kabinetsdoel worden toegerekend betreffen:

• Artikel 21 Duurzaam ondernemen: de interne begrotingsreserves, uitgaven voor bedrijfsadviesdiensten, schadevergoedingen voor vorst- en oogstschade, uitgaven voor fytosanitair beleid, kosten van beroepsopleidingen, saneringsregelingen, uitgaven voor bilateraal-economische samenwerking en uitgaven voor het project Client.

• Artikel 22 Agrarische ruimte: uitgaven voor ruilverkaveling

• Artikel 25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid:uitgaven voor risicomanagement voedselveiligheid, destructie, uitgaven voor BSE-laboratoria, uitgaven voor I en R-systemen en Early-warningsystemen bij dierziekten, uitgaven voor crisisorganisatie, uitgaven voor convenant bestrijding AI in Indonesie

• Artikel 26 Kennis en Innovatie: DLO wettelijke onderzoekstaken

• Artikel 27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden: uitgaven Agenda Vitaal Platteland en uitgaven voor reconstructie voorfinanciering 2005/2006.

Nr.Kabinetsdoelstelling Relevant beleidsartikel (OD-niveau) OmschrijvingGeraamde uitgaven 2009 Geraamde uitgaven 2010 Geraamde uitgaven 2011
1Draagvlak voor Europa29 Algemeen   
       
6 Duurzame ontwikkeling, armoedebestrijding29 Algemeen2 055 2080 930
       
11Hoger onderwijs met meer kwaliteit en minder uitval26 Kennis en Innovatie 742 830 751 184744 948
  26.15Kennisontwikkeling en innovatie4 3044 4174 399
  26.16Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs738 526746 767740 549
       
14Versterken innovatief vermogen van de Nederlandse economie21Duurzaam ondernemen52 53655 97246 450
26Kennis en innovatie169 828156 481156 558
 Totaal222 364212 453203 008
  21.11Verbeteren onderne- merschap- en -klimaat5 9244 0502 960
  21.12Bevorderen maatschappelijk geaccepteerde pro- ductie-voorwaarden en dierenwelzijn10 1525 7632 950
  21.13Bevorderen duurzame productiemethoden36 46046 15940 540
  26.15Kennisontwikkeling en innovatie123 354109 204106 767
  26.16Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs46 47447 27749 791
       
16Minder regels, minder instrumenten, minder loketten     
       
22Stimuleren van duurzame consumptie en productie21 Duurzaam ondernemen44 71851 58839 157
22Agrarische ruimte7 7047 1260
  25Voedselkwaliteit en diergezondheid4 5344 5344 434
   Totaal 56 95663 24843 591
  21.12Bevorderen maatschappelijk geaccepteerde productie-voorwaarden en dierenwelzijn5 0057 06210 217
  21.13Bevorderen duurzame productiemethoden24 28933 46222 803
  21.14Bevorderen duurzame vangst15 42411 0646 137
  22.12Ruimte voor niet grondgebonden landbouw7 7047 1260
  25.11Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon4 5344 5344 434
       
24In 2011 meer tevredenheid over landschap, zijn groene gebieden gerea- liseerd, is het platteland vitaler en wordt geïnvesteerd in natuur21Duurzaam ondernemen2 1242 8002 800
23Natuur465 476424 607491 959
24Landschap en recreatie83 200105 281260 897
 Totaal550 800532 688755 656
21.13Bevorderen duurzame productiemethoden2 1242 8002 800
  23.11Verwerven EHS56 82444 027138 024
  23.12Inrichten EHS134 182129 223120 709
  23.13Beheren EHS186 917177 062166 604
  23.14Beheer natuur buiten EHS en beschermen internationale biodiversiteit87 55374 29566 622
  24.11Nationale Landschappen25 85221 72821 337
  24.12Landschap algemeen12 92121 56420 838
  24.13Recreatie in en om de stad8 03223 239182 452
  24.14Recreatie algemeen36 39538 75036 270
       
25In 2011 verbetering dierenwelzijn en moet 5% van de stallen duurzaam en diervriendelijk zijn21Duurzaam ondernemen16 91418 6828 668
26Kennis en Innovatie7 2255 5875 535
 Totaal24 13924 26914 203
21.12Bevorderen maatschappelijk geaccepteerde productie-voorwaarden en dierenwelzijn16 91418 6828 668
  26.15Kennisontwikkeling en innovatie5 8174 1794 127
  26.16Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs1 4081 4081 408
       
29Realiseren van enkele complexe, samenhangende ruimtelijke opgaven van nationale betekenis22Agrarische ruimte34 60622 40614 100
27Bodem, water en reconstructiezandgebieden43 81955 60163 146
 Totaal78 42578 00777 246
  22.12Ruimte niet grond-gebon- den landbouw34 60622 40614 100
  27.11Reconstructiezandgebieden43 81955 60163 146
       
41Maatschappelijke stages26 Kennis en Innovatie 1 207 890871
  26.16Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs1 207890871
 Totaal uitgaven gerelateerd aan kabinetsdoelen  1 678 7761 664 8191 840 453

2.1.2. Financieel kader

Uitgaven

De begroting van de uitgaven voor 2010 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2009 bijgesteld met € 86 mln. Deze bijstelling bestaat uit de mutaties, zoals opgenomen in onderstaande tabel.

Bedragen x € 1 mln.
 Artnr. 20092010 2011 2012 2013 2014
Stand begroting 2009 2 477 2 403 2 220 2 186 2 163 2 163
1 Subsidietaakstelling div. – 2 – 2– 2 – 2 – 2 – 2
2 Taakstelling Inhuur externen div. – 1 – 2 – 2 – 2– 2 – 2
3 Greenports(Motie van Geel)22 9 11 7    
4 Duurzame agrarische sector 21,22 30 20    
5 ILG-kasschuif 23,24– 100 – 100 200   
6 ILG-BTW-compensatiefonds div.16 15 13 14 28 
7 ILG-synergiegelden 27 13 1718 16 13  
8 Loonbijstelling/Prijsbijstelling 2009 div. 74 72 68 68 67 67
9 Vernieuwing rijksdienst 29 13 9    
10 Sociaal flankerend beleid (Bekkergelden)div. 4      
11 Eindejaarsmarge 213      
12 Historische Buitenplaatsen23  3     
13 Extrapolatie Kottervisserij 21     7 7
14 FES-projecten div. 12 40 41 43 3331
15 Tranche 2010 CA-intensiveringsmiddelen div. 26 26 26 26 26
16 VAMIL 21 6 6 6 6  
17 LNV-aandeel Voorjaarsnotaproblematiek div.  9 14 14 1414
18 CAO-problematiek 29  10 10 1010 10
19 Nitraatactieprogramma mest 21 36 10 6 5 2
20 Client 21 3 32 1   
21 Nota Duurzaam Voedsel 25 4 3 2   
22 Plantenziektenkundige Dienst 21 1 1 1   
23 Ganzenproblematiek 23 13     
24 Natura 2000 23 5 6 4   
25 Uitfinanciering amendementen leefgebieden/weidevogels 23 2     
26 Diverse apparaat 29 11 21    
27 Taakstelling arbeidsproductiviteitdiv.    – 5 – 9 – 9
28 Taakstelling versobering bedrijfsvoering div.  – 4 – 5 – 8 – 12
29 Generieke blokkade programma-uitgaven div. – 12– 41 – 45 – 32 12 – 9
30 Eenmalige onderuitputting onderwijs en onderzoek 26– 10      
31 Interne begrotingsreserves landbouw en visserij 21– 8     
32 Vertraging uitfinanciering glastuinbouwregelingen 21 – 15 – 5 55 5 5
33 Ramingsbijstelling overig beheer natuur23  – 3 – 7 – 7 7 – 7
34 OCW analogie groen onderwijs 26  – 1– 2 – 3 – 3 – 3
35 Uitvoeringsbesparingen Health Check GLB 29   – 3 18 – 18
36 ILG/Bodemsanering 27  – 17– 17 – 17 – 17  
37 Extrapolatie Investeringsbudget Landelijk Gebied div.     – 73
38 Overige  26– 3 – 10 – 9 – 5 – 8
        
Stand begroting 2010  2 567 2 489 2 560 2 3122 294 2 182

1. Subsidietaakstelling en 2. Taakstelling Inhuur externen

Ter financiering van (een deel van de) intensiveringen uit het aanvullend beleidsakkoord is aan alle departementen een subsidietaakstelling en een taakstelling inhuur externen opgelegd. Deze taakstellingen zijn opgenomen in de Nota van Wijziging op de begroting 2009 en vloeien voort uit de door de Minister van Financiën opgestelde Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (TK 31 700 nr. 31) betreffende de uitwerking van de motie-Van Geel c.s. (Kamerstukken II 2008–09, 31 700, nr. 10), de motie-Hamer c.s. (TK, 2008–2009, 31 700, nr. 15) en de motie-Slob (TK, 2008–2009, 31 700, nr. 17).

3. Greenports(Motie van Geel)

In het stimuleringspakket van het kabinet is besloten om middelen aan de LNV-begroting toe te voegen voor de Greenports. Dit zijn integrale ruimtelijke glastuinbouwprojecten met name in de zuidvleugel van de Randstad, waarmee een impuls wordt gegeven aan een duurzame, vitale en gevarieerde inrichting. Dit betreft de middelen voor de uitvoering van de motie Van Geel c.s. (APB) (TK, 2008–2009, 31 700, nr. 10) voor de versterking van de ruimtelijke economie. Hiermee wordt tevens recht gedaan aan de nadere toedeling zoals verzocht in de motie Koopmans en Koppejan (Begrotingsbehandeling VenW) (TK 2008–2009, 31 700 XII, nr. 22).

4. Duurzame agrarische sector (Aanvullend beleidsakkoord)

In het aanvullend beleidsakkoord zijn ter stimulering van de economie middelen voor verduurzaming van de agrarische sector opgenomen (TK, 2008–2009, 31 700 XIV, nr. 149).

Hiermee wordt de ontwikkeling van en investering in duurzame stallen versneld en de investeringsregeling luchtwassers voor de veehouderij opgehoogd. Daarnaast wordt geïnvesteerd in Biobased economy en Agrologistiek. Tot slot wordt een impuls gegeven aan het opruimen van verspreid liggend glas.

De verdeling is als volgt:

 artikel 2009 2010
Duurzame stallen 21 10,010,0
Luchtkwaliteit veehouderij 21 10,010,0
Bio Based Economy en agrologistiek 215,0  
Opruiming verspreid liggend glas 22 5,0 
  30,0 20,0

5. ILG-kasschuif

Het Kabinet heeft in het aanvullend beleidsakkoord besloten een kasschuif uit te voeren voor het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) op de onderdelen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Recreatie om de Stad (RODS). Het ILG wordt zowel in 2009 als 2010 met € 100 mln. per jaar verlaagd en in 2011 verhoogd met € 200 mln. De kasschuif, die bij Voorjaarsnota 2009 tijdelijk was verwerkt op Inrichting EHS, wordt voor circa 1/3 deel verwerkt op verwerving EHS en voor ca. 2/3 deel op Recreatie om de Stad (RodS).

6. ILG-BTW-compensatiefonds

Bij de voorjaarsnota 2007 is € 113 mln. van de LNV-begroting overgeheveld naar het BTW-compensatiefonds. Dit betrof 3,7% van het totale Investeringsbudget Landelijk Gebied voor de periode 2007 t/m 2013. Hierop vindt thans een meerjarige correctie plaats voor het deel dat door de provincies niet declarabel is bij het BTW-compensatiefonds.

7. ILG-synergiegelden

In 2008 zijn conform de ILG-systematiek en bestuursovereenkomsten verplichtingen aangegaan richting provincies om opdrachten uit de Kaderrichtlijn Water en andere opgaven voor het verbeteren van de waterkwaliteit te realiseren (o.a. inrichting van natuurvriendelijke oevers, aanleg van ecologische verbindingszones en projecten op het gebied van beekherstel). Bij Voorjaarsnota 2009 is de meerjarige doorwerking verwerkt.

8. Loonbijstelling/Prijsbijstelling 2009

De loon- en prijsbijstellingstranche 2009 is toegevoegd aan de LNV-begroting.

9. Vernieuwing rijksdienst

In het kader van de vernieuwing rijksdienst wordt vanuit de zgn. 1e tranche ICT-middelen Bekker voor 2009 € 12,8 mln. en 2010 € 9 mln. beschikbaar gesteld voor het LNV-programma «digitale dienstverlening», waarmee LNV investeert in de infrastructuur en services voor communicatie met bedrijven (agrosector) en burgers via het internet. Dit programma levert een bijdrage aan de krimptaakstelling van LNV en geeft bovendien het terugdringen van de «administratieve lasten» bij bedrijven en burgers een impuls.

10. Sociaal flankerend beleid (Bekkergelden)

In het kader van maatregelen Sociaal Flankerend Beleid sector Rijk 2008–2012 is aan het ministerie van LNV de jaartranche voor 2009 ad € 4 mln. toegekend. Deze middelen worden ingezet om de krimp van de LNV-organisatie verantwoord te laten verlopen.

11. Eindejaarsmarge

De eindejaarsmarge van € 3,3 mln. is bij Voorjaarsnota 2009 toegevoegd aan het budget voor Biobased Economy en Bilaterale Economische Samenwerking op artikel 21 aangezien een deel van deze uitgaven niet in 2008 tot betaling is gekomen maar in 2009 tot betaling komt.

12. Historische Buitenplaatsen

De verlaging van het budget voor de regeling Behoud en Herstel van Historische Buitenplaatsen, zoals in de ontwerp begroting 2009 is opgenomen, wordt voor 2010 gecorrigeerd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Jacobi c.s. 30 825, nr. 43 om de huidige LNV-subsidieregeling voor historische buitenplaatsen te handhaven tot en met 2010.

13. Extrapolatie kottervisserij

Bij extrapolatie 2013 was de extrapolatie voor de kottervisserij (betreffende afspraken tussen de ministers van LNV en V&W inzake de terugbetaling van de voorfinanciering van de kottersanering) nog niet verwerkt. Hierbij vindt de administratieve verwerking plaats voor de jaren 2013 en 2014.

14. FES-projecten

Vanuit het Fonds Economische Structuurversterking worden middelen toegevoegd aan de LNV-begroting voor de lopende onderzoeksprojecten Aviaire Influenza, Transitie duurzame landbouw, Plantkundig Onderzoek en Investering Luchtkwaliteit en verder voor de programma’s Ketenefficiency, Kas als energiebron en Groene Grondstoffen in het kader van de Innovatieagenda Energie, Westelijke Veenweiden en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het kader van het programma«Luchtkwaliteit» vindt een kasverschuiving plaats.

Omschrijving Art. 20092010 2011 2012 2013 2014
Lopende onderzoeken        
Aviaire Influenza, Transitieduurzame landbouw, Plantkundig Onderzoek,21, 266,36,3    
Investering Luchtkwaliteit        
Ketenefficiency 210,2 1,2 1,2 0,7 0,5  
Kas als energiebron21 3,2 4,1 4,6 5,5 3,7 2,2
Groene grondstoffen 21 0,8 5,3 4,2 3,3  
Westelijke Veenweiden 27  7,618,8 28,5 29,0 29,1
Nieuwe Hollandse Waterlinie24 7,4 12,0 10,1 5,2   
Kasschuif programma Luchtkwaliteit 21 – 5,5 3,5 2,0   
Totaal  12,4 40 40,9 43,2 33,231,3

Ketenefficiency

De middelen voor het programma Ketenefficiency zijn bestemd voor Precisielandbouw. Precisielandbouw richt zich op het realiseren van forse besparingen in de toepassing van meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen en het gebruik van brandstoffen op agrarische bedrijven.

Kas als energiebron

Het programma «Kas als energiebron» richt zich op realiseren van de doelstelling dat vanaf 2020 in nieuwe kassen klimaatneutraal en economisch rendabel geteeld kan worden.

Groene grondstoffen

In de bio-based economy is de productie van chemicaliën, voedsel/voer, brandstof en energie voor een substantieel deel gebaseerd op groene grondstoffen, waarbij wordt gestreefd naar coproductie van deze toepassingen door middel van bioraffinage.

Het programma Groene Grondstoffen binnen de Innovatieagenda Energie is een gedeeltelijke vertaling van de overheidsvisie op de biobased economy naar de praktijk. De doelstellingen zijn optimale valorisatie van biomassa: bioraffinage, waarborgen van duurzaamheid van biomassaketens, vergroten van beschikbaarheid van biomassa, beleidsinnovatie en marktontwikkeling.

Westelijke Veenweiden

In een groot aantal gebieden in de Westelijke Veenweiden worden maatregelen getroffen om de bodemdaling te remmen en het watersysteem robuuster te maken. Dankzij de investeringen kan de landbouw zijn rol als belangrijke drager van het waardevolle cultuurlandschap blijven vervullen. Daarnaast wordt natuur ontwikkeld en wordt er geïnvesteerd in de recreatieve ontsluiting van het gebied.

Het Programma Westelijke Veenweiden is ontwikkeld op initiatief van LNV, samen met de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Het beslaat ongeveer een derde deel van het veenweidegebied in de Nationale Landschappen Groene Hart en Laag Holland.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Dit project beoogt het voormalige verdedigingsstelsel een nieuwe maatschappelijke functie te geven door de forten te verbeteren en te laten aansluiten op nutsvoorzieningen en door infrastructurele barrières weg te nemen. De bijdrage uit het Nota Ruimtebudget is gericht op investeringen aan de deelprojecten Rijnauwen-Vechten, Linieland en Lingekwartier/Dierfdijk (restauratie forten en recreatieve infrastructuur). Met de aanpak voor de drie deelgebieden wordt de basis gelegd voor het herstel van de hele Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Luchtkwaliteit

Vanuit het FES is er in totaal € 15 mln. beschikbaar gesteld voor het programma «Luchtkwaliteit» met name voor investeringen in luchtwassers in stallen, waardoor de uitstoot van fijnstof vermindert en de natuurcondities verbeteren. Hiervoor wordt een nieuwe investeringsregeling gemaakt die aan Brussel moet worden voorgelegd voor de toets op Staatssteun. Het streven is om de investeringsregeling nog in 2009 open te stellen. De uitbetalingen vinden naar verwachting plaats in 2010 en 2011. Het voornemen is om de investeringsregeling ook in 2010 en 2011 open te stellen, zodat het gehele budget benut wordt. Dit leidt tot een kasverschuiving van € 5,5 mln. naar 2010 en 2011.

15. Tranche 2010 CA-intensiveringsmiddelen

De tranche 2010 van de intensiveringsenveloppen uit het Coalitieakkoord wordt aan de LNV-begroting toegevoegd.

Omschrijving 2010 20112012 2013 2014
21.13 Werkprogramma Schoon en zuinig (glastuinbouw) 2,0 2,0   
21.12 Ontwikkeling en stimulering Dierenwelzijn 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0
21.22 Handhaven Dierenwelzijn 1,0 1,0 1,0  
23.13 EHS zwaarder beheer 3,0 3,7 5,7 6,76,7
23.14 Exotenbeleid 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0
23.14 Leefgebieden 4,0 5,0 5,0 5,0 5,0
23.14 Regeling draagvlak natuur 2,7     
24.12 Agenda Landschap 4,7 5,7 5,7 5,7 5,7
div. Verwerken subsidietaakstelling 4,6 4,6 4,6 4,64,6
      
26.16 Groen Onderwijs 2,2 2,2 2,22,2 2,2
Totaal 26,2 26,2 26,2 26,226,2

Werkprogramma schoon en zuinig

Deze middelen worden ingezet voor de introductie van het stimuleren van semi-gesloten kassen in de glastuinbouw ter reductie van het gebruik van fossiele brandstoffen. De middelen worden toegevoegd aan de MEI-regeling (Marktintroductie Energie Innovaties) en beschikbaar gesteld voor innovatieve energieprojecten.

Ontwikkeling, stimulering en handhaven dierenwelzijn

LNV streeft ernaar dat in 2011 5% van stallen integraal duurzaam en diervriendelijk is en stimuleert innovaties, investeringen in diervriendelijke systemen en consumentenvraag naar diervriendelijke producten. LNV intensiveert de handhaving op dierenwelzijn en streeft naar aanscherping van wettelijke eisen in Europees verband.

EHS zwaarder beheer

De kwaliteit van de terreinen met agrarisch natuurbeheer, in het bijzonder de weidevogelgebieden blijft achter bij de verwachtingen. Het kabinet wil die trend keren en investeert extra in natuur.

Exotenbeleid

De Partijen van het Biodiversiteitsverdrag – waaronder Nederland – hebben vastgesteld dat invasieve exoten, na habitatverlies en overexploitatie, wereldwijd de grootste bedreiging voor biodiversiteit vormen. Ook in Nederland zijn invasieve exoten een reële bedreiging voor de biodiversiteit. Het Biodiversiteitsverdrag spoort partijen aan beleid te ontwikkelen om introductie van soorten, die de inheemse flora en fauna of ecosystemen kunnen bedreigen, te voorkomen.

Leefgebieden

De Ecologische Hoofdstructuur en Natura-2000 gebieden gaan een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud en herstel van veel planten en diersoorten. Maar zowel binnen als buiten deze gebieden is een actief soortenbeleid noodzakelijk dat zich richt op de instandhouding van bedreigde soorten die in onvoldoende mate gered kunnen worden door de maatregelen in het gebiedsgerichte natuurbeleid.

Regeling Draagvlak Natuur

Het budget voor de uitvoering van deze regeling is bij begrotingsvoorbereiding 2009 ingezet voor knelpunten elders op de begroting. Bij begrotingsbehandeling 2009 is een motie (Motie Cramer c.s., 31 700 XIV, nr. 118) aangenomen om het budget voor deze regeling in 2010 met € 2,7 mln. te verhogen.

Agenda Landschap

Het kenmerkende Nederlandse Landschap staat onder druk. Het kabinet wil het landschap behouden en versterken en zich hierop inzetten. In 2008 is de Agenda Landschap door de minister van LNV aan de Tweede Kamer aangeboden. Er wordt stevig ingezet op het behoud en het versterken van de kwaliteit van het landschap.

Verwerken subsidietaakstelling ILG

In de begroting 2008 is conform het Coalitieakkoord een subsidietaakstelling verwerkt. Deze is onder meer opgelegd op de ILG-onderdelen. Conform afspraak met de provincies vindt geen korting plaats op de ILG-onderdelen uit hoofde van de bij Coalitieakkoord opgelegde subsidietaakstelling. Bij begrotingsvoorbereiding 2009 is een deel van de subsidietaakstelling op de ILG-onderdelen gesaldeerd met de beschikbare CA-intensiveringsmiddelen. Vanuit de tranche 2010 van de CA-middelen wordt thans het restant van deze taakstelling verwerkt.

Groen Onderwijs

Op basis van afspraken in het Coalitieakkoord komen middelen beschikbaar om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Voor jongeren worden groene maatschappelijke stages gerealiseerd op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, voedselkwaliteit en diergezondheid en zorg- en educatieboerderijen. Daarnaast worden middelen ingezet voor een kwaliteitsimpuls in het Wetenschappelijk Onderwijs, Hoger Onderwijs en Voortgezet Onderwijs en voor competentiegericht onderwijs.

16. VAMIL

Ondernemers die kunnen aantonen dat zij in 2007 of 2008 hebben geïnvesteerd in duurzame kassen of stallen en schade hebben geleden, omdat ze de verruiming in de vervroegde en willekeurige afschrijving milieu-investering (Vamil) niet hebben kunnen toepassen, komen – na een toets op de gegevens en de berekening – in aanmerking voor vergoeding van het geleden (rente)nadeel.

Onderstaand wordt eerst de uitvoeringsproblematiek en het aandeel van LNV in kabinetsproblematiek en -ombuigingen beschreven (posten 17 tot en met 26) en vervolgens de dekking en invulling hiervan (posten 27 tot en met 35). Uitgangspunt – in het licht van de economische crisis – van het kabinet bij voorjaarsnota 2009 en begroting 2010 is dat elk ministerie niet alleen de eigen «uitvoeringsproblematiek» binnen de departementale begroting zelf opvangt maar ook een bijdrage levert aan kabinetsproblematiek en -ombuigingen.

17. LNV-aandeel Voorjaarsnotataakstelling

Ter dekking van rijksbrede uitvoeringsproblematiek is bij Voorjaarsnota 2009 aan departementen een taakstelling opgelegd. Het LNV-aandeel bedraagt € 9 mln. in 2010 en € 14 mln. structureel vanaf 2011. Deze is bij voorjaarsnota 2009 verwerkt op het artikel «Nominaal en onvoorzien» en wordt bij begroting 2010 ingevuld.

18. CAO–problematiek

Vanaf 2010 leidt de doorwerking van de loonkosten van bestaande CAO’s tot structureel hogere uitgaven (naar huidig inzicht circa € 10 mln. structureel) op de LNV-begroting. Deze worden niet geheel gedekt uit de toegekende en toe te kennen loonbijstelling 2009 en 2010. Bij de loonbijstellingssystematiek wordt namelijk de zogenaamde CPB-referentieraming contractloonstijging marktsector gehanteerd. Het kabinet heeft besloten dat alle departementen de hogere uitgaven boven de toegekende en toe te kennen loonbijstelling binnen de eigen begroting opvangen.

19. Nitraatactieprogramma mest

Het actieprogramma Nitraatrichtlijn bevat de hoofdlijnen van het mestbeleid bedoeld om de doelen van de Europese nitraatrichtlijn te realiseren. LNV voert diverse onderzoeks- en monitoringsactiviteiten uit om te voldoen aan de voorwaarden die de Europese Commissie aan de derogatieverlening heeft gesteld. De kosten hebben betrekking op vier urgente onderwerpen, namelijk luchtkwaliteit/fijn stof, toetsdiepte nitraat, mestverwerking en monitoring stroomgebieden.

20. Client

CLIENT export heeft als doel de administratieve en logistieke processen bij export van landbouwgoederen te verbeteren, onder andere door middel van elektronisch certificeren. Thans worden de benodigde middelen voor de verdere uitrol van CLIENT export meerjarig toegekend.

21. Nota Duurzaam Voedsel

Op grond van de Nota Duurzaam Voedsel, die op 29 juni 2009 aan uw Kamer is aangeboden, wil LNV komen tot een blijvend en toenemend hoogwaardig aanbod van eten en zorgen dat consumenten meer van nature kiezen voor goed eten, eten dat geproduceerd is met respect voor mens, milieu en dier. LNV richt zich hierbij op consumptie en productie. LNV doet dit door de burgers dichter bij hun eten te brengen door hen in verbinding te brengen met de wereld van de voedselproductie (smaaklessen bij de jeugd) en door kennisvergroting en bewustwording, zodat consumenten weten wat ze kiezen. Daarnaast werkt LNV samen met producenten en aanbieders van eten om het proces van verduurzaming vorm te geven. Op deze manier wordt bewerkstelligd dat er voldoende herkenbaar aanbod komt dat de keuze voor consumenten kan vergemakkelijken. Met de toevoeging van deze middelen is de Nota Duurzaam Voedsel volledig budgettair gedekt.

22. Plantenziektenkundige Dienst

De aanvullende LNV-bijdrage aan de Plantenziektenkundige Dienst is bestemd om de achterstand in validatie (laboratoria van keuringsdiensten) vanaf begin 2009 weg te werken. Eind 2011 is dit afgerond. Daarnaast is als gevolg van afronding van Plantkeur (officiële overdracht van de fytosanitaire inspecties en de kwaliteitscontrole groenten en fruit naar de keuringsdiensten) sprake van een tijdelijke uitbreiding van de capaciteit van de afdeling uitvoering.

23. Ganzenproblematiek

In verband met de stijgende kosten voor de schade die veroorzaakt wordt door grotere aantallen overwinterende ganzen wordt het uitgavenbudget verhoogd. De middelen worden ingezet voor de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en voor een hoger beroep op het Faunafonds.

24. Natura 2000

De oplopende kosten houden verband met de verhoogde inzet die Staatsbosbeheer en DLG plegen voor het tot stand brengen van de beheerplannen. Verder zijn er hogere kosten gemoeid met het publiceren van definitieve aanwijzingsbesluiten en het organiseren van de inspraak op beheerplannen.

25. Uitfinanciering amendementen leefgebieden/weidevogels

In de begroting 2008 zijn twee amendementen verwerkt ten behoeve van extra budget voor weidevogelbeheer en leefgebiedenbenadering. De uitgaven lopen echter door naar 2009 zodat extra budget benodigd is.

26. Diverse apparaat

De bijstelling van de apparaatsuitgaven hangt met name samen met het centraliseren van de personele administratie bij P-direkt. Daartoe worden door LNV omstelkosten gemaakt. Deze hangen samen met systeem- en procesaanpassingen en het informeren van de LNV-ambtenaren over deze aanpassingen. Daarnaast worden veranderkosten gemaakt met name bij de VWA en Dictu samenhangend met de veranderopgave en krimp. Tot slot worden kosten gemaakt voor het invoeren van het nieuwe Rijkslogo bij LNV.

27. Taakstelling arbeidsproductiviteit

Het kabinet heeft een arbeidsproductiviteitkorting van 1,25% per jaar opgelegd in de jaren 2012–2015. De taakstelling start in 2012 en sluit aldus aan op de efficiencytaakstelling uit het Coalitieakkoord die in 2011 gerealiseerd moet zijn. Invulling vindt plaats op alle budgetten ambtelijk personeel van directies en Baten-Lastendiensten LNV (incl. ZBO’s en medebewind bij PBO’s).

28. Taakstelling versobering bedrijfsvoering

Het kabinet heeft besloten tot een taakstelling op de bedrijfsvoering van het Rijk oplopend tot 250 mln. structureel vanaf 2014. Deze taakstelling heeft voornamelijk betrekking op een verbetering van de efficiency van de inkoop, huisvestingen en ICT. Het voorziene LNV-aandeel bedraagt € 4 mln. in 2011 oplopend naar € 12 mln. structureel vanaf 2014. In afwachting van invulling (in interdepartementaal verband) van deze taakstelling met concrete maatregelen en definitieve verdeling over de departementale begrotingen wordt het voorziene LNV-aandeel vooralsnog verwerkt op het centrale apparaatsartikel van de LNV-begroting. Van deze taakstelling is reeds jaarlijks € 3 mln. opgelegd aan alle materiële budgetten van directies en baten-lastendiensten (incl. ZBO’s).

29. Generieke blokkade programma-uitgaven

Ter dekking van de uitvoeringsproblematiek LNV en de invulling van het LNV-aandeel in de voorjaarsnotataakstelling wordt een beperkte generieke blokkade opgelegd op alle programma-uitgaven LNV (duurzaam ondernemen landbouw en visserij, natuur, landschap en recreatie, voedselkwaliteit en diergezondheid, en kennis en innovatie). Een generieke blokkade sluit het meest aan bij de context van deze economische crisis dat elk domein moet bijdragen aan het economisch herstel. Uitgezonderd voor deze generieke blokkade zijn het LNV-intensiveringspakket (bij Voorjaarsnota 2009 verwerkt) gericht op herstel van de (agrarische) economie, de uitgaven in het kader van het ILG en de uitgaven normatief onderwijs (naar analogie OCW). De invulling per beleidsdomein wordt cijfermatig en kwalitatief toegelicht per beleidsartikel. Bij de invulling is zoveel mogelijk vastgehouden aan de oorspronkelijke doelen en ambities uit het Coalitieakkoord.

30. Eenmalige onderuitputting onderwijs en onderzoek

In 2009 doet zich een eenmalige onderuitputting voor op een aantal begrotingsposten voor onderwijs en onderzoek: bekostiging VMBO, kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs, niet-DLO onderzoeksprogrammering, kennisverspreidings-projecten, praktijkleren, ontvangsten schikking stoas en loon- en prijsbijstelling onderzoek.

31. Interne begrotingsreserves landbouw en visserij

Uit de in 2008 ingestelde interne begrotingsreserves voor landbouw en visserij (overgehevelde middelen vanuit de oude O&S-fondsen) wordt € 8,4 mln. ingezet.

32. Vertraging uitfinanciering glastuinbouwregelingen

Er doet zich een vertraging voor in de uitfinanciering van aangegane en aan te gane verplichtingen op de diverse glastuinbouwregelingen (Martkintroductie Energie Innovatie MEI, Investerings Regelinig Energie IRE en Energienetwerken). Omdat het ambitie- en verplichtingenniveau gelijk blijft, wordt een meerjarige kasschuif doorgevoerd waarmee de benodigde uitgavenruimte in latere jaren beschikbaar blijft.

33. Ramingsbijstelling overig beheer natuur

Rekening houdend met de uitfinanciering van aangegane verplichtingen kan het budget voor overig beheer natuur, met name weidevogelbeheer, meerjarig neerwaarts worden bijgesteld.

34. OCW analogie groen onderwijs

Ombuigingsmaatregelen die OCW heeft genomen en die naar analogie het groene onderwijs op de LNV-begroting raken, zijn dynamisering onderwijsopslag, niet-EER-studenten, beperken duur maatschappelijke stage, vervanging/wachtgeldopslag versoberen GPL en leermiddelen VO. Overige maatregelen van OCW hebben betrekking op cultuur, educatie, primair onderwijs en budgetten waar het groene onderwijs weliswaar op trekt, maar die niet op de LNV-begroting staan. De budgetten voor het groene onderwijs op de LNV-begroting kunnen op grond van deze maatregelen meerjarig neerwaarts worden bijgesteld.

35. Uitvoeringsbesparingen Health Check GLB

Als gevolg van de Health Check GLB-besluiten m.b.t. afbouw gemeenschappelijk markt- en prijsbeleid EU, voornamelijk ontkoppeling steun en minder exportsteun, nemen de uitvoeringskosten medebewind (Produktschappen) op termijn af.

36. ILG Bodemsanering

De middelen van VROM voor bodemsanering maken vanaf 2010 geen deel meer uit van het ILG als gevolg van het in juni 2009 door Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen ondertekende convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties. Onderdeel van dit convenant is dat het bodemsaneringsbudget beschikbaar wordt gesteld via een decentralisatieuitkering bodem in het provincie- en gemeentefonds. Hierdoor worden ook de ontvangsten vanaf 2010 verlaagd.

37. Extrapolatie Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)

De bijdrage van VROM en V&W voor Grondgebonden Landbouw, bufferzones, milieukwaliteit EHS en bodemsanering in het kader van het ILG is t/m 2013 aan de LNV-begroting toegevoegd. Derhalve is het budget in 2014 € 51 mln. lager t.o.v. 2013. Het programma Recreatie om de Stad (RodS) loopt af in 2013. Hierdoor is het meerjarencijfer 2014 € 37 mln. lager.

Bij Voorjaarsnota 2007 zijn middelen toegevoegd van de LNV-begroting aan het BTW-compensatiefonds. Deze overboeking loopt, gegeven de ILG-periode, tot en met 2013. Ten opzichte van 2013 is het budget 2014 derhalve € 15 mln. hoger.

Ontvangsten

De begroting van de ontvangsten voor 2010 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2009 neerwaarts bijgesteld met € 88 mln. Deze bijstelling bestaat uit de mutaties, zoals opgenomen in onderstaande tabel.

Bedragen x € 1 mln.
 Artnr. 20092010 2011 2012 2013 2014
Stand begroting 2009 608 624 611 584 580 580
1 Landbouwheffingen 29 – 119 – 127– 136 – 145 – 145 – 145
2 ILG/Synergiegelden 27 13 17 1816 13  
3 FES-projecten div. 12 4041 43 33 31
4 Extrapolatie Investeringsbudget Landelijk Gebied     51  
5 ILG/Bodemsanering   – 17 – 17– 17 – 17  
6 Overige  14– 1 – 1 – 4
Stand begroting 2010 528 536 516 481 464 411

1. Landbouwheffingen

Als gevolg van de inzakkende wereldhandel en gegeven de realisatie over 2008 worden de ontvangsten invoerrechten op landbouwproducten meerjarig neerwaarts bijgesteld.

2 t/m 5

Zie toelichting onder de uitgavenmutaties.

2.2 De beleidsartikelen

21 Duurzaam Ondernemen

Algemene beleidsdoelstelling

Stimuleren van een breed aanbod van voedsel

  LNV wil in 2010 samen met een brede vertegenwoordiging vanuit de agrofoodsector verder werken aan de verduurzaming van voedsel. In 2009 zijn hiervoor de eerste stappen gezet met de ondertekening van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij en het Convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke Producten (tussensegmenten). Een belangrijk instrument in het versnellen van verduurzaming is het ontwikkelen en opschalen van tussensegmenten.

  LNV werkt samen met de convenantpartijen aan onder meer de afgesproken doelstelling van een jaarlijks omzetgroei van 15%: de aankoop van duurzame dierlijke producten door de consument in de supermarkt en bedrijfsrestaurants stijgt tussen 2009 en 2011 jaarlijks met 15%.

Verduurzaming productie en handel in agrarische producten

  LNV streeft naar economisch internationaal concurrerende, sociaal verantwoorde en milieuvriendelijke agroketens in, vanuit en naar Nederland, en daarbij een blijvend toonaangevende internationale positie van Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven in de internationale handel in duurzame agroproducten. Het accent ligt op het waar nodig faciliteren en ondersteunen van initiatieven en ontwikkelingen van met name de verwerkende industrie, transport, handel en afzet. We zijn in open dialoog met vertegenwoordigers en betrokkenen bij agroketens.

Productie en verwerking van voedsel in balans met wensen van de samenleving, o.a. dierenwelzijn

  De wijze waarop productie en verwerking van landbouwproducten plaats vindt is onderwerp van discussies tussen diverse groeperingen in de samenleving. Hierbij kan gedacht worden aan onderwerpen als voedselkwaliteit, welzijn van dieren, gebruik van mest en gewasbeschermingsmiddelen, emissie van stoffen en effecten op natuur en landschap.

  Op veel punten bestaat spanning tussen de wijze waarop productie, transport en verwerking plaatsvindt en wat de samenleving wenst. Doel van het beleid is om een balans te vinden, zodat zo goed mogelijk voldaan wordt aan de wensen van de samenleving en de concurrentiekracht van de bedrijven zo sterk mogelijk is. Per beleidsveld wordt dit verder uitgewerkt. Het gaat onder meer om het stellen van normen en het handhaven daarvan, het bevorderen van vernieuwing en innovatie en ook om het zichtbaar maken naar de samenleving wat de consequenties van maatschappelijke wensen zijn.

  De mate waarin het beleid er in slaagt een balans te vinden wordt afgelezen aan de indicator maatschappelijke appreciatiescore.

Ecologisch verantwoord beheer van visbestanden

  LNV werkt mee aan het Europese visserijbeleid, dat is gericht op een duurzaam gebruik van de levende natuurlijke hulpbronnen in het water. Maatregelen en acties in de lange termijnstrategie van het kabinet1 en het operationele programma bij het Europese Visserij Fonds (EVF) voor de visserijsector zijn gericht op de transitie van de visserijsector naar een in alle opzichten duurzame sector. Aan het einde van de looptijd van het EVF in 2013 dienen te zijn gerealiseerd:

– Van de boomkorvloot op de Noordzee heeft 50% geïnvesteerd in maatschappelijk aanvaarde duurzame visserijtechnieken die de selectiviteit vergroten, minder bodemberoering en een lager energiegebruik met zich brengen;

– Zeker 70 proefprojecten zijn gerealiseerd om te experimenteren met nieuwe technieken, samenwerking in de keten en samenwerking tussen vissers. De kennis, die daarbij wordt opgedaan is gemakkelijk toegankelijk voor allen werkzaam in de sector;

– De doelstelling om de capaciteit van de platvisvloot te reduceren met ca. 15% is in 2007 gerealiseerd.

– In de aquacultuur is nieuwe technologie in gebruik, die de sector in staat stelt een verdere duurzame groei door te maken;

– De afhankelijkheid van de visserijsector in visserijgemeenschappen is verminderd, maar de aandacht voor de culturele aspecten van visserij is toegenomen.

  De indicatoren voorzorgsniveau schol- en tongbestand en aantal ton alternatief gewonnen mosselzaad zijn opgenomen in de Beleidsagenda (doelstelling 22).

Ontwikkelen van Biobased economy

  De bio-based economy kan een bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling. Zo kan door de inzet van duurzaam geproduceerde biomassa de uitstoot van broeikasgassen worden verlaagd. Ook kan op termijn de afhankelijkheid van fossiele grondstoffen worden verkleind. De bio-based economy kan ook leiden tot nieuwe economische kansen. Bioraffinage is een sleuteltechnologie waarbij biomassa wordt gescheiden in verschillende fracties, die ieder afzonderlijk een specifieke toepassing krijgen. Bioraffinage kan zo leiden tot duurzame coproductie van voedsel, veevoer, energie, brandstof en chemicaliën op een economisch gezonde basis met een minimale afvalproductie. Nieuwe technieken op het gebied van bioraffinage zullen leiden tot vervanging en verduurzaming van fossiele ketens.

  LNV heeft, binnen de kaders van de Overheidsvisie op de Bio-based economy in de energietransitie (2007), het programma groene grondstoffen uitgewerkt. Onderdeel hiervan is een tender bioraffinage. Via het SBIR programma is het MKB betrokken, deze bedrijven ontwikkelen biobased producten. Proefprojecten zijn nodig om deze producten te testen en te beginnen aan de opbouw van duurzame productieketens voor biomassa. Hiervoor is de regeling duurzame biomassa importketens opengesteld.

Stimuleren innovatiekracht van de agrosector

  LNV stimuleert de innovatiekracht van de agrosector. Doelstelling in 2010 is om bij minimaal 13% van de bedrijven in de agrosector innovaties te doen plaatsvinden. Innovatieagenda’s zijn een belangrijk instrument om sturing te geven aan innovatie. Deze agenda’s zijn gericht op het versterken van de sectorale innovatiekracht, maar ook op het stimuleren van innovaties op bepaalde thema’s. Sleutelbegrip bij innovatie is de verdere uitbouw van duurzaamheid en economische concurrentiekracht. In het kader van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid zal innovatie gestimuleerd worden, gericht op de nieuwe uitdagingen klimaatverandering, waterbeheer, biodiversiteit en hernieuwbare energie. LNV faciliteert het agrobedrijfsleven bij haar innovatieve projecten middels subsidieregelingen. Daarnaast wordt innovatie gestimuleerd via de kennisontwikkeling en kennisverspreiding. Indicator is het percentage innoverende agrarische bedrijven (zie Beleidsagenda, doelstelling 14).

Energie efficiency van agrosectoren versterken.

  In het convenant Schone en Zuinige agrosectoren heeft de Nederlandse agrosector zich gecommitteerd aan het verbeteren van de energie efficiency met gemiddeld 2% per jaar in de periode tot en met 2020. Indicatoren bij deze doelstelling zijn energie-efficientyverbeteringen in de glastuinbouw, bloembollen- en paddesteoelensector en voeding- en genotsmiddelenindustrie (zie beleidsagenda, doelstelling 22).

Verantwoordelijkheid LNV

Een krachtige positie van het agrocomplex is in de eerste plaats de verdienste, maar ook de blijvende opgave van ondernemers. LNV stelt de randvoorwaarden vast en ondersteunt de ontwikkeling van het agrocomplex, waarbij ruimte is voor duurzaam ondernemerschap en een goed klimaat voor innovatie. Daar waar nodig zorgt LNV voor kennisontwikkeling, bevordert innovatie en samenwerking, stelt robuuste regelgeving en toezichtskaders op en geeft gerichte ondersteuning.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van:

• het benutten van het initiatief, de slagkracht en het innovatievermogen van de agrosector en visserij;

• ontwikkelingen op de (internationale) markten;

• ontwikkeling van de internationale en binnenlandse markt voor duurzame kwaliteitsproducten;

• internationale handelsafspraken;

• de beleidsontwikkelingen in het Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid;

• op het terrein van rendementen in de visserij heeft LNV op factoren als olieprijzen of prijsvorming van vis op de markt geen invloed. Dat geldt ook voor de gevolgen, die natuurlijke omstandigheden kunnen hebben op de omvang van visbestanden op zee de kust- en de binnenwateren;

• op het terrein van rendementen in de agro productiesectoren heeft LNV geen invloed op factoren als gasprijs of prijsvorming van de producten.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Outcome      
Maatschappelijke appreciatiescore7,7 2009 7,9 8,0 2011 TNS/NIPO

De maatschappelijk appreciatiescore geeft in een rapportcijfer uitgedrukt de waardering weer van de Nederlandse burgers voor de agrarische sector huidige wijze van productie en verwerking van agrofood producten) en is gebaseerd op een door TNS/NIPO jaarlijks uitgevoerd onderzoek onder een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking.

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2010StreefwaardePlanningBron
Outcome      
Investeringsniveau duurzame productiesystemen land-, tuinbouw en visserij      
• Totaal investeringen€ 4 mld.2007€ 4 mld.€ 4 mld.2012LEI
• Totaal duurzame investeringen€ 2 mld. € 2 mld.€ 2 mld.  
       
Verhouding0,50 0,550,60  

Voor de invulling van deze indicator zijn twee investeringsniveaus opgesteld. Zowel het totale investeringsniveau als het investeringsniveau in duurzame productiemiddelen in de Nederlandse land- en tuinbouw en visserij. Hierdoor wordt inzicht gegeven in de absolute omvang van de investeringen evenals in de verhouding van duurzame investeringen in relatie tot alle investeringen.

Budgettair belang LNV begroting

Procentuele verdeling uitgaven 2010 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-32123-XIV-2-5.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
VERPLICHTINGEN 455 342 328262 229 211 194
UITGAVEN 404 327323 257 236 224 207
Programma-uitgaven 198146 161 112 92 83 66
– waarvan juridisch verplicht   57511731
        
21.11 Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat 52 14109 9 9 9
21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn 1134 33 23 19 19 17
21.13 Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw 73 83 106 73 56 47 39
21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren57 16 12 7 8 8 1
21.15 Bevorderen van duurzame ketens 5       
        
Apparaatsuitgaven206 181 162 145 144 141 141
U21.21 Apparaat 22 21 19 17 18 18 18
U21.22 Baten-lastendiensten 184 160 143 128126 123 123
ONTVANGSTEN 93 26 30 2317 11 9

Generieke blokkade op programma uitgaven

Bedragen x € 1 mln.
 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Programma-uitgaven – 2,1 – 7,2 – 5,8 – 3,8– 1,3 – 1,0

De generieke blokkade op artikel 21 is verdeeld over de verschillende beleidsterreinen. Het grootste deel van de ombuigingen binnen dit artikel vindt plaats binnen het mestbeleid, de glastuinbouw, de intensieve veehouderij en het gewasbeschermingsbeleid. Dit komt tot uiting in ombuigingen voor respectievelijk monitoring derogatie (o.a. mogelijk door bijdrage vanuit de sector), energietransitieprojecten in de glastuinbouw (mogelijk door extra middelen vanuit de innovatie-agenda energie), de Regeling LNV subsidiemodule beroepsopleiding- en voorlichting (met uitzondering van biologisch) en het project «telen met toekomst 2010». Voor wat betreft het onderdeel visserij (artikel 21.14) wordt de generieke blokkade naar rato verdeeld over de beschikbare instrumenten.

Grafiek Budgetflexibiliteit

kst-32123-XIV-2-6.gif

Handhaving en uitvoering

Bedragen x € 1 mln.
Baten lastendiensten 2008 2009 2010 20112012 2013 2014
DR 118 85 7675 75 75 75
AID 43 39 3434 33 33 33
PD 19 16 1514 14 14 14
DLG 2 1 0 0 0 00
VWA 2 3 2 2 1 1 1
Totaal184143128126123123123

Toelichting:

Dienst Regelingen

Dienst Regelingen (DR) heeft als ambitie om overheidsregelingen uit te voeren op een service gerichte, transparante en toegankelijke wijze voor zowel opdrachtgevers als voor de doelgroepen. Binnen dit begrotingsartikel voert DR een groot aantal regelingen uit. Het betreft vooral Europese regelingen, zoals de inkomenstoeslagen in land- en tuinbouw, regelingen m.b.t. het plattelandontwikkelingsbeleid, het Europese Visserijfonds en het mestbeleid. Als Europees betaalorgaan is DR verantwoordelijk voor de Europese regelingen op het vlak van markt- en prijsbeleid (interventie, exportrestitutie). DR geeft daarnaast uitvoering aan de Regeling LNV-subsidies (voor een deel Europees, voor een groter deel nationaal gefinancierd), waarmee de ontwikkeling richting duurzame productie wordt gestimuleerd.

Algemene Inspectie Dienst

Voor de Algemene Inspectie Dienst (AID) is het uitgangspunt toezicht te houden op de naleving van wet- en regelgeving m.b.t. tot land- en tuinbouw en visserij. Zij controleert daartoe in het veld, op de bedrijven en op de weg (diertransporten). In nauwe samenwerking met DR controleert de AID op alle bovengenoemde terreinen. Onderdeel daarvan zijn de «cross-compliance-voorwaarden», waaraan land- en tuinbouwbedrijven zich moeten houden om in aanmerking te komen voor Europese subsidies (pijler 1 en 2). Ook controleert de AID of bedrijven zich houden aan de regels op het vlak van dierenwelzijn en gewasbescherming. Daarnaast inspecteert de AID de productieregulerende maatregelen in de visserij.

Plantenziektenkundige Dienst

Voor de Plantenziektenkundige Dienst (PD) is de gezondheid van planten het uitgangspunt. Het werken aan een gezonde groene sector waarborgt de import en export van betrouwbare plantaardige producten, een veilige land- en tuinbouw en het behoud van het landschap en de biodiversiteit. De PD richt zich, als kennis- en toezichtautoriteit, op het vergaren en behouden van kennis op het gebied van plantgezondheid. In Nederland heeft het laboratorium van de PD, als nationaal fytosanitair referentielaboratorium, een spilfunctie in het ontwikkelen en borgen van kennis over de biologie van schadelijke organismen voor de natuur en de groene sector. De PD zet zijn kennis in om beleidsdirecties van het ministerie van LNV te adviseren op het gebied van (inter)nationale beleidsontwikkeling en implementatie van het gewasbeschermingsbeleid. Daarnaast houdt de dienst toezicht op de uitvoering van de import- en exportinspecties van plantaardige producten door de keuringsdiensten.

Dienst Landelijk Gebied

Dienst Landelijk Gebied (DLG) voert, naast een aantal adviestaken en de uitvoering van enkele subsidieregelingen op het brede gebied van plattelandsontwikkeling, als betaalorgaan voor het Plattelands Ontwikkelings Programma (POP) een belangrijke rol bij het rechtmatig besteden van Europese subsidies op dat gebied.

Voedsel en Warenautoriteit

Ook de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) controleert op het vlak van dierenwelzijn. Daarnaast is de VWA betrokken bij het mestbeleid (export en import van dierlijke mest) en bij het gewasbeschermingsbeleid (opleggen van boetes op grond van AID-controles).

Kennis en onderzoek

In deze tabel zijn de kennis- en onderzoeksmiddelen opgenomen, welke op artikel 26 (kennis en innovatie) budgettair zijn verwerkt, maar betrekking hebben op de algemene doelstelling van artikel 21.

Bedragen x € 1 mln.
Onderzoekstype/clusterOnderzoeksthema’s 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
DLOonderzoeks-programma‘s        
 – Duurzaam Ondernemen*63,8 41,0 32,0 31,3 31,4 31,4 31,4
 – Biologische Landbouw 12,2 9,0 8,0 7,98,0 8,0 8,0
 – Internationaal 8,67,0 6,9 6,8 6,9 6,9 6,9
DLOwettelijke onderzoekstaken         
 – Genetische bronnen2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1
 – Wettelijk visserij onderzoek 4,95,8 5,8 5,8 5,8 5,8 5,8
 – Economische informatievoorziening 8,0 7,67,6 7,6 7,6 7,6 7,6
Overige onderzoeks-programmering        
 – Duurzaam Ondernemen2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0
 – Biologische Landbouw 0,5 0,5 0,5 0,50,5 0,5 0,5
 – Plantgezondheid 0,50,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5
 – Internationaal 1,0 1,0 1,0 1,01,0 1,0 1,0

* het betreft de clusters:

• economisch perspectiefvolle agroketens;

• mineralen en milieukwaliteit;

• plantgezondheid;

• verduurzaming productie en transitie.

Apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Ambtelijk personeel Directie Agroketens en Visserij(AKV) 12 239
Materieel en overig personeel 6 773
Totaal 19 012

In verband met de Beleidskernvorming, zijn de bestaande ambtelijke budgetten van de directies Landbouw, Visserij en Industrie&Handel overgeheveld naar de nieuwe directie Agroketens en Visserij.

Ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Ontvangsten Visserij (o a FIOV) 4 993
FES-ontvangsten 22 645
Overige ontvangsten 2 546
Totaal ontvangsten 30 184

Budgettair belang buiten LNV begroting

Fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln.
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
Landbouwvrijstelling274 281 285 283 275 271 268
Verlaagd tarief glastuinbouw 169 174 174 178 182186 190
Verlaagd tarief sierteelt 194 185 185189 191 193 195
Landbouwregeling 32 3232 33 33 33 34
Rode diesel 120 128131 133 136 139 142

EU-maatregelen

Bedragen x € 1 mln.
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
1 GLB/Markt en prijsbeleid 1 020 1 000 1 000 1 000 900 9002
2 GLB/PlattelandsbeleidPOP-As 1 3,6 10,0 10,2 9,1 8,8 8,41
3 Europees Visserij Beleid (EVF) 6,6 6,7 6,9 7,1 7,2 7,3 1
Totaal        

1 De programma’s voor GLB/Plattelandsbeleid en voor het Europees Visserij Beleid lopen tot 2014.

2 Vanaf 2014 zijn de nieuwe Financiële perspectieven van kracht binnen het GLB markt- en prijsbeleid, deze zijn bij begroting 2010 nog niet bekend.

21.11 Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat

Motivering

LNV wil het concurrentievermogen van het agro-complex versterken. Het beleid richt zich op het stimuleren van goed ondernemerschap bij de Nederlandse agrariërs en het creëren van een goed ondernemersklimaat voor de agri-business. Bij het stimuleren van ondernemerschap gaat het om het bieden van ondersteuning bij het maken van keuzes, zoals voorlichting over de randvoorwaarden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, openstelling van de module beroepsopleiding en voorlichting van de Regeling LNV-subsidies en projectsteun. Bij het creëren van een goed ondernemersklimaat gaat het onder meer om vermindering van de administratieve lastendruk. LNV richt zich verder op het faciliteren van ondernemers bij duurzame investeringen, internationale handel en het bieden van een gunstig perspectief voor jonge agrariërs bij de overname van een bedrijf.

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
21.11 Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat 53 872 13 2849 862 8 772 8 978 9 037 9 037
– Jonge agrariërs 2 666 5 668 4 0003 000 3 000 3 000 3 000
– Ondernemerschap 1 439 2 895 2 5402 450 2 656 2 715 2 715
– Bilaterale Economische Samenwerking 1905 4 721 3 322 3 3223 322 3 322 3 322
– Interne Begrotingsreserve 47 862       

Instrumenten

Jonge agrariërs

De investeringsregeling Jonge Agrariërs biedt financiële ondersteuning voor jonge agrariërs met beperkte solvabiliteit die na de bedrijfsovername willen investeren.

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011Uitgaven 2012
Investeringsregeling jonge agrariërs 7 0006 000 6 000

Ondernemerschap

• De Regeling Beroepsopleiding en voorlichting geeft financiële ondersteuning aan agrariërs die advies inroepen ten aanzien van bedrijfsadvies over de randvoorwaarden van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).

• Via de Regeling Bedrijfsadviesdiensten worden agrariërs geholpen te voldoen aan de «cross compliance» voorwaarden voor inkomenssteun die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gesteld worden.

Het Rijk verleent steun aan agrariërs door middel van het verstrekken van een staatsgarantie. Hierdoor wordt financiering van investeringen mogelijk gemaakt die in de markt vanwege een tekort aan zekerheden moeilijk tot stand komt. Met ingang van 2008 is ingezet op verdere versterking van deze borgstellingsfaciliteit (€ 2 mln. per jaar) ten behoeve van de ontwikkeling van een innovatieve en duurzame primaire land- en tuinbouw. In 2010 wordt naar schatting voor € 100 mln. aan garanties verstrekt, waarmee (bij een gemiddeld garantiebedrag van € 650 000) zo’n 150 agrariërs gebruik kunnen maken van de garantstelling.

Bedragen x € 1 000
ActiviteitUitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Beroepsopleiding/voorlichting GLB 90 0 0
Bedrijfsadviesdiensten randvoorw. GLB 350 350 350
Bijdrage aan borgstellingsfaciliteit 2 000 2 0002 000
Projecten emancipatie/diversiteit 50 50 50
Overige projecten ondernemerschap 50 50 256

Bilaterale Economische Samenwerking

Het themagerichte en vraaggeoriënteerde BES-programma dient ter versterking van een duurzame internationale concurrentiepositie van het Nederlandse agro-bedrijfsleven en dan met name de kleine en middelgrote bedrijven (MKB). Speerpunt voor de komende jaren is het internationaal promoten en faciliteren van mogelijkheden van Nederlandse bedrijven om in te spelen op de groeiende vraag naar kwalitatief hoogwaardige en duurzame producten. Het programma richt zich op het bestendigen van de handel en samenwerking met trouwe partners (waaronder Duitsland) en ondersteunt tevens ondernemerschap gericht op het veroveren van nieuwe markten, in het bijzonder in India en (Noord-)Afrika. Dit programma is opgebouwd uit onderstaande activiteiten:

• Vakbeurzen: LNV presenteert Nederland en het Nederlands agrocomplex (MKB) op verschillende (biologische) vakbeurzen w.o. Grüne Woche, Hortifair, Biofach, Organics.

• CPLA: Collectieve Promotie Landbouw Activiteiten. Dit programma legt het primaat voor het opstellen en indienen van activiteiten en het – bij gunning – uitvoeren van activiteiten bij (organisaties van) het bedrijfsleven. De activiteiten hebben tot doel deelnemende Nederlandse bedrijven tijdens een collectieve activiteit in contact te brengen met (nieuwe) zakelijke partners op buitenlandse markten waar het Nederlandse marktaandeel nog is ondervertegenwoordigd.

• Marktanalyses: de exportmogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven op buitenlandse markten wordt onderzocht.

• Terugdringen handelsbelemmeringen: LNV organiseert voor die bedrijven die zelf geen toegang kunnen krijgen tot buitenlandse markten, handelsmissies/seminars/netwerkbijeenkomsten.

• Communicatie met en voorlichting aan het agro-bedrijfsleven: Het verkennen van de omgeving om actuele (inter)nationale politieke en maatschappelijke trends en ontwikkelingen te signaleren die relevant (kunnen) zijn voor alle partijen.

Interne begrotingsreserve

De garantstellingen die voorheen door de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw werden afgegeven, worden nu door het ministerie van LNV afgegeven met als borg de interne begrotingsreserve. De interne begrotingsreserve is bedoeld om garantstellingen aan banken te kunnen verlenen waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw worden gefaciliteerd.

21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn

Motivering

Impuls dierenwelzijn

Met de Nota dierenwelzijn wordt een impuls gegeven aan het verbeteren van dierenwelzijn. Samen met betrokken sectoren, maatschappelijke organisaties en ketenpartijen wordt tot 2023 invulling gegeven aan diverse acties die er op zijn gericht om onder andere fokkerijproblemen terug te dringen, huisvesting te verbeteren, fysieke ingrepen terug te dringen, transportcondities te verbeteren en de zorgvuldigheid rond het doden van dieren te borgen. De nota heeft betrekking op landbouwhuisdieren, vissen, gezelschapsdieren, paarden, dieren in dierentuinen en circussen, dieren in de natuur en proefdieren, maar gaat ook in op de rol van de burger en consument. De betreffende indicator (% naleving bestaande welzijnsnormen) is opgenomen in de Beleidsagenda, doelstelling 25.

Realiseren van bouw duurzame stallen

Kabinetsdoelstelling is dat eind 2011 5% van de veehouderijstallen integraal duurzaam zijn, met een duidelijk perspectief op grootschalige toepassing in de jaren daarna. Het tussendoel voor 2010 is 2,8%. Het gaat om stallen die naast een sterke verbetering van dierenwelzijn ten opzichte van de wettelijke welzijnsnormen, tenminste voldoen aan andere maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen voor milieu, diergezondheid en arbeidsomstandigheden en economisch haalbaar zijn. De betreffende indicator (% integraal duurzame stallen) is opgenomen in de Beleidsagenda, doelstelling 25.

Verlagen milieulast stikstof en fosfaat

LNV wil de verliezen van stikstof en fosfaat uit de landbouw naar het milieu verder terugdringen om daarmee de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te verbeteren. Dit moet leiden tot het bereiken van de doelen van de Nitraatrichtlijn. LNV streeft ernaar om de nationale bodemoverschotten op landbouwgrond voor fosfaat en stikstof (zijnde het totaal verlies aan mineralen op landbouwgrond) te verlagen naar het niveau van evenwichtsbemesting voor fosfaat in 2015 en voor stikstof in 2013.

In het vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (looptijd 2010–2013) streeft LNV naar een verdere afname van, en hogere doelmatigheid bij het gebruik van stikstof en fosfaat op landbouwgronden in Nederland. Dit wordt bereikt door een combinatie van het verlagen van de normen voor het gebruik van stikstof en fosfaat, en het aanpassen van gebruiksvoorschriften voor de aanwending van mest.

In het vierde Actieprogramma is verder aangegeven dat het gedurende de periode 2010–2013 nodig is dat de agrarische sector fors inzet op ontwikkeling en grootschalige verspreiding van innovaties met betrekking tot o.a. mest- en bedrijfsmanagement, mestbe- en verwerking en mestgebruik. Deze innovaties moeten het mogelijk maken dat in 2014 en verder de verlagingen van de gebruiksnormen die dan nodig zijn om de doelen van de Nitraatrichtlijn te halen met zo min mogelijk problemen ook daadwerkelijk door het bedrijfsleven gerealiseerd kunnen worden, zonder dat opbrengsten daar ernstig onder leiden. LNV zal dat proces van innovatie en kennisverspreiding (over mogelijke innovaties) faciliteren. De betreffende indicator is opgenomen in de Beleidsagenda, doelstelling 22.

Reductie milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen

LNV stimuleert de reductie van de milieubelasting van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen samen met andere overheden en het bedrijfsleven in convenantsverband. Met behulp van een afsprakenkader worden maatregelen getroffen om een reductie van de milieubelasting in 2010 van 95% ten opzichte van 1998 te bewerkstelligen. Hiertoe worden maatregelen genomen op het gebied van:

• Het bevorderen van innovatie en het verbeteren van het management op teeltbedrijven door met name kennisontwikkeling en -verspreiding op het gebied van geïntegreerde gewasbescherming.

• Het bevorderen van een effectief en duurzaam middelenpakket.

• Het realiseren van een adequate handhaving met behulp van een 4-jarig interdepartementaal handhavingsprogramma.

De betreffende indicator (afname milieubelastingspunten gewasbescherming) is opgenomen in de Beleidsagenda, doelstelling 22.

Duurzame innoverende en vervoersefficiënte agrologistiek

Via het Platform Agrologistiek stimuleert LNV een duurzame, innoverende en vervoersefficiënte agrologistiek met als doel het verbeteren van de kwaliteit van product en milieu. LNV werkt samen met andere overheden en bedrijfsleven aan de uitvoering van het Actieplan Agrologistiek. Met de ingezette lijn zijn naar schatting 14 miljoen wegkilometers te besparen tot en met 2010. Dit staat gelijk aan een reductie van 12000 ton CO2-uitstoot.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn11 483 33 313 32 847 23 175 19 169 19 16916 869
– Verbetering dierenwelzijn4 981 17 228 18 955 8 791 8 728 8 9288 928
– Mestbeleid 1 381 3 8476 303 9 453 6 050 5 350 3 050
– Fytosanitair beleid 2 785 4 6824 153 1 240 1 240 1 240 1 240
– Gewasbeschermingsbeleid 1 600 3 0122 436 2 691 2 751 3 251 3 251
– Agrologistiek 736 4 544 1 0001 000 400 400 400

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Outcome      
Kilometerreductie 250 0002006 (*) 14 000 000 2011 BCI (Buck Consultants International)

Met het Actieplan Opschaling Agrologistiek (2008 – 2010) wordt massa gemaakt en een systeemsprong gestimuleerd waardoor in 2011 in potentie 14 miljoen wegkilometers kunnen worden bespaard.

(*) Geen raming 2010. De snelheid van realisatie wordt aan de sector zelf overgelaten. Jaarlijks wordt er een voortgangsrapportage aan de Kamer gestuurd

Instrumenten

Verbetering dierenwelzijn

• Het waarborgen van dierenwelzijn van landbouwhuisdieren vindt onder meer plaats door het ontwikkelen en formuleren van normen in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) en de daarop gebaseerde regelgeving en het handhaven van deze regelgeving. Via de GWWD worden ook de Europese verordeningen en richtlijnen, waaronder de transportverordening, geïmplementeerd. Uitgangspunt is dat met het wetsvoorstel voor de GWWD en de nadere regelgeving ter uitvoering hiervan niet wordt afgedaan aan het beschermingsniveau dat de huidige regelgeving biedt. Het streven is om in Europees verband de wettelijke eisen voor dierenwelzijn aan te scherpen. Om te komen tot objectieve kennis voor de normering, of het zoeken naar oplossingen in de praktijk, wordt veel onderzoek verricht.

• Communicatie met en voorlichting aan de houders van gezelschapsdieren is voor LNV een speerpunt. Het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) speelt een sleutelrol bij de ontwikkeling van objectieve informatievoorziening over de aankoop en verzorging van gezelschapsdieren. LNV zet er op in dat de sector zelf certificatie toepast om de fokkerij en handel verder te professionaliseren en transparant te maken.

• LNV geeft financiële ondersteuning aan onder andere de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID) en de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH). Ook wordt de opvang van in beslaggenomen dieren o.a. verwaarloosde landbouwhuisdieren, bekostigd via de regeling In Beslaggenomen Goederen (IBG).

• LNV ondersteunt het onderzoek naar en innovaties in integraal duurzame en diervriendelijke stallen. In 2010 worden nieuwe voorbeeldontwerpen van duurzame stallen gepresenteerd voor de vleeskuiken-, de varkens- en de legpluimveehouderij, die produceert voor de eiproductenindustrie. Prototypen van nieuwe integraal duurzame stallen kunnen via de bestaande innovatieregelingen financieel worden ondersteund. Verder zal via het uitschrijven van een SBIR-tender (Small Business Innovation Research program) een nieuwe impuls worden gegeven aan de ontwikkeling van nieuwe en betere integraal duurzame stallen. LNV ondersteunt door middel van een driejarig meetprogramma naar de milieuemissies uit nieuw ontwikkelde integraal duurzame stallen. Hiermee wordt de vergunningverlening en de toepassing van deze nieuwe stallen gefaciliteerd.

• Via de investeringsregeling integraal duurzame stallen kunnen voorloperbedrijven in de veehouderij subsidie krijgen voor de nieuwbouw van of aanpassing tot integraal duurzame stallen. Voor de uitrol van duurzame stallen die aan bovenwettelijke ammoniak-, dierenwelzijn-, diergezondheiden energie eisen voldoen kan een beroep worden gedaan op fiscale instrumenten (MIA, Vamil) op basis van de Maatlat duurzame veehouderij.

• Voor de implementatie van het markt- en consumentenspoor van de nota Dierenwelzijn en het convenant Marktontwikkeling verduurzaming dierlijke producten ondersteunt LNV haalbaarheidsstudies en onderzoek naar nieuwe vleesproducten met een onderscheidende welzijnsclaim. Het initiatief hiervoor ligt bij ketenpartijen, maatschappelijke organisaties en de veehouderijsectoren.

• Op het gebied van functionele agrobiodiversiteit (FAB) zet LNV in op kennisontwikkeling (beleidsondersteunend onderzoek), kennistoetsing in de praktijk (landelijke pilot in de Hoeksche Waard) en kennisverspreiding (Spade). Hierbij wordt nauw samengewerkt met het ministerie van VROM en LTO. Om FAB in de praktijk uit te rollen wordt onderzocht of de financiering van akkerranden via het vernieuwde GLB mogelijk is.

LNV wil de mogelijkheid benutten om met artikel 68 extra steun te verlenen aan de ontwikkeling van dier- en milieuvriendelijke productiemethoden. Daarbij gaat het om twee onderdelen:

• De totstandkoming van integraal diervriendelijke en duurzame stallen stimuleren. Dit draagt bij aan de kabinetsdoelstelling om in 2011 5% van zulke stallen te hebben gerealiseerd. De vergoeding is bedoeld om bij te dragen aan de investering van de veehouder.

• Uitvoeren van maatregelenpakketten ter verbetering van dierenwelzijn in de bedrijfsvoering. De veehouder wordt gecompenseerd voor kosten/inspanningen voor het nemen van bovenwettelijke maatregelen.

Naar verwachting zal LNV in totaliteit voor deze onderdelen circa € 10 à € 15 mln. per jaar beschikbaar stellen via artikel 68. Verreweg het grootste deel van deze gelden zal worden uitgegeven voor de totstandkoming van integraal diervriendelijke en duurzame stallen.

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Bijdrage Landelijke Inspectiedienst voor Dieren 300 300 300
Bijdrage Stichting Zeldzame Huisdierrassen 200 200 200
In Beslaggenomen Goederen 1 708 1 708 1 708
Projecten gezelschapsdieren (o.a. Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren)1 960 1 960 1 960
Projecten landbouwhuisdieren3 189 3 225 2 475
Bijdrage medebewindstaken PVE60 60 60
Investeringsregeling duurzame stallen11 325 1 275 1 825
Projecten agrobiodiversiteit 213 63 200

Mestbeleid

• Ter uitvoering van het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn en ter voorbereiding op en onderbouwing van het mestbeleid na 2013 wordt de doorwerking van het beleid gemonitord en worden verschillende onderzoeken uitgevoerd.

• Door middel van een monitoringsnetwerk worden de resultaten van het mestbeleid die bereikt worden in de agrarische praktijk en in het milieu gemeten. De resultaten van de monitoring zijn in het verleden input geweest voor het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en een nieuwe derogatieaanvraag en zullen in de toekomst gebruikt worden voor de verantwoording over het uitgevoerde mestbeleid en het onderbouwen van toekomstig mestbeleid in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (looptijd vanaf 2014).

• Onderzoeksprojecten richten zich onder andere op mogelijkheden om het mestbeleid (en ook het agrarisch ammoniak en fijn stofbeleid) te optimaliseren en op het ontwikkelen van innovaties (post «onderzoek en monitoring Nitraatrichtlijn»).

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Projecten kennisverspreiding mest 350450 450
Implementatie 4e actieprogramma Nitraat 3 0006 000 4 000
Onderzoek en monitoring derogatie 2 9533 003 1 600

Fytosanitair beleid

• LNV ziet toe op naleving van de Plantenziektenwet, Zaaizaad- en Plantgoedwet en de Landbouwkwaliteitswet, bewaakt en beheerst de fytosanitaire status van Nederland en maakt bilaterale afspraken met landen die niet tot de EU behoren. Het beleid voor de sector teeltmateriaal is gericht op kwalitatief hoogwaardig teeltmateriaal voor de boer en de bevordering van handel en afzet. Een goed kwekersrechtstelsel is hierbij noodzakelijk voor het behoud van de leidende positie van Nederlandse veredelingsbedrijven op de wereldmarkt.

• LNV werkt aan een visie voor het fytosanitaire beleidsterrein, deze zal naar verwachting in 2010 gereed komen. Deze visie gaat richting geven aan de koers en inzet van LNV op nationaal en internationaal fytosanitaire terrein (EU, mondiaal). In 2009 is de Europese Commissie gestart met een evaluatie van het Europese fytosanitaire stelsel. Deze zal in 2010 worden uitgevoerd en in de jaren daarna leiden tot nieuwe wetgevingsvoorstellen. Voor deze evaluatie van het Europese fytosanitaire stelsel , waarbij de fytosanitaire regelgeving in de EU grondig tegen het licht gehouden gaat worden, is het belangrijk dat eventuele veranderingen in de EU-wetgeving aansluiten bij de Nederlandse situatie. Ook mondiaal en nationaal is het fytosanitaire beleidsterrein in beweging. Om op het geëigende moment input te kunnen leveren in de internationale gremia is het van belang dat komend jaar een nationale (her)bezinning op de doelstellingen van het fytosanitaire beleid en de daarbij gewenste inzet van de overheid plaatsvindt.

• LNV zet zich door het financieren van kennis- en onderzoeksprojecten die gericht zijn op de mogelijkheden tot preventief handelen, vereenvoudiging van regelgeving en het terugdringen van de controlelast. LNV zet zich hiermee ervoor in dat de internationale fytosanitaire regelgeving uitvoerbaar is voor het bedrijfsleven en aansluit bij de economische belangen van Nederland.

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
FES-programma fytosanitaironderzoek/kennis 2 913 0 0
Projecten fytosanitair beleid 1 240 1 240 1 240

Gewasbeschermingsbeleid

• LNV werkt, sinds enkele jaren, samen met het ministerie van VROM, de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN), de Unie van Waterschappen en een aantal sectorpartijen in convenantsverband aan de realisatie van de milieudoelstellingen van de nota Duurzame gewasbescherming. De tussenevaluatie van de nota (2006) heeft positieve resultaten opgeleverd. Begin 2011 zal naar verwachting worden gerapporteerd over de eindevaluatie van de nota.

• In 2009/2010 zal worden gewerkt aan de implementatie van de verordening gewasbeschermingsmiddelen en de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden.

• LNV stimuleert de toepassing van en kennis over geïntegreerde gewasbescherming onder meer door bijscholingsbijeenkomsten (voor vakbekwaamheidsbewijzen) en kennisverspreiding over goede praktijken om het gedrag van telers positief te beïnvloeden (Telen met Toekomst).

• LNV geeft door een bijdrage in het Fonds Kleine Toepassingen (€ 0,3 mln. per jaar) een stimulans aan de toelating van gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen om een effectief middelenpakket in stand te houden. Daarnaast financiert LNV, samen met de ministeries van VROM, VWS en SZW, advieswerkzaamheden van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB) ten behoeve van (inter)nationale beleidsontwikkeling.

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Projecten innovatie/management 1 500 1 500 1 500
Projecten bevorderen duurzaam middelenpakket 300 500500
Projecten handhaving, monitoring, verantwoording 335390 450
LNV-bijdrage aan CTGB 261 261 261
Convenant coëxistentie 40 40 40

Agrologistiek

LNV geeft samen met het bedrijfsleven en andere overheden in het platform Agrologistiek invulling aan het Actieplan Opschaling Agrologistiek (2008–2011); LNV heeft hierbij vooral een stimulerende en faciliterende rol. Het Actieplan (TK 28 141, nr. 8, 2008) richt zich op:

• Het breder uitdragen van kennis en effecten;

• Het betrekken van meer partijen;

• Het initiëren en stimuleren van structurele veranderingen in het agro-logistieke proces;

• Het inschakelen en uitbouwen van een internationaal netwerk.

21.13 Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw

Motivering

LNV streeft naar het bevorderen en continueren van de duurzaamheid in de verschillende sectoren van de land- en tuinbouw.

Impuls aanbod biologische producten

Door de biologische landbouw te stimuleren draagt LNV bij aan het bieden van een alternatief perspectief. In de nota biologische landbouw 2008–2011 zet LNV onder andere in op het verbinden van de biologische landbouw met voorlopers in de gangbare landbouw. Daarnaast zet LNV ook in op stimulering van de vraag naar biologische producten en op ontwikkeling van de sector door kennisontwikkeling en -uitwisseling. De betreffende indicatoren (jaarlijkse groei consumentenbestedingen en biologisch areaal) zijn opgenomen in de Beleidsagenda, doelstelling 25.

Verduurzaming en energieverbetering agrosector

LNV stimuleert duurzaamheid in de glastuinbouwsector. Dit betreft aspecten als milieu, klimaat, ruimtelijke inrichting en gebruik van fossiele energie.

De vernieuwing van de intensieve veehouderij wordt gefaciliteerd, zodat de sector kan voldoen aan de voorwaarden die de maatschappij wenst voor dierenwelzijn, milieu, landschap, marktgerichtheid en concurrentievermogen.

In 2008 heeft LNV een toekomstvisie op de veehouderij opgesteld. Deze toekomstvisie biedt het kader voor verduurzaming van de veehouderij binnen 15 jaar. In samenwerking met ketenpartijen en maatschappelijke organisaties is die visie uitgewerkt in een concreet afsprakenkader.

De ontwikkeling van de melkveehouderij naar een economische vitale en minder milieubelastende sector wordt gestimuleerd evenals het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de akkerbouwsector.

LNV bevordert en faciliteert sector- en sectoroverschrijdende initiatieven voor samenwerking tussen ketens en in regio’s. Hiermee wordt ingezet op een breed gedragen innovatieagenda en -programma.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

In de Beleidsagenda staan onder doelstelling 22 de indicatoren opgenomen: Jaarlijkse groei consumentenbestedingen-biologische landbouw in (€ en in %) en de jaarlijkse 5% groei in biologisch areaal.

Bedragen x € 1000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
21.13 Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw 75 39382 726 106 142 72 573 56 423 46 93339 343
– Glastuinbouw 18 09744 456 51 963 37 924 31 188 25 960 24 038
– Energie-efficiency VGI (MJA) 1 572 19671 687 1 687 1 687 1 687 1 687
– Biobased Economy 420 5 069 6 077 4 9803 310   
– Biologische landbouw3 139 4 205 4 086 2 568 2 518 2 4182 450
– Intensieve veehouderij 1 825 15 47421 859 9 777 3 573 3 880 3 940
– Melkveehouderij 3 648 4 4264 690 2 946 2 680 2 685 2 715
– Akkerbouw 2 227 1 228 1 478 1 3281 178 1 128 1 338
– Innovatie en Samenwerking duurzame landbouw 5 526 119 2 794 555517 667 667
– Multifunctionele landbouw 286 2 124 2 800 2 800 2 0002 000 2 000
– ICT-beleidsprogramma’s 8541 775 2 600 1900 1 400   
– Interne begrotingsreserve 32 003      
– VAMIL   6 0006 000 6 000 6 000  
– Overige sectoren5 796 1 883 108 108 372 508 508

Instrumenten

LNV stimuleert de innovatie en de duurzaamheid van de landbouwsectoren door de innovatieve initiatieven van bedrijven, consortia of maatschappelijke organisaties te subsidiëren, door kennisverspreiding te stimuleren en door het in beeld brengen van verandering en verduurzaming in de landbouw. Verder is het organiseren van ontmoeting en debat een belangrijk onderdeel van het beleid.

Glastuinbouw

• Het energietransitiebeleid van LNV heeft als ambitie dat vanaf 2020 in nieuw te bouwen kassen klimaatneutraal geteeld kan worden. Met het programma Kas als Energiebron wordt daar uitvoering aan gegeven. De glastuinbouwdoelen uit het convenant «Schone en Zuinige Agrosectoren» zijn hierin geïntegreerd, evenals de acties uit de innovatieagenda Energie. Het Programma Kas als Energiebron is daarmee het beleids- en uitvoeringsprogramma voor aanzienlijke reductie van de CO2-emissie en sterk verminderde afhankelijkheid van fossiele energie voor de glastuinbouw in 2020. Om de doelen en ambities te bereiken wordt een breed instrumentarium ingezet: het energie-onderzoeksprogramma waaronder bijvoorbeeld het versnellingsprogramma implementatie semi-gesloten kassen, ondersteuning van demonstratieprojecten, voorlichting, de ontwerpwedstrijd Energieproducerende kas en het Innovatie- en Democentrum, ondernemerplatforms, communicatie onder andere via de sites www.energiek2020.nu en www.kasalsenergiebron.nl en het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving.

• Daarnaast worden stimuleringsregelingen ingezet. Om een versnelde transitie naar minder gebruik van fossiele brandstoffen en efficiënt energiegebruik binnen de glastuinbouw te stimuleren worden investeringen in innovatieve energieconcepten financieel ondersteund met de regelingen Investeringsregeling Energiebesparing (IRE) en Marktintroductie Energie-innovatie (MEI). Het geologisch risico op misboren bij aardwarmteprojecten wordt afgedekt met de aardwarmtegarantieregeling.

• De inrichting van duurzame glastuinbouwgebieden buiten de Greenports wordt ondersteund via de Stimuleringsregeling Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden (Stidug). Aan alle tien gebieden zijn middelen toegezegd. Van deze 10 worden 3 Stidugprojecten via het ILG gefinancierd (zie beleidsartikel 22).

• Het milieubeleid van LNV richt zich onder meer op het bij elkaar te brengen van partijen om de milieuproblematiek aan te pakken. Binnen het convenant Glastuinbouw en Milieu (Glami) wordt voor de glastuinbouw gewerkt aan gewasbescherming en mineralen. Met de bloembollen en paddenstoelensector zijn meerjarenafspraken-energie afgesloten. Deze beide meerjarenafspraken zijn opgenomen in het convenant «Schone en Zuinige Agrosectoren».

• LNV stimuleert onder de glastuinbouw-, bloembollen- en paddestoelenondernemers de kennisverspreiding over energiebesparende maatregelen en duurzaam energieverbruik.

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Stidug-projecten (uitfinanciering) 4 158 640640
Projecten in kader Glami-convenant 354 354 354
Demonstratieprojecten energie 904 1 046 1 051
Energietransitieprojecten 3 207 2 0543 513
Innovatie energiebesparende maatregelen4 286 7 500 5 500
Investeringsregeling Energiebesparing 5 004 0 0
Marktintroductie Energie-innovatie 27 900 21 060 14 460
Samenwerking bij innovatieglastuinbouw/paddestoelen 750   
Champ to Champ500   
FES-innovatieagenda Energie incl EU-cofinanciering 4 100 4 600 5 500

Energie efficiency VGI (MJA)

• De Voedsel- en Genotsmiddelensector neemt deel aan het Convenant Meerjarenafspraken energie (MJA 3). LNV ondersteunt de sector bij het opstellen, uitvoeren en monitoren van energiebesparingplannen op zowel bedrijfs- als brancheniveau. Het doel is een energie-efficiencyverbetering van 30% te bereiken in 2020 (t.o.v. 1990).

Biobased Economy

• LNV bereidt een Interdepartementaal programma Bio-based Economy voor.

• LNV is trekker van het Programma Groene Grondstoffen in de Innovatieagende Energie. Binnen dit programma worden in de periode tot en met 2012 verschillende deelprogramma’s uitgevoerd (Bioraffinage, Plantenverdeling, Level Playing Field, Verbinding agro-chemie-logistiek, Biomassa uit natuur, landschap en houtketen, Import duurzame biomassa, Aquatische biomassa, Small Business Innovation Research SBIR).

• In 2010 worden voor de onderwerpen aquatische biomassa en plantenverdeling onderzoeksvisies opgesteld. Ook worden er drie tenders gepubliceerd: bioraffinage (uitvoering LNV), duurzame biomassa-import (uitvoering EZ) en aquatische biomassa (uitvoering EZ).

• De inzet van LNV en de agro-sectoren voor een biobased economy is verder geconcretiseerd in het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren. De afspraken uit dit convenant worden jaarlijks in werkprogramma’s uitgewerkt.

Biologische landbouw

• LNV zet voor 2010 in op de verdere uitvoering van de in 2008 getekende Convenanten met marktpartijen en maatschappelijke organisaties. In samenwerking met convenantpartijen worden de instrumenten mediacampagne, ketenmanagement, meerjarige opschalingsplannen en handelsfacilitatie ter bevordering van de marktontwikkeling biologische landbouw ingezet. Ten behoeve van de verzelfstandiging van de vraagstimulering is de financiële bijdrage van het bedrijfsleven toegenomen ten opzichte van de bijdrage van de overheid.

• Om de vraag naar biologische producten beter in balans te laten komen met het aanbod is samen met marktpartijen een totaalaanpak geformuleerd, met als doel het vergroten van de groep potentiële omschakelaars. In deze totaalaanpak wordt onder meer gebruik gemaakt van de regelingen beroepsopleiding en voorlichting en demonstratieprojecten biologische landbouw. De precieze inzet van instrumenten is afhankelijk van de nog lopende herijking van de bestaande instrumenten.

• De uitwisseling van kennis en innovatie tussen biologische en gangbare landbouw wordt bevorderd, onder andere via de bedrijfsnetwerken.

• Aan biologische bedrijven wordt financiële ondersteuning geboden voor de certificeringkosten via de Stimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie (SVBP). Daarnaast wordt in het kader van de totaalaanpak ingezet op communicatie om de groep potentiële omschakelaars te vergroten.

• LNV verstrekt verder subsidie aan regionale projecten en aan organisaties zoals Biologica die bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw en aan de verbinding van de biologische landbouw met de gangbare landbouw en de samenleving.

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Stimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie (SVBP)* 1 055 691 200
Beroepsopleiding/voorlichting biologisch 310 160 350
Projecten convenant Biologisch 710 470 865
Projecten mediacampagne 900 575 200
Demonstratieprojecten biologische landbouw* 321458 468
Ondersteuning biologische sector 400 255210
Innovatieregeling biologische landbouw* 675 525 525
Projecten ketenverbindingen195 50 0
Projecten aanpak aanbodkrapte 100 10025
Projecten ondersteuning regionale initiatieven 250200 100

* Incl. EU-cofinanciering

Duurzame veehouderij

De komende jaren is veel inzet vereist om de lange termijn uitdagingen te kunnen realiseren die benoemd staan in de toekomstvisie veehouderij. Deze zijn vorig jaar samen met sector, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties uitgewerkt in een «Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij». Met de Uitvoeringsagenda worden de speerpunten en de uitdagingen voor de komende 15 jaar beschreven. Ook is aangegeven op welke wijze de ondertekenaars hiervoor de handen ineen zullen slaan. Dit moet leiden tot het versneld op gang brengen van de beweging naar een duurzame veehouderij. Onder meer door het ontplooien van nieuwe initiatieven en het concretiseren van de lange termijn uitdagingen. Dit vraagt in 2010 om forse inspanningen.

• Om de overgang naar duurzame productiemethoden binnen de intensieve veehouderij te faciliteren, verspreidt LNV kennis over innovaties, worden innovatieve investeringen gesubsidieerd en fiscaal ondersteund en wordt samenwerking via onderzoek en kennis bevorderd.

• LNV bouwt in samenwerking met VROM stimulering van investeringen in duurzame stallen in de intensieve veehouderij en in de melkveehouderij verder uit door het uitbreiden van de Maatlat Duurzame Veehouderij. De uitbreiding is onder andere gericht op extra sectoren en duurzaamheidthema’s en op het beschikbare fiscale en financiële instrumentarium (VAMIL, MIA, Regeling Groenprojecten).

• Het «Programma luchtwassers» is erop gericht om via onderzoek nieuwe milieutechnologie (bijvoorbeeld gecombineerde luchtwassystemen) te optimaliseren en om de controle op de werkzaamheid en de handhaafbaarheid te verbeteren. Daarnaast is de investeringsregeling voor gecombineerde luchtwassystemen gericht op een versnelde inzet van deze nieuwe milieutechnologie in de praktijk.

• LNV richt zich op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven en de verduurzaming van de landbouwproductie.

• Gebiedsgerichte projecten voor milieuverbetering en structuurverbetering van de melkveehouderij worden gesubsidieerd. LNV bevordert innovaties door ondersteuning van praktijkgericht onderzoek, door de vorming van een innoverende omgeving te faciliteren en door de verspreiding van deze innovaties. LNV stelt hiertoe onder andere de regeling «Samenwerking bij innovaties» open en ondersteunt de Melkvee-academie. Er wordt mede rekening gehouden met de milieugevolgen van het op termijn loslaten van het melkquotum. Het herverkavelen en herinrichten van landbouwgrond ter vergroting van bedrijfsoppervlak dichtbij de stalruimte vormt een belangrijk onderdeel van de structuurverbetering (zie ook beleidsartikel 22).

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Innovatieregeling intensieve veehouderij* 2 1002 950 2 950
Innovatieregeling melkveehouderij 1 625 1 500 1 500
Pilotprojecten intensieve veehouderij 220 350 350
Pilotprojecten herstructurering melkveehouderij2 322 825 500
Beroepsopleiding/voorlichting veehouderij* 985 415 185
Praktijknetwerken veehouderij*800 800 600
Demonstratieprojecten intensieve veehouderij* 599 912 938
Demonstratieprojecten melkveehouderij* 153 306 365
Investeringsregeling luchtwassers 19 000 6 000 0
FES Kennis en innvatie luchtkwaliteit 155 00
Beëindigings- en saneringsregeling 665 465465

* Incl. EU-cofinanciering

Akkerbouw

• In het kader van de Innovatie-Agenda Energie is een innovatie-agenda «Precisielandbouw» ontwikkeld. Precisielandbouw is van groot belang voor een kwalitatief en kwantitatief hoogwaardige productie van landbouwgewassen, gepaard gaande met verminderd gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en een verminderde uitstoot van broeikasgassen. Voor de jaren 2009–2014 heeft LNV € 6 miljoen beschikbaar gesteld voor deze activiteit, onder de voorwaarde dat het bedrijfsleven een vergelijkbare investering doet. De projecten die binnen dit kader worden geselecteerd werken rechtstreeks aan een verbeterd rendement van de productie of een kostenreductie in de teelt, door het besparen op bemesting en/of gewasbeschermingsmiddelen per eenheid product en/of rechtgeleiding. Tevens worden projecten geselecteerd die een positief effect hebben op de broeikasgassenuitstoot. In het project wordt veel aandacht besteed aan integratie tussen en binnen de keten, standaardisatie en kennisoverdracht, om een brede verspreiding van gewenste toepassingen te creëren. De projecten die binnen dit kader worden uitgevoerd worden aangereikt vanuit de boeren en hun ketenpartijen en beoordeeld en gefiatteerd door een stuurgroep van overheid en bedrijfsleven.

• In 2010 voert LNV nog de «Set aside regeling» uit, waarmee landbouwgrond uit productie genomen wordt.

• Met de innovatieregeling wordt samenwerking via kennis en onderzoek bevorderd.

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Set aside regeling (uitfinanciering)*1 002 952 902
Projecten Precisielandbouw 1 5001 500 1 500
Innovatie open teelten 790690 590

* Incl. EU-cofinanciering

Innovatie en samenwerking duurzame landbouw

• Het bedrijfsleven heeft in samenwerking met LNV voor de meeste sectoren van land- en tuinbouw innovatieagenda’s opgesteld. Nadat eerder al de agenda’s voor tuinbouw, melkveehouderij en varkenshouderij waren opgesteld, is in 2008 de innovatieagenda pluimveehouderij aangeboden. Het ministerie faciliteert bij de nadere uitwerking en uitrol van het programma.

• Innovatieve projecten van het bedrijfsleven, waaronder met name ook projecten die aansluiten bij de innovatieagenda’s, worden financieel ondersteund door subsidieregelingen, zoals de regelingen «Innovatieprojecten» en «Samenwerking bij innovatieprojecten». Voor innovatievouchers kan het agrarisch bedrijfsleven vanaf 2008 gebruik maken van de openstelling via de begroting van EZ.

• Om de ontwikkeling van de multifunctionele landbouw te stimuleren wordt door de taskforce multifunctionele landbouw ingezet op marktontwikkeling (verbinden van vraag en aanbod) en ketenversterking. Door onder andere in te zetten op zowel sectorale als thematische programma’s wordt hieraan een gerichte impuls gegeven. Ook wordt binnen deze programmatische aanpak aandacht besteed aan de gebiedsgerichte invalshoek. Daarnaast wordt ingezet op de ontwikkeling en benutting van kennisnetwerken, onder andere in relatie tot de verbetering van ondernemerschap. De doelstelling van de Taskforce is gericht op een verdubbeling van de omzet van de multifunctionele landbouw gedurende de looptijd van de Taskforce.

• Door onder andere in te zetten op zowel sectorale als thematische programma’s wordt voor de diverse deelsectoren binnen de multifunctionele landbouw een gerichte impuls gegeven aan de noodzakelijke marktcreatie en ketenontwikkeling. Ook wordt binnen de programmatische aanpak aandacht besteed aan de gebiedsgerichte invalshoek. Daarnaast wordt ingezet op de ontwikkeling en benutting van kennisnetwerken onder andere in relatie tot de verbetering van ondernemerschap.

Bedragen x € 1 000
Activiteit Uitgaven 2010 Uitgaven 2011 Uitgaven 2012
Projecten multifunctionele landbouw 2 800 2 800 2 000
Projecten duurzame landbouw 294 555 517
UIL-NN uitschrijven en toelichting opnemen 2 500 0 0

ICT beleidsprogramma

De administratieve en logistieke processen bij import en export worden verbeterd door middel van ICT-toepassingen. Dit leidt tot een betere dienstverlening, administratieve lastenverlichting en een efficiëntere en effectievere controle.

Interne begrotingsreserve

Met de interne begrotingsreserve wordt het bestaande financiële instrumentarium voor ontwikkeling en sanering in de landbouwsector (voormalig O&S fonds voor de landbouw) behouden. Hiermee wordt stabiliteit en zekerheid gecreëerd voor de uitfinanciering van omvangrijke en sterk fluctuerende transitie-uitgaven. Uit deze interne begrotingsreserve worden onder andere uitgaven gedaan voor energietransitie in de tuinbouwsector.

VAMIL (regeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen)

Ondernemers die kunnen aantonen dat zij in 2007 of 2008 hebben geïnvesteerd in duurzame kassen of stallen en schade hebben geleden, omdat ze de verruiming in de willekeurige afschrijving milieu-investering (Vamil) niet hebben kunnen toepassen, komen – na een toets op de gegevens en de berekening – in aanmerking voor vergoeding van het geleden (rente)nadeel. In totaal is hiervoor € 24 mln. beschikbaar.

21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren

Motivering

LNV streeft binnen deze operationele doelstelling naar de volgende doelen:

Alternatieve winning mosselzaad

LNV streeft naar een concurrerende visserijketen, die de natuur ontziet en gezonde producten levert.

Om dit te bereiken zet LNV niet alleen in op een ecologisch verantwoord beheer van visbestanden, maar ook op de alternatieve winning van mosselzaad en ondersteuning van vernieuwing en verduurzaming van de visserij. Streven voor 2010 is dat 8 000 ton mosselzaad op alternatieve wijze wordt gewonnen.

Transitie Noordzeevisserij: duurzame visserijtechnieken

Uitgangspunten voor de inhoudelijke keuzes en prioriteiten in het transitieproces in de Noordzeevisserij zijn: een gunstig innovatieklimaat, versterking van ondernemerschap en meer samenwerking in de sector en met maatschappelijke organisaties. Hierbij is ook een rol voor regionale overheden weggelegd, bijvoorbeeld op het terrein van economische verbreding van visserijgebieden.

In 2007 is begonnen met een ambitieus programma om de Noordzeevisserij te vernieuwen en te verduurzamen en de biodiversiteit te beschermen. Om de verduurzaming te stimuleren wordt ingezet op een verdere verlaging van de druk op de visbestanden en het stimuleren van de invoering van minder schadelijke alternatieve vistechnieken.

LNV werkt ook mee aan de Europese meerjarige herstelplannen (schol en tong, kabeljauw en aal), die er op zijn gericht de visbestanden te beschermen.

Nederland maakt gebruik van het Europese Visserij Fonds (EVF) om deze doelen te bereiken.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren 57 149 16 329 11 946 7 0147 734 8 341 1 294
– Duurzame visserijmethodes (as 1 EVF)19 3263 4002 471    
– Aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet (as 2 EVF) 5 177  952500 
– Innovatieve proefprojecten (as 3 EVF)5174 7005 5003 9002 0003 400 
– Gebiedsgerichte activiteiten (as 4 EVF)       
– Technische bijstand (as 5 EVF) 400400400400400 
– Innovatie, Kennisontwikkeling en verspreiding 7 6132 1523 0752 2143 9823 6411 294
– Regeling garantstelling visserij 500500500400400 
– Interne begrotingsreserve 29 693       

In de EU-bijlage van de begroting is zowel het EU-cofinancieringsdeel als het nationaal deel voor EVF in 2010 opgenomen. De begrotingsonderdelen zijn conform de vijf EVF prioriteiten (assen) benoemd.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (Verordeningen EU op het gebied van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, De Visserijwet 1963).

• Controle en handhaving van (internationale) visserijregelgeving.

• Financiële ondersteuning.

Vernieuwing en verduurzaming

Duurzame visserijmethodes (as 1 EVF)

LNV stimuleert investeringen in duurzamere visserijtechnieken (bijvoorbeeld in de visserij op platvis, de pelagische sector en de mosselsector). Het gaat daarbij om technieken die leiden tot minder bodemberoering en discards verminderen, het toepassen van meer selectieve vistechnieken en het stimuleren van brandstofbesparing (zoals introductie van pulskor).

Aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet (as 2 EVF)

LNV draagt bij aan maatregelen op het terrein van aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet. Het gaat hierbij om:

• Het faciliteren van het transitieproces naar een verdere verduurzaming van de schelpdiersector op basis van het afgesloten mosselconvenant. In dit verband wordt in 2010 invulling gegeven aan het opgestelde natuurherstelprogramma voor de Waddenzee, de innovatieagenda (2009–2020) voor de mosselsector en de geformuleerde meerjaren kennis- en onderzoekagenda.

• Het bieden van ruimte voor het gebruik van alternatieve vangsttechnieken voor mosselzaad in de schelpdiercultuur (met name door de opschaling van het aantal mosselzaadinvanginstallaties in de Waddenzee, Oosterschelde en Voordelta) en innovatie (bijvoorbeeld nieuwe technieken en nieuwe vissoorten) in de viskweek op het land,

• Het ondersteunen van binnenvissers bij de te nemen maatregelen in het kader van het Nederlandse aalbeheerplan (€ 1,0 mln.).

• Het bevorderen van duurzaamheid in de verwerking en afzet van vis. Het gaat onder meer om investeringen in kwalitatief hoogwaardige producten, de ontwikkeling van innovatieve productie-, verwerkings- en afzettechnieken, het vinden van niches in de markten of een beter gebruik van weinig benutte soorten, bijproducten en afval (€ 3,4 mln.).

Innovatieve proefprojecten (as 3 EVF)

LNV ondersteunt het innovatieve vermogen in de visketen. Hierbij staat samenwerking tussen vissers, ketenpartijen, maatschappelijk organisaties en kennisinstituten centraal. LNV stimuleert hiermee:

• Het ontwikkelen, verwerven en verspreiden van nieuwe kennis en/of technologie. Bijvoorbeeld het onder realistische omstandigheden testen of verspreiden van nieuwe en kostenbesparende methoden om de selectiviteit van vistuig te verbeteren, bijvangsten te verminderen of de gevolgen voor natuur en milieu te beperken (€ 2 mln.).

• Samenwerkingsvormen. Bijvoorbeeld op het terrein van onder meer ketensamenwerking, partnerschappen tussen wetenschappers, vissers en maatschappelijke organisaties (€ 2 mln.).

• Kwaliteitscertificering van visserij- en viskweekmethoden en het bevorderen van de afzet van producten die milieuvriendelijk zijn verkregen (€ 1 mln.).

Het Visserij Innovatie Platform adviseert LNV wie of welke projecten voor ondersteuning in aanmerking komen.

Een voorbeeld van een innovatief project is het project Zeeuwse tong (meerjarig project van € 6,5 mln. tot 2013 en in 2010 begroot voor € 1,2 mln.). Dit project richt zich op de ontwikkeling van geïntegreerde aquacultuur. Onder het project Zeeuwse tong wordt een groot aantal innovatieve teelten (vis, schelpdieren, zagers, zilte gewassen) uitgetest. Aan het project nemen kennisinstituten, bedrijven en overheden deel. De verwachting is dat het project ook zal bijdragen aan de totstandkoming van een volwaardig kennisnetwerk waarin ook de verdere ontwikkeling van de Nederlandse zilte (binnendijkse) aquacultuur een plaats krijgt.

Gebiedsgerichte activiteiten (as 4 EVF)

LNV draagt bij aan gebiedsgerichte activiteiten. Hier ligt het initiatief voor het ontwikkelen van projecten bij provincies en eventueel andere overheden. De provincies stellen dan ook de nationale middelen ter beschikking. LNV beheert de middelen uit het Europees Visserij Fonds (EVF), die dan kunnen worden ingezet bij cofinanciering van deze projecten.

Technische bijstand (as 5 EVF)

Onder technische bijstand vallen maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning die voor de uitvoering van het Europese Visserij Fonds (EVF) nodig zijn. Zo neemt LNV voorlichtingsmaatregelen die gericht zijn op de begunstigden en de partners in het EVF programma, verspreidt LNV informatie en wil het gerichte feedback geven aan indieners van projecten binnen EVF. Een groot deel van de maatregelen worden door Dienst Regelingen (DR) uitgevoerd.

Daarnaast wordt vanuit technisch bijstand ook het bestuurlijk platform visserijgemeenschap ondersteunt.

Innovatie, kennisontwikkeling en verspreiding

LNV ondersteunt projecten op de terreinen innovatie, kennisontwikkeling en verspreiding, die niet in aanmerking komen voor Europese cofinanciering. Voorbeelden hiervan zijn de kenniskringen in de Visserij (€ 1 mln), opzetten helpdesk als ondersteuning voor visstandbeheercommissies (VBC’s, € 0,3 mln.), samenwerking tussen vissers en biologen in de kottersector, ondersteuning Visserij Innovatie Platform (VIP), aanvullend onderzoek problematiek visserij Waddenzee en onderzoek naar de kunstmatige voortplanting van aal.

Regeling garantstelling visserij

Regeling garantstelling visserij. Met name jonge ondernemers in de platvisen garnalensector zijn dusdanig gefinancierd dat zij moeilijk op korte termijn fors kunnen investeren in energiebesparende technieken. De banken zijn bereid – conform de plannen voor de tuinbouwondernemers – op basis van een businessplan een lening te verstrekken. Voorwaarde is dat de overheid garant staat voor deze leningen.

Interne begrotingsreserve

Met een interne begrotingsreserve wordt het bestaande financiële instrumentarium voor ontwikkeling en sanering in de visserij (voormalig O&S fonds voor de visserij) behouden. Hiermee wordt stabiliteit en zekerheid gecreëerd voor de uitfinanciering van omvangrijke en sterk fluctuerende transitie-uitgaven. De interne begrotingsreserve, gekoppeld aan het beleidsartikel 21.14 (€ 29,7 mln.), is bestemd voor de meerjarige bestedingen van budgetten die onder het Europees Visserij Fonds (programma 2007–2013) worden uitgevoerd. Ook is de reserve bedoeld voor de uitfasering en eindafrekening van het FIOV-programma.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerp Nummer AD/OD Start Afgerond
BeleidsdoorlichtingDuurzaam ondernemen 21 2009 2010
Effectenonderzoek ex-postEvaluatie investeringsregeling Jonge agrariërs21.1120092010
 Nota Dierenwelzijn21.1220112011
 Evaluatie voorschriften emissiearm bemesten 21.1220082009
 Meststoffenwet 201121.1220112011
 Evaluatie Nota duurzame gewasbescherming21.1220102011
     
 Evaluatie energie-efficiency glastuinbouw21.1320092010
 Energie-efficiency voedings- en genotsmiddelenindustrie21.1320122012
 Evaluatie innovatieregeling intensieve veehouderij21.1320092009
     
 Eindevaluatie comanagement motorvermogen21.1420092009
     
Overig evaluatieonderzoekEvaluatie Bilaterale Economische Samenwerking (BES)21.1120082009
 Ex-ante evaluatie landbouw en Kader Richtlijn Water 221.1220092009
 Evaluatie meerjarenovereenkomsten keuringsdiensten21.1220092009
 Beleidsevaluatie Visie agrologistiek21.1220112011
     
 Evaluatie Koopmansgelden melkveehouderij21.1320102011
     
 Tussentijdse evaluatie Europees VisserijFonds21.1320102011
 Tussentijdse evaluatie schelpdiervisserijbeleid21.1420092009

Toelichting

• De beleidsdoorlichting van het begrotingsartikel 21 (duurzaam ondernemen) vindt plaats in 2009. Het rapport wordt maart 2010, samen met het LNV-jaarverslag 2009, naar de Tweede Kamer gestuurd.

• Evaluatie nota duurzame gewasbescherming: dit betreft een eindevaluatie van de nota Duurzame gewasbescherming. De tussenevaluatie van de nota heeft in 2006 plaatsgevonden.

• Bij brief zijn op 1 juli 2009 zijn 4 rapporten aan de Tweede Kamer aangeboden: Procesevaluatie innovatieregeling intensieve veehouderij, Effectevaluatie innovatieregeling intensieve veehouderij, Evaluatieregeling praktijknetwerken en Evaluatie netwerken in de veehouderij.

• Evaluatie Koopmansgelden melkveehouderij heeft betrekking op de inzet van de Koopmansgelden t.b.v. de melkveehouderij.

• Tussentijdse evaluatie Europees Visserij Fonds (EVF): tussentijdse (externe) evaluatie in 2010 van de resultaten van de in het kader van het EVF uitgevoerde Operationeel Programma 2007–2013. Deze evaluatie kan aanleiding geven tot een actualisatie en aanpassing van bepaalde onderdelen van dit programma.

• Tussentijdse evaluatie schelpdiervisserijbeleid: eerste tussenevaluatie van het beleidsbesluit schelpdiervisserij die is vastgesteld voor de periode 2005–2020.

22 Agrarische ruimte

Algemene beleidsdoelstelling

Een goede ruimtelijke structuur voor agrarische functies.

De inzet wordt gericht op het verbeteren van de ruimtelijke structuur voor agrarische functies, waaronder grondgebonden landbouw (akkerbouw, veehouderij) en niet grondgebonden landbouw (glastuinbouw). Het optimaliseren van de agrarische functies in het landelijk gebied draagt bij aan het versterken van de land- en tuinbouw als producent van kwalitatief goede en veilige producten en als beheerder van het landelijk gebied.

Verantwoordelijkheid LNV

De minister van LNV is verantwoordelijk voor:

• Het verstrekken van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) over de periode 2007 tot en met 2013 aan de provincies om de door het Rijk vastgestelde nationale doelen voor het landelijk gebied te realiseren. Op basis daarvan maakt het Rijk met de provincies zevenjarige prestatie- en budgetafspraken. De provincies zijn verantwoordelijk voor de programmering en de uitvoering van de (inrichtings)projecten. Het Rijk beoordeelt aan het eind van de ILG-periode de gerealiseerde prestaties en de daaraan bestede budgetten van het Rijk en legt hierover verantwoording af aan het parlement.

• Het faciliteren van de agrarische sector bij de versterking van de ruimtelijke inrichting van de grondgebonden landbouw.

• Het ondersteunen van de ontwikkeling van de agrarische (infra)structuur glastuinbouw bij de niet grondgebonden landbouw.

Externe factoren

Behalen van deze beleidsdoelstelling hangt af van de ontwikkeling van de (wereld)voedselproductie en -prijzen en kennis over en inzicht in duurzame productie. Daarnaast is de realisatie afhankelijk van de medewerking van agrarische ondernemers en gemeenten.

Maatschappelijk effect

Behalen van de algemene beleidsdoelstelling heeft als effect een duurzame, doch competitieve land- en tuinbouwstructuur, zodat een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de (inter)nationale marktpositie van de land- en tuinbouw en daarmee ook aan een vitaal en aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap.

Meetbare gegevens bij de algemenedoelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Outcome      
Structuurverbetering grondgebonden landbouw 0 2007 * 143 000 ha 2013Meerjarenprogramma 2007–2013 Agenda Vitaal Platteland

* De indicator geeft de voortgang in de gebiedsontwikkeling t.b.v. agrarische functies aan. Het betreft de ha’s die worden gerealiseerd in gebiedsgerichte projecten waarin voor de landbouw kavelruil en bijbehorende kavelaanvaardingswerken worden ingezet. In de Bestuursovereenkomsten ILG wordt alleen een taakstelling geformuleerd voor het eind van de periode, in dit geval voor 2013; een tussenraming voor 2010 is derhalve niet aanwezig.

Budgettair belang LNV-begroting

Procentuele verdeling uitgaven 2010 over operationele doelstellingen en apparaat

Agrarische ruimte

kst-32123-XIV-2-7.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
VERPLICHTINGEN 83 27 25 1813 15 33
UITGAVEN 57 86 63 5036 35 33
Programma-uitgaven 46 74 53 4027 26 23
– waarvan juridisch verplicht  5340272623
        
22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw 25 24 23 26 27 26 23
22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw 21 51 3014    
        
Apparaatsuitgaven 11 11 11 109 10 10
U22.21 Apparaat 0 0 0 0 00 0
U22.22 Baten-lastendiensten 11 11 1110 9 10 10
ONTVANGSTEN 66 69 56 5144 44 42

Grafiek Budgetflexibiliteit

kst-32123-XIV-2-8.gif

Bijdrage Investeringen Landelijk Gebied (ILG)

Van de totale programma-uitgaven binnen artikel 22 is de volgende reeks bestemd voor het ILG.

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Uitgaven via ILG 38 65 50 39 2221

Uitvoering en handhaving

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 2012 20132014
Uitvoeringskosten Dienst Landelijk Gebied       
– ILG 9 9 97 7 7 6
– LNV-opdrachten 2 2 22 2 2 1

Kennis en onderzoek

In deze tabel zijn de kennis- en onderzoeksmiddelen opgenomen, welke op artikel 26 (kennis en innovatie) budgettair zijn verwerkt, maar betrekking hebben op de algemene doelstelling van artikel 22.

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 2012 20132014
Overige onderzoeksprogrammering       
Landschap en platteland: o.a. robuuste ruimte, gebiedsontwikkeling, ruimte gebruik 1 11 1 1 1 1

De bedragen in «overige onderzoeksprogrammering» hebben ook betrekking op artikel 24.

Apparaatuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Bijdrage aan Dienst Landelijk Gebied (DLG) 10 947
Totaal apparaatuitgaven 10 947

Ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Ontvangsten uit Fonds Economische Structuurversterking 11 406
Landinrichtingsrente 42 161
Bijdrage van derden2 070
Totaal ontvangsten 55 637

Budgettair belang buiten de LNV begroting

Fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln.
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
Vrijstelling landinrichting 1 1 1 1 1 1 1
Vrijstelling BBL 12 19 13 13 14 14 15
Vrijstelling cultuurgrond 159 109 109 112 115118 122

EU maatregelen

Bedragen x 1 mln.
 2008 2009 20102011 2012 2013 2014
POP-2: landinrichting/kavelruil 1e tranche 11 12 70 1 1 4
POP-2: landinrichting/kavelruil 2e tranche 0 0 4 1212 11 4
POP-2: verlengen bestaande contracten handicapgebieden 2000–2006  1 1 1 11 1

22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw

Motivering

Verbeteren van de ruimtelijke structuur van de grondgebonden landbouw door vergroting van de landbouwkavels met tenminste 10% ten opzichte van de uitgangssituatie in het plangebied en verbeteren van de betreffende landbouwkavels. Bevorderen van een duurzame productie door de land- en tuinbouw door het opzetten van een aantal pilots agrobiodiversiteit en duurzaam bodemgebruik. De resultaten van deze pilots zullen onder andere worden gebruikt voor verdere visievorming op de duurzame landbouw en moeten leiden tot concrete toepassingsmogelijkheden voor agrarische ondernemers.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw24 710 23 545 22 782 26 208 26 879 25 61923 034
waarvan ILG:       
– Grondgebonden landbouw17 53921 52118 38322 94320 49518 83218 832
– Duurzaam ondernemen7 1719831 9931 9931 9931 9931 993
– BTW Compensatie  729 652 790 7091 112 597
        
waarvan niet ILG:       
– Grondgebonden landbouw 312 1 754 482 3 682 3 682 1 612

Instrumenten

Ruimte voor grondgebonden landbouw

In 2006 heeft LNV met de provincies een bestuursovereenkomst afgesloten om met elkaar en met Europese POP-gelden vanaf 2007 de fysieke structuur van de grondgebonden landbouw te verbeteren. In de ILG bestuursovereenkomsten met de 12 provincies zijn prestatie- en budgetafspraken gemaakt voor de periode van 7 jaar van 2007 t/m 2013. Eén van deze afspraken gaat over de structuurverbetering van grondgebonden landbouw.

De provincies zorgen ervoor als regisseur van de gebieden dat gebiedsprojecten worden uitgevoerd, waarin voor de landbouw kavelruil en bijbehorende kavelaanvaardingswerken worden ingezet.

Pilots agrobiodiversiteit en duurzaambodemgebruik

Door de provincies worden pilots voorgesteld voor onder andere agrobiodiversiteit en duurzaam bodemgebruik in de landbouw. Het Rijk stelt via het ILG financiële bijdragen beschikbaar.

BTW-compensatie

Bij Voorjaarsnota 2007 is € 113 mln. vanuit de LNV-begroting overgeheveld naar het BTW-compensatiefonds. Dit betreft 3,7% van het totale Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) voor de periode 2007 t/m 2013. Hierop heeft bij Voorjaarsnota 2009 een correctie plaats gevonden voor het deel dat niet door de provincies declarabel is bij het BTW-compensatiefonds. De bedragen zullen op basis van de uitkomsten van de mid-term review ILG in 2010 nader worden verdeeld.

22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw

Motivering

De investeringen in de Greenports in de glastuinbouwlocaties zijn gericht op het behoud en versterken van de economische functie en gelijktijdige versterking van andere gebiedsfuncties zoals water, wonen, recreatie, landschap en natuur.

Voor de niet-grondgebonden landbouw en/of kapitaalsintensieve landbouw (tuinbouw onder glas) streeft LNV naar vormen van ruimtelijke concentratie, bundeling en sanering van verspreid liggend glas, waarbij de ontwikkeling van bedrijvigheid vooral binnen begrensde ontwikkelingsgebieden wordt gestimuleerd.

In samenwerking met de gemeenten zal daarnaast in en rond het Westland en Aalsmeer een herinrichting van de wegen en sloten plaatsvinden. Dit levert een bijdrage aan de verbetering van de infrastructuur in deze economisch vitale glastuinbouwgebieden.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het grootste deel van de ruimte voor niet grondgebonden landbouw wordt via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) gerealiseerd. Het gaat hierbij met name om de realisatie van Stidug projecten en Greenports. Kwantitatieve informatie over de voortgang van deze Stidug projecten en Greenports is afkomstig uit de jaarlijkse provinciale ILG-voortgangsrapportages. Op basis van deze provinciale voortgangsrapportages wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd over de voortgang.

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw20 91850 83929 76014 100  37
waarvan ILG:       
– Stidug-projecten8 667 7 704 7 126    
– Greenports 11 88834 606 22 406 14 100    
– BTW Compensatie  249 228    37
        
waarvan niet ILG:       
– Infrastructuurregeling Glastuinbouw 363 3 280     
– Verspreid liggende glastuinbouw  5 000      

Instrumenten

Stidug-projecten (ILG)

Met de Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (STIDUG) wordt de inrichting van duurzame glastuinbouwgebieden ondersteund. Hiertoe zijn drie landbouwontwikkelingsgebieden glastuinbouw aangewezen. De locaties Zuidplaspolder; Terneuzen en Steenbergen zijn aangewezen. De financiering verloopt via het ILG.

Greenports (ILG)

Het betreft acht projecten in het kader van de nota Ruimte. Het zijn integrale projecten die volledig en samenhangend worden uitgevoerd. Aan deze projecten zijn specifieke eisen gesteld die onverkort en bindend wordt uitgevoerd. De Greenportprojecten zijn: Overbuurtsepolder (Bleiswijk), Boomawatering (Westland), 4B-Waterproject Waalblok (Westland), Rondweg Boskoop-Oost, Duin en Bollenstreek, Deurne (Noord-Brabant), Klavertje 4 Venlo, Primaviera (Aalsmeer).

BTW-compensatie (ILG)

Zie voor toelichting OD 22.11.

Infrastructuurregeling Glastuinbouw

De infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG) levert een financiële bijdrage aan de verbetering van de infrastructuur in de glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer.

Verspreid liggende glastuinbouw Midden Delfland

De kern van Midden Delfland bevat nog verspreid in het landschap liggende kassen met weinig bedrijfsperspectieven. Het Rijk draagt met € 5 mln. bij aan het saneren van de meeste urgente glastuinderijen uit het open kerngebied. De regio draagt een zelfde bedrag bij. Deze sanering sluit aan bij de opgave in kader van Randstad Urgent.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerp Nummer AD /OD StartAfgerond
BeleidsdoorlichtingAgrarische Ruimte 22 2011 2012
     
Overig evaluatieonderzoekMid Term Review ILG 222010 2010

• De beleidsdoorlichting artikel 22 is voorzien in 2011, zodat gebruik kan worden gemaakt van materiaal uit de Mid Term Review én kan dienen als input voor de toekomst van het ILG. Zie ook artikel 24 en 27.

• Voor het ILG is een evaluatie gepland op basis van de Mid Term Review rapportage over de periode 2007–2009. Zie ook artikel 23/24/27.

23 Natuur

Algemene beleidsdoelstelling

LNV streeft naar:

• Een ecologisch vitaal platteland en duurzaam functionerende ecosytemen

• Een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen

Ecologisch vitaal platteland, duurzaam functionerende ecosystemen.

Wereldwijd wordt de biodiversiteit bedreigd: plant- en diersoorten verdwijnen en ecosystemen raken verstoord; de biologische verscheidenheid verschraalt. Dit is zorgwekkend, omdat biodiversiteit vele vitale functies vervult. Biodiversiteit reguleert basale processen die het leven op aarde mogelijk maken: de productie van schone lucht en biomassa, het in stand houden van voedsel-, stikstof- en waterkringlopen en het klimaatsysteem. Daarnaast vervult biodiversiteit vitale functies in o.a. de landbouw, bosbouw, visserij en biotechnologie, en heeft biodiversiteit belangrijke sociale en recreatieve functies.

Nationaal

Ook in Nederland staat de biodiversiteit zwaar onder druk. Dit blijkt o.a. uit zgn. de Rode Lijsten van bedreigde dier- en plantensoorten. Sinds 1950 is meer dan 10% van de soorten op deze lijsten uit Nederland verdwenen. Circa 45% van de nog wel aanwezige soorten wordt bedreigd of is kwetsbaar.

Een van de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van biodiversiteit is de afname van het areaal natuur in Nederland in de afgelopen 100 jaar van circa 820 000 in 1900 tot circa 500 000 in 2000. Verder hebben ook het versnipperd grondgebruik en vergaande ontwatering geleid tot achteruitgang van de biodiversiteit.

Belangrijke instrumenten om de biodiversiteit nationaal te beschermen zijn de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet. Middels deze wetten worden bedreigde soorten beschermd tegen menselijke ingrepen (o.a. jacht, ruimtelijke ingrijpen, handel in bedreigde soorten). Daarnaast worden bepaalde soorten actief beschermd door hun leefgebieden actief te verbeteren zoals weidevogels.

De Nederlandse regering voert vanaf 1990 gericht beleid om de biodiversiteit te beschermen. Het belangrijkste onderdeel van dit beleid is de vorming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De EHS is een ecologisch netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden. Door robuuste verbindingen tussen de natuurgebieden aan te leggen kunnen dieren en organismen zich over een groter gebied verspreiden zodat genetische uitwisseling tussen populaties kan plaatsvinden. Daarmee neemt de kans op uitsterven af.

Europees

Nederland onderstreept de EU-doelstelling dat per 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit een halt moet zijn toegeroepen.

Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) is ongeveer 40% van de EHS aangewezen als Natura 2000 gebied. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten de in de geselecteerde natuurgebieden aanwezige natuurwaarden in stand te houden. Het gaat om het in stand houden van duurzame populaties van soorten en habitattypen waarvoor Nederland in Europees verband belangrijk is.

Met Natura 2000 gebieden geeft Nederland invulling aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden wordt Europees unieke natuur beschermd.

Nederland heeft zich, samen met 190 andere landen, verbonden aan de VN-Conventie inzake Biologische diversiteit (CBD). Vanuit een brede verantwoordelijkheid voor biodiversiteit werkt LNV daarom op verschillende manieren samen met andere departementen. In CBD-kader is internationaal de «2010- biodiversiteitsdoelstelling» afgesproken: in 2010 het verlies aan biodiversiteit wereldwijd significant terugdringen.

Om op verschillende niveaus (internationaal, Europees en nationaal) invulling te geven aan de brede biodiversiteitsdoelen heeft LNV, als eerstverantwoordelijk ministerie voor biodiversiteit, in samenwerking met andere departementen het beleidsprogramma biodiversiteit 2008–2011: «Biodiversiteit werkt, voor mensen, voor natuur, voor altijd» opgesteld. Dit programma is in mei 2008 aangenomen door de Tweede Kamer.

In de nota geeft het Kabinet aan dat Nederland ook invloed heeft op het verlies aan biodiversiteit wereldwijd door een grote ecologische voetafdruk. Daarom geeft het beleidsprogramma onder meer aandacht aan de negatieve invloed van Nederlandse import (hout, soja) op biodiversiteit, en hoe die te verminderen.

Duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen

Biodiversiteit vervult een aantal essentiële functies voor de mens: het maakt het leven op aarde mogelijk en is de aanjager van processen en condities in natuurlijke ecosystemen die het welzijn en de welvaart van mensen ondersteunen. Daarnaast heeft biodiversiteit een economische functie, direct in de landbouw, bosbouw, visserij en biotechnologie en meer indirect in de farmacie, de chemische industrie en het toerisme.

We gebruiken de biodiversiteit als kennisbron van onderwijs en onderzoek en het geldt ook als bron van menselijk welzijn en gezondheidszorg.

Biodiversiteit is, kortom, de levensverzekering voor huidige en toekomstige generaties.

Deze levensverzekering komt steeds meer onder druk komt te staan. Verlies aan biodiversiteit is één van die zaken die we niet op beloop kunnen laten maar moeten veiligstellen voor onszelf en degenen die nà ons komen. We moeten daarom onze aarde als goede rentmeesters beheren.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV draagt verantwoordelijkheid voor een gezonde, natuurlijke leefomgeving voor mens, dier en plant. De minister van LNV bereikt dit door:

• via de Wet Inrichting Landelijk Gebied, die op 1 januari 2007 in werking is getreden, hebben de provincies de regie gekregen op het realiseren van Rijksdoelen waarover het Rijk en de provincies afspraken hebben gemaakt in de afgesloten ILG bestuursovereenkomsten. De Rijksdoelen w.o. EHS die via het ILG worden gerealiseerd staan herkenbaar opgenomen onder de operationele doelen. LNV stelt hiertoe het Investeringsbudget Landelijk Gebied ter beschikking aan de provincies. LNV blijft eindverantwoordelijk voor de realisatie van de EHS in 2018;

• het nakomen van de internationale afspraken op het gebied van het behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteit in de wereld;

• het (doen) uitvoeren van wet- en regelgeving op het terrein van natuurbescherming en natuurontwikkeling, waaronder de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet;

• vergroting van de deelname van agrariërs en andere particuliere grondeigenaren aan de realisatie van de EHS;

• het beheer van natuur en landschap buiten de EHS;

• vermaatschappelijking van het natuurbeleid.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van:

• Klimaatverandering: exoten.

• Toename van het ruimtebeslag door infrastructuur, stedelijke bebouwing en bedrijventerreinen.

• Milieu-effecten van onder andere industrie, vervoer en landbouw.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de doelstellingen met betrekking tot de biodiversiteit en de EHS heeft de volgende maatschappelijke effecten:

• dat in Nederland een leefomgeving wordt gecreëerd waarin het prettig is te wonen, te werken en te recreëren;

• dat planten en dieren in Nederland duurzaam kunnen voorbestaan;

• dat overheden, burgers en bedrijven zich bewust worden van de waarden van en verantwoordelijkheden voor natuur;

• dat door aanwezigheid en gebruik van de natuur de gezondheid van de Nederlanders wordt bevorderd.

Meetbare gegevens bij de algmene doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
Stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten en populaties (o.b.v. «Bern») 106, Gunstig 19%, zeer ongunstig 47% 2002, 2007 110, Gunstig 19%, zeer ongunstig 47% 100, Gunstig 29%, zeer omgunstig 37% 2020, 2013 LNV/CBS, LNV

Indicator geeft inzicht in de ontwikkeling van bedreigde soorten in ons land in relatie tot de populaties in leefgebieden. In 2020 zijn er duurzame condities voor het voortbestaan van alle in 1982 van nature in Nederland voorkomende soorten en populaties. Hiermee worden afspraken van de «Bern» conferentie onderschreven.

Budgettair belang LNV begroting

Procentuele verdeling uitgaven 2010 over operationele doelstellingen en apparaat

Natuur

kst-32123-XIV-2-9.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x (€ 1 mln.)
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
VERPLICHTINGEN 328 355 297 257254 291 529
– waarvan garanties 3449 52 44 34 51 51
UITGAVEN 559544 503 566 504 517 493
Programma-uitgaven462 465 425 492 430 447 423
– waarvan juridisch verplicht   335 346322 322 399
        
23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur 76 57 44 138 76 88 87
23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur 144 134 129121 129 133 115
23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur 168 187 177 167 168 169 165
23.14 Beheer natuur buiten EHS en beschermen van de internationale biodiversiteit 73 88 74 67 57 5756
        
Apparaatsuitgaven 96 78 79 74 7470 70
U23.21 Apparaat 7 8 12 10 1010 10
U23.22 Baten-lastendiensten 89 70 6764 64 60 60
ONTVANGSTEN 92 27 34 4229 25 4

Generieke blokkade op de programma uitgaven

Bedragen x € 1 mln.
 2009 2010 2011 2012 2013 2014
23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur – 1,0 – 5,7– 6,4 – 4,8 1,2 – 0,9
23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur – 0,6 – 3,0 – 4,3– 4,2 – 0,8 – 0,5
23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur – 1,2 – 1,5 – 1,7 – 1,5– 1,3 – 1,2
Totaal – 2,8 – 10,2– 12,4 – 10,5 – 3,3 – 2,6

Er wordt een temporisatie op het budget voor verwerving en inrichting van hectares NURG (Nadere Uitwerking Rivierengebied) doorgevoerd. Desondanks kan NURG in uitvoering blijven. Tot 2015 zal het accent vooral liggen op de aankoop van gronden ter plekke en zal nauwelijks aankoop van ruilgronden plaatsvinden. Een temporisatie op inrichting is mogelijk door alleen prioriteit te geven aan investeringen in noodzakelijke basisinrichtingsmaatregelen.

Verder wordt op het budget voor beheer door Staatsbosbeheer € 1,1 mln omgebogen en is als gevolg van een lagere rente het beschikbare budget voor rente en aflossing, dat het Rijk beschikbaar heeft voor het financieren van leningen aan Vereniging Natuurmonumenten, verlaagd.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-32123-XIV-2-10.gif

Bijdrage Investeringen Landelijk Gebied

Van de totale programma-uitgaven binnen artikel 23 is de volgende reeks bestemd voor het ILG.

Bedragen x 1 mln.
 2009 2010 2011 2012 2013
Uitgaven artikel 23 via ILG 257 251 334 275266

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied voor de periode 2007 t/m 2013. De meerjarige budgetten zijn verdeeld en toegelicht bij de operationele doelstellingen 23.11 t/m 23.14.

De verantwoording over de gerealiseerde prestaties door de provincies vindt plaats in 2014, na afloop van de ILG-periode. In het kader van de EHS als groot project leveren de provincies jaarlijks voortgangsinformatie op. Deze informatie wordt separaat aan de Tweede Kamer toegezonden.

Handhaving en uitvoering

In onderstaande tabel zijn de budgetten opgenomen van de batenlastendiensten onderverdeeld naar uitvoering- en handhavingsactiviteiten

Bedragen (x € 1 mln.)
 2009 20102011 2012 2013 2014
DLG waarvan:4241 38 38 35 34
– ILG-opdrachten 35 34 33 3330
– Niet ILG-opdrachten 7 75 5 5 34
DR waarvan:2120 20 20 20 20
– uitvoering en bestuurlijke handhaving van Ff-wet, CITES 3 3 3 3 33
– ILG programmabeheer 13 13 1313 13
– overig 5 4 4 4 417
AID waarvan:555555
– handhaving Nb-wet/FF-wet 4 4 44 4 4
– handhaving programmabeheer 1 11 1 1 1
PD      
– exotenbeleid 1 1 11 1 1

DLG

De minister van LNV stelt aan de provincies uitvoeringscapaciteit beschikbaar t.b.v. het realiseren van ILG doelen. Daarbij gaat het om grondverwerving, inrichting, planvorming en Programma Beheer.

Naast de ILG-opdrachten zet de minister van LNV directe opdrachten uit, dit betreft het opstellen van bepaalde beheerplannen Natura2000, ecologische advisering bij de ontheffingverlening ruimtelijke ingrepen van de Flora- en Faunawet, ecologische advisering bij subsidieverlening regeling EGM, verwerving en inrichting NURG.

DR Natuurwetgeving

Het rapport «Over wetten van de natuur – Evaluatie van de natuurwetgeving: bevindingen en beleidsconclusies» bevat een aantal actiepunten, zoals het digitaliseren van aanvragen op basis van de regeling afgifte en kenmerken pootringen en andere merktekens, het invoeren van een informatieuitwisselingssysteem tussen uitvoerende en handhavende diensten en het invoeren van elektronische dienstverlening CITES. In 2008 is een start gemaakt met deze actiepunten. Deze activiteiten worden de eerstvolgende jaren voortgezet. Door de invoer van Programmatisch handhaven worden ook taken als nalevingsmeting en communicatie naar doelgroepen versterkt. Daarnaast wordt de toezicht- en opsporingcapaciteit Natuurwetgeving structureel uitgebreid. Dit met name op het beleidsterrein CITES.

Programma Beheer

Het Programma Beheer is een onderdeel van het ILG. De uitvoerings- en handhavingskosten worden gefinancierd door LNV. De provincies bereiden een vereenvoudiging van de regelgeving voor. Door deze vereenvoudiging moeten zowel de administratieve lasten als uitvoeringskosten gaan dalen. Streven is om deze vereenvoudiging door te voeren per 1 januari 2010. Voor handhaving is het uitgangspunt dat wordt voldaan aan de controle-eis direct voortvloeiend uit EU-controleverordeningen (POP).

PD

De Plantenziektenkundige Dienst heeft een coördinerende rol voor invasieve exoten nl. het signaleren van nieuwe exoten, het (laten) uitvoeren van risicoanalyses en op basis van zo’n analyse, het inzichtelijk maken van de mogelijke wijzen en consequenties van preventie, bestrijding of beheersing van exoten. Ook geeft de PD voorlichting aan het publiek en bedrijven over de risico’s van invasieve exoten. Tot slot kan de PD de opstartfase van eventuele bestrijdingsacties zonodig ondersteunen en de efficiëntie en effectiviteit van eerder genomen maatregelen evalueren. Om al deze werkzaamheden goed uit te kunnen voeren, faciliteert de PD het functioneren van een uitgebreid en flexibel netwerk invasieve exoten, bestaande uit deskundigen en belanghebbenden van binnen en buiten de overheid. De PD benut de kennis en expertise van dit netwerk.

Kennis en onderzoek

In deze tabel zijn de kennis- en onderzoeksmiddelen opgenomen, welke op artikel 26 (kennis en innovatie) budgettair zijn verwerkt, maar betrekking hebben op de algemene doelstelling van artikel 23.

Bedragen x 1 mln.
 2009 2010 20112012 2013 2014
– DLOonderzoeksprogramma‘s 7,4 7,4 7,4 7,4 7,4 7,4
– DLO wettelijke onderzoekstaken 9,3 9,39,3 9,3 9,3 9,3
– Niet-DLOonderzoeksprogrammering 1,5 1,5 1,5 1,5 1,51,5

Apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Ambtelijk personeel Directie Natuur, Landschap en Platteland 11 057
Materieel 562
Overig apparaat 40
Totaal 11 659

In verband met de beleidskernvorming zijn de apparaatsuitgaven van directie Natuur en directie Platteland overgeheveld naar de nieuwe directie Natuur, Landschap en Platteland.

Ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
EU-bijdragen 2 096
Opbrengsten jachtakten 1 031
Bijdragen van derden 30 106
Overige 562
Totaal33 795

Budgettair belang buiten de LNV-begroting

Fiscale maatregelen

Fiscale maatregelen dragen bij aan het beleidsdoel van artikel 23. Naast onderstaande regelingen neemt ook de Natuurschoonwet een belangrijke plaats in. Deze Nederlandse wet biedt aan eigenaars van landgoederen fiscale voordelen.

Bedragen x 1 mln.
 2008 2009 20102011 2012 2013 2014
Bosbouwvrijstelling 1 11 1 1 1 1
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer 8 8 9 9 9 10 10
Vrijstelling bos- en natuurterreinen en landgoederen forfaitaire rendement 5 5 5 5 5 5 6
Vrijstelling natuurgrond 3 3 3 3 3 3 3

EU-maatregelen

Vanuit POP2 komen middelen ten goede aan het groene domein. Een belangrijk deel van Programma Beheer (SAN) wordt hieruit medegefinancierd.

Bedragen x 1 mln.
 2008 2009 20102011 2012 2013 2014
Plattelands Ontwikkelingsprogramma 15 15 15 15 15 1515

23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur

Motivering

Het verwerven van gronden ten behoeve van de terreinbeherende organisaties voor de realisatie van de EHS.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Een groot deel van de EHS wordt gerealiseerd via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Kwantitatieve informatie over de voortgang van de EHS is afkomstig uit de jaarlijkse provinciale ILG-voortgangsrapportages. Op basis van deze provinciale voortgangsrapportages wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd door middel van een rapportage ILG.

Over de voortgang van de EHS als groot project wordt de Tweede Kamer separaat geïnformeerd.

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur 76 459 56 824 44 027138 024 75 876 87 990 87 228
waarvan ILG:       
– Verwerven EHS34 148   102 444 35 98636 374 34 815
– Verwerven en inrichten Westerschelde 17 23322 324 12 109     
BTW-compensatie  1 8191 940 1 286 1 382 2 723 1 393
        
waarvan niet ILG:       
– Verwerven NURG2 353 3 431 251 219 1 770 3 738 3 912
– Rente en aflossing 22 725 29 250 29 72734 075 36 738 45 155 47 108

Instrumenten

Waarvan ILG

Verwerven EHS

Voor overdracht aan Staatsbosbeheer worden grondaankopen gedaan door de Dienst Landelijk Gebied/Bureau Beheer Landbouwgronden (DLG/BBL) die door de provincies worden gefinancierd. Voor de particuliere natuurbeschermingsorganisaties worden de grondaankopen gesubsidieerd door de provincies. Financiering vindt plaats door middel van leningen buiten begrotingsverband door de Vereniging Natuurmonumenten. Vanwege de geplande afronding van de EHS in 2018 worden de laatste grondaankopen in 2015 uitgevoerd. Alleen voor de tweede tranche robuuste verbindingen wordt ook na 2015 nog grond aangekocht. Het Kabinet heeft in het aanvullend beleidsakkoord besloten een kasschuif uit te voeren voor het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) op de onderdelen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Recreatie om de Stad (RODS). Het ILG wordt zowel in 2009 als 2010 met € 100 mln. per jaar verlaagd en in 2011 verhoogd met € 200 mln. De kasschuif, die bij Voorjaarsnota 2009 tijdelijk was verwerkt op Inrichting EHS, wordt voor circa 1/3 deel verwerkt op de onderhavige operationele doelstelling.

Verwerven en inrichten Westerschelde

Voor de Westerschelde als Natura 2000-gebied is binnen de ILG periode 2007 t/m 2013 140 mln. beschikbaar waarvan € 110 mln. via het FES.

BTW-compensatie

Zie de toelichting bij Operationele Doelstelling 22.11

Waarvan niet ILG

Verwerven Nurg en Maaswerken

In het kader van de Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) werken V&W en LNV gezamenlijk aan projecten ter verbetering van de veiligheid (hoogwaterbescherming) en ontwikkeling van natuur in het rivierengebied. Het betreft vnl. gebieden langs de Maas (Grensmaas en Zandmaas Pakket I).

Rente en aflossing

Voor de aankopen voor de particuliere natuurbeschermingsorganisaties (de Vereniging Natuurmonumenten en de 12 provinciale Landschappen) wordt het rijksaandeel in de grondverwerving gefinancierd door middel van jaarlijkse leningen aan de Vereniging Natuurmonumenten (€ 40 mln.) waarbij het Rijk de kosten van de rente en aflossing voor zijn rekening neemt. Voor de grondaankopen ontvangen de particuliere terreinbeherende organisaties een subsidie van de provincies in de kosten van de grondverwerving op grond van provinciale subsidieregelingen. Financiering vindt plaats uit de leningen. Zoals afgesproken in de ILG-bestuursovereenkomsten wordt door provincies een autonome bijdrage geleverd ter financiering van de EHS (jaarlijks € 10 mln.)

23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur

Motivering

Het inrichten van gronden in de EHS om de juiste fysieke condities te verkrijgen die nodig zijn om de gewenste natuurdoelen en de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren. Het aanwezig zijn van de juiste fysieke condities maakt vervolgens een effectief beheer mogelijk. De inrichting betreft zowel gronden die LNV en de provincies verwerven en doorleveren aan de terreinbeherende organisaties als gronden die in bezit zijn van particulieren.

Inrichting van gronden vindt plaats wanneer de planologische functie wijzigt van bijvoorbeeld de bestemming «landbouw» in de bestemming «natuur». De inrichting is mede gericht op het ter plaatse na te streven natuurdoeltype alsmede op de ter plaatse voorkomende bedreigde soorten, met name de doelsoorten in het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het grootste deel van de EHS wordt gerealiseerd via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Kwantitatieve informatie over de voortgang van de EHS is afkomstig uit de jaarlijkse provinciale ILG-voortgangsrapportages. Op basis van deze provinciale voortgangsrapportages wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd door middel van een rapportage ILG.

Over de voortgang van de EHS als groot project wordt de Tweede Kamer separaat geïnformeerd.

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur 144 148 134 182 129 223120 709 128 931 132 822 114 771
Waarvan ILG:       
– Inrichten EHS69 753 64 084 63 685 60 834 61 157 59 00159 001
– Inrichten robuuste verbindingen 16 40617 304 16 200 16 712 13 341 12 672 12 672
– Milieukwaliteit EHS, Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn 43 340 31 309 32 07932 502 29 717 27 960 12 148
– Oostvaarderswold     13 717 14 02814 085
– BTW-compensatie  3 671 3 5793 468 3 288 8 872 6 364
        
Waarvan niet ILG:       
– Inrichten EHS 7 5423 137 500 500 884 3 281 4 103
– Mainport Rotterdam 6 307 6 267 6 5626 693 6 827 7 008 6 398
– Natte natuur 800 8 410 6 618     

Instrumenten

Waarvan ILG

Inrichten EHS en Inrichten robuuste verbindingen

Ten behoeve van realisatie van de EHS moet in de periode 2007 t/m 2013 45 714 ha nieuwe natuur, 2 857 Natte natuur en 7 230 ha Robuuste verbindingen worden ingericht. De PNB’s kunnen hiervoor subsidie aanvragen terwijl de natuurgronden t.b.v. SBB na te zijn ingericht worden overgedragen.

Milieukwaliteit EHS, Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn

Het budget is bedoeld om verdroging, vermesting en verzuring van bepaalde natuurgebieden tegen te gaan. De betreffende verdrogingsgevoelige gebieden zijn aangewezen in de zgn. TOP-lijst.

Oostvaarderswold

In 2012 en 2013 wordt in totaal € 28 mln. uitgetrokken voor het realiseren van de robuuste ecologische verbindingszone Oostvaarderswold. Hiermee wordt het advies uit 2006 gevolgd van het International Committee on the Management of the Oostvaardersplassen (ICMO), onder leiding van de heer Gabor, om deze verbinding versneld aan te leggen. Realisatie op korte termijn is in dit uitzonderlijke geval vereist in verband met de snel stijgende grondprijzen vanwege de grote stedelijke druk. Hiermee wordt de in de Oostvaardersplassen voorkomende edelherten de mogelijkheid geboden om via het Horsterwold te kunnen migreren naar de Veluwe (en later ook Duitsland) zodat uitwisseling van genetisch materiaal kan plaatsvinden. Hiertoe moeten gronden worden verworven en ingericht.

BTW-compensatie

Zie de toelichting bij Operationele Doelstelling 22.11

Waarvan niet ILG

Inrichten EHS

In het kader van de Nadere Uitwerking Rivierengebied werken V&W en LNV gezamenlijk aan projecten ter verbetering van de veiligheid en ontwikkeling van natuur in het rivierengebied. Het betreft vnl, de uiterwaarden langs de grote rivieren in Overijssel, Gelderland en Utrecht (NURG) alsmede de gebieden langs de Maas (Grensmaas en Zandmaas).

Mainport Rotterdam

In kader van Project Mainport Rotterdam (PMR) worden natuur en recreatiegebieden ontwikkeld met een omvang van 750 ha. De Rijksbijdrage (LNV, VROM, EZ) van € 6 mln. per jaar verhoogd met 2% inflatiecorrectie wordt betaald via de LNV-begroting.

23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur

Motivering

Het in een samenhangend netwerk beheren van bestaande natuur, de aangewezen Natuurbeschermingsgebieden, Natura-2000-gebieden en 20 Nationale Parken. Het beheer van de EHS en de Natura-2000 gebieden is primair bedoeld om bestaande natuurwaarden (planten, dieren en ecosystemen) in stand te houden en zo mogelijk te verbeteren. Een belangrijke nevendoelstelling van beheer is het voldoen aan recreatieve behoeften en de openstelling van natuurterreinen door particulieren en particuliere natuurbeschermingsorganisaties, tenzij bijzondere soorten of ecosystemen daardoor niet goed kunnen voortbestaan.

Het beheer biedt voldoende mogelijkheden en garanties voor de realisatie van het na te streven natuurdoeltype alsmede voor de bescherming van de bedreigde soorten die van de beheerde gebieden afhankelijk zijn (met name de doelsoorten van het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid) als de milieucondities op peil zijn gebracht.

De budgetten voor beheer binnen en buiten de EHS maken voor een groot deel onderdeel uit van het ILG en omvatten het natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer, zowel binnen als buiten de EHS. Het kabinet heeft als doelstelling om in 2018 728 500 ha EHS gerealiseerd te hebben.

LNV streeft binnen deze operationele doelstelling naar de volgende doelen:

Beheer duurzame ecosystemen

In 2009 wordt volgens afspraak (Bestuursovereenkomsten ILG) door Rijk en provincies de Index Natuur en Landschap vastgesteld. Met de daarin beschreven beheertypen en natuurtypen bepalen Rijk en provincies de kwalitatieve natuurdoelen en worden beheersafspraken gemaakt met onder andere de terreinbeheerders. De provincies zetten daartoe in 2009 hun vigerende natuurbeheersplannen en natuurdoeltypenkaarten om in een eerste generatie beheerstypenkaarten, en stellen nieuwe provinciale subsidieregelingen voor het natuurbeheer vast. Op basis van deze nieuwe provinciale beheerstypenkaarten zal eind 2009 of begin 2010 een eerste proeve van een landelijke Natuurtypenkaart worden opgesteld. De streefwaarde-indicator kan van deze kaart worden afgeleid en zal bestaan uit een tabel met arealen van de verschillende natuurtypen. Tegelijk zal een landelijke nulmeting van de natuurtypen worden uitgevoerd, waarmee de raming 2010 zal worden ingevuld.

In 2010 zal het systeem van bepaling van natuurkwaliteit verder worden uitgewerkt door per beheertype en natuurtype de bijbehorende kwaliteitsniveaus te definiëren en daarvoor streefwaarden vast te stellen. Rijk en provincies zullen in 2010 overleggen om tot afstemming te komen tussen de landelijke natuurdoelen en de op de provinciale beheertypenkaarten gebaseerde provinciale natuurtypen en de daarvoor bepaalde kwaliteitsniveau’s. Dit zal uiteindelijk leiden tot een aanduiding van arealen van bepaalde natuurtypen met een bepaald kwaliteitsniveau. Daarmee zal ook de indicator worden verfijnd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het grootste deel van de EHS wordt gerealiseerd via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Kwantitatieve informatie over de voortgang van de EHS is afkomstig uit de jaarlijkse provinciale ILG-voortgangsrapportages. Op basis van deze provinciale voortgangsrapportages wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd door middel van een rapportage ILG.

Over de voortgang van de EHS als groot project wordt de Tweede Kamer separaat geïnformeerd.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur168 415 186 917 177 062 166 604 168 439169 197 165 138
waarvan ILG:       
– Programma beheer100 956 106 065 109 956 106 006105 510102 126 102 205
– Natuur overig2 311 2 311 2 292 578 578 489 489
– BTW-compensatie  3 912 4 057 3 8504 070 7 762 3 518
        
waarvan niet ILG:       
– Beheer door SBB52 510 51 608 51 829 50 583 50 260 49 89549 901
– Behoud en herstel historische – buitenplaatsen 2 476 3 162 2 700    
– Overig beheer 10 162 19 8596 228 5 587 8 021 8 925 9 025

Instrumenten

Waarvan ILG

Programma beheer

In totaal wordt voor programmabeheer door LNV voor € 700 mln. aan verplichtingen aangegaan richting provincies. De provincies verzorgen de uitvoering van de provinciale regelingen voor SAN en SN.

Natuur Overig

Dit betreft een vergoeding voor «boeren voor natuur» in bepaalde gebieden (polder van Biesland, Twickel, Ooijpolder, Groen Woud)

BTW-compensatie

Zie de toelichting bij Operationele Doelstelling 22.11

Waarvan niet ILG

Beheer door SBB

Dit betreft vergoeding aan Staatsbosbeheer voor beheer van natuurgebieden

Behoud en herstel historische buitenplaatsen

In lijn met en in vervolg op de begroting voor het jaar 2009 wordt de regeling Behoud en Herstel van Historische Buitenplaatsen afgebouwd. Gelet op de veranderende verhoudingen m.b.t. verantwoordelijkheden tussen overheid, burgers en bedrijfsleven, verwacht ik dat landeigenaren dat zij zelf meer verantwoordelijkheid nemen voor het behoud en herstel van buitenplaatsen. Uitfasering van de regeling is voorzien met ingang van 2011. Zoals reeds eerder aan de Kamer gemeld, zal de regeling in het Besluit Rijkssubsidiering Instandhouding Monumenten (Brim) van het ministerie van OCW worden geintegreerd waarmee één subsidieloket onstaat voor deze groene monumenten.

Met het beschikbaar stellen van het budget in 2010 voor de regeling Behoud en Herstel van Historische Buitenplaatsen wordt uitvoering gegeven aan de motie-Jacobi c.s. (30 825, nr. 43) om de huidige LNV-subsidieregeling voor historische buitenplaatsen te handhaven tot en met 2010.

Overig beheer

Betreft een bijdrage aan ganzenbeheer, financiering weidevogels en veenweidegebieden, bijdrage aan unie van landschappen en een bijdrage aan het Kroondomein.

Agrariers ontvangen een vergoeding in het kader van SAN voor bestaande 6 jarige beheers overeenkomsten en het aangaan van nieuwe beheersovereenkomsten. Particuliere natuurbeschermingsorganisaties en particulieren ontvangen een vergoeding voor beheer van bestaand areaal en uitbreiding nieuw areaal a € 80, per ha in de periode 2007 t/m 2013.

Particulieren en agrariërs ontvangen een vergoeding voor waardedaling door functiewijziging van landbouwgrond naar natuurgrond (SN-functiewijziging).

Hectares gefinancierd door derden, betreft: co-financiering door o.a. waterschappen en gemeenten.

23.14 Beheer van de natuur buiten de EHS en beschermen van de internationale biodiversiteit

Motivering

Nationaal

Voldoen aan de internationale verplichting om een of meer nationaal of internationaal belangrijke ecosystemen als nationaal park aan te wijzen.

Het bieden van duurzame bescherming aan alle doelsoorten van het soortenbeleid.

Vermaatschappelijking van het natuurbeleid.

Internationaal

Voldoen aan de internationale verplichtingen die tot doel hebben het verlies aan biodiversiteit in de wereld een halt toe te roepen.

Het verduurzamen van handelsketens (m.n. hout, soja en palmolie), het beschermen en duurzaam gebruiken van ecologische netwerken (waaronder Natura-2000 en het PAN-Europees-Ecologische Netwerk), duurzaam gebruik en beheer van mariene biodiversiteit (inclusief verduurzaming visserij) en het ontwikkelen van nieuwe financieringsmogelijkheden voor biodiversiteit.

LNV streeft binnen deze operationele doelstelling naar de volgende doelen:

Verbinden burger met groen

Natuur en biodiversiteit zijn van levensbelang. Mensen zijn afhankelijk van natuur en biodiversiteit voor het reguleren en zuiveren van water en lucht, voor de productie van voedsel, medicijnen en bouwstoffen, en voor tal van andere essentiële functies. Natuur in de directe leefomgeving draagt bij aan gezondheid en welbevinden van mensen.

In onze verstedelijkte samenleving is contact met de natuur niet meer vanzelfsprekend. Terwijl dat contact juist zo belangrijk is om de natuur te leren waarderen en begrip te krijgen voor de complexe samenhang in natuurlijke systemen.

Het rijk streeft er naar om de relatie tussen mensen en natuur te versterken. Daarbij staat de betrokkenheid in de samenleving centraal. Dat heeft meerdere kanten.

We willen de natuur naar de mensen brengen, en de mensen naar de natuur brengen door mensen kennis en informatie aan te reiken via Natuur- en Milieueducatie, de voorlichtingscentra van de Nationale Parken en de opdracht tot «vermaatschappelijking» aan Staatsbosbeheer en de regionale initiatieven.

We willen ook de betrokkenheid versterken van burgers en maatschappelijke partijen bij natuur, en biodiversiteit. Dat het een collectief belang betreft waar de rijksoverheid een rol heeft staat niet ter discussie. Maar de rijksoverheid is niet in staat om geheel alleen de natuur en biodiversiteit op het gewenste peil te krijgen. Daarvoor is ook inzet nodig van burgers in hun directe leefomgeving, van andere overheden, van het bedrijfsleven, kortom: van iedereen. Natuur is van ons allemaal, en wij dragen daar ook allemaal zorg voor. Bij de mensgerichte natuurprogramma’s, zoals «Groen en gezondheid» en «Lekker groen», staat de samenwerking en gedeelde verantwoordelijkheid met LNV-partners centraal.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicatoren Oorspronkelijke taakstelling in ha Aantal ha. In beheer 1-1-2008
Output  
Bestaand bos, natuur en landschap 104 31284 309
• door PNB’s 48 628 43 955
• door Staatsbosbeheer 40 354 40 354
• hectares gefinancierd door derden 15 330 
Agrarisch natuurbeheer buiten EHS 21 000 21 133
Ganzenfoerageergebieden 30 000 28 751

• Reeds in 2005/2006 is besloten de uitbreiding van het areaal voor bos, natuur en landschap stop te zetten. Taakstelling en realisatie zijn 77 650 ha.

• De taakstelling en realisatie bestaande natuur beheerd door SBB neemt in de loop der jaren af.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
23.14 Beheer natuur buiten EHS en beschermen van de internationale biodiversiteit 73 192 87 55374 295 66 622 56 984 56 535 56 005
waarvan ILG:        
– Bijdrage nationale parken 4 222 4 320 4 308 4 2344 234 4 072 4 075
– Soortenbescherming1 156 1 156 1 156 1 156 1 156 1 1101 110
– Beheer van natuur buiten EHS 7 8958 820 9 568 10 490 9 912 8 689 8 698
– BTW-compensatie  488 516 546 5701 120 557
        
waarvan niet ILG:       
– Gegevensautoriteit natuur 7 214 6 063 2 000 2 000   
– Beheer door SBB 11 944 12 708 11 62411 536 11 104 11 020 11 021
– Bijdrage nationale parken 1 657 1 753 1 755 1 8261 826 1 838 1 838
– Faunafonds 16 23515 071 7 928 7 853 7 853 7 853 7 853
– Overige nationale bijdragen 11 188 16 41212 797 9 811 6 059 5 880 5 880
– Internationale subsidies en contributies 1 328847 779 809 809 889 909
– Natuurbeschermingswet 7 260 15 40514 048 8 128 5 228 5 643 5 643
– Soortenbescherming 3 093 4 510 7 8168 233 8 233 8 421 8 421

Instrumenten

Waarvan ILG

Bijdrage nationale parken

Betreft een subsidieregeling onder meer een vergoeding voor bezoekerscentra behorend bij Nationale parken.

Soortenbescherming

Betreft een subsidieregeling voor de bescherming van soorten die ernstig bedreigd worden door middel van specifieke soortgerichte maatregelen. Het aantal ernstig en bedreigde soorten neemt sterk toe zodat met individuele beschermingsprogramma’s het niet mogelijk is het verdwijnen van soorten te voorkomen. Om effectiever en efficiënter te kunnen werken aan het behoud van soorten wordt ingezet op de implementatie van de leefgebiedenbenadering. Hierbij wordt vooral ingezet op maatregelen en ingrepen die voordelen opleveren voor groepen van soorten en wordt getracht om het belang van soorten vroegtijdig te laten meenemen in diverse planologische ontwikkelingen.

Beheer van natuur buiten EHS

Betreft een vergoeding aan particuliere natuurbeschermingsorganisaties voor beheer bestaand areaal en uitbreiding nieuw areaal in de periode 2007 t/m 2013.

BTW-compensatie

Zie de toelichting bij Operationele Doelstelling 22.11

Waarvan niet ILG

Gegevensautoriteit natuur

Betreft een vergoeding voor het aanleggen van data-bases voor het in beeld brengen van beschermde diersoorten in Nederland en in het bijzonder op potentiële bouwlocaties.

Beheer door SBB

Betreft vergoeding aan Staatsbosbeheer voor beheer van natuurgebieden buiten de EHS.

Bijdrage nationale parken

Betreft een subsidieregeling ter ondersteuning van Nationale Parken. De aandacht van LNV bij de kwaliteitsverbetering van de parken gaat onder meer uit naar uitbreidingsplannen en het bevorderen van (internationale) samenwerking.

Faunafonds

Het faunafonds vergoedt schade aan agrarische percelen veroorzaakt door beschermde diersoorten. LNV verstrekt hiervoor subsidie. Rijk en provincies hebben een Bestuursakkoord 2009–2011 gesloten waarmee is overeengekomen bevoegdheden van de Boswet, de Flora en Faunawet en taken van het Faunafonds te decentraliseren. Het streven is erop gericht de decentralisatie van het Faunafonds – waarvoor een formeel wettelijke regeling vereist is – uiterlijk in 2010 te realiseren.

Regeling Versterking natuur en bosbeheer

Deze regeling is er voor de verbetering van de kwaliteit van het bos en het bosbeheer. Onderdeel hiervan is de verbetering van de bedrijfseconomische resultaten van de samenwerkende bos- en landgoedeigenaren. Dit gebeurt vooral middels voorlichting aan specifiek de kleine boseigenaren. De subsidie gaat naar de Unie van Bosgroepen, waar de 4 afzonderlijke bosgroepen (Noord-Oost Nederland, Midden Nederland, Brabant, Zuid-Nederland) in deelnemen (€ 0,6 mln.).

Internationale subsidies en contributies

Dit budget is voor bijdragen en contributies voor internationale organisaties t.b.v. het nakomen door Nederland van internationale verplichtingen.

Natuurbeschermingswet

In 2009 moeten alle 162 gebieden in ontwerp zijn aangewezen en zal naar verwachting circa de helft van de gebieden ook definitief worden aangewezen. Tevens zullen voor circa 100 gebieden beheerplannen in concept afgerond zijn. Het opstellen van de beheerplannen wordt gedaan in nauwe samenwerking met de overige bevoegde organisaties, de ministeries van Verkeer en Waterstaat en Defensie alsmede de 12 provincies en het IPO. Voor de coördinatie is in 2008 een regiebureau Natura 2000 opgericht. Voor het opstellen van de beheerplannen ontvangen de beheerders een vergoeding van LNV.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerp Nummer AD /OD Start Afgerond
BeleidsdoorlichtingIBO Natuur23 2008 2009
 Natuur 23 2014 2015
     
Effectenonderzoek ex-postMeerjarenprogramma Ontsnippering 23.11 2007 2009
     
Overig evaluatieonderzoekEvaluatie Beleidskader Faunabeheer/ winterganzenopvang 23.14 2005 2009
 Ex-ante onderzoek ganzenregeling en Faunafonds 23.14 2009 2009
 Evaluatie van Staatsbosbeheer 23.13/14 20082009
 Natuurbalans 2009 23 2008 2009
 EHS Groot project 2008 23 2009 2009
 Natuurbalans 201023 2009 2010
 EHS Groot project 2009 23 20102010
 Mid-Term-Review 23 2010 2010
 Natuurbalans 2011 23 2011 2011
 EHS Groot project 2010 23 2011 2011

• In 2009 wordt een IBO uitgevoerd op Natuur. De uitkomsten van deze IBO kunnen worden meegenomen in onder andere de Mid Term Review ILG welke in 2010 plaatsvindt en de voortgang van de EHS in 2010.

• Een belangrijk deel van de monitor Beleidskader Faunabeheer betreft de winterganzenopvang, de monitor over 2005–2009 wordt afgesloten met een evaluatie.

• Ex-ante onderzoek naar de kosteneffectiviteit van de ganzenregeling in combinatie met de regeling tegemoetkoming in de faunaschade van het Faunafonds.

• Evaluatie van het functioneren van SBB op doelmatigheid en doeltreffendheid.

• De Natuurbalans is een jaarlijkse rapportage van het Planbureau voor de leefomgeving. De ontwikkeling van de kwaliteit van natuur en landschap wordt in het licht bezien van het gevoerde beleid.

• Met de Tweede Kamer afgesproken dat de EHS een groot project is, in dat kader wordt jaarlijks over de voortgang van de Ecologische Hoofdstructuur.

• Voor het ILG is een evaluatie gepland op basis van de Mid-Term Review rapportage over de periode 2007–2009. Zie ook artikel 22, 24 en 27.

• Met de TK is afgesproken dat Mainport Rotterdam een groot project is, in dat kader wordt jaarlijks gerapporteerd. De coördinatie hiervan is in handen van VWS, om deze reden staat de rapportage niet hierboven in de tabel vermeld. LNV coördineert de ontwikkeling van 750 ha natuur en recreatiegebieden (LNV, VROM, EZ).

Bijlage Overzichtsconstructies ILG

Om een goed inzicht te bieden in de totale omvang van het beschikbare ILG-budget en de herkomst ervan is een overzichtsconstructie opgesteld over de totale ILG-periode van 2007–2013. In deze overzichtsconstructie zijn ook de bijdragen van andere departementen aan het ILG opgenomen. In het kader van het ILG is afgesproken dat de andere betrokken departementen (VROM, V&W en OCW) hun bijdragen overboeken (via een bijdrageconstructie) naar de LNV-begroting en dat de minister van LNV zorgdraagt voor de jaarlijkse stortingen ten behoeve van de provincies.

De totale omvang van het aan de provincies beschikte ILG-budget komt uit op € 3,4 miljard.

Het beschikbaar budget voor ILG op de LNV begroting is exclusief de bijdragen van de EU en exclusief de leenplafonds voor de verwerving van EHS.

OD Naam2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013Totaal
22.11 Grondgebonden landbouw 16 12817 539 22 504 20 376 24 936 22 488 20 825144 796
 Waarvan VROM Duurzaam ondernemen 6359831 9931 9931 9931 9939 590
22.12 Infrastructuur glastuinbouw4 600 8 667 7 704 7 126    28 097
 Greenports  11 888 34 606 22 40614 100   83 000
 Waarvan FES 11 88834 60622 40614 100  83 000
23.11 Verwerving EHS 26 13634 148   102 444 35 986 36 814 235 528
 Waarvan VROM bufferzones1 1811 2201 5611 5611 5591 5591 55910 200
 Verwerving en inrichting Westerschelde 11 882 17 23322 324 12 109    63 548
23.12Inrichting EHS 57 995 69 753 64 084 63 68560 834 61 157 59 001 436 509
 Waarvan V&W verdroging3 6003 6003 6003 6003 6003 6003 60025 200
 Knelpunten Robuuste verbindingen 8 768 16 406 17 304 16 200 16 71213 341 12 672 101 403
 Milieukwaliteit EHS/VHR39 790 43 340 31 309 32 079 32 502 29 71727 960 236 697
 Waarvan VROM milieukwaliteit 3 8866 26512 21212 21212 21212 21258 999
 Oostvaarderswold     13 717 14 028 27 745
23.13Programma beheer binnen EHS 96 713 100 956 106 065109 956 106 006 105 510 102 126 727 332
 Overig Natuur 2 400 2 311 2 311 2 292578 578 489 10 959
23.14 Nationale parken4 272 4 222 4 320 4 308 4 234 4 2344 072 29 662
 Soortenbescherming 1 240 1 1561 156 1 156 1 156 1 156 1 110 8 130
 Beheer buiten EHS 9 859 7 895 8 820 9 56810 490 9 912 8 689 65 233
24.11Nationale landschappen 12 954 12 91318 760 17 638 17 177 18 176 17 957115 575
24.12 Landschap generiek 2 8742 618 918 126 126 126 20 6 808
 Nieuwe Hollandse Waterlinie   7 360 12 00010 100 5 240 150 34 850
24.13 Groen en de stad 82 244 76 817 1 11 429 173 185 43 29640 405 427 377
 Leefbaarheid en sociaal economische vitaliteit  10 000      10 000
 Waarvan VROM bufferzones Groen en de Stad4 7264 8794 9094 9094 9104 9104 91034 153
24.14 Landelijke routenetwerken 5 4375 466 2 236 5 236 5 236 5 236 4 60233 449
 Waarvan V&W6816816816816816816814 767
 Ontwikkelen & versterken toegankelijkheid 10 583 6 481 6 5695 991 3 901 3 050 2 466 39 041
27.11Reconstructie Zandgebieden 45 458 42 04735 819 36 001 35 346 42 640 40 922278 233
 Veenweiden  6 001 8 00019 600 27 800 28 500 29 000 118 001
27.12VROM Bodemsa-nering         
 V&W Waterbodem    8 805 8 805 8 805 8 80535 220
 VROM Duurzaam bodemgebruik  319 5281 053 1 053 1 053 1 050 5 056
 Synergiegelden   12 900 17 200 17 90016 100 12 600 76 700
          
div. Terugontvangen BTW-compensatie   15 532 15 310 13 250 13 56227 707 85 361
          
Totaal Netto rijksbijdrage439 333 498 176 431 130 451 650 687 871483 580 473 470 3 465 210
 Resevering FES/Westerschelde     24 000 24 000 24 00072 000

24 Landschap en Recreatie

Algemene beleidsdoelstelling

Bijdrage platteland aan transitieopgaven van de samenleving

In Nederland zijn stad en platteland nauw verweven. Ondanks ontwikkelingen vanwege klimaatadaptatie, infrastructurele ontwikkelingen, verstedelijkingsopgaven en dergelijke blijft het platteland een duurzame en aantrekkelijke plaats om te wonen, werken en recreëren.

LNV streeft naar:

1. Een duurzame leefomgeving met een gewaardeerd landschap, waar het goed wonen, werken en recreëren is;

2. Voldoende economische draagkracht om het platteland vitaal te houden.

De doelstelling duurzame leefomgeving valt in drie te onderscheiden beleidsdoelen uiteen:

1.1 Recreatief aantrekkelijk Nederland;

1.2 Vitale sociale infrastructuur;

1.3 Gewaardeerd landschap.

1.1 Recreatief aantrekkelijk Nederland

In 2013 moet de tevredenheid over recreatieve voorzieningen in de Randstad op hetzelfde niveau liggen als in de rest van Nederland. De vraag van de recreant naar kwaliteit blijft stijgen. Dit geldt voor verstedelijkte gebieden waar tekorten aan recreatiemogelijkheden zijn, maar ook voor het buitengebied. Investeren in recreatie, toerisme en landbouw biedt bovendien kansen voor het platteland dat in specifieke gebieden te maken heeft met een krimpende bevolking.

1.2 Vitale sociale infrastructuur

Om het platteland aantrekkelijk te houden als plaats om te wonen en te werken, is het noodzakelijk dat er een voorzieningenniveau is dat toereikend is voor regionale en lokale behoeften. Voorzieningen dienen voldoende beschikbaar en bereikbaar te zijn. Bij een ontoereikend voorzieningenniveau kan de leefbaarheid op het platteland worden aangetast, met name voor kwetsbare doelgroepen. Het Rijk bewaakt dat de voorzieningen op het platteland minimaal toereikend zijn.

1.3 Gewaardeerd landschap

Het landschap heeft belangrijke waarden voor de samenleving. Nederlanders maken zich dan ook zorgen over de achteruitgang van het landschap. De verschillende landschappen hebben een eigen identiteit en kwaliteit en vertegenwoordigen belangrijke cultuurhistorische, architectonische, ecologische, recreatieve en esthetische waarden. Een aantrekkelijk landschap biedt volop kansen voor welzijn en economie. Het Rijk wil het Nederlands landschap in al zijn diversiteit voor de toekomst behouden en ontwikkelen, met daarbij speciale aandacht voor de Nationale landschappen en Rijksbufferzones.

2. Voldoende economische draagkracht om het platteland vitaal te houden

De economie op het platteland moet een bredere basis hebben dan alleen het boerenbedrijf om economisch stabiel te zijn. Hiermee wordt geborgd dat de economische vitaliteit op het platteland op meer gefundeerd is dan één branche. Daarom wordt de vitaliteit van het platteland gemonitord. De monitoring is gebaseerd op de premisse dat in Nederland platteland en stad zodanig zijn verweven dat de economie van het platteland niet los kan worden beschouwd van de stadseconomie. Daarom wordt het inkomen dat wordt vergaard in de stedelijke gebieden door inwoners van het platteland meegenomen om het niveau van de economische draagkracht op het platteland te monitoren.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor:

• Drie nationale beleidsprioriteiten: de nationale Landschappen, toegankelijke gebieden in en om de stad (Recreatie om de Stad) en de vitaliteit van het platteland;

• De Rijksdoelen die via het ILG worden gerealiseerd en herkenbaar zijn opgenomen onder de operationele doelen. LNV en VROM stellen hiertoe het budget ter beschikking aan de provincies. De provincies zijn verantwoordelijk voor de programmering en de uitvoering;

• Het eindresultaat van landschapsbeheer in landschap in de Nationale Landschappen;

• Het behoud en de ontwikkeling van de cultuurhistorie in de Nationale Landschappen waaronder Belvedère;

• Het faciliteren en stimuleren van activiteiten gericht op het generieke landschapsbeleid en de beleidsdoelstellingen zoals burgerparticipatie en voorlichting, kennis, ontwerpkwaliteit en financieringsconstructies;

• Monitoren van de vitaliteit van het platteland via onder meer de SCP rapportages van de Sociale Staat van het Platteland en de monitor van de Agenda Vitaal Platteland;

• De versterking van de recreatiefunctie onder andere door het leveren van kennis en deskundigheid aan de sector.

Externe factoren

Behalen van deze beleidsdoelstelling hangt vooral af van:

• Participatiebereidheid van particuliere organisaties;

• Mate van verstedelijking, woningbouw, infrastructuur, bedrijvigheid;

• De medewerking en actiebereidheid van andere bestuurslagen en maatschappelijke partijen;

• De invloed van demografische ontwikkelingen;

• Ontwikkeling grondprijzen.

Maatschappelijk effect

• Toename van gebruik en tevredenheid van groene gebieden in en om de stad;

• Toegenomen gebruikerswaarde van recreatiegebieden.

• Het behoud van een vitaal platteland.

• Behoud en verbetering kernkwaliteiten (natuurwaarde, culturele waarde, gebruikerswaarde en belevingswaarde) van nationale en overige landschappen.

• Het behoud van een vitale plattelandseconomie.

• Ontwikkeling van de structuur van de landbouw in de extensiverings, verwerving -en landbouwontwikkelingsgebieden.

• Toename van de bedrijvigheid in de reconstructiegebieden, zowel binnen als buiten de landbouw.

Budgettair belang LNV begroting

Procentuele verdeling uitgaven 2010 over operationele doelstellingen en apparaat

Landschap en recreatie

kst-32123-XIV-2-11.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
VERPLICHTINGEN 96 125 85 8285 90 114
UITGAVEN 193 125 138 292157 153 111
Programma-uitgaven 153 85 105261 127 123 81
– waarvan juridisch verplicht   66 215 80 75 29
        
24.11 Nationale Landschappen 14 26 22 21 2324 24
24.12 Landschap Algemeen 7 1322 21 16 11 11
24.13 Groen en de stad 9210 23 182 53 54 12
24.14 Recreatie 3936 39 36 36 35 34
        
Apparaatsuitgaven40 40 33 31 30 30 30
U24.21 Apparaat6 6      
U24.22 Baten-lastendiensten34 34 33 31 30 30 30
ONTVANGSTEN 3236 41 16 11 6 1

Generieke blokkade op de programma uitgaven

Bedragen x € 1 mln.
  2009 2010 2011 2012 2013 2014
Programma uitgaven  – 0,8 – 2,3 – 2,2– 1,6 – 0,8 – 0,7

Landschap en recreatie heeft de doelstelling om landschappen te behouden en te versterken en een recreatief aantrekkelijk Nederland te realiseren. Om geen afbreuk aan deze doelstelling te doen betreft het beperkte ombuigingen die zijn verdeeld over het gehele artikel. Er wordt op het budget van Staatsbosbeheer voor recreatieve voorzieningen € 0,4 mln. omgebogen. Daar staat tegenover dat er structureel tot en met 2013 Coalitiemiddelen zijn vrijgemaakt voor landschap waarmee de Rijksdoelen gewaarborgd blijven.

Grafiek Budgetflexibiliteit

kst-32123-XIV-2-12.gif

Bijdrage Investeringen Landelijk Gebied (ILG)

Van de totale programma-uitgaven binnen artikel 24 is de volgende reeks bestemd voor het ILG.

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Uitgaven via ILG 114 36 52 210 7566

Handhaving en uitvoering binnen de LNV begroting

Bedragen x € 1 mln.
Uitvoeringskosten Dienst Landelijk Gebied 20092010 2011 2012 2013 2014
– ILG272625242424
– LNV-opdrachten665558

De uitvoeringskosten Dienst Landelijk Gebied hebben met name betrekking op het realiseren van recreatiegebieden.

Kennis en onderzoek

In deze tabel zijn de kennis- en onderzoeksmiddelen opgenomen, welke op artikel 26 (kennis en innovatie) budgettair zijn verwerkt, maar betrekking hebben op de algemene doelstelling van artikel 24.

Bedragen (x € 1 mln.)
 2009 20102011 2012 2013 2014
DLOonderzoeksprogramma’s       
– Vitaal Landelijk Gebied988888
       
Overige onderzoeksprogrammering landschap en platteland: o.a. robuuste ruimte, gebiedsontwikkeling, ruimte gebruik111111

De bedragen in «overige onderzoeksprogrammering» hebben ook betrekking op artikel 22.

Apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Ambtelijk Personeel Directie Natuur, Landschap en Platteland (NLP)0
Materieel0
Totaal0

In verband met de Beleidskernvorming wordt het ambtelijk en materieel budget van voorheen directie platteland verantwoord op artikel 23 bij de nieuwe directie Natuur, Landschap en Platteland. Derhalve staat de raming 2010 op 0.

Ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Overige 40 559
Totaal ontvangsten 40 559

Budgettair belang buiten de LNV begroting

EU maatregelen

Bedragen x € 1 mln.
 2009 20102011 2012 2013 2014
POP-2: nieuwe contracten Veenweiden222222
POP-2: communicatie en evaluatie 0,3    
POP-2: plattelandsnetwerk 20,30,30,30,30,30,3

Nieuwe invulling duurzaamheidsdimensies bij realisatie transitieopgaven

Vanwege grotere opgaven (klimaat, wateropgaven, woningbouw, infrastructuur e.d) is integrale gebiedsontwikkeling vaak gewenst. Die integrale ontwikkeling moet leiden tot een nieuwe balans van sociale, ecologische en economische waarden op het platteland (triple p in een nieuwe balans).

24.11 Nationale Landschappen

Motivering

Behouden, beheren en versterken van de unieke landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van 20 Nationale Landschappen en vergroten van de recreatieve-toeristische betekenis en het versterken van de cultuurhistorische waarde van de Nationale landschappen. Het Rijk is eindverantwoordelijk, de uitvoering berust bij de provincies.

Meetbare gegevens bij de doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome
Aantal nationale landschappen dat een uitvoeringsprogramma heeft uitgevoerd 0 2007 * 202013 Provincies

* De opgestelde uitvoeringsprogramma’s gelden voor de periode t/m 2013 en zullen allen in 2013 uitgevoerd zijn.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
24.11 Nationale Landschappen14 321 25 852 21 728 21 337 22 990 23 91423 591
        
waarvan ILG       
– Nationale Landschappen 12 913 18 760 17 638 17 17718 176 17 957 17 961
– BTW Compensatie 589 546 528 556 899 472
        
waarvan niet-ILG       
– Versterking beheer en behoud landschapskwaliteiten 536 3 815 2 8072 704 3 104 3 704 3 804
– Cultuurhistorie/Belvedère 0 1 328 0 00 0 0
– Monitoring, onderzoek en communicatie872 1 360 737 928 1 154 1 3541 354

Instrumenten

Waarvan ILG

Nationale Landschappen

Behouden, beheren en versterken van de unieke landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van 20 Nationale Landschappen en vergroten van de recreatieve-toeristische betekenis en het versterken van de cultuurhistorische waarde van de Nationale landschappen. Het Rijk is eindverantwoordelijk, de uitvoering berust bij de provincies.

In het kader van de Wet Inrichting Landelijk Gebied worden rijksbijdragen verleend voor investeringsprojecten, agrariërs en terreinbeherende organisaties voor landschapsbeheer. Hier valt o.a. het programmabeheer, de groene diensten en het landschapsbeheer Nederland onder. De Nationale Landschappen zijn door de provincies nader begrensd en bijna allemaal vastgelegd in streekplannen op basis van door het Rijk aangegeven globale gebiedsaanduiding in de Nota Ruimte. De planologische bescherming conform de voorwaarden die hierover gesteld zijn in de Nota Ruimte wordt via de provincie, door een AMvB geborgd volgens de Wet ruimtelijke ordening.

Deze indicator toont het aantal nationale landschappen dat een uitvoeringsprogramma heeft uitgevoerd. In deze uitvoeringsprogramma’s zijn de kernkwaliteiten van de nationale landschappen gedefinieerd met als doel deze kwaliteiten te behouden in de landschappen. Er zijn 20 nationale landschappen, waarvan er momenteel 19 een uitvoeringsprogramma hebben. Het twintigste landschap wordt verwacht in 2010 ook een programma gereed te hebben.

BTW-compensatie

Zie voor toelichting artikel 22, onder tabel OD22.11.

Waarvan niet ILG

Versterking beheer en behoud landschapskwaliteiten

Natuurgebieden in nationale landschappen dragen bij aan de identiteit van het cultuurlandschap en de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde. In dat opzicht versterken het beleid voor de nationale landschappen en voor de EHS elkaar. Natuurbeheer vindt daarom plaats in harmonie met de gebiedsspecifieke landschapskwaliteiten. Ook buiten de natuurgebieden is veelal sprake van een hoge natuurkwaliteit, met name gekoppeld aan het netwerk van gebiedseigen landschapselementen, slootkanten en watergangen. Versterking en beheer van deze netwerken zijn gewenst om natuurgebieden met elkaar te verbinden, leefgebieden voor planten- en diersoorten in stand te houden en de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van nationale landschappen te behouden en te vergroten.

Cultuurhistorie

Ook buiten de reikwijdte van het ILG zet het Rijk zich in om het Belvedère doel «behoud door ontwikkeling» te realiseren (Nota Belvedère). Dit gebeurt onder andere door de subsidieregeling Belvedère en door het activiteitenprogramma van het projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het projectbureau Belvedère heeft opdracht gekregen de ontwikkelingsstrategie «behoud door ontwikkeling» verder uit te werken. De opdracht is aangenomen toten met 2009: vanaf 2010 moeten markt en andere overheden de strategie hebben geadopteerd. Inmiddels is dit streven geconcretiseerd in het «erfgenamenproject». De erfgenamen zijn de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Dienst Landelijk Gebied, Erfgoed Nederland, het IPO namens de provincies en de VNG namens de gemeenten.

Monitoring, onderzoek en communicatie

Het Rijksbeleid voor Nationale Landschappen zal grotendeels door de provincies worden uitgevoerd. Ter evaluatie van dit beleid heeft het Rijk wel een taak om de beschreven kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen te monitoren. Daarvoor is in overleg met het ministerie van VROM en het Planbureau voor de leefomgeving een meetsysteem opgezet en per landschap metingen uitgevoerd. Dit meetsysteem levert de input voor de monitoring Nota Ruimte en Agenda Vitaal Platteland en voor de Natuurbalans. Voor de ontwikkeling en instandhouding van de 20 Nationale Landschappen is draagvlak bij burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties noodzakelijk. LNV heeft daartoe in 2006 in overleg met provincies een communicatieplan opgesteld voor voorlichtings- en communicatieactiviteiten voor het brede publiek en landelijke organisaties. Dit is in 2009 uitgewerkt en zal in 2010 en 2011 worden uitgewerkt.

24.12 Landschap algemeen

Motivering

Ontwikkelen van landschap met kwaliteit door de provincies en gemeenten door het scheppen van condities om ruimtelijke ontwikkelingen gepaard te laten gaan met een toename van landschappelijke kwaliteit. Het Rijk heeft de provincies de verantwoordelijkheid gegeven voor de basiskwaliteit van het landschap.

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
24.12 Landschap Algemeen 7 432 12 921 21 56420 838 15 962 10 873 10 868
        
waarvan ILG       
– Landschap generiek2 618 8 278 12 126 10 226 5 366 170170
– BTW Compensatie  29 4 4 4111 106
        
waarvan niet-ILG       
– Agenda Landschap0 3 000 7 700 8 700 8 700 8 700 8 700
– Projectfinanciering 4 814 1 614 1 7341 908 1 892 1 892 1 892

Instrumenten

Waarvan ILG

Landschap generiek

In het kader van de Wet Inrichting Landelijk Gebied worden rijksbijdragen verleend aan provincies voor het ontwikkelen van landschap met kwaliteit. Provincies scheppen condities om ruimtelijke ontwikkelingen gepaard te laten gaan met een toename van de landschappelijke kwaliteiten. Er zijn FES-middelen aan de begroting toegevoegd (€ 35 mln. voor de periode 2009–2014)voor het project Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit project beoogt het voormalige verdedigingsstelsel een nieuwe maatschappelijke functie te geven door de forten te verbeteren en te laten aansluiten op nutsvoorzieningen en door infrastructurele barrières weg te nemen. De bijdrage uit het Nota Ruimtebudget is gericht op investeringen aan de deelprojecten Rijnauwen-Vechten, Linieland en Lingekwartier/Dierfdijk (restauratie forten en recreatieve infrastructuur). Met de aanpak voor de drie deelgebieden wordt de basis gelegd voor het herstel van de hele Nieuwe Hollandse Waterlinie.

BTW-compensatie

Zie voor toelichting artikel 22, onder tabel OD22.11.

Waarvan niet ILG

Agenda Landschap

De Agenda Landschap richt zich op het versterken van betrokkenheid van burgers, het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte en het organiseren van duurzame financiering. Op deze drie sporen zijn acties benoemd, die in de periode 2009–2011 moeten worden uitgevoerd. Voor de acties ten bate van de financiering zijn de adviezen ter harte genomen zoals die zijn aangeboden door de Taskforce Rinnooy Kan «Financiering landschap Nederland». De uitvoering van acties is gestart in 2009 en loopt door in 2010 en 2011. Aan dit instrument zijn CA-middelen toegevoegd voor landschapsprojecten (€ 4,7 mln. in 2010 en € 5,7 mln. in 2011 en verder).

Projectfinanciering

Door middel van het financieren van lokale kleinschalige projecten wordt een impuls gegeven aan het landschap. Voor deze projecten worden overbruggingsbijdragen verstrekt en vindt financiële ondersteuning plaats. Voorbeelden van deze projecten zijn onder andere projecten inzake burgerinitiatieven en voorbeeldprojecten inzake politieke en bestuurlijke aandacht waar LNV trekker van is.

24.13 Groen en de Stad

Motivering

Realiseren van ca. 14 500 ha Recreatie om de Stad (RodS): openbaar grootschalig groen met een gemiddelde opvangcapaciteit van ten minste 20 personen per dag per ha, dat volledig is opengesteld en zonder betaling toegankelijk is voor het publiek en bereikbaar is via wandel- en fietspaden vanuit de woonomgeving.

Het Rijk monitored geregeld de leefbaarheid op het platteland. De meest recente gegevens wijzen uit dat de leefbaarheidproblematiek op het Nederlands platteland beperkt is en regiogebonden. LNV zet in op deze doelstelling door via het ILG middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten om concrete en plaatsgebonden knelpunten op te lossen.

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
24.13 Groen en de Stad92 188 9 832 23 239 182 452 52 676 53 54312 014
        
waarvan ILG:       
– Groen en de Stad (grootschalig groen) 76 817 1 11 429 173 18543 296 40 405 0
– Leefbaarheid en sociaal economische vitaliteit 10 000 0 0 0 0 0 0
– BTW Compensatie  2 292 2 270 1 3581 366 4 124 0
        
waarvan niet-ILG:       
– Beheer Groen en de Stad2 000 3 000 4 000 5 000 6 000 7 00010 000
– Kaderwet LNV projectbijdrage 3 1113 739 2 755 14 14 14 14
– Groene partners 0 10 2 000 2 000 0 0 0
– Netwerk veelzijdig platteland 260 790 785895 2 000 2 000 2 000

Instrumenten

Waarvan ILG

Groen en de Stad (grootschalig groen)

Voor het bereiken van de doelstelling ca. 14 500 ha openbaar grootschalig groen om de stad is in het beleidsprogramma een intensivering voor verwerven en inrichting van groene gebieden voorzien via het ILG. Het Rijk heeft daarnaast de opgave 50% van de beheerskosten voor Groen en de Stad gebieden te financieren. Op basis van een normkostenevaluatie zal de normbijdrage van het Rijk per hectare worden bezien.

Het Kabinet heeft in het aanvullend Beleidsakkoord besloten een kasschuif uit te voeren voor het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Het ILG wordt zowel in 2009 als 2010 met € 100 mln. per jaar verlaagd en in 2011 verhoogd met € 200 mln. Deze kasschuif wordt voor circa 2/3 deel verwerkt op Recreatie om de Stad (RodS). Dit betekend een verlaging van dit instrument met € 70 mln. in 2009, € 60 mln. in 2010 en een verhoging van € 130 mln. in 2011.

BTW-compensatie

Zie voor toelichting artikel 22, onder tabel OD22.11.

Waarvan niet ILG

Beheer Groen en de Stad

Staatsbosbeheer investeert de extra gelden die voor RodS (Recreatie om de Stad) beschikbaar zijn gesteld in een selectie van groene gebieden dicht bij de stad. Met de nabij gelegen steden worden afspraken gemaakt over gezamenlijke inzet. Daarbij benut Staatsbosbeheer de verschillende motieven van (toekomstige) recreanten en zal ervaring worden opgedaan samen met de Dienst Landelijk Gebied met nieuwe participatievormen en «eigenaarschap» van bewoners en gebruikers.

Kaderwet LNV projectbijdrage

De Kaderwet hecht een groot belang aan de samenhang tussen de keuze van woningbouw- en bedrijfslocaties, de daarvoor benodigde infrastructuur, de daarbij behorende afweging van milieu- en economische doelstellingen en het verwezenlijken van (her)inrichting van landelijke gebieden (recreatie, landschap). Op basis van deze wet verstrekt LNV in de vorm van subsidies een bijdrage aan regionaal groen.

Groen en de Stad

Buiten het ILG zijn bedragen beschikbaar gesteld om meer werk te maken van groen in de stad en dan specifiek in de zgn. krachtwijken. Op 5 februari 2009 zijn met 13 van de 18 steden met krachtwijken afspraken gemaakt over meer groen in deze wijken. Voor de overige 5 steden met krachtwijken zal vanaf 2010 geld beschikbaar worden gesteld via WWI. Meer kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk groen in en om de stad draagt wezenlijk bij aan aansprekende en duurzame woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden. Naast de realisatie van Groen gaat het ook om het vergroten van de bekendheid bij de stadsbewoners en het betrekken van verschillende maatschappelijke organisaties zoals woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en sportorganisaties bij de ontwikkeling van groene gebieden. Waar nodig vervult het Rijk een stimuleringsrol bij de balans tussen rood en groen en bij de verbreding van het thema groen. Het gaat erom dat partijen elkaars wederzijdse versterkingsmogelijkheden herkennen en benutten.

Groene Partners

Het budget dat bestemd was voor groen in de krachtwijken van verschillende steden is verplaatst naar OD29.13 verzameluitkering. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken zorgt ervoor dat de betreffende steden hun budget ontvangen.

Netwerk veelzijdig platteland

Het Kennisnetwerk Vitaal Platteland staat in de steigers. De centrale opgave van het Kennisnetwerk Vitaal Platteland is het delen en toegankelijk maken van kennis. Mensen moeten elkaar kunnen ontmoeten. De kernopgave die deze doelstelling kenmerkt is de creatie van gemeenschappen. Daartoe worden initiatieven ondersteund die al in het veld leven en faciliteert op een vraaggericht wijze de wens dat mensen elkaar kunnen vinden.

Concreet wordt bijgedragen aan een aantal initiatieven waaronder de creatie van virtuele gemeenschappen zoals GUUS, mijn kennis van het platteland (www.guus.net). Guus is in het najaar van 2008 gestart en bevindt zich nog in de uitbouwfase. Verder wordt bijgedragen aan de organisatie van plattelandsconferenties, aan het circuleren van kennis bij locale en aan regionale gebiedsprocessen en het kennisnetwerk rond multifunctionele landbouw.

24.14 Recreatie

Motivering

Realiseren Landelijk Routenetwerken en toegankelijkheid recreatie

Ontwikkelen en onderhouden van een landelijk aaneengesloten routenetwerk voor wandelen, fietsen en varen. Het verbeteren en vergroten van de toegankelijkheid voor recreatief medegebruik in natuurgebieden, Nationale Landschappen en landbouwgronden, waaronder wandelen over boerenland. Het bieden van ruimte voor recreatief ondernemerschap door het opheffen van belemmeringen.

Meetbare gegevens bij de doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome
Landelijke Routenetwerken:knelpuntvrij per 1-1-20072007* 2013MJP2
Realisatie wandelen4 188 km  5 739 km   
Realisatie fietsen4 672 km  4 880 km   
Realisatie varen2 606 km  4 400 km  

* Dit betreft het ILG waarvoor geen jaarlijkse ramingen gemaakt zijn. Kwantitatieve informatie over de voortgang van de routenetwerken is afkomstig uit de jaarlijkse provinciale ILG-voortgangsrapportages.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
24.14 Recreatie 39 045 36 39538 750 36 270 35 542 34 692 34 438
        
waarvan ILG       
– Toegankelijkheid 6 4816 569 5 991 3 901 3 050 2 466 2 466
– Routenetwerken 5 466 2 236 5 2365 236 5 236 4 602 4 602
– BTW Compensatie  413 392 325 297 850 593
        
waarvan niet-ILG       
– Routenetwerken 0 300300 300 300 300 300
– Kennis en deskundigheid voor recreatie 1 801 1 676 1 6741 676 1 715 1 715 1 715
– Staatsbosbeheer voor recreatieve voorzieningen24 019 24 157 24 168 23 861 23 973 23 78823 791
– Midden-Delfland 1 278 1 044 989971 971 971 971

Instrumenten

Waarvan ILG

Toegankelijkheid en routenetwerken

In het kader van de Wet Inrichting Landelijk Gebied worden rijksbijdragen verleend voor de kosten van het knelpuntvrij maken, kwaliteitsbewaking en onderhoud. De provincies maken de programmering en voeren het uit. Indien het routenetwerk, na knelpuntvrij te zijn gemaakt, wordt verstoord, geldt het principe dat de «vervuiler» betaalt.

BTW-compensatie

Zie voor toelichting artikel 22, onder tabel OD22.11.

Waarvan niet ILG

Routenetwerken wandelen, fietsen, varen Het Rijk neemt het initiatief om te komen tot een samenhangende inzet van partijen om op landelijke schaal huidige knelpunten op te lossen en nieuwe knelpunten te voorkomen. Inzet en een bijdrage van andere overheden en organisaties is van belang. Belangrijke thema’s zijn toegankelijkheid van het landelijk gebied (natuurgebieden, landbouwgronden, oevers, water) ook vanuit de directe woonomgeving en het voorkomen van doorsnijding door infrastructuur.

Kennis en deskundigheid voor recreatie

Ruimte voor recreatief ondernemerschap. Het ontwikkelen van één Kennis- en Innovatiefaciliteit voor recreatieondernemers. LNV stelt in 2009 en 2010 € 1,5 miljoen beschikbaar om de sector te ondersteunen bij het ontwikkelen van innovatieve en duurzame combinaties van recreatiesector, regio en ruimtegebruik. De branche organisaties vervullen hierbij een belangrijke rol en ook EZ en de provincies dragen hier aan bij.

Staatsbosbeheer voor recreatieve voorzieningen

In het kader van de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer zijn afspraken gemaakt met Staatsbosbeheer om de recreatieve voorzieningen te beheren oftewel het instandhouden en herstellen van bos-, natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de gebieden van Staatsbosbeheer.

Midden-Delfland

In de Regeling Rijksrecreatieschappen is uitsluitend nog een bijdrage voor Midden-Delfland opgenomen. LNV is deelnemer in de gemeenschappelijke regeling van het Recreatischap Midden Delfland. Dit schap is werkzaam in de kern van het gebied van het Randstad Urgent-project Mooi en Vitaal Delfland. Doel daarvan is het duurzaam beschermen en passend ontwikkelen van de nog open, groene ruimte en het bieden van recreatieve voorzieningen aan de omringende bewoners van de steden.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerp Nummer AD/OD Start Afgerond
BeleidsdoorlichtingLandschap en Recreatie 24 2011 2012
     
Overig evaluatieonderzoekMonitor Agenda Vitaal Platteland2420072013
 Mid Term Review ILG2420102010
 Evaluatie Nationale Landschappen24.1120102011
 Effectonderzoek landschapscampagne24.1220092011
 Evaluatie van Staatsbosbeheer24.1420082009

• De beleidsdoorlichting artikel 24 is voorzien in 2011, zodat gebruik kan worden gemaakt van materiaal uit de Mid Term Review én kan dienen als input voor de toekomst van het ILG. Zie ook artikel 22 en 27.

• Voor de monitor van de agenda vitaal platteland zijn een aantal indicatoren geselecteerd, om de realisatie van het meerjarenprogramma te kunnen volgen. De monitor bestaat uit een nulmeting in 2007, een tussenmeting in 2010 en een eindmeting in 2013. Rapport «De stand van het platteland, Monitor Agenda Vitaal Platteland, Rapportage Nulmeting Effectindicatoren», Wageningen UR, februari 2009. WOT-04–05 (Basnr. 002). www.wotnatuurenmilieu.wur.nl

• Voor het ILG is een evaluatie gepland op basis van de Mid Term Review rapportage over de periode 2007–2009. Zie ook artikel 22/23/27.

• Van de landschapscampagne wordt gedurende de looptijd onder 800 respondenten gemeten of de campagne effect sorteert.

Overzichtsconstructie Groene Hart

Met de uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte is een viertal gebiedsgerichte rijksprogramma’s ingesteld. VROM coördineert voor het kabinet de inzet voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de wettelijke basiskwaliteiten. De minister van LNV is programmaminister voor het Groene Hart, één van deze rijksprogramma’s die deel uitmaken van de uitvoeringsagenda. Binnen dit programma neemt het kabinet besluiten over ontwikkelingen rond wonen, werken, infrastructuur, natuur en landschap in samenhang met elkaar. Aan het rijksprogramma Groene Hart wordt intensief samengewerkt tussen rijk en regio, waarbij de regie voor dit programma in handen ligt van de regio, in het bijzonder de provincies. In de overzichtsconstructie is in beeld gebracht welke budgetten vanuit welke departementale begrotingen beschikbaar zijn voor het Groene Hart en de daarmee samenhangende projecten.

Naast de hieronder genoemde bedragen zijn er verschillende landelijke (subsidie)regelingen die ook in het Groene Hart gebruikt kunnen worden, zoals ganzengedoogovereenkomsten of de BRIM-regeling voor de instandhouding en restauratie van monumenten. Het is niet mogelijk om een verantwoorde inschatting te maken van het aandeel van deze middelen dat in het Groene Hart ingezet zal gaan worden. Deze middelen zijn daarom niet in onderstaande tabel opgenomen.

ProjectenVerantwoordelijkheidsverdelingBegroting Operationeel doel Bedrag
Nationaal landschap Groene Hart Vakministerie: LNV Regie: Groene Hart-Provincies XIV 22.11, 23 ,24 (ILG2007 t/m 2013) € 200 mln
Nationaal landschapNieuwe Hollandse Waterlinie Vakministerie: LNV Regie: Liniecommissie XIV 22.11, 23 ,24 (ILG 2007 t/m 2013) € 30 mln
   Nota Ruimte 2010–2014€ 35 mln
 Vakministerie: VROM Regie: LiniecommissieXI Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit 2008–2014€ 6,2 mln
Nationaal landschap Stelling van Amsterdam Vakministerie: LNV Regie: Noord-Holland XIV22.11, 23, 24 (ILG 2007 t/m 2013) € 2,79 mln
Veenweiden     
1) uitwerking veenweiden-agenda Vakministerie: LNV Regie: UtrechtXIV Landbouw voor Natuurlijke Handicaps (LNH-regeling) 23.13 en 23.14 (ILG 2007 t/m 2013) € 3,76 mln
2) Nota Ruimte Veenweiden Vakministerie: LNV Regie: LNV Versnellingsprojecten (algemene middelen 2007–2010)€ 35 mln1
3) Westelijke VeenweidenVakministerie: LNV Regie: LNV  Nota Ruimte 2010–2014€ 113 mln2
Greenports     
1) Rondweg Boskoop Vakministerie: LNV Regie: Gemeente Boskoop (ILG 2007–2013) € 10 mln
Motie DittrichVakministerie: LNV Regie: Groene Hartprovincies XIV  
1) Recreatie om de Stad (RodS)   24.13 (ILG 2007–2009) € 9 mln
2) Nationaal landschap Groene Hart   24.23 (ILG2007–2009) € 9 mln
Afronden gebiedsuitwerking Oude RijnzoneVakministerie: VROM Regie: Zuid-Holland  Nota Ruimte 2010–2014 Motie Van Heugten € 17,5 mln € 12,5 mln
Synergieprojecten stroomgebiedsbeheerplannen Vakministerie: LNV Regie: Groene Hartprovincies XIV 27.11 (ILG2007–2013 & 2014–2015) € 4,3 mln
Gebiedsontwikkeling Schaalsprong (Groene Uitweg) Vakministerie: V&W Regie: Noord Holland  FES-middelen Noordvleugel (beschikbaarheid afh. Besluit A6-A9) € 83 mln
A) Infrastructuur: A12 en Rijn Gouwelijn Oost Vakministerie: V&W Regie: V&W XII   
1) Voorbereiden uitvoeringsbesluit Rijn-Gouwe-Lijn Oost    € 148 mln
2) A12 Utrecht – West, benutting: aansluitingen Woerden-Linschoten en Woerden-Harmelen   € 51 mln
3) project A12 Woerden-knpt. Oudenrijn (ZSM2)    € 22 mln
B) Den Haag-Gouda benutting ZSM-I A12 (4 deelprojecten) Vakministerie: V&W Regie: V&WXII  € 236 mln
1) A12 Zoetermeer-Gouda (buiten Groene Hart)     
2) A12 Woerden-Gouda     
3) A12 Gouda-Woerden: 36 mln euro. Status: studiefase. Tussen startnotitie en OTB.     
4) A12/A20 knooppunt Gouwe (buiten Groene Hart)     
C) A2 Holendrecht-Oudenrijn (deel buiten Groene Hart) Vakministerie: V&W Regie: V&W XII Infrafonds € 1 325 mln

1 Hiervan heeft € 27,5 mln. betrekking op Veenweiden binnen het Groene Hart

2 Hiervan heeft € 97,2 mln. betrekking op Veenweiden binnen het Groene Hart

25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid

Algemene beleidsdoelstelling

Veilig voedsel voor de consument

Uitgangspunt is dat producenten primair verantwoordelijk zijn voor het produceren van veilig voedsel. Zij doen dat op basis van normen en kaders die door de overheid worden vastgesteld en die goeddeels hun grondslag vinden in Europese en internationale regelgeving. Naast normstelling is toezicht op de naleving een belangrijk element. De overheid controleert via uitvoering door de VWA op transparante en consequente wijze. Op het gebied van voedselveiligheid wordt nauw samengewerkt tussen de ministeries van LNV en VWS om optimale synergie te behalen. LNV is verantwoordelijk voor het beleid rond de vleeskeuring, de goedkeuring van hygiënecodes voor bedrijven in de primaire sector, het diergeneesmiddelenbeleid en het beleid rond diervoeders en dierlijke producten die niet voor humane consumptie zijn bestemd, inclusief destructie van dierlijk afval. Het streven is om het huidige niveau van bescherming te handhaven onder optimalisatie van de instrumenten en regelingen die daartoe zijn ontwikkeld. In 2010 zal de nadruk daarbij liggen op de risico’s van het gebruik van nieuwe technologieën, het terugdringen van antibioticagebruik in de veehouderij en de uitwerking van het in 2009 geformuleerde diergeneesmiddelenbeleid. De indicator, mate van vertrouwen van consumenten in voedsel, staat in de Beleidsagenda bij doelstelling 22.

Bewuste consument is goed geïnformeerd over voedselkwaliteit

De consument is het sluitstuk van de keten. Om een verantwoorde keuze te kunnen maken moet de consument over voldoende informatie beschikken, bewust zijn van de gevolgen van zijn keuze en over keuzemogelijkheden beschikken. De keten zal samen met de overheid de consument de mogelijkheid moeten bieden om op eenvoudige wijze een duurzame en gezonde keuze te kunnen maken.

Door de bewustwording bij consumenten te vergroten, kunnen ze meer oog krijgen voor kwaliteit. LNV zet hiervoor instrumenten en campagnes in die speciaal gericht zijn op kansrijke of belangrijke doelgroepen. Een belangrijke doelgroep daarbij is de jeugd onder het motto: «Jong geleerd is oud gedaan». Vooral kinderen en jongeren kunnen leren om bewust om te gaan met wat ze eten en wat voor effect dat heeft op hun gezondheid en op de «Foodprint». De bedoeling daarvan is dat ze nu en in de toekomst kiezen voor duurzamer en gezond voedsel.

Bijdrage aan discussie over consumptie dierlijke eiwitten

Het interdepartementale programma «duurzame voedselsystemen» (LNV, VROM en OS) geeft uitvoering aan het Kabinetsthema «Biodiversiteit, Voedsel en Vlees» en richt zich op de Nederlandse bijdrage aan één van de belangrijkste duurzaamheiduitdagingen van het mondiale voedselsysteem, het zgn. «eiwitvraagstuk». In de komende decennia neemt de wereldbevolking toe en verschuift het voedselpatroon van plantaardige naar dierlijke eiwitten. Daarmee neemt de druk op het mondiale ecosysteem toe.

Maatschappelijk verantwoord geproduceerd aanbod van voedsel

Alleen consumenten informeren en bewustmaken is niet voldoende; consumenten moeten door hun omgeving verleid worden goed eten te kopen of anders gezegd, duurzaam te consumeren. Om dat te bewerkstelligen is er voldoende herkenbaar aanbod nodig dat de keuze voor consumenten kan vergemakkelijken.

Verduurzaming vraagt om gedeelde ambities en de wil van verschillende ketenpartijen om doelen en mijlpalen vast te stellen. Maar om die stappen binnen de afzonderlijke ketens voort te kunnen zetten, is het nodig om leidende principes voor verduurzaming in relatie tot eten op te stellen. Er is een proces van verduurzaming aan de gang zonder eenduidigheid over wat we daaronder verstaan en waar we naar toe willen. Dat kan de voortgang in het proces van verduurzaming belemmeren en creëert verwarring bij de consumenten.

Gezamenlijk invulling geven aan het begrip verduurzaming in relatie tot goed eten is daarom van belang. Zowel voor producenten en aanbieders van eten, als voor consumenten. Daarom wil LNV ketenpartners als branche-, consumenten- en maatschappelijke organisaties bijeenbrengen in een platform. Het doel hiervan is het begrip verduurzaming in relatie tot voedsel verder in te vullen. Geen eindeloze discussies om tot strakke criteria te komen, maar meer een dialoog over welke principes leidinggevend zijn en welke doelen we voor de langere termijn kunnen vaststellen. LNV wil dat er algemene lijnen rondom de duurzaamheidskaders met betrekking tot eten worden opgesteld. Deze algemene lijnen kunnen producenten en aanbieders helpen hun koers te bepalen en mijlpalen te benoemen in het proces van verduurzaming. En voor consumenten maak je het makkelijker keuzes te maken. Hen bied je zo een handelingsperspectief.

LNV wil kortom in het platform komen tot een overkoepelende agenda die twee sporen combineert:

• ambities: een praktisch spoor waarin we uitwerken welke eerste stappen we binnen bepaalde ketens kunnen zetten om verduurzaming in relatie tot eten vorm te geven.

• handvatten: een inhoudelijk spoor met leidende principes om verduurzaming in relatie tot eten gestalte te geven Het streven is om binnen de op te stellen agenda doelstellingen op te nemen, bijvoorbeeld meerjarige opschalingsplannen om het aanbod duurzame producten te verhogen. Daarbij wil LNV ondersteunende activiteiten opstarten die de sector kunnen helpen om de doelstellingen te halen, zoals het inzetten van ketenmanagers. Een belangrijk instrument in het versnellen van verduurzaming is het ontwikkelen en opschalen van tussensegmenten.

Handhaven diergezondheidsniveau/Vertrouwen van de EU en handelspartners in het in Nederland geproduceerde en verhandelde voedsel wordt behouden

Het diergezondheidsniveau kan op een aantal manieren gedefinieerd worden. Voor een aantal belangrijke dierziekten zijn internationale regels opgesteld m.b.t. de vrijstatus. Op basis van OIE-regels kan een land officieel vrij zijn van mond- en klauwzeer, runderpest en een status hebben t.a.v. BSE. Nederland is door de OIE officieel vrij verklaard van mond- en klauwzeer en runderpest en heeft ten aanzien van BSE de status van «controlled risk». Daarnaast kan een land op basis van EU-regels vrij zijn van tuberculose, brucellose bij runderen en geiten en leukose. Nederland is al sinds jaren vrij van alle vier de genoemde ziekten. Daarnaast kan een land zich op basis van een uitroeiingsprogramma door Europa vrij laten verklaren van een aantal ziekten, o.a. de ziekte van Aujeszky en IBR. De Nederlandse varkensstapel is officieel vrij van de Ziekte van Aujeszky (Nederland heeft de zgn. artikel 10 status t.a.v. de Ziekte van Aujeszky). Er zijn geen plannen om een uitroeiingprogrammas in te stellen voor andere ziekten. Het vrij zijn van deze ziekten zegt iets over het diergezondheidsniveau in Nederland en is bepalend voor het vertrouwen dat andere landen kunnen hebben in onze dierziektesituatie. Voor deze (en andere dierziekten) worden dan ook monitoringsprogramma’s uitgevoerd om de status te behouden.

Verantwoordelijkheid LNV

In internationaal en Europees verband worden normen gesteld aan de voedselkwaliteit en diergezondheid. LNV draagt namens Nederland bij aan het totstandkomen van deze normen. Binnen de internationale kaders:

• stelt LNV eisen en voorwaarden waarbinnen de voedselproductie kan plaatsvinden en controleert op transparante en consequente wijze;

• stelt LNV eisen en voorwaarden aan de preventie en «early warning» van dierziekten met het oog op de diergezondheid, het dierenwelzijn, het maatschappelijk draagvlak voor de dierhouderij en de gevolgen voor de handel;

• stimuleert LNV een gezond en duurzaam aanbod van voedingsmiddelen door het bedrijfsleven;

• zorgt LNV dat de consument in staat wordt gesteld om een bewuste en duurzame keuze voor voedsel te maken.

LNV is op de beleidsterreinen voedselkwaliteit en diergezondheid verantwoordelijk voor het stellen van de (wettelijke) kaders waarbinnen producenten en consumenten elk hun verantwoordelijkheid kunnen invullen. LNV is ook verantwoordelijk voor de randvoorwaarden voor het toezicht op de naleving van wettelijke kaders, het op transparante en consequente wijze controleren en het informeren van de partijen over voedselkwaliteit en diergezondheid. In de nota «Duurzaam voedsel» van LNV worden de doelstellingen voor het voedselbeleid beschreven bezien vanuit het perspectief van de consument.

Op het gebied van voedselveiligheid deelt LNV de verantwoordelijkheid met VWS. Hier wordt nauw samengewerkt tussen de ministeries van LNV en VWS, zodat optimale synergie behaald kan worden. LNV is verantwoordelijk voor de vleeskeuring, de goedkeuring van de hygiënecodes voor bedrijven in de primaire productie, het diergeneesmiddelenbeleid, diervoeders en de destructie van dierlijk afval.

Op het gebied van diergezondheid is LNV in geval van een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte verantwoordelijk voor een zo snel, effectief mogelijke en maatschappelijk verantwoorde bestrijding van de ziekte.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van:

• de naleving van het normenkader ten aanzien van voedselveiligheid, kwaliteit, handel en diergezondheid;

• bewustzijn en bereidheid van de consumenten, producenten en «retail» tot een verantwoorde productie, behandeling, aankoop en bereiding van voedsel;

• de mogelijkheid om aangifteplichtige dierziekten buiten Nederland te houden.

Maatschappelijk effect

Het behalen van deze doelstelling heeft als beoogde maatschappelijke effecten dat:

• de consument kan beschikken over veilig voedsel;

• het vertrouwen van consumenten in Nederland, de EU en de handelspartners in het in Nederland geproduceerde en verhandelde voedsel wordt behouden;

• voedsel maatschappelijk verantwoord geproduceerd wordt;

• consumenten bij de aankoop van hun voedsel rekening houden met de mate waarin wordt voldaan aan (maatschappelijke) eisen van dierenwelzijn, diergezondheid, gezondheid, milieu en «fair trade»

• dieren gezond zijn en blijven en de kosten, zowel economisch als maatschappelijk, van uitbraken van dierziekten worden beperkt.

Meetbare gegevens bij de algmene doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
output      
EU-OIE vrije status 7 2009 7 7Jaarlijkse vast-stelling EU en OIE

Deze indicator geeft de dierziektestatus van Nederland weer volgens de regels van de EU en de OIE en wordt uitgedrukt in aantallen dierziekten waarvoor een vrije status geldt. Op basis van OIE-regels kan een land officieel vrij zijn van mond- en klauwzeer, runderpest en een status hebben t.a.v. BSE. Daarnaast kan een land op basis van EU-regels vrij zijn van tuberculose, brucellose bij runderen en geiten en leukose en op basis van een uitroeiingsprogramma van o.a. de ziekte van Aujeszky en IBR.

Budgettair belang LNV begroting

Procentuele verdeling uitgaven 2010 over operationele doelstellingen en apparaat

Voedselkwaliteit en diergezondheid

kst-32123-XIV-2-13.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln.
25 Voedselkwaliteit en diergezondheid2008 2009 2010 20112012 2013 2014
VERPLICHTINGEN 138 10772 66 66 64 63
UITGAVEN 137 10672 67 66 64 63
Programma-uitgaven 46 4732 31 31 29 28
– waarvan juridisch verplicht   12 12 12 12 12
        
25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon 21 26 15 14 14 10 9
25.12 Handhaven diergezondheidsniveau 25 2117 17 17 18 18
        
Apparaatsuitgaven 9159 40 36 35 35 35
25.21 Apparaat 67 6 6 6 6 6
25.22 Baten-lastendiensten85 52 34 30 30 29 29
ONTVANGSTEN 2112 1 1 1 1 1

Generieke blokkade op de programma uitgaven

Bedragen x € 1 mln.
 2009 2010 2011 2012 2013 2014
25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon – 0,6  – 0,1    
25.12 Handhaven diergezondheidsniveau – 0,2 – 1,9– 2,1 – 1,6 – 0,6 0,4
Totaal – 0,8– 1,9 – 2,2 – 1,6 – 0,6 – 0,4

Naar verwachting zullen de geraamde destructie uitgaven iets lager zijn dan begroot, hiermee wordt de generieke blokkade in 2009 ingevuld.

Vanaf 2010 kan het budget voor Identificatie en Registratie (I&R) worden verlaagd, aangezien de investeringen voor de nieuwbouw I&R schapen/geiten hebben plaatsgevonden en de ontwikkeling nagenoeg afgerond is.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-32123-XIV-2-14.gif

Handhaving en uitvoering

Bedragen x € 1 mln.
 2009 2010 2011 2012 20132014
Dienst Regelingen 5 2 2 2 2 2
Voedsel en Warenautoriteit 32 17 13 13 1313
Algemene Inspectiedienst 10 10 9 9 88

Dienst Regelingen

De bijdrage aan de Dienst Regelingen (DR) betreft de uitvoering van de identificatie en registratie van dieren (runderen, schapen en geiten en varkens), de dierziektenbestrijding waaronder een parate crisisorganisatie en het beheer van het Diergezondheidsfonds, beroep en bezwaarzaken samenhangend met LNV-regelgeving en maatwerkopdrachten zoals contractbeheer met de destructor Rendac B.V.

De werkzaamheden van uitvoering, handhaving en toezicht tijdens (dreigende) crises worden zonodig lopende het begrotingsjaar bepaald en in beginsel als meerwerk aan de agentschappen gegund. De kosten komen mede afhankelijk van de afspraken in het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten ten laste van de LNV-begroting of de begroting van het Diergezondheidsfonds.

Voedsel en Warenautoriteit

De bijdrage aan de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) betreft de uitvoering en het toezicht op het gebied van diergezondheid en dierziekten, diervoeders, dierlijke bijproducten, levende dieren en producten, vlees, import, contaminanten en residuën en pathogene micro-organismen. De VWA voorziet daarnaast in onafhankelijke risicobeoordeling en risicocommunicatie, incidentenmanagement, beleidsadvisering en de afhandeling van klachten. In 2010 wordt verder invulling gegeven aan de totstandkoming van een divisie Dier vanuit een tijdelijke werkorganisatie, waarin de werkzaamheden van de VWA op veterinair gebied en de daarbij behorende ondersteuning al zijn samengevoegd.

Naar aanleiding van de rapporten Hoekstra en Vanthemsche wordt het ingezette verbetertraject met betrekking tot toezicht op levende dieren en levende producten voortgezet. Voor dit traject is structureel, zo ook in 2010, 4 miljoen euro beschikbaar. In 2010 wordt de vleeskeuring op slachterijen op onderdelen verder ontwikkeld en zo mogelijk gemoderniseerd (met name pluimveekeuring).

Algemene Inspectiedienst

De bijdrage aan de Algemene Inspectiedienst (AID) betreffen de controle en verificatie op het gebied van identificatie en registratie van runderen, schapen en geiten, varkens en paarden, vervoer van dieren, diergeneesmiddelen, hormonen, diervoeders, vlees, dierlijke bijproducten en destructie, traceerbaarheid en hygiëne. De AID verzorgt tevens beleidsadvisering en handhavingscommunicatie hierover. Opsporingsactiviteiten van de AID voor voedselkwaliteit en diergezondheid worden verantwoord op beleidsartikel 29 Algemeen.

Kennis en onderzoek

In onderstaande tabel zijn de kennis- en onderzoeksmiddelen opgenomen, welke op artikel 26 (kennis en innovatie) budgettair zijn verwerkt, maar betrekking hebben op de algemene doelstelling van artikel 25.

Bedragen x € 1 mln.
 2009 20102011 2012 2013 2014
DLOonderzoeksprogramma’s Voedselkwaliteit- en veiligheid, diergezondheid 6 4 4 4 4 4
       
DLO wettelijke onderzoekstaken      
• Voedselveiligheid12 12 12 12 12 12
• Diergezondheid 11 11 11 1111 11
• Niet DLO onderzoeksprogramma’s VD 1 1 1 1 1 1

Diergezondheidsfonds

In onderstaande tabel is het budgettaire belang weergegeven van de middelen vanuit het Diergezondheidsfonds.

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 2012 20132014
Uitgaven 40,7 29,8 8,7 8,7 8,7 8,78,7
Ontvangsten 32,7 11,0 8,7 8,7 8,78,7 8,7

Apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Ambtelijk Personeel Directie Voedsel, Dier en Consument 4 916
Ambtelijk Personeel RDA 241
Materieel 929
Overig apparaat 179
Totaal 6 265

Ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Uitvoering I&R 600
BSE-laboratoria 430
Overig 217
Totaal 1 247

Budgettair belang buiten de LNV begroting

EU-maatregelen

In onderstaande tabel is het budgettaire belang weergegeven van de middelen vanuit de EU.

Bedragen x € 1 mln.
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
BSE/TSE testkosten 4,1 3,5 2,5 2,5 2,5 2,52,5

TSE («transmissible» of overdraagbare spongiforme encefalopathieën) is de verzamelnaam voor de ziekten BSE bij runderen, Scrapie bij schapen en geiten en CWD bij herten en hertachtigen. Het genoemde bedrag heeft de status van aanvraag bij de EU (22-04-2009). De EU-bijdrage komt ten goede aan meerdere partijen, niet alleen de rijksoverheid. Vooral het aantal te testen schapen en geiten is aan verandering onderhevig en kan aanleiding zijn voor lagere aanvragen na 2009.

25.11 Bevorderen kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon

Motivering

Het voedselkwaliteitsbeleid van LNV richt zich op het brede spectrum van waarden dat verbonden is met de productie en de consumptie van voedsel. LNV wil niet alleen een hoog voedselveiligheidsniveau behouden, maar ook bevorderen dat andere kwaliteitsaspecten worden geïntegreerd in de voedselkolom. Hierbij betrekt LNV niet alleen de ketenpartijen, maar ook de consumenten die zich bewust moeten zijn van het belang van een zorgvuldige voedselbehandeling en -bereiding voor de veiligheid van hun voedsel. Daarnaast streeft LNV ernaar om de voedingsgewoonten van consumenten, de jeugd in het bijzonder, te verbeteren. Om dit te bereiken richt de beleidsinzet zich met name op:

Bedrijven hebben veilig produceren systematisch gewaarborgd

Bevorderen dat bedrijven gebruik maken van systemen, die borgen dat de normen en voorwaarden voor veilige productie worden toegepast bij de productie. De toepassing van dergelijke systemen biedt goede waarborgen voor de productie van veilige levensmiddelen.

Het gebruik maken van dergelijke systemen biedt de overheid de mogelijkheid om vernieuwingen door te voeren in de wijze waarop toezicht en controle wordt uitgeoefend in de keten van voedselproductie. De verantwoordelijkheid van de overheid ligt hier vooral op het vernieuwen van toezichts- en controlesystematiek.

Het gebruik van antibiotica in de dierhouderij wordt verminderd

Het beleid dat is ontwikkeld om het antibioticagebruik in de dierhouderij terug te dringen blijft actueel. Het antibioticagebruik bij dieren bevordert de resistentieontwikkeling van bacteriën, zoals diergerelateerde MRSA heeft laten zien. De relatie met de diergezondheid, de gezondheid van boeren en de volksgezondheid maakt een effectieve aanpak urgent. De in 2008 ingezette beleidslijn, zoals in diverse brieven aan de Kamer verwoord, moet zijn vruchten gaan afwerpen. Het ontwikkelen van een registratiesysteem van antibioticagebruik is hierin een speerpunt.

Er is veel onderzoek ingezet op allerlei aspecten van antibioticagebruik en resistentieontwikkeling. De verwachting is dat veel resultaten in de loop van 2009 bekend zullen worden. Dan zal worden geëvalueerd wat dat voor het ingezette beleid betekent.

Heldere en transparante informatievoorziening over voedselkwaliteit

De vraag van consumenten naar duurzaam voedsel kan vergroot worden als het aanbod herkenbaar is voor de consument. Die herkenbaarheid kan beter. LNV wil daarom werken aan een gerichte informatievoorziening van de consument. LNV gaat zich enerzijds richten op de eenduidigheid en toegankelijkheid van de informatie op het product en anderzijds op de versterking van de positie van de consument.

Op nationaal niveau wordt ingezet op het eenduidiger en toegankelijker maken van de informatie van keurmerken, o.a. via de informatievoorziening van het Voedingscentrum en initiatieven zoals de Consuwijzer. Deze informatie is nu niet toereikend en is onvoldoende bekend bij consumenten.

Naast de informatie op het product is het van belang om naar nieuwe wegen te zoeken om consumenten te informeren. Wegen die meer aansluiten bij hun belevingswereld. Technologische ontwikkelingen bij het schap, zoals gerichte informatie via mobiele telefoons en informatiezuilen zijn hier voorbeelden van.

Binnen deze doelstelling neemt het Voedingscentrum (VCN) een belangrijke plaats in. Het VCN heeft tot doel om op onafhankelijke wijze een verantwoord voedingsgedrag van de Nederlandse bevolking te bevorderen. Het VCN heeft drie kerntaken: 1) het geven van wetenschappelijk verantwoorde, eerlijke informatie aan consumenten over kwaliteitsaspecten (gezondheid en duurzaamheid) van voedsel en de voedselproductie en over veilige en gezonde voeding; 2) het bereiken van een gedragsverandering die leidt tot een gezonder en veiliger eetgedrag van de consument en/of tot concrete gezondheidswinst door actieve communicatiecampagnes en specifieke projecten en 3) het bijdragen aan de agendering en de meningsvorming in dat kader door wetenschap, bedrijfsleven, politiek en maatschappij. Het zijn deze kerntaken die het VCN van grote waarde maakt voor de doelstellingen van LNV. Het VCN heeft door de jaren heen gezag opgebouwd bij consumenten door zijn onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en naamsbekendheid.

Smaaklessen

LNV wil dat in 2012 3 000 basisscholen hun medewerking verlenen aan de Smaaklessen. Hiertoe zet LNV samen met het ministerie van VWS in op de programmalijn «Jeugd en Voedsel». Deze programmalijn brengt goede voeding onder de aandacht van schoolkinderen. Er zijn smaaklessen gestart voor kinderen van 4 tot 12 jaar. Daarnaast verkent LNV mogelijkheden om jongeren boven de 12 jaar te bereiken. De indicator,aantal basisscholen met smaaklessen, is opgenomen in de Beleidsagenda onder doelstelling 22.

Terugdringen voedselverspilling in de gehele voedselketen

LNV streeft ernaar om in 2015 de voedselverspilling in de gehele keten met 20 procent te hebben verminderd. Daartoe richt LNV zich op drie aspecten. Als eerste het voorkomen dat voedsel afval wordt. Dit geldt voor de gehele keten; van productie tot en met consumptie. Dit betekent onder meer het stimuleren van ketensamenwerking, van innovaties in productiemethoden en verbeteren van logistieke processen en opslagmethoden. Daarnaast wil LNV de consument meer bewust maken van zijn voedselconsumptie en zijn weggooigedrag. Een meer bewuste consument zal anders omgaan met zijn voedsel (ander koopgedrag, andere bewaring, anders koken en anders omgaan met restanten). Het derde aspect is een meer optimale benutting van resten afvalstromen van voedsel. Bij voorkeur wordt daarbij gestreefd naar het behoud of herbewerking van deze stromen als voedsel voor menselijke consumptie.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
Nalevingsniveau HACCP-verplichting 80%April 2009 80% 90% JaarlijksVWA

Betreft de gemiddelde naleving van slachterijen, uitsnijderijen en koel- en vrieshuizen van de wettelijke plicht om een systeem te hanteren, het Hazard Analysis and Critical Control Points system (HACCP), dat de veiligheid van productieprocessen van levensmiddelen borgt.

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon 21 13425 884 15 021 14 036 13 683 10 465 9 455
– Risicomanagement 1 310 3 147 2 7572 777 2 778 1 960 1 160
– Voedselveiligheid 2 933 3 2126 878 6 201 5 701 3 301 3 091
– Consument, transparantie en ketenomkering 3 7744 534 4 534 4 434 4 534 4 534 4 534
– Destructie 12 530 14 618     
– Biotechnologie 170 422 194 240 240 240
– Overig417 373 430 430 430 430 430

Instrumenten

Risicomanagement

• LNV geeft mede vorm aan, implementeert en handhaaft Europeseregelgeving voor de veiligheid van diervoeders en voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong, diergeneesmiddelen en dierlijke bijproducten. In dit kader kunnen specifiek worden genoemd: onderzoek en monitoring zoönosen en TSE’s, onderzoek en uitwerking van het convenant inzake antibioticumresistentie, wijziging van de Europese verordening inzake dierlijke bijproducten en diervoeders, ontwikkeling registratiesysteem diergeneesmiddelen en maatregelen tegen CBRN-terrorisme.

Voedselveiligheid

• LNV stimuleert duurzame en gezonde voedingspatronen door diverse voedselinitiatieven te ondersteunen waaronder de Week van de Smaak.

• De borging van de voedselveiligheid van producten bestemd voor de EU-markt vindt o.a. plaats door middel van internationale capacity building projecten. LNV ondersteunt hierbij eventueel in samenwerking met internationale organisaties (EU, FAO), de verbetering van de inspectie van exportproducten. Dit gebeurt door middel van bijvoorbeeld trainingen van inspecteurs en verbetering van de inspectie organisatie.

• Daarnaast vindt beleidsontwikkeling plaats op het gebied van diergeneesmiddelen.

• Programma duurzame voedselsystemen: LNV is trekker van dit kabinetsprogramma, VROM en OS zijn medeverantwoordelijk. Acties uit het programma zijn onder meer: een dialoog met stakeholders die moet leiden tot een gedeelde visie en strategie op het vraagstuk, een gerichte internationale agendering van het vraagstuk bij de FAO en de EU vanuit een brede coalitie, het inzetten van moderne media om burgers te betrekken bij de dialoog en hen te stimuleren tot een duurzamere eiwitconsumptie en het stimuleren van innovaties in de keten gericht op de ontwikkeling van duurzame alternatieven voor dierlijke eiwitten. Daarnaast wordt een kennisagenda ontwikkeld door middel van gericht onderzoek en wordt gewerkt aan het versterken van de (inter)nationale kennisnetwerken.

• Platform Verduurzaming voedsel: LNV brengt partijen met trekkracht in de agrofoodsector bijeen in een platform en verkent met hen hoe aan duurzame consumptie en productie vorm kan worden gegeven. LNV zet hiertoe ter ondersteuning onder meer ketenmanagers in.

Consument, transparantie en ketenomkering

• LNV verstrekt subsidies aan het Voedingscentrum Nederland en aan de Consumentenbond, ten behoeve van voorlichting, communicatie en educatie aan consumenten.

• Smaaklessen op basisscholen moeten er aan bijdragen dat de jeugd bewust omgaat met voedsel.

• Er worden themabijeenkomsten verzorgd met het Consumentenplatform om de wensen van de consument in kaart te brengen.

• LNV levert een bijdrage aan onderzoek naar risico’s en kansen bij nanotechnologie.

Destructie

• LNV subsidieert de destructieuitgaven (overheidsbijdrage) voor het transport en de verwerking van kadavers. Vanaf 2010 is hiervoor geen post meer opgenomen, omdat LNV de kosten volledig ten laste van het bedrijfsleven brengt.

Biotechnologie

• Moderne biotechnologie kan bijdragen aan duurzame landbouw, een beter milieu en volksgezondheid. In dit kader stimuleert LNV onderzoek door o.a. financiële bijdragen te verlenen aan de ontwikkeling van een sociaal-economisch beoordelingskader voor de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen, het Technologisch Top Instituut Groene Genetica, het Netherlands Genomics Initiative (NGI) en de ontwikkeling van een genetisch gemodificeerde aardappel met resistentie tegen de aardappelziekte. In de onderzoeksprogramma’s wordt veel aandacht besteed aan communicatie.

Overig

Financiering CVI voor erkenning van en toezicht op private laboratoria die BSE testen mogen uitvoeren. De private laboratoria betalen voor de erkenning (zie toelichting op de ontvangsten).

Daarbij zet LNV de volgende generieke instrumenten in voor het bereiken van de doelstelling:

Wet- en regelgeving

LNV zet hierbij de Europese wet- en regelgeving op het gebied van voedselen diervoederveiligheid (een deel van het Hygiënepakket) en diergeneesmiddelen in, de Destructiewet, de Kaderwet Diervoeders, de Diergeneesmiddelenwet, de Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren, de Landbouwwet, de Wet uitoefening Diergeneeskunde en Regeling vleeskeuring.

Uitvoering, handhaving en toezicht

Dit behelst onder andere de keuring van dierlijke (bij)producten, crisismanagement, terrorismebestrijding; handhaving en toezicht wet- en regelgeving.

25.12 Handhaven diergezondheidsniveau

Motivering

Het diergezondheidsbeleid is gericht op het gezond houden van de Nederlandse veestapel en in het bijzonder het voorkomen van uitbraken van aangifteplichtige dierziekten. Indien zich een uitbraak voordoet, spant LNV zich ervoor in om de gevolgen op maatschappelijk en economisch vlak (met name de handel) zo beperkt mogelijk te houden en rekening te houden met de ethische en dierenwelzijnsaspecten van de bestrijding. Ook de mogelijke gevolgen van dierziekten voor de volksgezondheid worden in ogenschouw genomen. Om dit te bereiken richt de beleidsinzet zich met name op:

Nederland is voorbereid op dierziekte-uitbraken

Ondanks diverse preventieve maatregelen van overheid en bedrijfsleven kan een dierziekte-uitbraak nooit geheel worden uitgesloten. Bij een dierziekte-uitbraak is het beleid erop gericht de gevolgen zoveel mogelijk te beperken en de volksgezondheid te beschermen tegen eventuele risico’s die met een dierziekte verband houden. De LNV-inzet is in dit verband erop gericht om ervoor te zorgen dat de LNV crisisorganisatie goed is voorbereid. Daartoe worden de crisisdraaiboeken regelmatig geactualiseerd en vinden er, naast respons op daadwerkelijke crises(dreiging), regelmatig oefeningen en trainingen plaats. Bij deze activiteiten worden diverse maatschappelijke organisaties nauw betrokken, mede ter versterking van het draagvlak voor te nemen maatregelen in crisissituaties. De laatste jaren worden we steeds vaker geconfronteerd met nieuwe dierziekten die ook risico’s met zich brengen voor de volksgezondheid. Samen met het ministerie van VWS treft LNV maatregelen om de samenwerking tussen betrokken veterinaire en humane beleidsinstanties bij de bestrijding van een zoönose te versterken.

Omdat een dierziekte-uitbraak en andere calamiteiten zich niet aan landsgrenzen houden en de gevolgen voor de samenleving zeer groot kunnen zijn, is het tot stand brengen van goede internationale samenwerking van groot belang. Samen met België en Luxemburg wordt een grensoverschrijdende dierziekte-oefening voorbereid die in voorjaar 2010 zal plaatsvinden.

Mede gelet op de ontwikkelingen in het diergezondheidsbeleid, zullen in overleg met de sector in het najaar van 2009 nadere afspraken worden gemaakt over de verdeling van de kosten voor bewaking en bestrijding van dierziekten, opdat in 2010 een herzien convenant «Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten» kan worden vastgesteld.

Nederland is voorbereid op CBRN-terrorisme

Voor het LNV-beleidsterrein is met name de dreiging van aanslagen met chemische, biologische, radiologische of nucleaire (CBRN) middelen van belang. Hoewel de kans op een dergelijke aanslag «laag» is, is de impact hiervan groot. Gezien de disproportionele effecten die een CBRN-aanslag binnen de agrosector teweeg kan brengen is een gecoördineerde inspanning gericht op het minimaliseren van de kans op CBRN-terrorisme noodzakelijk. LNV neemt bij het voorbereiden op dergelijk terrorisme zelfstandig actie, maar is daarbij een integraal onderdeel van de rijksoverheid. Binnen het eigen beleidsterrein richt LNV zich op het verhogen van de security bij risicovolle onderzoeksinstellingen op het LNV-domein ter voorkoming van aanslagen en het misbruiken van CBRN-agentia en -kennis. Tevens wordt het «systeem» agrosector bezien op zijn weerstandvermogen tegen opzettelijke verspreiding van dier- en plantenziekten en het in gevaar brengen van de voedselproductie. Interdepartementaal neemt «Bio-security» een belangrijke plaats in binnen het CBRN-security dossier. Onderwerpen als regelgeving, voorschriften voor het werken met risicovolle biologische agentia en de eisen te stellen aan de instellingen die ermee werken worden in één dossier uitgewerkt. Internationaal blijft LNV zijn positie innemen in het EU Biopreparedness traject.

Risicogebaseerd preventiebeleid door sector in overleg met de overheid

Preventieve maatregelen worden deels genomen op eigen initiatief van houders en deels opgelegd door de overheid. De houders van dieren (professioneel en hobby, primaire bedrijven, maar ook handelaren en transporteurs) zijn zelf verantwoordelijk voor de gezondheid van hun dieren en moeten daarom maatregelen nemen om te voorkomen dat hun dieren ziek worden. Met name in sectoren waar preventieve maatregelen een directe relatie hebben met de bedrijfsresultaten, bijvoorbeeld in de intensieve veehouderij, zijn strenge hygiënemaatregelen een vanzelfsprekend onderdeel van de bedrijfsvoering. Daar waar een dergelijke directe relatie ontbreekt, zoals in de schapenhouderij of veehandel, zijn geen of weinig spontane initiatieven op het gebied van preventie. Daarom neemt ook de overheid maatregelen waarmee de insleep en verspreiding van dierziekten wordt verhinderd. Deze zijn gericht op zeer besmettelijke dierziekten en betreffen onder meer regels voor vaccinatie, certificeringvoorwaarden bij vervoer van dieren en producten tussen verschillende landen, regels voor het reinigen en ontsmetten van veewagens, regels voor het verzamelen van dieren en de identificatie en registratie van dieren.

Meetbare gegevens bij operationele doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Output
1. «early warning»bestrijdingsplichtige ziekten 20 2005 4 4 2010 Evaluatie
2. Vaccinbanken 2 2006 3 3 2010 LNV
3. Aantal beleidsdraaiboeken voor bestrijdingsplichtige ziekten en voedselkwaliteit5200512122010LNV
4. Aantal internationale «capacity building» projecten dierziektebestrijding 2 2007 4 42010LNV

1. Deze indicator duidt het aantal dagen tussen besmetting (vermeerderd met de ziekteafhankelijke incubatieperiode) en ontdekking. Het zo snel mogelijk ontdekken van een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte is van groot belang om de ziekte snel en efficiënt te kunnen bestrijden. Daarbij is het noodzakelijk dat de houder van het dier eventuele verdachte verschijnselen snel meldt.

2. Bij de bestrijding van dierziekten kan het instrument noodvaccinatie van grote waarde zijn. Om zo snel mogelijk met vaccineren te kunnen beginnen moet er vaccin beschikbaar zijn. Deze beschikbaarheid van vaccin voor een bepaalde ziekte scharen we onder de indicator vaccinbank.

3. Door de inspanningen van de afgelopen jaren is inmiddels een groot aantal beleidsdraaiboeken op het gebied van de bestrijdingsplichtige dierziekten (onder andere AI, MKZ en KVP) en voedselveiligheid (onder andere diervoeders) opgesteld. In de loop van 2009 zullen naar verwachting de laatste beleidsdraaiboeken kunnen worden vastgesteld. Vanaf dat moment zal vooral sprake zijn van onderhoud teneinde de draaiboeken up-to-date te houden. Overigens zal Nederland in casu LNV zich blijven voorbereiden op nieuw opkomende dier- en infectieziekten, waarvoor zonodig nieuwe draaiboeken worden ontwikkeld.

4. Deze internationale «capacity building» projecten zijn gericht op een brongerichte dierziektenbestrijding waardoor ook het uitbraakrisico binnen de eigen landsgrenzen afneemt.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
25.12 Handhaven diergezondheidsniveau24 663 20 967 17 068 16 758 17 266 18 26618 466
– Preventieve diergezondheid 261250 250 250 250 250 250
– Identificatie en registratie 307 232 1 4601 460 1 460 1 460 1 460
– Monitoring, «early warning» en bewaking 4 771 6 200 4 9994 790 5 090 5 190 5 190
– Handhaving veterinaire veiligheid 2 700 3 800 2 538 2 4382 438 3 038 3 238
– Crisisorganisatie en -management 15 358 7 956 7 821 7 820 8 0288 328 8 328
– Overig (BSE, BTW varkenspest, Vogelpest, schikking fokverbod KVP, overig)1 266 2 529      

Instrumenten

Preventieve diergezondheid

Voorlichting en communicatie vormen een belangrijk aandachtspunt voor LNV bij de bestrijding en preventie van dierziekten en diergezondheid, inclusief de hobbydierhouderij.

• Het identificeren, agenderen en problematiseren van de gevolgen van de structuur van de Nederlandse veehouderij voor de preventie en bestrijding van dierziekten is een taak van LNV. Hierbij blijft LNV voor het naleven van preventieregels zoeken naar de aansluiting bij het eigen initiatief van de sector t.a.v. bedrijfsgebonden ziekten.

• In het kader van de preventieve diergezondheid initieert LNV (innovatief) onderzoek over de gevolgen van klimaatswijziging in relatie tot opkomende dierziekten, met name die dierziekten die ook gevolgen voor de mens kunnen hebben.

Identificatie en registratie

Implementatie van en voorlichting over nieuwe EU-regelgeving m.b.t. I&R van schapen en geiten en nieuwbouw van een centrale database voor schapen en geiten (m.i.v. 1 januari 2010 dienen alle schapen en geiten te zijn voorzien van elektronische identificatiemiddelen. Daarnaast dient in de registratie, naast andere gegevens, de individuele identificatiecode van een dier te worden vermeld).

Monitoring, «early warning» en bewaking

• Van groot belang is het tijdig signaleren van een besmetting. Dit gebeurt o.a. door onderzoek en monitoring van dierziekten als scrapie, Bluetongue en BSE. Financiering vindt met name plaats via een LNV-bijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF).

Handhaving veterinaire veiligheid

• Eveneens worden in het kader van het tijdig signaleren van een besmetting bewakingsprogramma’s uitgevoerd zoals brucella melitensis, KVP, MKZ en AI. Financiering vindt met name plaats via een LNV-bijdrage aan het DGF.

Crisisorganisatie

• LNV organiseert paraatheidsoefeningen om de crisisorganisatie van dierziekte en voedselveiligheid bekwaam te houden. Hiertoe behoren ook oefeningen en het formuleren van een beleidsstrategie met betrekking tot chemisch biologisch, radiologisch en nucleair (CBRN) terrorisme.

• Onderzoek en stimulering van vaccinproductie en het voorraadbeheer van vaccins.

• Onderdeel van de crisisorganisatie van dierziekte en voedselveiligheid betreft het opstellen en actualiseren van beleidsdraaiboeken.

Daarbij zet LNV de volgende generieke instrumenten in voor het bereiken van de doelstelling:

Wet- en regelgeving

LNV zet hierbij de Europese wet- en regelgeving op het gebied van diergezondheid en dierziektenbestrijding in en de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren.

Uitvoering, handhaving en toezicht

Betreft onder andere management van dierziektencrises.

Internationale samenwerking en diplomatie

Betreft onder andere beïnvloeding binnen EU- en OIE-verband, internationale «capacity building» projecten, technische assistentie en ondersteuning, waaronder het AI Indonesië project met medefinanciering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerp Nummer AD/OD Start Afgerond
BeleidsdoorlichtingVoedselkwaliteit en Diergezondheid2520082009
 Voedselkwaliteit en Diergezondheid2520132014
     
Overig evaluatieonderzoekBeleid ter vermindering van antibioticagebruik25.1120112011
 Voedingscentrum Nederland25.1120122012
 Effect Smaaklessen25.1120102010
 Staat van het Dier (NAD)25.1220092009
 Communicatie tussen overheid en hobbydierhouders (NAD)25.1220102011
 Regeling Preventie (o.a. handhaving en kwaliteitssystemen) (NAD)25.1220122013
 Nieuwe preventieregelgeving (NAD)25.1220122013
 Bewustwording hobbydierhouders van risico’s diergezondheid (NAD)25.1220142015
 Grensoverschrijdende dierziekteoefening in Beneluxverband25.1220102010
 Nederlands-Duitse grensoverschrijdende dierziekteoefening25.1220122012

• De beleidsdoorlichting Voedselkwaliteit en Diergezondheid is 29 april 2009 naar de Tweede Kamer (TK 31 104 nr.2) gestuurd en in het kader van het jaarverslag 2009 besproken.

• Er worden vier evaluaties op het gebied van de Nationale Agenda Diergezondheid (NAD) uitgevoerd. In februari 2010 verschijnt de eerste «Staat van het Dier». Dit is een monitoringsrapportage waarin het niveau van dierenwelzijn en diergezondheid van gehouden dieren in Nederland wordt beschreven. Dit in het perspectief van de in de Nota Dierenwelzijn en Nationale Agenda Diergezondheid geformuleerde doelen.

26 Kennis en Innovatie

Algemene beleidsdoelstelling

LNV streeft naar:

• State of the art van beleid en praktijk wordt uitgedrukt in en ondersteund door groen onderwijs

• Culturele diversiteit benutten en bedienen

• Een goed functionerend systeem van groen onderwijsinstellingen

• Realiseren basiskennis bevolking t.a.v. voedsel en groene leefomgeving

• Een goed functionerend hoogwaardig internationaal kenniscentrum voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte

• Kennisverspreiding gericht op duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden.

• Kennisontwikkeling voor maatschappelijke vraagstukken

• Kennisverspreiding naar maatschappelijke partijen

• Publiek-private interactie met betrekking tot kennis en innovatie

• Verhogen innovatievermogen bedrijven

• Toepassing van kennis in innovatieve producten, processen en systemen ten behoeve van duurzame ontwikkeling

Omschrijving

State of the art van beleid en praktijk wordt uitgedrukt in en ondersteund door groen onderwijs

Als onderdeel van de kennisinfrastructuur bekostigt LNV de instellingen voor groen vmbo, mbo, hbo en wo. Ieder van deze instellingen heeft de opdracht (en kans) om, boven haar kerntaak als onderwijsinstelling binnen het algemene onderwijsbestel, een bijdrage te leveren aan kennisverspreiding en personeelsvoorziening voor de groene sector. In het kader van deze opdracht werken de instellingen samen in de Groene Kenniscoöperatie. In dat samenwerkingsverband programmeren zij gezamenlijke activiteiten om beter aan te sluiten op de kennisvraag en arbeidsbehoeften vanuit de sector. De ontwikkeling van competentiegericht beroepsonderwijs sluit hierop aan. In de Kaderbrief kennisverspreiding en Innovatie groen onderwijs 2009 heeft de minister van LNV aangegeven wat zij daarbij van de groene kennisinstellingen verwacht op de thema’s Groene economie, Voedsel en consument, Natuur, landschap en vitaal platteland en Groene educatie en maatschappelijke stages.

Culturele diversiteit benutten en bedienen

De Nederlandse samenleving is steeds minder monocultureel te noemen. Met name onder jongeren zijn vele verschillende culturen te vinden. Zo lijkt er een toenemend verschil te bestaan tussen grootstedelijke en plattelandsculturen, maar ook binnen deze groepen is er sprake van een groot aantal subculturen. Het groene onderwijs wil voor alle jongeren in Nederland een interessant aanbod realiseren. Dit opdat iedereen basiskennis verwerft, verschillende achtergronden worden benut en de toekomstige arbeidsmarkt blijvend voorzien wordt van voldoende en uitstekend opgeleide jongeren die de kansen die de veranderende samenleving biedt op waarde kunnen schatten. LNV faciliteert het door het groen onderwijs zelf ontwikkelde Actieplan Kies Kleur in Groen.

Een goed functionerend systeem van groen onderwijsinstellingen

Het groen onderwijs vormt een landelijk dekkend netwerk. Dit bestaat uit Wageningen Universiteit (WU), hogere agrarische scholen, agrarische opleidingscentra (vmbo en mbo) en groen vmbo verzorgd als afdeling binnen een aantal scholengemeenschappen. De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het hele onderwijs geldt. Ze zijn relatief klein en, met uitzondering van WU, gespreid over een groot gebied. LNV wil, middels toekomstverkenningen en scenariobeschrijvingen, een visie ontwikkelen over de verbreding van het domein Landbouw en Natuurlijke Omgeving en de inhoud van het groene onderwijs. De minister van LNV wil haar visie, strategie en beleid samen met het groene onderwijs ontwikkelen en verwoorden in een beleidsbrief aan de Tweede Kamer. LNV ondersteunt de instellingen om een hoog kwaliteitsniveau te bieden. Scholing, doorstroom en het verminderen van het aantal voortijdige schoolverlaters vragen om een gezamenlijke inzet van EZ, OCW en LNV. Op basis van afspraken in het Coalitieakkoord is geld beschikbaar gekomen om te investeren in de kwaliteit van het onderwijs.

Realiseren basiskennis bevolking t.a.v. voedsel en groene leefomgeving

Natuur- en milieueducatie is van oudsher een belangrijk kanaal om basiskennis over groen onder de aandacht te brengen. Het nieuwe NME-beleid omvat naast het ontwikkelen van liefde voor de natuur en zorg voor het milieu ook thema’s als dierenwelzijn en voeding. Met provincies en gemeenten worden meerjarige bestuurlijke afspraken gemaakt over doelen en financiering. Smaaklessen op basisscholen hebben tot doel jongeren al vroeg te interesseren voor voedsel en smaak. Voor jongeren in het voortgezet onderwijs worden groene maatschappelijke stages gerealiseerd op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, voedselkwaliteit, diergezondheid en zorgen educatieboerderijen.

Een goed functionerend hoogwaardig internationaal kenniscentrum voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte

In de vorm van Wageningen Universiteit en Researchcentrum is er een internationaal hoogwaardig kenniscentrum ter ondersteuning van het agrofoodcomplex, actoren in de groene ruimte en het LNV-beleid. De groene kennisinfrastructuur is georganiseerd rondom thema’s als duurzame landbouw, natuurkwaliteit, gezonde voeding en ontwikkelingssamenwerking. Om deze kern fungeert een netwerk van nationale en internationale partners. Van belang is de interactie tussen maatschappij, beleid en kennisinstellingen waarbij vraagsturing en doelgroepgerichte benadering kernbegrippen zijn.

Kennisverspreiding gericht op duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden

Als gevolg van de mondiale voedselschaarste spelen landbouwprojecten een steeds grotere rol bij ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast is het uit het oogpunt van bescherming van de biodiversiteit van groot belang dat een duurzame ketenontwikkeling wordt gerealiseerd. Internationale onderzoeksprojecten richten zich specifiek op deze problematiek om armoede en honger uit te bannen en natuur en milieu te beschermen. LNV stimuleert naast onderzoekssamenwerking de samenwerking van de groene onderwijsinstellingen met buitenlandse onderwijsinstellingen onder meer in ontwikkelingslanden. Deze samenwerking draagt ook bij aan de internationale oriëntatie van docenten en studenten.

Kennisontwikkeling voor maatschappelijke vraagstukken

LNV investeert in kennisontwikkeling voor actuele maatschappelijke vraagstukken (dierenwelzijn, groene economie, klimaat), kennis voor toekomstige vraagstukken op terrein van vernieuwingen en innovaties (kennisbasisonderzoek) en onderzoek in kader van wettelijke onderzoekstaken. Door middel van Kenniskamers Agrocluster, Voeding & Consument, en Natuur & Landschap formuleren prominenten uit het (agrofood)bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en overheid de Strategische Kennis en Innovatie Agenda’s (SKIA) voor de lange termijn.

Kennisverspreiding naar maatschappelijke partijen

Met kennisverspreidingsprojecten waarbij een belangrijke rol wordt toebedeeld aan het onderwijs zet LNV in op een betere ontsluiting van de ontwikkelde kennis voor gebruik door ondernemers en maatschappelijke groepen. Deze projecten richten zich o.a. op bewustwording en gedragsverandering rond thema’s als Jeugd, Natuur en Gezondheid, Mineralen en milieu en de Nationale Landschappen.

Publiek-private interactie met betrekking tot kennis en innovatie

Innovatievragen ontstaan tegen verschillende achtergronden. In de eerste plaats zijn het de ondernemers die moeten innoveren. Zij zijn een bron van vragen voor individuele en collectieve doeleinden. De interactie ligt op meerdere niveaus. De inzet van de overheid kan gaan in de richting van faciliteren, verbinden, aanpassen van regelgeving en inzet van financiële middelen. De inzet van financiële middelen gaat met name naar onderzoek en regelingen. In meerjarige onderzoekstrajecten verschuift de financieringsbalans van publiek naar privaat naarmate onderzoek meer toepassingsgericht wordt. In innovatieregelingen en voor Small Business Innovation Research (SBIR) is de (maximale) bijdrage van de overheid bepaald per regeling.

Vergroten van innovatievermogen bij bedrijven en in producten, processen en systemen ten behoeve van duurzame ontwikkeling

Nieuw ontwikkelde kennis moet resultaat opleveren voor bedrijven. Daarvoor wordt in het algemeen vereist dat de vraag relevant is voor een categorie bedrijven (in plaats van het individuele bedrijf), en dat de oplossing kansrijk is. De uitkomsten van op bedrijven gerichte kennisontwikkelingstrajecten moeten zich, voor zover dat van te voren te bepalen is, lenen voor toepassing in een bedrijfssituatie. Tijdens en na een kennistraject zijn er inspanningen om te verzekeren dat de doelgroep beschikt over de gegevens. Het proces van waardecreatie uit kennis (valorisatie) moet professioneel worden uitgevoerd waardoor bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen (o.a. WUR en HAO instellingen) elkaar beter kunnen vinden en gebruik maken van elkaars faciliteiten en kennis. Met andere departementen wordt samengewerkt in de nieuwe interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie waar het project Nederland Ondernemend Innovatieland wordt uitgevoerd.

Verantwoordelijkheid LNV

De minister van LNV heeft een stelselverantwoordelijkheid voor het groene onderwijs: voorzieningen in stand houden voor onderwijs aan (toekomstige) beroepsbeoefenaren. Binnen het kader van het algemeen (OCW) onderwijsbeleid versterkt LNV de functies van het groen beroepsonderwijs voor de sector voedsel en groen. De minister van LNV is verantwoordelijk voor het scheppen van stimulerende randvoorwaarden voor innovatie en het ontsluiten van kennis binnen de groene sector.

• LNV wil doelgroepen en stakeholders inspireren door continu informatie, verkenningen en mogelijke toekomstbeelden beschikbaar te stellen.

• In overleg met stakeholders worden kennis- en innovatieagenda’s opgesteld die richtinggevend zijn voor de inzet van subsidies en de inzet van kennisinstellingen, landelijk en in de regio.

• LNV stimuleert en faciliteert LNV-doelgroepen bij innovatie en kennisbenutting.

• LNV zorgt voor een up-to-date kennissysteem voor het gehele beleidsterrein van LNV.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van de samenwerking met en de inzet van bedrijven en andere overheden (op nationaal en internationaal niveau), onderwijs- en onderzoeksinstellingen.

Maatschappelijk effect

Behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

• kennis in het agrofoodcomplex en de groene ruimte bijdraagt aan innovatief en concurrerend ondernemerschap, duurzaam ondernemen, veilig voedsel, levende natuur en vitaal platteland;

• er voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren zijn voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte;

• er een internationaal hoogwaardig kenniscentrum is voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte (in de vorm van Wageningen Universiteit en Researchcentrum).

Meetbare gegevens bij de Algemene beleidsdoelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
Concurrentiepositie Nederland binnen EU-27 (netto toegevoegde waarde per arbeidseenheid) NL staat op de tweede plaats binnen EU-27 2007 NL staat op 2e of 1e plaats binnen EU-27NL staat op 1e plaats binnen EU-27 2015 Land- en tuinbouwge-gevens 2008/Eurostat

De concurrentiepositie van Nederland wordt weergegeven door de netto toegevoegde waarde per arbeidseenheid in Nederland te vergelijken met de gemiddelde toegevoegde waarde per arbeidseenheid in de landen van de EU-27.

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
Mate van vraagsturing van onderzoek door maatschappelijke actoren 78% kennis-benutting 2008 79% kennis-benutting 83% kennis-benutting 2015 PROSU BV

Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Er wordt ingezet op een stijging met 1% per jaar. Voor de begroting van 2011 zal een indicator worden ontwikkeld die op directe wijze de mate van vraagsturing door maatschappelijke actoren weergeeft.

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
Aandeel niet-westerse allochtonen in het groen onderwijs VO: 4,2% MBO: 1,6% HBO: 4,6% WO: 15,3%2007 VO: 5,6% MBO: 2,1% HBO: 6,1% WO: 15,3%VO: 9,0% MBO: 3,4% HBO: 9,8% WO: 15,3% 2015Cfi

Toelichting aandeel niet westerse allochtonen in het groen onderwijs: met uitzondering van het WO is het aantal niet westerse allochtonen binnen het groen onderwijs aanzienlijk lager dan gemiddeld.

Er wordt ingezet op een stijging voor VO, MBO en HBO met 10% per jaar.

Percentage niet westerse allochtonen per onderwijssector in 2007
 Sector  
Schooltype Economie TechniekZorg en welzijn Groen Totaal
VO 34,6 13,518,7 4,2 19,4
MBO 26,1 16,0 14,5 1,618,3
HBO 18,6 12,6 10,2 4,6 13,5
WO15,5 12,4 11,2 15,3 12,1

Bron: OCW/Cfi. Binnen het groen WO is het percentage niet westerse allochtonen relatief hoog als gevolg van het grote aantal internationale studenten. Bij de andere schooltypen is er sprake van ondervertegenwoordiging als gevolg van niet aansluiten van beelden van het beroepsperspectief groen onderwijs op de over het algemeen meer stedelijke interesse van jonge allochtonen.

Budgettair belang LNV begroting

Procentuele verdeling uitgaven 2010 over operationele doelstellingen en apparaat

Kennis en innovatie

kst-32123-XIV-2-15.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
VERPLICHTINGEN 1 030 991 972964 967 977 978
UITGAVEN 985 1 010994 978 970 980 981
Programma-uitgaven 971996 981 967 959 969 970
– waarvan juridisch verplicht  924665660659657
        
26.15 Kennisontwikkeling en innovatie 194 183158 153 155 162 163
26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs 777 812 823 813805 807 807
        
Apparaatsuitgaven 14 14 1311 11 11 11
26.21 Apparaat 13 12 1211 10 10 10
26.22 Baten- lastendiensten 12 1 1 1 1 1
ONTVANGSTEN 45 3026 21 10 10 10

Generieke blokkade op de programma uitgaven

Bedragen x € 1 mln.
  2009 2010 2011 2012 20132014
Programma uitgaven  – 4,6 – 17,6– 20,5 – 14,6 – 5,1 – 4,1

De generieke blokkade op artikel 26 kan niet in mindering worden gebracht van de normatieve bekostiging van het groene onderwijs. De invulling op het niet-normatieve deel leidt tot ingrijpende keuzes. Met een onvermijdelijke herprioritering binnen de onderzoeks- en kennisverspreidingsmiddelen wordt invulling gegeven aan 75% van de generieke blokkade op artikel 26. Meer ombuigen op de onderzoeks- en kennisverspreidingsmiddelen zou de Nederlandse kennispositie te veel aantasten. De overige 25% slaat neer op de vakdepartementale onderwijsmiddelen, zoals de regeling Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-32123-XIV-2-16.gif

Toelichting op:

Handhaving en uitvoering

Er zijn uitvoeringskosten bij Dienst Regelingen voor het aanbesteden en uitvoeren van de niet DLO-onderzoeksprogrammering, regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs, kennisverspreidingsprojecten, en regeling praktijkleren.

Bedragen x € 1 mln.
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
Uitvoeringskosten Dienst Regelingen 1,2 1,7 0,7 0,7 0,7 0,70,7

Apparaatsuitgaven:

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Ambtelijk Personeel Directie Kennis en Innovatie9 533
Ambtelijk Personeel InnovatieNetwerk 944
Materieel 1 357
Overig apparaat 85
Uitvoeringskosten Dienst regelingen 706
Totaal apparaatsuitgaven 12 625

Ontvangsten:

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Rente en aflossing over de verstrekte lening aan de Stichting DLO inzake aankoop van grond en gebouwen 8 802
FES-ontvangsten 15 458
Overige ontvangsten 1 420
Totaal ontvangsten 25 680

Voor een vijftal projecten zijn ten laste van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) middelen aan de LNV-begroting toegevoegd. Het betreft de projecten Transitie Duurzame Landbouw, Potato Genomics, Phytophtora, TTI Groene Genetica en Aviaire Influenza.

Budgettair belang buiten de LNV-begroting

EU maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
Zevende kaderprogramma Onderzoek 30 30 30 30 30 30 30

De (extra) EU-middelen die Wageningen Universiteit onttrekt aan het zevende kaderprogramma Onderzoek lopen niet via de begroting van LNV, maar direct van de EU naar de WUR. Wel zet de WUR departementale middelen LNV in voor de benodigde cofinanciering (minimaal 25%, de bijdrage van de EC in EU kaderprogramma projecten is max. 75%). Vanaf 2009 betreft het een raming vanuit de veronderstelling dat de relisatie 2008 wordt doorgezet.

De EU-maatregelen hebben betrekking op door DLO uitgevoerd onderzoek.

26.15 Kennisontwikkeling en innovatie

Motivering

Aanjagen ideeënrijkdom en realisatiemogelijkheden (o.a. innovatienetwerk)

Voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken wordt onderzoek op het gebied van milieu, waterkwaliteit, diergezondheid, welzijn dieren, voedselkwaliteit, voedselveiligheid, ruimte e.a. uitgevoerd door DLO en andere onderzoeksinstellingen. Het voortbestaan van veel knelpunten wijst uit dat, ondanks vooruitgang en deeloplossingen, er nog veel behoefte is aan nieuwe ideeën en oplossingen. InnovatieNetwerk is in het leven geroepen om ideeën (mede) te genereren en te ontwikkelen tot toepasbare oplossingen en een brug te slaan naar geïnteresseerde gebruikers. Ook is het van belang dat ideeën voor gewenste ontwikkelingen niet vastlopen in beperkende regelgeving waar dit vermeden kan worden, dan wel waar oplossingen mogelijk zijn. Het (interdepartementale) koplopersloket is opgezet om samen met ondernemers die knelpunten tegenkomen met name op het gebied van regelgeving te zoeken naar oplossingen.

Stimuleren en faciliteren van kennisarrangementen

Sturing van de groene kennisinfrastructuur richt zich op de samenhang van kennisontwikkeling, het ontsluiten van kennis, het verspreiden van kennis en het bevorderen van het gebruik van kennis voor onder andere het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en innovatie. LNV ondersteunt programma’s waarin de samenwerking en kennisoverdracht tussen kennisinstellingen, scholen en bedrijfsleven wordt versterkt.

Natuur- en milieueducatie

De grote mate van verstedelijking van Nederland, gekoppeld aan een sterke wens tot verduurzaming in het licht van klimaatverandering, aantasting van biodiversiteit, (potentiële) voedselschaarste en bevorderen dierenwelzijn vraagt om nieuwe impulsen voor natuur- en milieueducatie.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Outcome      
Deelname van de doelgroep via arrangementenZie tabel «deelname aan lerende netwerken» 2009Vergelijkbaar met 2009 Vergelijkbaar met 2009 2010 LNV op basis van informatie van de kenniskringen

Deelname aan lerende netwerken. Lerende netwerken stimuleren de vraagsturing van onderzoek, betrokkenheid en kennisuitwisseling.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
26.15 Kennisontwikkeling en innovatie Kennisontwikkeling t.b.v. maatschappelijke vraagstukken 194 178 183 197 158 089153 321 154 554 162 150 163 117
        
Kennisontwikkeling t.b.v. maatschappelijke vraagstukken 168 524 145 891 125 463 121 291125 687 131 430 132 107
DLOonderzoeksprogramma’s1110 715 1 955 1 6911 434 1 671 1 822 1 835
DLO ond. progr. Vitaal landelijk gebied  8 334     
DLO ond. progr. Ecologische hoofdstructuur  6 750      
DLOond. Progr. Natuur, landschap en platteland  13 389 12 763 13 539 14 594 14 686
DLO ond. progr. Econ. perspectiefvolle agroketens 5 905      
DLO ond. progr. Biologische landbouw  9 152     
DLO ond. progr. Mineralen en milieukwaliteit  12 290      
DLOond. progr. Plantgezondheid  10 652     
DLO ond. progr. Verduurzaming productie en transitie  14 913     
DLO ond. Progr. Agroketens en visserj   37 661 35 553 37 484 40 40840 664
DLO ond. Voedsel, dier en consument 5 744 3 742 3 608 3 846 4 146 4 172
DLO ond. progr. Kennis  1 782 1 2311 188 1 266 1 364 1 373
DLO ond. progr. Internationale samenwerk. 7 096 6 395 6 1686 574 7 086 7 131  
DLO wettelijke onderzoekstaken 54 250 52 427 51 885 51 70251 700 52 403 52 639
Niet-DLOonderzoeksprogrammering 3 559 8 891 9 469 8 8759 607 9 607 9 607
        
Ontsluiten van kennis via groen onderwijs voor bedrijfsleven en samenleving 25 65337 306 32 626 32 030 28 867 30 720 31 010
Groene Kenniscoöperatie 3 348 4 304 3 9173 899 4 079 4 361 4 399
Regeling Kennisverspr. en Innovatie Groen Onderwijs 4 672 6 5647 188 7 150 7 150 7 650 7 872
School als kenniscentrum 5 000 5 000 4 219 4 219 4 7195 219 5 219
        
Bevorderen van innovaties bij stakeholders  4 479 1 141 935 966 1 0461 048
Bijdrage InnovatieNetwerk 2 8403 949 3 770 3 709 3 791 3 928 3 944
Innovatiesubsidies 789      
Kenniskringen/lerende netwerken 2 1552009 1 205 1 185 1 244 1 332 1 335
Kennisverspreidingsprojecten 5 674 6 001 6 0405 787 6 918 7 184 7 193
Natuur- en milieueducatie21 175 5 000 5 146 5 146   

1 De verdeling over budgetten DLO-onderzoeksprogramma’s is voorlopig. Jaarlijks wordt geherprioriteerd.

2 De Budgetten voor Natuur- en milieueducatie zijn tot en met 2012 vastgesteld.

Uitgaven voor kennis en innovatie verdeeld over thema’s

kst-32123-XIV-2-17.gif

De verdeling van de budgetten is voorlopig. Op basis van onder andere vraagsturing wordt in de loop van 2010 geprioriteerd.

Bedragen x € 1 000
LNV-domein Instrumenten 
 DLOonderzoeksprogramma’s DLO wettelijke onderzoekstakenNiet-DLO onderzoeksprogrammering Regeling Kennisverspreiding en Innovatie Groen OnderwijsKennis-versprei-dingsprojec-ten/NME/kennis-kringenTotaal
Natuur, Landschap en platteland: o.a EHS, biodiversiteit, jeugd en natuur, natuur en gezondheid, water, klimaat robuuste ruimte, gebiedsontwikkeling, ruimte gebruik. 13 752 9 176 2 5181 295 7 670 34 411
Agroketens en visserij: o.a biobased economy, markt en concurrentiekracht, effectentoekomstig GLB, WTO, verduurzaming biologische ketens, stimu- lering biologische producten, verhoging aanbod en kwaliteit, nitraatrichtlijn, luchtkwaliteit, kaderrichtlijn water, fytosanitair, gewasbescherming ondernemerschap, tuinbouw, bodem, visserij. 38 682 14 9854 738 3 885 3 547 65 837
Voedsel, dier en consument: o.a. voedselveiligheid, voe- ding en gezondheid, vacci- natie, preventie 3 843 27 724 1 007432 696 33 702
Kennis: verspreiding resultaten1 264  199 1 144 129 2 736
Internationaal: o.a. mondiale biodiversiteit, armoedebestrijding16 568  1 007 4323498 356
Totaal 64 109 51 885 9 4697 188 12 391 145 042

1 Er is daarnaast € 0,9 mln. beschikbaar in het kader van internationalisering groen onderwijs.

Instrumenten

Kennisontwikkeling ten behoeve van maatschappelijke vraagstukken

Het onderzoek richt zich op actuele maatschappelijke vragen. Het gaat om toepassingsgericht onderzoek ten behoeve van beleids- en praktijkvragen op LNV-relevante terreinen. In 2010 gaat daarbij extra aandacht uit naar vernieuwende innovatieprogramma’s. Innovatieve toepassing van kennis in de praktijk staat daarbij centraal.

DLO onderzoeksprogramma’s

Deze programma’s zijn ondergebracht in vijf domeinen, zie de bovenstaande tabel. Binnen het onderzoeksdomein «Natuur, Landschap en Platteland» zijn de accenten voor 2010 het duurzaam afstemmen van de maatschappelijke functies op de fysieke situatie van bodem, water en klimaat en duurzame ontwikkeling van de Waddenzee/Noordzee.

Binnen het onderzoeksdomein «Agroketens en Visserij» zijn de accenten voor 2010 o.a. dierenwelzijn, luchtkwaliteit stallen, activiteiten vanuit de beleidsnota «Biologische landbouwketen 2008–2011», ondersteuning van het interdepartementale beleidsplan «Schoon en zuinig» op het gebied van glastuinbouw, multifunctionele landbouw.

Binnen het onderzoeksdomein «Voedsel, Dier en Consument» zijn de accenten voor 2010 het stimuleren van de keuze voor gezonder en duurzamere producten en bestrijding van dierziekten.

Een specifieke plaats wordt ingenomen door onderzoek gericht op kenniscirculatie en kennisbenutting. Een sleutelrol hierin speelt de verbinding van onderzoek met het groene onderwijs (in het kader van de Groene Kennis Coöperatie en School als Kenniscentrum).

Bij de internationale component wordt uitgegaan van geïntegreerde benaderingen waarbij meer plaats is voor horizontale thema’s als innovatie en transitie. Vanaf 2010 geldt een integrale indeling in een drietal sector-overschrijdende thema’s: Schaarste en verdeling, Robuuste systemen en Duurzame ketenontwikkeling.

Wettelijke onderzoekstaken

De wettelijke onderzoekstaken vloeien voort uit nationale dan wel EU verplichtingen, zoals het in beheer houden van vaccins welke in tijden van een dierziektecrisis worden ingezet. Daarnaast betreft het verplichtingen op het terrein van visserij (o.a. visbestanden), natuur (o.a. Milieu- en Natuur Planbureau), economie (landbouwtelling), genenbanken (plantenrassen) en voedselveiligheid (analyses ten behoeve van de Voedsel en Waren Autoriteit en de AID). Het betreft taken die van essentieel belang geacht worden voor natuurbescherming, diergezondheid, economische ontwikkeling en voedselkwaliteit.

Niet-DLO onderzoeksprogrammering

Dit begrotingsonderdeel wordt ingezet om buiten DLO specifieke deskundigheid uit het nationale en internationale (universitaire) kennisveld te benutten in kennisontwikkeling voor actuele maatschappelijke vraagstukken. Hierbij gaat het met name om kortlopend strategisch en toegepast onderzoek. Voorbeelden van projecten in 2010 zijn: het project Jongerenraadpleging, uitgevoerd door Young Works, dat zich richt op het bepalen van effectieve vormen van jongerenparticipatie en het verkrijgen van inzicht in de visie en mening van jongeren teneinde het jongerenperspectief optimaal tot uitdrukking te laten komen in LNV-dossiers en het project Populatiedynamica weidevogels, uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen. Dit project is bedoeld om een beter zicht te krijgen op de populatiedynamiek en volledige levenscyclus cq overlevingskansen van de Grutto.

Ontsluiten van kennis via het groen beroepsonderwijs ten behoeve van bedrijfsleven en samenleving

Groene Kenniscoöperatie

Er is een bestuurlijke meerjarige afspraak voor de periode 2006–2010 met de groene onderwijs-instellingen en Wageningen-UR. LNV ondersteunt het proces van gezamenlijke programmering van de groene kennisinstellingen (o.a. Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs) en het versterken van de rol van onderwijsinstellingen bij kennisbenutting in de regio en de versterking van de driehoek onderzoek-onderwijs-bedrijfsleven (School als Kenniscentrum). De Groene Kennis Coöperatie (platform-organisatie) legt via vraaggestuurde kennisprogramma’s een verbinding tussen groene onderwijsinstellingen (75 000 leerlingen/studenten), onderzoeksinstellingen, bedrijfsleven, lagere overheden en maatschappelijke organisaties. Via Groen kennisnet wordt relevante beschikbare kennis op maat ontsloten via internet voor de diverse doelgroepen, met daarbij bijzondere aandacht voor door LNV (mede) gefinancierde kennis.

Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

AOC’s, scholengemeenschappen met een afdeling landbouw en natuurlijke omgeving, HAS’en en Wageningen Universiteit (exclusief de leerstoelgroep Educatie- en Competentiestudies), kunnen via de Regeling Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs subsidieaanvragen indienen voor programma’s of projecten met doel kennisverspreiding en innovatie in het groene onderwijs.

School als Kenniscentrum

LNV verleent subsidies met betrekking tot het concept «School als regionaal kenniscentrum». Met dit concept worden kennisontsluiting en -benutting in de regio versterkt. Ook wordt subsidie beschikbaar gesteld voor Groene plus-lectoren. Hiermee wordt bereikt dat publieke kennis wordt ontsloten die beter is toegesneden op praktijksituaties binnen onderwijs, onderzoek, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

Bevorderen van innovaties bij stakeholders

Bijdrage Innovatienetwerk

InnovatieNetwerk is een vanuit een onafhankelijke positie functionerend onderdeel van het Ministerie van LNV. Met een veelheid aan partijen ontwikkelt InnovatieNetwerk concepten voor grensverleggende innovaties op het vlak van landbouw, agribusiness, groene ruimte en voeding én brengt deze naar de praktijk. Sprekende voorbeelden zijn Kas als Energiebron, Bouwen met Groen en Glas, Energieneutrale Zuivelketen, Palingteelt in Volendam (Innofisk), Tijdelijke Natuur, Knooperven en Smaaklessen. Target voor 2010 is dat er 30 robuuste grensverleggende concepten worden ontwikkeld waarvan 15 hun betekenis hebben gekregen in de praktijk. De stand van zaken (begin 2009) is weergegeven in onderstaand schema.

Concepten Aantal concepten in oriëntatiefase Aantal concepten in ontwikkelingsfase Aantal concepten in realisatie- of afrondingsfase Totaal
Ruimte creëren 2 7 13 22
Duurzaam ondernemen17 13 11 41
Gezonde samenleving 0 5 611
Totaal 19 25 30 74

Innovatiesubsidies

Het betreft innovatiesubsidies aan ondernemers en andere doelgroepen: het gaat met name om SBIR (Small Business Innovation Research) en inzet van Syntens. Via het SBIR-programma besteedt de overheid een deel van haar O&O budget rechtstreeks aan bij het midden- en kleinbedrijf (MKB). Doel is het ontwikkelen door het MKB van innovatieve producten en diensten die oplossingen bieden voor maatschappelijke vraagstukken.

Kennisverspreidingsprojecten en kenniskringen/lerende netwerken

Met de kennisverspreidingsprojecten zet LNV in op een betere ontsluiting van de ontwikkelde kennis voor gebruik door ondernemers en maatschappelijke groepen. Deze projecten richten zich o.a. op bewustwording en gedragsverandering rond thema’s als Jeugd, Natuur en Gezondheid, Mineralen en milieu en de Nationale Landschappen. Een voorbeeld hiervan zijn de Smaaklessen. Smaaklessen zijn in basisscholen geïntroduceerd met doel jongeren al vroeg te interesseren voor voedsel en smaak. De leerkracht wordt ondersteuning geboden door «de kok in de klas», instructies en proeflessen voor leerlingen. Via kenniskringen van belanghebbenden (terreinbeherende organisaties en ondernemers) wordt met subsidies uitwisseling van kennis en ervaringen gestimuleerd. Uit deze netwerken komen praktijkgerichte onderzoeksvragen voort. Ze zorgen ook voor een goede benutting van kennis uit onderzoek in de praktijk. Gezien de interactie met beleidsontwikkeling en/of -implementatie is de LNV betrokkenheid actief en initiërend. De netwerken kennen een koppeling naar onderwijsinstellingen zodat ook toekomstige beroepsgroepen vertrouwd raken met de nieuwste inzichten. In de onderstaande tabel zijn enkele netwerken met hun bereik opgenomen.

Tabel: deelname aan lerende netwerken
Lerend netwerkAantal deelnemers/organisaties
Melkvee Academie 1 000
Netwerken platteland 950
Ondernemersnetwerken gesubsidieerd via Syntens 500
Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 47
Kenniskring Weidevogellandschap 16

Het kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) is gestart in 2006. Doel is het ontwikkelen van maatregelen om negatieve gevolgen van verdroging, vermesting en verzuring tegen te gaan. Het levert kennis op voor implementatie van belangrijke beleidsitems zoals Natura 2000, realiseren van natuurterreinen en leefgebiedplannen. Samenwerking tussen onderzoekers, beheerders en beleid is de sleutel tot succes. Betrokkenheid van het onderwijs is essentieel.

Natuur- en milieueducatie

Vanuit LNV wordt ingezet om nieuwe arrangementen te ontwikkelen die passen bij de fysieke en technologische mogelijkheden van nu. Leerprocessen die leiden tot gewenste kennis, houding en gedrag ten opzichte van natuur- en milieu worden bevorderd. Hoofdthema’s zijn groen, water, klimaat, dierenwelzijn en voeding. LNV voert NME samen met VROM uit en streeft naar verbreding richting andere departementen. Het programmamanagement wordt uitgevoerd door Senter Novem. Met provincies, gemeenten en maatschappelijke organisatie worden meerjarige afspraken gemaakt over doelen en financiën. Eén van de manieren waar LNV op inzet is de eenmalige innovatie-impuls aan Artis, die tot doel heeft om op een vernieuwende en hoogwaardige manier stedelijke jongeren versterkt in contact te brengen in de wereld van natuur, biodiversiteit en de eigen leefomgeving.

26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs

Motivering

Kennisbasis WUR versterken

De bekostiging van de DLO kennisbasis betreft funderend onderzoek. Dit in tegenstelling tot de onderzoeksprogrammering DLO die zich richt op toegepast onderzoek. In het kader van het Strategisch Plan WUR zijn voor de middellange en lange termijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de ontwikkelingsrichting van expertises, die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de Nederlandse samenleving in een nationaal en een internationaal perspectief.

Centres of Excellence stimuleren en inzetten

Het streven is dat de Nederlandse Agrosector behoort tot de top 5 van de op dit gebied innovatieve landen. Door zich constant te vernieuwen kan de Nederlandse agrosector, mede door de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, haar maatschappelijk perspectief (3 P’s) bewijzen. Dit zowel voor het welzijn, het behoud van de natuur en de concurrentiekracht.

Meer doorstroming naar vervolgopleidingen

Terugdringen voortijdig schoolverlaten door het verstrekken van subsidies voor verbeteren van de examinering en begeleiding van zorgleerlingen. De AOC’s bieden een aansprekende leeromgeving voor een relatief groot aantal zorgleerlingen. Bevorderen van de hogere niveaus in het groen MBO, doorstroom naar HBO en levenslang leren van werkenden in de sector. Om de uitval in het hoger onderwijs te verminderen gaat LNV het gesprek aan met de groene onderwijsinstellingen. Het aantal deelnemers aan het groen hbo daalt al enkele jaren.

Inrichten van groen onderwijs conform praktijkeisen

Het agrocluster heeft meer goed opgeleid personeel nodig. Vanwege toenemende mechanisering, automatisering en robotisering is scholing van werkenden noodzakelijk. De inzet van LNV op het terrein van leven lang leren en het uitgeven van een ervaringscertificaten (Erkenning verworven competenties) krijgen een nieuwe impuls. Door de economische crisis verliezen werkenden hun baan. Mensen gaan op zoek naar nieuwe functies. Voor deze functies is vaak bij- of omscholing nodig. Het kabinet heeft een aantal maatregelen getroffen op het gebied van scholing en arbeidsbemiddeling. Het is belangrijk dat vanuit het agrocluster aansluiting wordt gevonden bij deze maatregelen. Door de kleinschaligheid van de bedrijven is dit geen vanzelfsprekendheid. Met productschappen, brancheorganisatie en kennisinstellingen wordt overlegd hoe de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt kan worden bevorderd.

Ondernemen wordt als apart thema/vak aangeboden binnen het groene onderwijs. Leerlingen en studenten krijgen hierdoor meer inzicht wat ondernemerschap inhoudt waardoor ze na afronding van hun opleiding beter gefaciliteerd zijn om een eigen bedrijf in het groene domein te starten. Ondernemende docenten in het groene hoger onderwijs krijgen de mogelijkheid om scholing te volgen op het gebied van ondernemend onderwijs. Waarbij aandacht is voor het aanleren van algemene én vakspecifieke ondernemerschapcompetenties. LNV wil inzetten op een volledig en geïntegreerd ondernemerschapsonderwijsprogramma waarbij aandacht is voor zowel algemene ondernemerschapcompetenties als vakspecifieke ondernemerschapcompetenties.

Realiseren maatschappelijke stageplaatsen voor groen onderwijs

In aansluiting op het algemeen onderwijsbeleid (coalitieakkoord 2007) worden maatschappelijke stages in het groen onderwijs gerealiseerd met een voorbeeldfunctie voor het gehele onderwijs.

Realiseren groene maatschappelijke stageplaatsen

LNV acht het van groot belang dat jongeren kennismaken met de wereld van voedsel en groen. Door de natuur te ervaren en te zien hoe voedsel wordt geproduceerd leren jongeren voedsel en groen op waarde te schatten en hiervoor ook verantwoordelijkheid te nemen.

LNV zet zich in voor het realiseren van 12000 maatschappelijke stageplaatsen in voedsel en groen, waarin leerlingen niet alleen ervaren, maar hun inzichten ook omzetten in daden om de natuur te beschermen en duurzame voedselkeuzes te stimuleren. In de maatschappelijke stage doen leerlingen belangeloos iets voor een ander en dus ook voor de maatschappij.

Het groen onderwijs heeft een voorbeeldfunctie bij het invoeren van de maatschappelijke stage. Ook speelt het groen onderwijs een rol bij de begeleiding van maatschappelijke stages rond voedsel en groen.

Capacity-building, duurzaam gebruik grondstoffen in internationaal verband

Binnen het kader van de millenniumdoelen gericht op duurzame ontwikkeling wordt internationaal samenwerkt. Projecten richten zich op het voorkomen van voedselschaarste, bescherming van de biodiversiteit, onderwijs.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Oordeel visitatiecommissies en indruk kenniskamers 100%2008 100% 100% 2010 Visitatie-commissies

Het percentage visitatierapporten met een positief oordeel. Een positief oordeel van een visitatiecommissie geeft aan dat het organisatieonderdeel waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd voldoet aan de daartoe gehanteerde maatstaven.

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Aansluiting groen onderwijs en arbeidsmarkt BOL-4 76% HBO 76% WO 70% 2007 70 á 80% 70 á 80% 2010ROA

De aansluiting van de functie op het niveau van de gevolgde opleiding, gemeten als het percentage gediplomeerden dat werkt op minimaal het niveau van de opleiding. Er wordt ingezet op het minimaal gelijk niveau houden van dit percentage.

Indicator Referentie waardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde Planning Bron
Aantal studenten uit ontwikkelingslanden opgeleid door het groene onderwijs 719 2007 740 778 2015 Cfi

Aantal studenten uit ontwikkelingslanden opgeleid door Wageningen Universiteit en hbo-groen. Er wordt ingezet op een stijging met 1% per jaar.

Ontwikkeling ongediplomeerde uitstroom groen onderwijs van 2002 tot 2008

kst-32123-XIV-2-18.gif

bron: onderwijsinstellingen, Cfi Doorstroom binnen het groen onderwijs leerjaar 2007–2008

Sector  
Schooljaar Economie TechniekZorg en welzijn Gedrag en maatschappij Groen
Voortijdig schoolverlaten (minimaal MBO-niveau 2) 31,8% 36,1% 24,2% 24,9%
Doorstroom MBO-BOL4 naar HBO 57% 51%36% 58% 34%

Bron: Cfi (voortijdig schoolverlaten), ROA (doorstroom MBO-BOL4 naar HBO)

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs 776 504 812 331 822 823 813 393804 589 806 862 806 930
        
Waarborgen van onderzoek en onderwijs744 334766 364781 731782 584779 151780 086780 174
Bekostiging DLO Kennisbasis 48 286 45 72746 277 48 791 43 059 43 294 43 373
Bekostiging WU 154 283 159 541 158 679 157 992157 972 157 950 157 951
Bekostiging HBO-groen59 960 63 986 68 370 66 372 66 381 66 30266 286
Bekostiging MBO-groen 140 813 145 348124 276 108 677 108 417 108 580 108 580
Bekostiging VOA 9 010 9 402 9 402 9 4029 402 9 402 9 402
Wachtgelden   12 50012 500 12 500 12 500 12 500
Bekostiging VMBO-groen 293 247 292 876 314 263 331 222331 563 331 639 331 639
Bekostiging Aequor7 829 8 125 7 084 6 569 6 569 6 5696 569
Basisfinanciering overige kennisinstellingen 3712 077 1 983 1 966 2001 2 091 2 094
Subsidies ondersteuningsstructuur 9 034 9 038 6 8646 859 6 859 7 145 7 145
Praktijkleren21 501 30 244 32 033 32 234 34 428 34 61434 635
        
Vernieuwen van onderzoek en onderwijs32 17145 96741 09230 80925 43826 77626 756
Vernieuwing onderzoeksinfrastructuur 11 82017 719 17 284 5 118    
Ontwikkelen kennisbeleid 5 416 7 692 4 139 6 116 5 8886 520 6 510
OCW-conforme onderwijssubsidies 14 93520 556 19 669 19 575 19 550 20 25620 246

Instrumenten

Waarborgen van onderzoek en onderwijs

Bekostiging DLO Kennisbasis

De bekostiging van de DLO kennisbasis betreft funderend onderzoek. De middelen worden deels ingezet ter co-financiering van EU onderzoeksmiddelen (7e Kaderprogramma, in 2008 werd € 30 mln. ingezet). Voor het onderzoek zet LNV er op in dat voor Nederland belangrijke thema’s op de EU-onderzoeksagenda (7e Kaderprogramma) komen. LNV werkt mee aan de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksagenda’s met andere landen. Een deel van de middelen is bestemd voor de FES-projecten Phytophtora en Patato Genomics.

Bekostiging WU, HBO-groen, MBO-groen, VOA, en VMBO-groen

Het betreft normatieve bekostiging gebaseerd op de wet. LNV bekostigt het onderwijs aan Wageningen Universiteit, 5 HBO-instellingen, 12 agrarische opleidingscentra voor VMBO/MBO, de MBO-opleiding aan ROC Landstede en 37 groene afdelingen van scholengemeenschappen. VOA betreft middelen ten behoeve van Voorbereidende en ondersteunende activiteiten voor niveau 1 en 2 leerlingen in het MBO.

Bekostigde aantallen binnen het groene onderwijs

Bedragen x € 1 000
InstrumentType studenten/getuigschriften/promotiesAantallen Prijs bedrag Uitgaven 2010
Bekostiging WUEerstejaars 1 278 3,720 4 754  
 Ongedeelde getuigschriften 44 42,430 1 867  
 Bachelor getuigschriften 390 23,774 9 272  
 Master getuigschriften 642 18,656 11 977  
 Promoties210 90,000 18 900  
 Vaste componenten  105 763 158 679
Bekostiging HBO-groenStudenten 7 763 8,724 67 725  
 Vaste componenten   645 68 370
Bekostiging MBO-groenstudenten beroepsopleidende leerweg 16 787 5,46391 707  
 studenten beroepsbegeleidende leerweg10 244 3,180 32 575 124 276
Bekostiging VOAleerlingen niveau 1 2 206 2,054 4 532 
 leerlingen niveau 2 5 925 0,822 4 8709 402
Wachtgelden Vaste component    12 500
Bekostiging VMBO-groen leerlingen VMBO/VBO 19 2006,915 132 768  
 leerlingen VMBO/LWOO 14 40010,465 150 696  
 Vaste componenten  30 799 314 263

In de periode 2008–2013 wordt in samenwerking met OCW een experiment uitgevoerd met een geïntegreerde leerweg voor de bovenbouw van het vmbo tot en met mbo niveau 2. Doel van dit experiment is dat leerlingen voor wie de overgang van vmbo basisberoepsgerichte leerweg naar mbo niveau 2 problematisch is gemakkelijker een mbo niveau 2 diploma kunnen behalen.

Ontwikkeling aantallen studenten/leerlingen groen onderwijs van 2000 t/m 2015

kst-32123-XIV-2-19.gif

bron: Cfi

Bekostiging Aequor

Aequor is het Kenniscentrum Beroepsonderwijs – bedrijfsleven (KBB) voor de groene sector, verantwoordelijk voor de kwalificatiedossiers voor het MBO en het aanbod leerbedrijven.

Basisfinanciering overige kennisinstellingen

Het betreft input-financiering voor onderzoek uitgevoerd door o.a. het Planbureau voor de leefomgeving en KNAW Academie Hoogleraren.

Subsidies ondersteuningsstructuur

Subsidies aan ondersteunende instellingen betreffen onder andere: ontwikkelen van leermiddelen (Ontwikkelcentrum), verzorgen van onderwijskundige begeleiding (Landelijke Pedagogische Centra), vernieuwing van de examens VMBO in aansluiting op competentiegericht MBO en toetsing (CITO), dienstverlening vernieuwing groen onderwijs (Vakgroep Educatie en Competentie Studies van Wageningen Universiteit).

Praktijkleren

In verband met ondermeer de kleinschaligheid van instellingen en een groot deel van de bedrijven in de groene sector worden afzonderlijk middelen beschikbaar gesteld voor praktijkleren in gesimuleerde bedrijfssituaties.

Vernieuwen van onderzoek en onderwijs

Vernieuwen onderzoeksinfrastructuur

Het betreft subsidie voor het stimuleren van samenwerkingsverbanden en strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoeksinstellingen gericht op verbeteren kennisinfrastructuur en het innovatief vermogen van het bedrijfsleven (Transitie duurzame landbouw, TTI Groene Genetica, Aviaire Influenza).

Ontwikkelen kennisbeleid

Deze middelen worden ingezet om innovaties in het kennisbeleid zelf (methoden en infrastructuur) te ondersteunen. Anders gezegd, het is de «kraamkamer» voor initiatieven die potentieel kunnen leiden tot structurele veranderingen in het kennisinstrumentarium en de inzet daarvan. Als het instrument aanslaat krijgt het vervolgens een plaats binnen de andere begrotingsposten van artikel 26. Voorbeelden van initiatieven die in eerste instantie uit deze post zijn gefinancierd zijn: de kenniskringen (o.a. weidevogels) en de melkveeacademie.

OCW-conforme onderwijssubsidies

De groene onderwijsinstellingen nemen deel aan de verschillende subsidieregelingen van OCW voor onderwijsvernieuwing. Daarnaast stelt LNV middelen beschikbaar om de kwaliteit te verhogen van relatief kleinschalige scholen en om een actieve rol te spelen in de kennisverspreiding binnen de sector. Gelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor groen en overig onderwijs zijn cruciaal. De toenemende internationalisering van het onderwijsbeleid komt tot uitdrukking in grotere internationale mobiliteit van studenten en docenten én in doorwerking van de Lissabonafspraken: vermindering voortijdig schoolverlaten, verhoging van opleidingsniveau, deelname leven lang leren, het stimuleren van bêta-studies. In 2010 wordt verder uitvoering gegeven aan de in januari 2006 vastgestelde brief Uitvoering plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs.

Aandachtpunten zijn:

• Realiseren van maatschappelijke stages in het groen onderwijs met een voorbeeldfunctie voor het gehele onderwijs. Een maatschappelijke stage rond de voedselketen kan jongeren bewust maken van deze keuzes en problemen en hen een rol laten spelen als ambassadeurs voor gezonde en duurzame voedingskeuzes.

• Stimuleren van competentiegerichte leerarrangementen door subsidies. Het curriculum van het groene onderwijs krijgt steeds meer de vorm van competentiegerichte leerarrangementen. Deze richten zich op het integreren van vakkennis en vaardigheden in het vermogen om competent te handelen in aansluiting op de eisen vanuit de beroepspraktijk (bedrijfsleven). Het groene onderwijs volgt het regulier onderwijs in algemene onderwijszaken, maar onderscheidt zich door nauw contact met het bedrijfsleven, zowel primaire producenten als verwerkende industrie, handel, logistiek en toeleveranciers. Het groen onderwijs kan fungeren als proeftuin op dit gebied.

• Terugdringen voortijdig schoolverlaten door het verstrekken van subsidies voor verbeteren van de examinering en begeleiding van zorgleerlingen. De AOC’s bieden een aansprekende leeromgeving voor een relatief groot aantal zorgleerlingen. Toch zijn de prestaties op het gebied van preventie van voortijdig schoolverlaten relatief goed. De positieve factoren daarin worden verder ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan het onderwijs in de andere sectoren.

• Bevorderen van de hogere niveaus in het groen vmbo en mbo, doorstroom naar HBO en levenslang leren van werkenden in de sector.

• Bevorderen van flexibilisering en sectoroverstijgende samenwerking inspelend op specifieke regionale of sectorale behoefte.

• Bevorderen van instroom, samenwerking en profilering in het groen hoger onderwijs.

• Bevorderen van kwaliteit en excellentie in het groen hoger onderwijs.

• Implementatie van de kwaliteitsagenda groene leraren. Voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan groene leraren door middel van versterking van de lerarenopleidingen en professionalisering van leraren.

• Internationalisering groen onderwijs: LNV stimuleert het groen onderwijs internationaal toptalent aan te trekken, samenwerkingsrelaties aan te gaan met buitenlandse instellingen en het curriculum internationaal vorm te geven. Daarnaast worden door LNV ook specifiek middelen ingezet voor internationaal cursusonderwijs. Deze cursussen richten zich op deelnemers uit ontwikkelingslanden. LNV streeft hiermee drie doelen na:

1. Een toonaangevende internationale positie voor het groen (agrarisch) onderwijs.

2. Een internationaal curriculum om personeel te leveren aan de arbeidsmarkt met internationale oriëntatie.

3. Het uitbannen van armoede en honger en het realiseren van duurzame ketenontwikkeling. De kennisinfrastructuur van het groen onderwijs heeft een lange traditie in internationaal onderwijs aan studenten uit ontwikkelingslanden.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerp Nummer AD/OD Start Afgerond
BeleidsdoorlichtingKennis en innovatie 26 2012 2013
     
OverigWOT Genetische bronnen 26.15 2008 2009
evaluatieonderzoekWOT Natuur en milieu 26.152009 2009
 WOT Visserij 26.15 20092009
 WOT Economische informatievoorziening 26.152009 2009
 WOT evaluatie Diergezondheid26.15 2013 2013
 WOT Voedselveiligheid26.15 2014 2014
 WOT Genetische bronnen 26.152014 2014
 Midterm review Groene Kenniscoöperatie26.15 2008 2009
 InnovatieNetwerk26.15 2010 2010

Toelichting:

• Conform de afspraken in de overeenkomst worden voor einde van de looptijd de Wettelijke onderzoekstaken geëvalueerd. Op grond van de evaluaties zal worden bekeken of en welke wijzigingen aangebracht dienen te worden in de overeenkomsten.

WOT-evaluatie Genetische bronnen is januari 2009 afgerond (Rijnconsult, vindplaats: Directie Kennis en Innovatie, LNV).

• Evaluatie van de Groene Kennis Coöperatie vindt plaats met doel dit instrument eventueel aan te passen.

• De evaluatie van het InnovatieNetwerk vindt plaats in het kader van een in 2010 aflopende meerjarenafspraak.

• OD 26.16: Er zijn bij OCW evaluaties op het gebied van onderwijs die ook betrekking hebben op het groen onderwijs. Die zijn opgenomen in de OCW-begroting.

27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

Algemene beleidsdoelstelling

Het geven van een impuls aan de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland en het veiligstellen van de gebruiksmogelijkheden van de bodem en het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem.

Het Rijk geeft prioriteit aan de reconstructie van de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland (Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg). Deze reconstructie beoogt het realiseren van een goede ruimtelijke structuur, in het bijzonder voor duurzame landbouw, de natuur, het milieu en een duurzame waterhuishouding, alsmede het creëren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat in de zandgebieden voor het realiseren van de reguliere beleidsdoelen in het landelijk gebied. Het doel is de (gebruiks)waarde van de bodem te behouden en waar nodig te herstellen. Het Rijk stimuleert daarom een duurzamer gebruik van de bodem.

De vijf betrokken provincies (Limburg, Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Utrecht) hebben 12 reconstructieplannen opgesteld voor 12 reconstructiegebieden met de daarbij behorende uitvoeringsprogramma’s. De reconstructieplannen zijn inmiddels goedgekeurd door het Rijk en moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Het budget wordt via het ILG aan de provincies ter beschikking gesteld.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor:

• Het wettelijk kader reconstructie, middelen voor de Rijksdoelen en coördinatie van de Rijksinzet. Dit laatste ziet voornamelijk op de realisering van de sectorale Rijksdoelen.

• De beoordeling aan het eind van de ILG periode van de gerealiseerde prestaties en de daaraan bestede budgetten van het Rijk.

Voor bodem en water zijn respectievelijk VROM en V&W de eerst verantwoordelijke ministeries. De provincies zijn verantwoordelijk voor de programmering en de uitvoering van de (inrichtings)projecten.

Externe factoren

Behalen van deze beleidsdoelstelling hangt af van het bestuurlijke draagvlak in de betreffende reconstructie- en waterregio’s, de klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de algemene beleidsdoelstelling voor reconstructie zandgebieden heeft als effecten:

– Ontwikkeling van de structuur van de landbouw in de extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden.

– Tevredenheid/beleving van de bewoners met betrekking tot het voorzieningenniveau in de eigen plattelandsgemeente.

Meetbare gegevens bij de algemene beleidsdoelstelling

IndicatorStreefwaarde Waarde nulmetingMeetmethode Bron
ReconstructieZandgebieden     
Versnelling realisatie rijksdoelen in de reconstructiegebieden Minimaal behouden gelijke verhouding aan de rest van Nederland 1. Recreatief gebruik:Reconstructiegebieden 44Niet reconstructiegebie- den 41Nederland 42 Enquete Continu Vrije Tijds Onderzoek (CVTO) 2006/2007 Monitor AVP en begroting
 Minimaal behouden gelijke verhouding aan de rest van Nederland 2. Tevredenheid recreatief aanbod:Reconstructiegebieden 7,63Niet reconstructiegebieden 7,23Nederland 7,33Enquete WoONonderzoek 2006Monitor AVP en begroting
 Minimaal behouden gelijke verhouding aan de rest van Nederland3. Landschap (waardering kwaliteit):Reconstructiegebieden 7,46Niet reconstructiegebieden 7,27Nederland 7,30Enquete Belevingswaarden MonitorMonitor AVP en begroting
 Minimaal behouden gelijke verhouding aan de rest van Nederland4. Landbouw (toegevoegde waarde euro/arbeidjaar- eenheid):Reconstructiegebieden 51 000Niet reconstructiegebied 48 000Nederland 49 000Bedrijven-Infor- matienet (LEI)Monitor AVP en begroting

Streefwaarde

Het doel voor reconstructiegebieden is om de verhouding ten opzichte van de rest van Nederland te behouden en de rijksdoelen in de reconstructiegebieden voor natuur, recreatie, landschap en sociaal economische vitaliteit te realiseren in dezelfde termijn als de rest van Nederland.

1. Recreatief gebruik

De indicator geeft het aantal groen/blauwe activiteiten per inwoner/per jaar aan in recreatieve gebieden.

2. Tevredenheid recreatief aanbod

Hier wordt de waardering aangegeven van het recreatieve aanbod in een rapportcijfer.

3. Landschap

Hier wordt de waardering van de kwaliteit van het landschap aangegeven in een rapportcijfer.

4. Landbouw (toegevoegde waarde)

Het gaat hier om de toegevoegde waarde van de landbouw in het betreffende gebied.

Budgettair belang LNV begroting

Procentuele verdeling uitgaven 2010 over operationele doelstellingen en apparaat

Bodem, water en reconstructie zandgebieden

kst-32123-XIV-2-20.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 2012 20132014
VERPLICHTINGEN 133 106 36 19 1820 88
UITGAVEN 71 80 118 110 115112 88
Programma-uitgaven 51 60 100 9398 95 72
– waarvan juridisch verplicht  84 93 98 95 72
        
27.11 Reconstructie zandgebieden 51 46 73 6572 73 72
27.12 Bodem en Water 0 13 2728 26 22 0
        
Apparaatsuitgaven 20 2018 17 17 17 17
U27.21 Apparaat 0 00 0 0 0 0
U27.22 baten-lastendiensten20 20 18 17 17 17 17
ONTVANGSTEN 113 35 47 54 51 29

Grafiek Budgetflexibiliteit

kst-32123-XIV-2-21.gif

Bijdrage Investeringen Landelijk Gebied (ILG)

Van de totale programma-uitgaven binnen artikel 27 is de volgende reeks bestemd voor het ILG.

Bedragen x € 1 mln.
 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Uitgaven via ILG 48 57 83 91 9792

De ministeries van V&W en VROM leveren vanaf 2010, in het kader van het ILG, bijdragen ten behoeve van de verbetering van de Water- en bodemkwaliteit.

Uitvoering en handhaving

Bedragen x € 1 mln.
Uitvoeringskosten Dienst Landelijk Gebied2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
ILG16151414141414
LNV-opdrachten4443334

De uitvoeringskosten Dienst Landelijk Gebied zijn voornamelijk voor het inrichten van bodem, water en reconstructie zandgebieden.

Kennis en onderzoek

Apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Bijdrage aan DLG 18 280
Totaal apparaatsuitgaven18 280

Ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Bijdrage derden 34 698
Totaal ontvangsten34 698

Het Ministerie van VROM levert, in het kader van het ILG, een bijdrage voor het duurzaam bodemgebruik (€ 0,3 mln.).

27.11 Reconstructie zandgebieden

Motivering

De reconstructie zandgebieden is een gebiedsproces waarbinnen diverse Rijksdoelen worden gerealiseerd. De focus is de aanpak van de gestapelde problematiek die is ontstaan door de hogere veedichtheid (vermesting, verzuring en geuroverlast) en de aanwezigheid van kwetsbare natuur. Door een integrale, gebiedsgerichte aanpak wordt getracht de landbouw weer kansen te geven en tegelijk ook de milieu -en natuurkwaliteit te verbeteren.

Meetbare gegevens bij de doelstelling

Het grootste deel van de reconstructie zandgebieden en het tegengaan van de bodemdaling veenweidegebieden wordt via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) gerealiseerd. Kwantitatieve informatie over de voortgang van de reconstructie zandgebieden en veenweidegebieden is afkomstig uit de jaarlijkse provinciale ILG-voortgangsrapportages. Op basis van deze provinciale voortgangsrapportages wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de voortgang.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
27.11 Reconstructie zandgebieden50 527 46 459 73 111 65 364 72 489 72 64571 704
        
waarvan ILG       
– Reconstructiezandgebieden 42 047 35 819 36 001 35 34642 640 40 922 40 922
– Veenweidegebieden6 001 8 000 19 600 27 800 28 500 29 00029 100
– BTW Compensatie  1 386 1 1551 124 1 349 2 723 1 682
        
waarvan niet-ILG       
– Agenda Vitaal Platteland1 853      
– Reconstructie Algemeen400 891 335 1 094   
– Rijksacties MJP-2 226 363 16 020    

Waarvan ILG

Reconstructie zandgebieden

In het kader van de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de Reconstructiewet worden rijksbijdragen verleend voor reconstructie zandgebieden. Bij de ILG afspraken is voorzien in een Mid Term Review waarna de afspraken tussen het Rijk en de provincies worden herijkt. De doelstelling reconstructie zandgebieden is het aanpakken van de gestapelde problematiek die ontstaan is door de hoge veedichtheid (vermesting, verzuring en geuroverlast) en de aanwezigheid van veel kwestbare natuur (voor verzuring gevoelig). Door een integrale, gebiedsgerichte aanpak wordt getracht de landbouw weer kansen te geven en tegelijkertijd ook de milieu- en natuurkwaliteit te verbeteren.

Veenweidegebieden

De veenweidegebieden zijn internationaal gezien unieke cultuurlandschappen. Op 10 juli 2009 heeft het kabinet ingestemd met een bijdrage van € 113 mln. uit het Nota Ruimtebudget voor het LNV-project Westelijke Veenweiden. Dit project bestaat uit twaalf deelprojecten. Dit budget is beschikbaar in de periode 2010–2014. Toekenning van de middelen geschiedt door LNV in overleg met VROM, op het moment dat de projecten van de betrokken provincies uitvoeringsrijp zijn. Door regionale verschillen in de problematiek is een gedifferentieerde aanpak van de veenweidegebieden gewenst. Centraal daarin staat het gebiedsspecifiek handhaven of verhogen van de grondwaterstanden, het al dan niet aanpassen van het grondgebruik, dan wel het uitsluiten van activiteiten die leiden tot peilverlaging.

BTW-compensatie

Zie voor toelichting artikel 22, onder tabel OD22.11.

Waarvan niet ILG

Reconstructie Algemeen

Bij reconstructie algemeen worden bijdrage geleverd aan projecten voor (her)inrichting van gebieden die een goede ruimtelijke structuur bevorderen voor landbouw, natuur, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur. Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren.

Rijksacties MJP-2

Met deze bijdragen wordt onder andere de actualisatieslag van het MJP-2 gefinancierd. Tevens betreffen de bijdragen financieringsafspraken uit Rijksconvenanten en -samenwerkingsverbanden zoals het Bufferzoneconvenant en het Meerjarenprogramma Ontsnippering en het Nationaal Bestuursakkoord Water.

27.12 Bodem en water

Motivering

De volgende water -en bodemdoelen worden via de begroting van LNV nagestreefd:

• Beschermen van het land tegen overstromingen.

• Het bodemgebruik en de (water)bodemkwaliteit zijn op elkaar afgestemd.

• Er is de juiste hoeveelheid water op het juiste moment op de juiste plaats voor de vereiste gebruikerfuncties

• Bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde, en Eems en in de Noordzee.

Op dit artikel worden de middelen zichtbaar gemaakt die vanuit VROM en V&W beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de ILG-doelen waterkwaliteit, en duurzaam bodemgebruik. De ministeries van VROM en V&W houden de beleidsverantwoordelijkheid voor deze thema’s. De verantwoording over de inzet van deze middelen en de gerealiseerde prestaties vindt plaats in de respectievelijke begrotingen en jaarverslagen van VROM en V&W.

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
27.12 Bodem en Water 319 13 44527 091 27 791 25 990 22 478 – 43
        
waarvan ILG       
– Duurzaam watergebruik 319528 1 053 1 053 1 053 1 050 0
– Waterkwaliteit 0 0 8 805 8 8058 805 8 805 0
– Synergiegelden water 12 900 17 200 17 900 16 100 12 600 0
– BTW Compensatie  17 33 33 33 24 

Water

In het kader van de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de Reconstructiewet worden Rijksbijdragen verleend voor water. De Ministeries van V&W en VROM leveren vanaf 2010 bijdragen voor de verbetering van de Waterkwaliteit. De middelen van VROM voor bodemsanering worden in 2010 uit het ILG gehaald als gevolg van het in juni 2009 door Rijk, Provincies, gemeenten en waterschappen ondertekende convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties. Onderdeel van dit convenant is dat het bodemsaneringsbudget beschikbaar wordt gesteld via een decentralisatieuitkering bodem in het provincie- en gemeentefonds.

Ook belangrijk is de EU Kaderrichtlijn Water die lidstaten verplicht stroomgebiedbeheersplannen op te stellen waarin zij maatregelen treffen met als doel het bereiken van de nationale doelstellingen die geformuleerd zijn onder deze richtlijn. Tot deze doelen behoort het bereiken van synergie tussen KRW-maatregelen en andere rijksdoelen in het landelijk en stedelijk gebied. Hiervoor is in de periode van 2009–2013 in totaal € 76,6 mln. aan de begroting toegevoegd. Er worden hiermee projecten gerealiseerd op basis van samenwerking tussen tenminste één overheidspartij en o.a. grondeigenaren zoals natuurbeheerders, agrariërs, projectontwikkelaars etc. Voorbeelden van maatregelen zijn hermeanderen/beekherstel, inrichting natuurvriendelijke oevers, aanleg vispassages, instellen mest- en spuitvrije zones.

BTW-compensatie

Zie voor toelichting artikel 22, onder tabel OD22.11.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerp Nummer AD/OD Start Afgerond
BeleidsdoorlichtingBodem, water en reconstructie zandgebieden 27 2011 2012
     
Overig evaluatieonderzoekMid Term Review ILG 27 2010 2010

• De beleidsdoorlichting artikel 27 is voorzien in 2011, zodat gebruik kan worden gemaakt van materiaal uit de Mid Term Review én kan dienen als input voor de toekomst van het ILG. Zie ook artikel 22 en 24.

• Voor de ILG is een evaluatie gepland op basis van de Mid Term Review rapportage over de periode 2007 – 2009. Zie ook artikel 22/23/24.

2.3 De niet-beleidsartikelen

28 Nominaal en onvoorzien

Budgettaire gevolgen van beleid

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Bedragen x € 1 mln.
28 Nominaal en onvoorzien2008 2009 2010 2011 2012 20132014
VERPLICHTINGEN   – 1 – 3 – 3– 3 – 3
UITGAVEN   – 1 – 3– 3 – 3 – 3
28.11 Prijsbijstelling       
28.12 Loonbijstelling       
28.13 Onvoorzien   – 1– 3 – 3 – 3 – 3
ONTVANGSTEN   – 3– 3– 3– 3

Het meerjarig negatief budget op OD 28.13 «onvoorzien» betreft het laatste deel van de bij begroting 2008 opgelegde aanvullende subsidietaakstelling die bij begroting 2011 zal worden ingevuld.

Loon- en prijsbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen en de overige specifieke salarismaatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premie sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loon- en prijsbijstelling toegedeeld aan de loon- en prijsgevoelige beleidsartikelen.

Bedragen x € 1 000
ArtikelVerdeling loon- en prijsbijstelling2009 2010 2011 2012 2013 2014
21Duurzaam ondernemen 6 342 5 444 4 2764 289 4 269 4 122
22 Agrarische ruimte 349 343 304 282 317 317
23Natuur 6 891 6 610 6 423 6 392 6 1956 286
24 landschap en recreatie 1 9811 941 1 868 1 862 1 866 1 870
25Voedselkwaliteit en diergezondheid 2 2251 810 1 689 1 689 1 684 1 684
26Kennis en innovatie 37 276 38 159 38 32638 131 38 135 38 135
27 Bodem, water reconstr.zandgebieden 613 575 543 544 545 545
28 Onvoorzien – 74 159 – 72 157 – 68 238– 67 610 – 66 980 – 65 408
29 Algemeen18 482 17 275 14 809 14 421 13 96912 449

29 Algemeen

Omschrijving

Op dit artikel worden de uitgaven, zowel apparaat als programma, toegelicht die niet vallen onder de beleidsartikelen. Dit betreft de apparaatsuitgaven van een aantal algemene onderdelen van het kerndepartement, internationale contributies en de uitvoering van EU maatregelen door onder meer de productschappen.

Procentuele verdeling uitgaven 2010 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-32123-XIV-2-22.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln.
29 Algemeen2008 20092010 2011 2012 2013 2014
VERPLICHTINGEN250 292 278 244 230 212 208
UITGAVEN 250 292 278 243 230 212208
Programma-uitgaven 42 51 41 40 3721 21
        
29.11 Internationale contributies 9 1110 9 8 8 8
29.12 Uitvoering van EU-maatregelen33 32 31 31 29 13 13
29.13 Verzameluitkeringen  8     
        
Apparaatsuitgaven 208 242 236204 198 190 187
29.21 Apparaat 188 225226 195 185 182 178
29.22 Baten-lastendiensten 20 17 9 8 8 8 8
ONTVANGSTEN 360 315 314 315 315 315315

29.11 Internationale contributies

LNV voldoet jaarlijks aan de contributieverplichtingen uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van internationale organisaties die zich bewegen op het beleidsterrein van LNV. De contributie aan de FAO (Food and Agricultural Organisation) van de Verenigde Naties is veruit de grootste en behelst ca. 80 procent van het budget voor internationale contributies. De FAO-contributie wordt toegerekend aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Dit is het cluster van buitenlanduitgaven en -ontvangsten op de Rijksbegroting.

29.12 Uitvoering van EU-maatregelen

Op dit artikel worden uitgaven geraamd die samenhangen met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Concreet gaat het hier om de interventiekosten, de medebewindskosten, de uitgaven uit hoofde van de apurementprocedure en de kosten van schikkingen die samenhangen met de uitvoering van de Regeling Superheffing. Onder »interventiekosten» worden de kosten van in-, op- en uitslag verstaan van de marktordeningproducten zuivel, rundvlees en granen.

De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan. Onder apurement vallen de uitgaven in het kader van financiële correcties door de Europese Commissie op de uitkering van Europese subsidies.

29.13 Verzameluitkeringen

De wettelijke grondslag van de verzameluitkering is artikel 16a van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) en is op grond van het 2e lid van genoemd artikel van de Fvw opgenomen in de departementale begroting onder «Algemeen». De verzameluitkering is één specifieke uitkering, waarin departementale beleidsthema’s zijn opgenomen waarvoor jaarlijks per beleidsthema gemiddeld maximaal 10 miljoen euro totaal wordt verstrekt aan provincies, gemeenten en/of gemeenschappelijke regelingen. Het betreft beleid dat ondanks expliciete afweging niet via eigen financiering door medeoverheden, via algemene uitkeringen of door bundeling met andere specifieke uitkeringen kan worden gefinancierd. Met de verzameluitkering geeft het kabinet mede invulling aan de doelstellingen uit het Coalitieakkoord: decentralisatie van taken en bevoegdheden alsook vermindering van bestuurslasten.

De verzameluitkering bevat het thema «Groene Partners». Dit actieprogramma richt zich op de verbreding van groen naar andere maatschappelijke vraagstukken, vanuit de gedachte dat «groen» bijdraagt aan krachtige steden met een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving.

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Personeel algemene leiding en stafdirecties (excl. Dictu)44 060
Personeel overige directies 41 961
Materieel25 722
Materieel Ministerie algemeen en huisvesting67 545
Overig personeel en post-actieven 46 893
Bijdrage aan AID/DICTU 9 260
Totaal apparaatsuitgaven 235 441

Personeel algemene leiding en stafdirecties betreffen de personele uitgaven van de algemene leiding en de stafdirecties Bureau Bestuursraad, Financieel Economische Zaken, Directie Organisatie en Bedrijfsvoering, de Auditdienst en de directie Communicatie.

Personeel overige directies betreffen de personele uitgaven voor de directies Juridische Zaken, Internationale Zaken (inclusief de vertegenwoordiging buitenland) Regionale Zaken en de Projectdirecties.

Op dit artikel worden tevens de algemene concernbrede materiële uitgaven geraamd, zoals huisvestings- en automatiseringsuitgaven, die niet zijn toe te rekenen aan de beleidsartikelen.

Voorts wordt de bijdrage voor opsporingsactiviteiten van de AID geraamd op dit artikel. Voor deze opsporingsactiviteiten is vooraf niet aan te geven ten laste van welk beleidsartikel een opsporingsonderzoek plaats vindt. Bij het jaarverslag 2009 wordt de daadwerkelijke toedeling naar beleidsartikelen voor de opsporingsactiviteiten zichtbaar gemaakt.

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Landbouwheffingen 302 999
EU-ontvangsten 5 685
Overige ontvangsten 5 572
Totaal ontvangsten314 256

De ontvangsten hebben met name betrekking op de landbouwheffingen. In de bijlage Europese geldstromen worden de ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen nader toegelicht. Daarnaast worden op dit artikel ontvangsten geraamd voor de uitvoering van EU-landbouw-maatregelen. Tot slot is sprake van diverse overige ontvangsten, met name apparaatsontvangsten.

3 DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In de bedrijfsvoeringsparagraaf worden de specifieke verbeteringen in de kwaliteit van de bedrijfsvoering van het concern toegelicht.

Bedrijfsvoering

Een gestroomlijnde bedrijfsvoering is essentieel voor het goed functioneren van het departement en zijn medewerkers. Steeds meer grijpen de verschillende disciplines daarbij op elkaar in. Dit is voor LNV de reden om in navolging van het rijksbeleid de verschillende stafdisciplines te bundelen en intensiever te laten samenwerken.

De stafkolom streeft naar synergie en samenhang in de nu nog onderscheiden werkzaamheden. Dit moet resulteren in een verbetering van efficiency, kwaliteit en kostenbesparing en aansluiting bij maatschappelijke en interdepartementale ontwikkelingen. Met name ziet de stafkolom mogelijkheden om winst in termen van efficiency en kwaliteit te behalen uit het verder professionaliseren van de bedrijfsvoering.

In 2010 willen de stafdirectie Organisatie en Bedrijfsvoering en de uitvoerende Dienst Bedrijfsvoering van start gegaan. Bij de inrichting van deze structuur is gekozen voor spiegeling aan de inrichtingswijze bij het rijksbrede DG Organisatie en Bedrijfsvoering (OBR). Dit betekent een herkenbare P&O, Informatie en Facilitaire kolom. Hiermee heeft LNV nadrukkelijk gekozen voor een koppeling aan de rijksbrede wijze van organisatie-inrichting. Bij de stafdirectie Organisatie en Bedrijfsvoering ligt de focus op het mede vormgeven en doorvertalen van interdepartementale beleidsvisies en het aanvullend ontwikkelen van integrale beleidsvisies in de ondersteunende processen. Hierbij wordt nadrukkelijk de verbinding met het primaire proces van LNV gezocht. In 2011 zal de bedrijfsvoering bij LNV door de nieuwe aanpak een geheel nieuw gezicht hebben.

Ten aanzien van de huisvesting heeft LNV in zijn visie opgenomen dat huisvesting ondersteunend moet zijn aan de werkprocessen. Deze werkprocessen zullen meer tijd- en plaatsonafhankelijk worden. De LNV ambtenaar zal dan ook op satelietkantoren of op een hoofdkantoor, bij stakeholders, thuis of elders onderweg werken. De huisvesting van LNV moet zodoende flexibel, maar tevens duurzaam en effectief zijn. Door flexibel om te gaan met de beschikbare ruimte op het kerndepartement is het mogelijk om LNV en EZ samen te huisvesten in het hoofdgebouw aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag per ultimo 2012.

Met de fusie van nieuwe VWA is gekozen voor de hoofdvestiging in Utrecht. Dit betekent dat naast de concentratie van LNV diensten in Den Haag, Utrecht de tweede stad is waarbij sprake is van een grote concentratie van LNV diensten.

De invulling van de krimptaakstelling, het tijd- en plaatsonafhankelijk werken en de concentratie van de huisvesting, zijn redenen waarom LNV actief stuurt op het afstoten van diverse panden.

Bedrijfsvoeringsystemen

LNV heeft in 2007 besloten om de bedrijfsvoering te professionaliseren voor de domeinen inkoop, de financiële en begrotingsfunctie. LNV vervangt in dit traject de bestaande afzonderlijke begrotings- en financiële systemen door één integraal bedrijfsvoeringsysteem (te beginnen met inkoop en financiën). Daarbij wordt departementsbreed een verregaande standaardisatie van betreffende processen nagestreefd. Gezien de nauwe verwevenheid is het programma erop gericht om de inkoop- en financiële processen niet alleen te professionaliseren maar ook te integreren. Voor deze ICT-ontwikkeling zet LNV een ERP-systeem (Oracle) in.

Proces- en ketenintegratie stellen LNV in staat om de bedrijfsvoering op moderne leest te schoeien en op digitale wijze met andere overheidsinstellingen en het bedrijfsleven te communiceren.

Dit leidt tot een kwaliteitsverbetering op het gebied van de financiële bedrijfsvoering. De belangrijkste resultaten hierbij zijn een efficiëntere bedrijfsvoering, verbetering van de financiële (bij)sturingsinformatie, stringentere budgetbewaking en het terugdringen van (zowel de interne als de externe) administratieve lasten. Bij de ontwikkeling wordt aansluiting gezocht bij interdepartementale ontwikkelingen, zoals op het gebied van inkoop de e-facturatie.

Het ontwikkeltraject wordt beheersbaar gehouden door een gefaseerde invoer. Vanaf begin 2009 functioneert E-procurement (inkoop) and Finance (E&F systeem) binnen het kerndepartement. Hierbij zijn aanloopproblemen ontstaan. Naast het feit dat de organisatie moest wennen aan een nieuwe manier van werken hebben technische mankementen geresulteerd in (tijdelijke) procesmatige aanpassingen.

Informatiemanagement

Bij de ontwikkeling van de informatie concernarchitectuur worden de belangen van het concern en van de diensten en directies transparant gewogen en wordt besluitvorming gefaciliteerd. Dit is een belangrijke stap in de ondersteuning van de sturing van de onderscheiden informatie voorzieningsprocessen. De CIO voert regie op grote en gevoelige ICT-gerelateerde projecten. Hiertoe worden Gateway-reviews en andere instrumenten ingezet. Eén van deze projecten is de gestarte brede invoering van geïntegreerde informatievoorziening bij de financiële en inkoopprocessen binnen LNV, hiervoor vermeld onder Bedrijfsvoeringssystemen.

Organisatie

Sinds 2007 geeft het ministerie invulling aan de geformuleerde veranderdoelen in het visie document «Zichtbaar laten, zichtbaar doen» (Efficiëntie operatie Rijksdienst – LNV). Doel daarvan is niet alleen de krimptaakstelling te realiseren, maar ook slimmer en anders te werken. Dit gebeurt in beleid en uitvoering: programmatisch, flexibel en toegepast op probleemstelling. Voor zover veranderdoelen door de huidige structuur worden belemmerd en/of de afgesproken krimp niet kan worden gerealiseerd wordt de organisatiestructuur aangepast. Dit leidt in organisatorische zin tot versterking van de verbinding tussen de verschillende onderdelen. Het verregaand samenwerken en fysiek bij elkaar zetten van alle beleidsdirecties in de beleidskern is een belangrijke stap hierin.

Daar waar de jaren 2008 en 2009 vooral in het teken stonden van het uitwerken van de toekomstige «opzet», zullen de jaren 2010 en 2011 vooral in het teken staan van «de werking» en de inbedding van de ingezette veranderingen. Vanuit de stafdirecties zal het proces van organisatie ontwikkeling worden gefaciliteerd en geborgd.

In personele zin betekent dit het duurzaam toerusten van medewerkers door middel van een gemeenschappelijk personeelsbeleid voor het komende decennium. Dit betekent een expliciete koppeling van het personeelsbeleid aan wat LNV in het komend decennium wil zijn. LNV is een organisatie die rekening houdt met de verwachtingen van de samenleving en veranderingen op de arbeidsmarkt. Dit betekent aandacht voor diversiteit in de breedste zin van het woord, een leerbeleid dat dit ondersteunt, harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden, mobiliteit en flexibiliteit.

LNV investeert samen met andere departementen in de verbetering van de Rijksdienst en levert daarbij haar bijdrage aan de ontwikkeling van interdepartementale voorzieningen. Waar mogelijk maakt LNV gebruik van beproefde oplossingen die elders zijn ontwikkeld.

Vereenvoudiging interne procedures en vermindering interne lasten

LNV werkt aan een vereenvoudiging van de interne werkwijzen en procedures. In 2010 moet de interne stukkenstroom volledig gedigitaliseerd zijn. Uitgangspunt bij de optimalisatie is werken op basis van vertrouwen en vroegtijdige betrokkenheid van de stafkolom ter ondersteuning van de beleidskern. LNV werkt aan verbetering van de integraliteit van haar jaarplanning. Voor zowel de samengevoegde beleidskern als de samengevoegde stafkolom zullen gemeenschappelijke jaarplannen worden opgesteld. Dit borgt samenhang, consistentie en flexibiliteit bij de inzet van medewerkers en middelen en vermindert de lastendruk voor het opstellen van afzonderlijke jaarplannen. Bovendien sluit op deze manier de bedrijfsvoering beter aan op het primaire proces en de interdepartementale ontwikkelingen. Het opdrachtgeverschap en de offertesystematiek in de relatie met uitvoerende diensten wordt verbonden aan het gemeenschappelijk jaarplan beleidskern 2010. De sturings- en verantwoordingssystematiek van het Management Control Systeem (MCS) is ook in de nieuwe situatie conform de beginselen van integraliteit en geborgd vertrouwen (comply or explain) ingericht.

Duurzaam inkopen

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit draagt bij aan de realisatie van de Kabinetsbrede Aanpak Duurzame Ontwikkeling (KADO) door de criteria uit het beleid Duurzame Inkopen, zoals beschreven in de begroting van het ministerie van VROM, te implementeren.

In het kabinet is afgesproken dat in 2010 voor 100% duurzaam zal worden ingekocht. Dat wil zeggen dat de kerndepartementen en de departementale diensten in 2010 bij hun inkoop in beginsel de vastgestelde duurzaamheideisen toepassen. Indien er in uitzonderlijke situaties bij een specifieke inkoop goede redenen zijn om de duurzaamheideisen niet toe te passen, zal dat worden verantwoord. Ook ingevolge de motie Koopmans/De Krom zullen de vastgestelde duurzaamheidwensen zwaarwegend worden meegenomen bij de inkoop.

In 2009 worden binnen het ministerie van LNV de nodige maatregelen genomen om de doelstelling van 100% duurzaam inkopen te kunnen realiseren.

4 DE BATEN-LASTEN DIENSTEN

Algemene Inspectie Dienst (AID)

Profiel

De Algemene Inspectiedienst (AID) is een handhavingorganisatie van het Ministerie van LNV die, door middel van de instrumenten controle, verificatie en opsporing, de naleving van de LNV-regelgeving op programmatische wijze bevordert. Waar effectief uit oogpunt van naleving wordt de inzet van hiervoor bedoelde instrumenten begeleid door handhavingcommunicatie. Op basis van waarnemingen en ervaringen in de handhavingpraktijk adviseert de AID de Minister en beleidsdirecties van LNV over voorgenomen of reeds vigerend beleid en regelgeving. Ten behoeve van de uitvoering van deze taak beschikken de ambtenaren AID over toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden worden in onderlinge samenhang ingezet. Opsporing vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie.

De AID werkt samen met de VWA en de PD toe naar een gefuseerde dienst in 2012 (de nVWA).

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2010

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
Baten       
opbrengst moederdepartement68 085 67 135 63 226 56 123 55 621 54 52754 531
opbrengst overige departementen       
opbrengst derden 1 152 300300 300 300 300 300
rentebaten 347 100100 100 100 100 100
buitengewone baten       
exploitatiebijdrage       
Totale baten69 58467 53563 62656 52356 02154 92754 931
        
Lasten       
apparaatskosten       
– personele kosten 46 14242 986 40 628 36 089 35 746 35 020 34 973
– materiele kosten 20 307 19 761 17 67914 811 14 501 13 861 13 953
rentelasten 366386 298 345 395 418 426
afschrijvingskosten       
– materieel 2 1882 271 2 281 2 224 1906 1 758 1 654
– immaterieel 637 1 064 1 673 2 1542 573 2 970 3 025
Specifieke kosten  1 0671 067 900 900 900 900
Overige lasten       
– dotaties voorzieningen 72      
– buitengewone lasten       
Totale lasten69 71267 53563 62656 52356 02154 92754 931
        
Saldo van baten en lasten– 128      

Baten

Opbrengst moederdepartement

Van het moederdepartement wordt jaarlijks een opdracht ontvangen, zoals afgesproken in het aansturingprotocol AID. De opbrengst van de AID wordt gevormd door te leveren diensten in aantallen productieve uren te vermenigvuldigen met de vastgestelde prijs. Voor de omzet van de AID is uitgegaan van de bedragen zoals opgenomen in de meerjarenbegroting LNV. De actuele meerjarenbegroting laat vanaf 2009 een sterke daling zien in de budgetten die de beleidsdirecties ter beschikking staan voor het inkopen van handhavingcapaciteit bij de AID. Deze krimp volgt uit de invulling van de taakstellingen die door het Kabinet zijn vastgesteld. De kostenbegroting voor 2010 en volgende jaren is sluitend gemaakt op de beschikbare budgetten.

In onderstaande tabel is aangegeven hoe de totale omzet van de AID in de afgelopen jaren over de huidige vijf producten is verdeeld. Omdat de opdracht voor 2010 ten tijde van het opstellen van deze begroting nog niet precies bekend is, is de productverdeling over 2010 nog niet opgenomen.

Producten en omzetaandeel (%)
Product2005 2006 2007 2008 2009
Controle 70,574,1 72,0 72,0 75,5
Verificatie 13,0 11,212,5 12,5 8,6
Opsporing 13,0 12,3 13,013,0 13,4
Beleidsadvisering 3,0 1,9 2,0 2,01,8
Handhavingscommunicatie 0,5 0,5 0,5 0,50,7
Totaal 100 100 100 100 100

Opbrengst derden

De reguliere opbrengsten derden hebben hoofdzakelijk betrekking op:

1. de ontvangen vergoeding voor het gebruik van dienstauto’s door medewerkers en

2. incidentele dienstverlening aan andere handhavingorganisaties.

Rentebaten

De rentebaten worden verkregen uit het positieve saldo op de rekening courant en, eventueel, het plaatsen van termijndeposito’s. Er is gerekend met de rentetarieven voor deposito’s welke, afhankelijk van de looptijd, variëren van 1,86 tot 1,89%.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel.

Voor 2010 is uitgegaan van een gemiddelde personele formatie van 657 fte. De gemiddelde personele kosten per fte bedragen in 2010 circa 60 duizend euro.

De gemiddelde personele bezetting zal zich ontwikkelen naar gelang de omvang van het werkpakket dat de komende jaren door de opdrachtgevers bij de AID wordt neergelegd.

Materiële kosten

De voor 2010 begrote materiële kosten bestaan uit beleidsondersteunende specifieke kosten (1,1 mln. euro), de directe kosten voor de operationele uitvoering (5,8 mln. euro) en indirecte kosten (10,8 mln. euro). Specifieke kosten hebben betrekking op (veelal) constante kosten die een specifieke en eenduidige relatie hebben met één product. Een voorbeeld hiervan zijn de kosten die het gevolg zijn van externe ondersteuning bij visserijcontroles. Directe materiële kosten hebben een direct, ondersteunend verband met de uitvoering van een bepaalde controle- of opsporingsactiviteit. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten van dienstauto’s, telefonie en dergelijke.

Rentelasten

De rentelasten zijn het gevolg van de leningen die de AID afsluit voor investeringen via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. In het overzicht van baten en lasten is uitgegaan van een gemiddeld rentepercentage van 3%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. De materiële activa hebben hoofdzakelijk betrekking op de vervanging van dienstauto’s, vaartuigen en meubilair, de immateriële activa op software, onderhoud aan het bedrijfsinformatiesysteem SPIN en overige maatwerk informatiesystemen. De afschrijvingskosten volgen uit de geraamde boekwaarde van de activa per 1 januari van elk jaar. Bij de waarde van de activa wordt rekening gehouden met het meerjarig investeringsprogramma van de AID. Dit programma is gericht op continuïteit van de bedrijfsvoering en heeft betrekking op vervangingsinvesteringen voor de operationele uitvoering alsmede uitbreidingsinvesteringen in immateriële vaste activa (informatiesystemen). Daarbij wordt ook rekening gehouden met noodzakelijke investeringen ter ondersteuning van het handhaven van nieuwe wetgevingscomplexen.

De afschrijvingen vinden lineair plaats. De afschrijvingstermijnen bedragen voor:

• Software en maatwerksystemen: 5 jaar

• Dienstauto’s: 5 jaar

• Vaartuigen: 3 jaar

• Controleapparatuur: 5 jaar

• Inventarissen: 10 jaar.

Deze termijnen zijn in overeenstemming met de richtlijnen van het Ministerie van Financiën.

Per 1 januari 2008 zijn vrijwel alle activa op het gebied van ICT overgedragen aan de Dienst ICT Uitvoering (DICTU). Daarom is een deel van de leningen bij het Ministerie van Financiën vervroegd afgelost.

Saldo van baten en lasten

Voor 2010 zijn de begrote baten gelijk aan de begrote lasten.

Kasstroomoverzicht

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 20112012 2013 2014
1. Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)8 3777 7136 4216 6556 1655 8166 017
2. Totaal operationele kasstroom 1 809 1 536 3 954 4 378 4 4794 728 4 679
  -/- totaal investeringen– 3 342 – 6 150 – 4 770 – 4 585– 4 585 – 4 585 – 4 585
  +/+ totaal boekwaarde desinvesteringen 1 241 264 680    
3. Totaal investeringskasstroom– 2 101 – 5 886 – 4 090 – 4 585– 4 585 – 4 585 – 4 585
  -/- eenmalige uitkering aan moederdepartement       
  +/+ eenmalige storting door moederdepartement        
  -/- aflossingen op leningen – 3 513 – 2 828 – 3 720 – 4 868– 4 827 – 4 527 – 4 778
  + beroep op leenfaciliteit 3 141 5 886 4 090 4 585 4 5854 585 4 585
4. Totaal financieringskasstroom– 372 – 3 058 – 370 – 283 – 242– 58 – 193
5. Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4)7 7136 4216 6556 1655 8166 0175 918

Het kasstroomoverzicht toont aan dat de AID meerjarig een positief saldo op de rekening courant bij het Ministerie van Financiën voorziet. De investeringen zijn gebaseerd op de meerjarige investeringsbegroting van de AID. De investeringen in immateriële vaste activa hebben hoofdzakelijk betrekking op de aanschaf van nieuwe beleidsondersteunende informatiesystemen en de update van bestaande systemen. De investeringen in materiële vaste activa hebben betrekking op de reguliere vervangingsinvesteringen voor vervoermiddelen en inventaris.

Prestaties

De prestaties die de AID levert worden gevormd door het aantal directe uren per product/dienst waarvoor de AID een opdracht heeft gekregen en de daarmee bereikte resultaten. Deze resultaten worden onder meer gemeten door middel van een aantal doelmatigheidscriteria.

Doelmatigheid

Meetplan doelmatigheid

De AID onderscheidt een mix van indicatoren en prikkels voor het meten van de doelmatigheid. Deze kengetallen zijn opgenomen in een meetplan. De doelmatigheidsindicatoren van de AID zijn verweven in de interne sturingscyclus. Door het management wordt veel aandacht aan de voortgang in deze indicatoren besteed. Daarmee wordt bereikt dat door het management zowel de sturing op opbrengsten en kosten als op kwaliteit voortdurend veel aandacht krijgt.

De meeste normen hebben een relatief vast karakter. Met name de efficiencynormen zijn de afgelopen jaren reeds sterk aangescherpt. In totaliteit is in de periode 2005–2008 een efficiencytaakstelling in de tarieven doorgevoerd van ca. 5%. Ook in 2009 is bijna 1% aan efficiencymaatregelen in de begroting doorgevoerd.

Kostprijsontwikkeling

De AID heeft in de periode 2005–2008 reeds diverse efficiencymaatregelen genomen, die tot uitdrukking zijn gebracht in de tarieven die bij de opdrachtgevers in rekening worden gebracht.

De maatregelen variëren van inkooptaakstellingen en taakstellingen op materiële kosten tot verhoging van de productiviteitsnormering.

Desondanks is in het verloop van de tarieven een stijging waarneembaar. Deze zijn het gevolg van onder meer loon- en prijsindexering en doorbelasting van huisvestingskosten Als gevolg van de krimp in de organisatie neemt de druk op de tarieven ook toe. Dit leidt tot een (tijdelijk) dekkingstekort op constante kosten en een stijging van tarieven.

Overige indicatoren in meetplan doelmatigheid

Treffers bij controles

De mate van selectiviteit van controles bepaalt onder meer de effectiviteit van de AID: het gericht controleren daar waar de kans op overtreding (treffers) zo groot mogelijk is geeft een maximaal effect van het instrument handhaving. De kwaliteit van risicoanalyse beïnvloedt het percentage treffers. Het percentage treffers bij de selecte controles is een indicator voor de kwaliteit van het product controle.

Het aantal treffers bij controles ligt de afgelopen jaren een stuk hoger dan de norm maar is wel vrij constant. Dit komt onder meer doordat er binnen een aantal vakgebieden veel wordt gewerkt op basis van meldingen en risicoanalyse. Doordat de AID een omslag maakt naar meer effectgericht handhaven, is deze indicator niet meer voor alle soorten controles geschikt. In de aanloop naar de fusie met de VWA en de PD zullen doelmatigheidsindicatoren voor de nieuwe organisatie worden ontwikkeld. Daarbij wordt rekening gehouden met nieuwe manieren van handhaven en de gevolgen daarvan voor het definiëren van relevante prestatie-indicatoren.

Tijdigheid verificaties TAB

Op basis van risicoanalyse is door de betaalorganen en/of de Europese Commissie bepaald dat verificaties binnen een bepaalde periode uitgevoerd moeten worden. Het percentage tijdig uitgevoerde verificaties is een indicator voor de kwaliteit van het product verificatie.

Ziekteverzuim

De normering voor het ziekteverzuim is op de Verbaannorm afgestemd en zal derhalve meebewegen met onder andere de demografische samenstelling van het personeelsbestand.

2005 2006 2007 20082009 2010
Gegronde klachten versus contacten met gecontroleerden (%) 0,0196 0,0196 0,0196 0,01960,0196 0,0196
Goedkeurende accountantsverklaring JaJa Ja Ja Ja Ja
Gemiddelde kostprijs (€/ uur)76,47 73,92 77,49 84,39 89,90 n.t.b.
Gerealiseerde verkoopbare uren als percentage totale aanbod productieve formatie (%) 100 100 100 100 100100
Ziekteverzuim (%) 5,2 4,3 4,3 4,3 4,34,3
Treffers bij selecte controles (%) 15 15 1515 15 15
Tijdigheid uitgevoerde verificaties (%)60 70 80 90 90 90
Kosten per controle (€/stuk) 910 900 895 895 895 895
Kosten per verificatie (€/stuk) 602 600 595 595 595595
Kosten per onderzoek (€/stuk) 324 500 320 000315 000 315 000 315 000 315 000

Doorkijk naar de toekomst

De implementatie van het concept «programmatisch handhaven» en de ontwikkeling van nieuwe producten voor de fusie-organisatie zullen leiden tot een aanpassing van de kwaliteitsindicatoren die van toepassing zijn op de primaire processen. Deze zullen in toenemende mate worden gericht op effectmeting (outcome) in plaats van output.

Met betrekking tot de kwaliteit van de AID worden – naast monitoring met behulp van de genoemde indicatoren – ook kwaliteitsaudits uitgevoerd door onder meer de interne auditafdeling, die nagaat of er conform de wet- en regelgeving en voorgeschreven processen door de AID wordt gewerkt. Daarnaast voert de Europese Commissie ten aanzien van betaalorgaanactiviteiten inspecties uit op de werkwijze en uitvoering van de AID.

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Profiel

De Dienst ICT Uitvoering (DICTU) is binnen het Ministerie van LNV verantwoordelijk voor het leveren van ICT services en -Ondersteuning aan alle onderdelen van het ministerie en ondersteuning van enkele aan het ministerie aanverwante PBO’s en ZBO’s.

De missie van DICTU luidt: «De Dienst ICT Uitvoering draagt bij aan het succes van LNV door te zorgen voor betrouwbare, gestandaardiseerde en kostenefficiënte ICT services die de bedrijfsprocessen van LNV optimaal ondersteunen.

DICTU levert aan haar opdrachtgevers de volgende ICT services:

• Applicatiebeheer en ontwikkeling;

• Inrichting en beheer van werkplekken;

• Beheer van de technische infrastructuur;

Voor 2010 hebben met name de outsourcing van de kantoorautomatisering, de uitwerking van de interne reorganisatie en de verdere sanering van «oude applicaties» impact op de begroting 2010.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2010

Bedragen x € 1000
 2008 2009 20102011 2012 2013 2014
Baten       
Opbrengst moederdepartement:117 164 109 100 119 430 111 544 110 203106 800 106 800
Opbrengst derden 1 827 1 0000     
Rentebaten 0 0 0 0 00 0
Buitengewone baten 0 0 0 0 0 00
Exploitatiebijdragen 0 0 0 0 0 00
        
Totaal baten118 991110 100119 430111 544110 203106 800106 800
        
Lasten       
Apparaatskosten:       
– Ambtelijk personeel20 372 20 794 19 090 17 548 17 548 17 58417 584
– Overig personeel 31 531 32 95231 063 24 699 24 699 24 699 24 699
– Diensten derden 11 000 11 000 8 73010 000 14 000 14 000 14 000
– Exploitatiekosten 25 816 11 026 13 90014 000 13 000 10 000 10 000
– Kosten Bijzondere dienstverlening 21 678 25 000 25 28224 973 19 986 18 077 18 077
Huisvesting2 208 2 000 3 570 3 570 3 570 3 5703 570
Rentelasten regulier 957 1 200 1 7002 100 2 400 2 370 2 370
Afschrijvingskosten:       
– Conversielening Materieel 2 528 1 959 954 0 0 0
– Investeringen Materieel 3 744 3 250 4 7294 500 4 950 5 445 5 445
– Investeringen Immaterieel 776 900 9 407 9 200 10 05011 055 11 055
Totaal lasten118 084110 650119 430111 544110 203106 800106 800
        
Saldo van baten en lasten907– 55000000

Algemeen

De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben.

Baten

Opbrengst moederdepartement

DICTU levert ICT gerelateerde diensten aan de LNV organisatie. Deze diensten variëren van hardware tbv de werkplek tot projectleiding voor een ontwikkelingstraject. Hieronder zijn de uitgangspunten per «servicecategorie» uiteengezet.

De verdeling per productgroep wordt in onderstaande tabel weergegeven.

Productgroep x € 1 000,– 20092010 2011 2012 2013
Applicatie Services46 600 43 871 39 745 42 390 42 000
Werkplek Services 17 000 23 010 20 755 23 01022 000
Infra 20 500 19 230 18 500 18 00017 000
Detachering 0 0 0 0 0
Bijzondere dienstverlening/overig 25 000 33 31932 544 26 803 25 800
      
Totaal 109 100119 430 111 544 110 203 106 800

Opbrengsten worden gegenereerd door de producten die DICTU levert te vermenigvuldigen met de vigerende tarieven of worden op basis van fixed price afgegeven. In de paragraaf prestaties zijn de begrote aantallen producten vermeld. Naast opbrengsten voor standaard dienstverlening biedt DICTU ook specifieke diensten aan onder de noemer «Bijzondere dienstverlening». Dit betreft specifieke inhuur of hardware.

Lasten

Ambtelijk Personeel

DICTU is een vraaggestuurde dienst die in staat moet zijn om relatief flexibel om te gaan met fluctuaties in de vraag naar ICT diensten. In het kader van de LNV brede ICT lasten reductie wordt gestuurd op een lagere ICT beheerslast. Voor de DICTU zal dit betekenen dat de vraag naar beheer op termijn zal moeten afnemen. Ambtelijke inzet zal plaatsmaken voor efficiëntere «outsourcing» van ICT werkzaamheden.

Tegelijkertijd brengt DICTU in het kader van de krimptaakstelling het aantal fte ambtelijk personeel terug tot ca. 225 fte in 2011

Overig personeel

De totale inhuur van externen daalt t.o.v 2009. Outsourcing van diverse werkzaamheden zal binnen DICTU vanaf 2010 resulteren in een daling van de externe inhuur.

Begrote fte’s 2008 2009 2010 2011 20122013
Totaal Ambtelijk personeel 333 285 255225 225 225
Totaal Overig personeel 229 218191 100 100 100
Totaal 562 503 446325 325 325

Exploitatiekosten

De post exploitatiekosten bestaat voornamelijk uit onderhoudscontracten ten behoeve van infrabeheerscomponenten.

Voorgenomen outsourcing van werkzaamheden zal op korte termijn niet leiden tot een overdracht van licentie- en onderhoudscontracten. Hierdoor zal de post «Exploitatiekosten» in 2010 stijgen.

Huisvestingskosten

De huisvestingskosten van DICTU bestaan uit:

• huurkosten hoofdkantoor Den Haag

• huurkosten rekencentrum Assen

Verwachting 2010

De huisvestingskosten dalen in 2010 door:

• een daling van de totale huurlasten als gevolg van het sluiten van het rekencentrum in Ede

• een daling van de kosten door het efficiënter benutten van de huidige ruimten

Rentelasten

De rentelasten hebben betrekking op de financiering van de vaste activa d.m.v. leningen. In de begroting is rekening gehouden met een gemiddeld percentage van 4%.

Afschrijvingskosten en grondslagen Activa

Afschrijvingskosten bestaan uit de door DICTU overgenomen activa als gevolg van de overgedragen activa vanuit de overige baten-lastendiensten en het concern van LNV per 1 januari 2008 voor de hardware en per januari 2009 voor de immateriële vaste activa.

Daarnaast activeert DICTU generieke immateriële vaste activa voor het LNV concern en brengt de afschrijvingslasten in rekening bij opdrachtgevers.

Grondslagen activa

Onder vaste activa (zowel materieel als immaterieel) worden die goederen bedoeld die bestemd zijn om duurzaam in de bedrijfsuitoefening te worden gebruikt. Bij DICTU is bepaald dat het daarbij gaat om goederen die bijdragen aan de bedrijfsuitoefening met een levensduur van meer dan een jaar en een aanschafprijs per eenheid van meer dan € 500,–. De vaste activa worden gewaardeerd tegen historische kostprijs.

Kasstroomoverzicht

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 201020112012 2013 2014
1. Rekening courant RHB 1 januari09 72400000
2a. saldo van baten en lasten 907 – 550 00 0 0 0
2b. gecorrigeerd voor afschrijvingen4 520 6 678 16 095 14 654 15 000 16 50016 500
2c. gecorrigeerd voor mutaties in werkkapitaal8 241 – 9 724 0 0 0 0 0
2. Totaal operationele kasstroom 13 668 – 3 59616 095 14 654 15 000 16 500 16 500
3a. -/- totaal investeringen – 13 237 – 22 814– 25 000 – 15 000 – 15 000 – 16 500– 16 500
3b. + totaal boekwaarde desinvesteringen6 0 0 0 0 0 0
3. Totaal investeringskasstroom – 13 231 – 22 814 – 25 000– 15 000 – 15 000 – 16 500 – 16 500
4a. -/- uitkering aan moederdepartement 0 550 00 0 0 0
4b. + storting door moederdepartement 0 0 0 0 0 0 0
4c. -/- aflossingen op leningen – 3 475– 6 678 – 16 095 – 14 654 – 15 000– 16 500 – 16 500
4d. + beroep op leenfaciliteit 12 762 22 814 25 000 15 00015 000 16 500 16 500
4. Totaal financieringskasstroom 9 287 16 686 8 905 346 00 0
5. Rekening courant RHB 31 december (=1+2+3+4)9 724000000

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten, afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal.

De investeringskasstroom bestaat uit investeringen van materiële vaste activa en immateriële vaste activa.

Prestaties

 Variabelen Realisatie 2008Raming 2009 Raming 2010
Werkplekken Aantal9 500 9 000 9 000
Infra Abonnement/vast bedrag in € 1 000 23 663 20 500 19 230
ApplicatiebeheerUren 100 777 145 000 170 226
Applicatieontwikkeling Uren 205 016 131 171101 361
Outsourcing Vast bedrag in € 1 000 8 20912 100 9 603
Bijzondere dienstverlening Vast bedrag in € 1 000 28 483 25 000 25 618

1. Het aantal werkplekken zal gehandhaafd blijven voor 2010 t.o.v. 2009 omdat geplande afbouw van aantal werkplekken minder snel gaat dan verwacht.

2. Infra abonnement zal licht afnemen. Aspecten gerelateerd aan de kantoorautomatisering (KA) zullen uitfaseren en de netwerkverbinding (NNV) wordt goedkoper.

3. Applicatiebeheer stijgt in 2010 t.o.v. 2009 door een definitie wijziging bij het type werkzaamheden.

a. Applicatiebeheer 2010 bevat:Regulier beheer, Klein onderhoud en Releasematig beheer.

b. Regulier beheer 2009: is alleen Regulier beheer. Klein onderhoud en Releasematig beheer zaten in applicatieontwikkeling.

4. Outsourcing 2009 is te hoog geraamd, de outscourcing 2010 wordt derhalve naar beneden bijgesteld.

Doelmatigheid

Bedragen x € 1 000
 realisatie Raming Raming
 2006 2007 2008 2009 2010
kostprijs in € per eenheid product     
gewogen kostprijs beheer 4 1404 830 4 713 4 839 4 693
gewogen kostprijs ontwikkeling 152 154 102 109 151
productie     
beheer werkplekken9 500 9 100 9 000 8 000 9 000
ontwikkeling uren 470 000 500 000 509 000 501 000 500 000
kwaliteit     
Betrouwbaarheid
beschikbaarheid 98%98% 98%
Reactiesnelheid < 2 u; 1 u< 2 u; 1 u < 2 u; 1 u

Kostprijzen:

• Gewogen kostprijs voor de beheerstaken (zoals werkplek-, infrastructuur- en applicatiebeheer)

• Gewogen uurtarief voor de ontwikkeltaken

Kwaliteit:

• Betrouwbaarheid van de systemen

• Beschikbaarheid van systemen

• Reactiesnelheid bij foutmeldingen (voor werkplek sneller dan 2 uur en voor applicaties sneller dan 1 uur)

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

Profiel

De Dienst Landelijk Gebied is een uitvoerende dienst van LNV die in opdracht van het Rijk, Provincies, en andere overheden beleid voor het inrichten van groene gebieden voor Natuur, Recreatie, Milieu en Landbouw, vertaalt naar uitvoering in concrete projecten. Met ingang van 1 januari 2007 en de inwerkingtreding van de Wet Inrichting Landelijk Gebied zijn de provincies de grootste opdrachtgever van DLG. DLG verwerft hiervoor gronden, richt die gronden opnieuw in en draagt gebieden vervolgens over aan gebiedsbeherende instanties en agrariërs. Daarnaast worden geldstromen bij elkaar gebracht. DLG zoekt naar samenwerking en oplossingen die passen bij de (bestuurlijke) wensen en de eigenschappen van het gebied. Als EU-betaalorgaan is DLG verantwoordelijk voor het uitbetalen van een breed scala aan POP-regelingen.

De producten van DLG ten behoeve van provincies en LNV zijn gericht op uitvoeren van beleid wat is vastgelegd in de WILG en in de LNV Begroting.

De Visie en Strategie van DLG 2008–2011 geeft richting aan de ambitie om de autoriteit op het terrein van gebiedsontwikkeling voor alle overheden te zijn. DLG onderscheidt zich doordat zij in staat is een opdracht – in zijn geheel – van plan tot oplevering uit te voeren.

De kracht van DLG ligt in de combinatie van het kennen van het gebied, het kennen van de mensen in het gebied en het kennen van het beleid van verschillende overheden.

DLG werkt aan vele en diverse gebiedsgerichte projecten in het landelijk gebied. Waar voorheen projecten een lange looptijd hadden, zijn de landinrichtingsprojecten tegenwoordig opgeknipt in termijnen met kortere doorlooptijden. Daarbij worden steeds vaker nieuwe media als internet en GIS-visualisaties ingezet.

DLG koopt grond aan voor de realisatie van de EHS. DLG stimuleert en begeleidt grondeigenaren zoveel mogelijk om gronden vrijwillig te ruilen. Eén derde van de groenprojecten van DLG ligt binnen een straal van 10 km van de grote steden. DLG helpt steden (zoals Rotterdam en Breda) met ontwikkelingsgericht werken, PPS-constructies en anticiperend aankopen, de groenprojecten in de stadsranden te realiseren.

De producten/diensten van DLG zijn weergegeven in onderstaande tabel.

BedrijfsprocesProduct/Dienst
1. Omzetten grond1.1 Verwerving grond 1.2 Vervreemding grond 1.3 Exploitatie grond
2. Inrichten landelijk gebied 2.1 Planvorming 2.2 Planuitvoering
3. Uitvoeren subsidieregelingen 3.1 Adviezen aanvragen 3.2 Uitvoering subsidieregelingen
4. Adviseren 4.1 Advisering algemeen en beleid 4.2 Informatieverstrekking

De grondtransacties die plaatsvinden in het bedrijfsproces Omzetten grond (1.) worden verricht door de ZBO Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). De medewerkers van DLG voeren de werkzaamheden uit voor BBL.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2010

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 2011 20122013 2014
Baten       
opbrengst moederdepartement111 750 106 307 102 294 95 044 92 87390 335 90 342
opbrengst overige departementen 8 2925 795 6 012 5 716 5 331 5 316 5 333
opbrengst derden 13 804 8 693 9 019 8 5737 997 7 974 8 000
rentebaten 468 300 150200 300 300 300
buitengewone baten       
exploitatiebijdrage       
Totale baten134 314121 095117 475109 533106 501103 925103 975
        
Lasten       
apparaatskosten       
– personele kosten 87 45064 611 73 244 66 776 65 397 63 116 62 814
– materiële kosten 40 030 32 255 35 48933 297 32 678 32 244 31 835
rentelasten 7451 055 933 1 089 1 250 1 311 1 108
afschrijvingskosten       
– materieel 1 3822 173 1 795 2007 2 176 2 305 3 027
– immaterieel 3 981 6 113 5 914 6 2644 900 4 849 5 091
dotaties voorzieningen 839100 100 100 100 100 100
buitengewone lasten       
Totale lasten134 427121 095117 475109 533106 501103 925103 975
        
Saldo van baten en lasten– 113000000

Baten

Opbrengst moederdepartement

Het moederdepartement geeft jaarlijks een opdracht aan DLG, zoals afgesproken in het aansturingprotocol «opdrachtgever van het Rijk voor DLG, inclusief de inzet van DLG voor BBL». Deze opdracht omvat ten eerste de werkzaamheden die DLG, als onderdeel van de afspraken gemaakt tussen Rijk en provincies in de bestuursovereenkomsten, verricht ten behoeve van de provinciale overheden. Ten tweede omvat deze opdracht de levering van producten en diensten direct aan LNV. In de opdracht wordt vastgesteld welke diensten en producten DLG levert en welke bijdrage van het moederdepartement hiervoor wordt ontvangen.

Opbrengst Overige departementen

De opbrengsten overige departementen hebben voornamelijk betrekking op het ministerie van Verkeer en Waterstaat en samenwerkingsverbanden tussen diverse departementen.

Opbrengsten derden

De opbrengsten derden hebben voornamelijk betrekking op opdrachten van de provincies buiten de bestuursovereenkomst Rijk-provincies en opdrachten van samenwerkingsverbanden waarin ook gemeenten en waterschappen participeren.

Rentebaten

De rentestand rekening courant is vanaf 11 maart 2009 0%. In de begroting is verondersteld dat medio 2010 de rentestand 1,5% bedraagt en vanaf 2011 3%.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel. De gemiddelde sterkte wordt geraamd op 1 269 fte, waarvan aan ambtelijk personeel is geraamd op 1 231 fte. Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om werk te kunnen uitvoeren en inhuur externen (o.a. onderzoek implementatie van ICT-systemen).

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit huisvestingskosten 54%, automatiseringsuitgaven 21% personeelsgerelateerde kosten (reis- en verblijfskosten, opleidingskosten) 14%, bureaukosten 6%, en overige kosten (waaronder diensten derden en GISCC) 8%. Onder de materiële kosten vallen ook de (additionele) uitvoeringskosten voor opdrachten van het moederdepartement (9%).

Rentelasten

De rentelasten vloeien voort uit de financiering van de investeringen van DLG via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. De gehanteerde rentepercentages zijn:

3 jaar: 3,73%

4 jaar: 3,75%

5 jaar: 3,76%

7 jaar: 3,93%

10 jaar: 4,26%

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten hebben betrekking op materiële en immateriële vaste activa. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van DLG. De afschrijvingen vinden lineair plaats met een afschrijvingstermijn van 3 tot 10 jaar.

Onder de materiële activa vallen onder andere kantoorverbouwingen en kantoorinventaris, beide met een afschrijvingstermijn van 10 jaar. De immateriële vaste activa betreffen voor het grootste deel software uit eigen ontwikkeling met een afschrijvingstermijn van 4 jaar en daarnaast uit softwarelicenties die in 3 jaar worden afgeschreven.

Dotaties aan voorzieningen:

Als dotaties aan voorzieningen zijn opgenomen dubieuze debiteuren.

Kasstroomoverzicht 2010

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
1. Rekeningcourant RHB 1 januari5 5146 2955 3955 3955 3955 3955 395
2. Totaal operationele kasstroom 13 668 7 3867 709 8 271 7 076 7 154 8 118
3a. -/- totaal investeringen – 13 237 7 7099 737 8 700 7 380 11 156 13 970
3b. + totaal boekwaarde desinvesteringen 6 0 00 0 0 0
3. Totaal investeringskasstroom– 13 231 – 7 709 – 9 737 – 8 700– 7 380 – 11 156 – 13 970
4a. -/- uitkering aan moederdepartement 0 0 0 0 0 00
4b. + storting door moederdepartement 0 00 0 0 0 0
4c. -/- aflossingen op leningen – 3 475 8 286 7 709 8 271 7 0767 154 8 118
4d. beroep op leenfaciliteit12 762 7 709 9 737 8 700 7 380 11 15613 970
4 Totaal financieringskasstroom 9 287– 578 2028 429 304 4 002 5 852
        
5. Rekeningcourant RHB 31 dec. (incl deposito)9 7245 3955 3955 3955 3955 3955 395

De stijging van de operationele kasstroom (vanaf 2008) wordt met name veroorzaakt door stijging van de afschrijvingskosten als gevolg van de in eerdere jaren gedane investeringen.

De investeringen betreffen vervangings- en uitbreidingsinvesteringen van bestaande materiële en immateriële vaste activa. Het bedrag voor 2010 is als volgt opgebouwd:

– Verbouwingen € 3,2 mln.

– Hard- en software, inventaris, overige materiële vaste activa € 1,1 mln.

– Immateriële vaste activa (software uit eigen ontwikkeling) € 5,4 mln.

Prestaties

De prestaties die DLG levert worden gevormd door het aantal directe uren per product/dienst waartoe DLG een opdracht heeft verkregen en de daarmee bereikte resultaten.

Met de komst van de WILG zijn de Provincies verantwoordelijk voor het bereiken van de doelen die in de bestuursovereenkomsten zijn opgenomen. De Provincies bepalen de ureninzet en de door DLG te leveren prestaties en leggen dit vast in een Provinciale Prestatie Overeenkomst (PPO) met DLG. De Provincies verantwoorden zich aan LNV over de realisatie van de Bestuursovereenkomsten. In de DLG begroting zijn dan ook geen doelen meer opgenomen, maar wordt volstaan met doelmatigheidsgegevens.

Uren en % van totaal uren     
ProductenRealisatie 2008  Raming 2009  Raming 2010 
Verwerving grond 213 175 17% 136 896 11%111 091 10%
Vervreemding grond 0 0% 00% 0 0%
Exploitatie grond 16 393 1%19 339 2% 19 365 2%
Planvorming 238 21015% 140 856 12% 183 293 16%
Planuitvoering431 515 38% 527 516 44% 520 085 46%
Adviezen aanvragen 89 679 5% 92 905 8%121 462 11%
Uitvoering subsidieregelingen 83 4949% 127 380 11% 69 493 6%
Advisering algemeen en beleid 203 240 14% 126 392 10%110 660 10%
Informatieverstrekking 8 432 1%23 884 2% 4 058 0%
Totaal1 284 138100%1 195 168100%1 139 509100%

De cijfers geven het resultaat van de realisatie over 2008 en ook een raming van de uren over 2009 en 2010.

De cijfers m.b.t. grond hebben betrekking op opdrachten 1e, 2e en 3e en zijn excl. toedeling en inbreng van het Bureau Beheer Landbouwgronden in landinrichtingsprojecten. Onder het product verwerving grond worden ook de uren voor vervreemding grond weergegeven. Projecten die DLG uitvoert dragen veelal bij aan realisatie van meerdere beleidsartikelen. Producten zijn daarom niet rechtstreeks aan één begrotingsartikel te koppelen.

Doelmatigheidsgegevens

Doelmatigheidsindicatorenrealisatie 2008 raming 2009 raming 2010
Gem. aant. direct productieve uren per fte werkzaam in de projecten 1 3601 325 1 325
    
Verhouding tussen directe en indirecte uren 69,4%/30,6% 67,8%/32,2% 68,1%/31,9%
    
Verhouding tussen directe en indirecte uren waarbij fin. toeslag is toegerekend aan dir. uren 71,6%/28,4%70,9%/29,1% 71,2%/28,8%
    
Gemiddelde prijs per uur (LNV tarief) exclusief huisvestingskosten € 94,67€ 98,30* € 100,29
    
Gemiddelde prijs per uur (LNV tarief) inclusief huisvestingskosten € 100,66 € 104,50*€ 106,83

* vastgestelde tarief 2009

De arbeidsproductiviteit is opgebouwd uit de direct productieve uren en de indirect productieve uren. De direct productieve uren zijn inclusief de uren voor financiële en administratieve diensten, die als opslag in het tarief zijn verrekend. Voor 2010 worden verdere verbeteringen van de doelmatigheid verwacht. Dit uit zich in een relatieve stijging van het aantal direct productieve uren ten opzichte van de indirect productieve uren.

Dienst Regelingen (DR)

Profiel

Dienst Regelingen is sinds 1 januari 2006 een baten-lastendienst van het Ministerie van LNV. Samen met enkele andere uitvoerende organisaties van het Ministerie is DR de «huisuitvoerder» van LNV regelingen. Het moederdepartement is de belangrijkste opdrachtgever van DR. Daarnaast streeft DR er actief naar om met haar expertise op het gebied van met name de uitvoering van «Europese regelingen» en als facilitair bedrijf bij crises, ook andere (overheids)opdrachtgevers te verwerven. DR wil daarbij partner in beleid zijn voor opdrachtgevers vanuit een transparante en zakelijke verhouding. De opdrachten van DR betreffen met name:

• De uitvoering van EU-regelingen, verordeningen en verplichtingen;

• Identificatie en Registratie van dieren, relaties en bedrijven;

• Vergunningen en ontheffingen;

• Subsidieregelingen en financieringsregelingen;

• Het plattelandsontwikkelingsbeleid;

• Het mestbeleid;

• De crisisbestrijding.

Enerzijds gaat het om het uitvoeren van subsidieregelingen (bijv. Bedrijfstoeslagregeling), waarbij de subsidieverkrijger «direct voordeel» heeft bij de uitvoering. Anderzijds betreft het de uitvoering van «regulerende regelingen» (bijvoorbeeld in het mestbeleid, dat gericht is op het bereiken van milieudoelstellingen). Doelgroepen zijn met name agrarische ondernemers, maar ook bijvoorbeeld organisaties als natuurbeschermingsorganisaties.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2010

Bedragen in € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
Baten       
opbrengst moederdepartement150 605 119 172 108 411 99 317 98 54097 188 97 202
opbrengst overige departementen 6 4415 900 5 300 5 300 5 300 5 300 5 300
opbrengst derden 14 771 12 400 16 000 16 00016 000 16 000 16 000
rentebaten 411 200200 200 200 200 200
buitengewone baten 00 0 0 0 0 0
exploitatiebijdrage 0 00 0 0 0 0
Totale baten172 228137 672129 911120 817120 040118 688118 702
        
Lasten       
apparaatskosten       
– personele kosten 83 93068 923 68 041 66 182 65 000 64 000 64 000
– materiële kosten 69 338 45 949 37 17033 135 35 240 35 388 35 402
rentelasten1 756 1 900 1 900 1 800 1 800 1 8001 800
afschrijvingskosten       
– materieel 2 7242 500 2 300 1 000 1 000 1 000 1 000
– immaterieel 13 946 18 400 21 50018 700 17 000 16 500 16 500
dotaties voorzieningen 0 0 0 0 0 0 0
buitengewone lasten 0 0 0 0 0 0 0
Totale lasten171 694137 672129 911120 817120 040118 688118 702
        
Saldo van baten en lasten534000000

Toelichting:

Baten

De opbrengst moederdepartement betreft het beschikbare budget voor de uitvoering van de LNV-opdrachten. De begroting DR is hiermee in overeenstemming gebracht. In 2010 voert DR circa 201 regelingen uit (in 32 clusters van opdrachten). De drie grootste clusters zijn het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), het Nieuw Mestbeleid (NMB) en Programma Beheer.

De opbrengst overige departementen heeft betrekking op de uitvoering van regelingen in opdracht van o.m. de Ministeries van VROM en BZK.

De opbrengst derden betreffen onder meer de opbrengsten uit hoofde van I&R activiteiten, Grondkamers, opdrachten voor gemeenten en overige opdrachtgevers.

De rentebaten hebben betrekking op de rentevergoeding over het saldo van de rekening-courant en deposito’s bij het Ministerie van Financiën. Gerekend is met ca. 2%

Lasten

De personele kosten van € 68,0 mln. hebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie. Het gemiddeld aantal ambtelijk personeel (tijdelijk en vast) komt uit op circa 1 150 fte. tegen een gemiddelde prijs van € 59 166.

De materiële kosten bedragen € 37,2 mln. en hebben betrekking op huisvestingskosten (huurkosten, schoonmaak onderhoud installaties, energiekosten etc.), automatiseringskosten, logistieke kosten, diensten derden en overig personeelsgebonden kosten (opleiding, reis- en verblijfkosten e.d.).

De rentelasten, ad. € 1,9 mln., hebben betrekking op de financiering van de vaste activa d.m.v. leningen bij het Ministerie van Financiën. De rentepercentages van de nog uitstaande leningen primo 2010 varieert van 3% tot 5,55%.

De afschrijvingskosten bedragen € 23,8 mln. en hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. De afschrijvingen vinden lineair plaats en zijn gebaseerd op de historische aanschafwaarde met de volgende afschrijvingstermijnen:

Verbouwingen 10 jaar

Kantoorinventaris 7 jaar

Software 4 jaar

(Kantoor)machines en installaties 7 jaar

Transportmiddelen 5 jaar

Verbouwingen, kantoorinventaris, (kantoor)machines en installaties en transportmiddelen vallen onder de materiële vaste activa. De immateriële vaste activa betreffen met name de ICT-systemen die voor de uitvoering van de regelingen benodigd zijn. Vanwege het aflopen van de afschrijvingstermijnen op de grote investeringen die de afgelopen jaren gedaan zijn, o.a. ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling (GLB/BTR), nemen de afschrijvingskosten op immateriële vaste activa de komende jaren af.

Kasstroomoverzicht 2010

Bedragen in € 1 000
 2008 2009 2010 20112012 2013 2014
1. Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)7544 53613 27119 03722 01023 98824 984
2. Totaal operationele kasstroom 12 088 25 200 22 800 21 00018 000 17 500 17 500
3a. -/- totaal investeringen – 17 838 – 21 700 – 15 000– 15 000 – 15 000 – 15 000 – 15 000
3b. + totaal boekwaarde desinvesteringen 2 7934 603 0 0 0 0 0
3. Totaal investeringskasstroom – 15 045 – 17 097 – 15 000– 15 000 – 15 000 – 15 000 – 15 000
4a. -/- eenmalige uitkering aan moederdepartement 00 0 0 0 0 0
4b. + eenmalige storting door moederdepartement 11 900 0 0 0 0 0 0
4c. -/- aflossingen op leningen – 18 161– 21 068 – 17 034 – 18 027 – 16 022– 16 504 – 15 020
4d. + beroep op leenfaciliteit 13 000 21 700 15 000 15 00015 000 15 000 15 000
4. Totaal financieringskasstroom 6 739 632 – 2 034 – 3 027– 1 022 – 1 504 – 20
5. Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)4 53613 27119 03722 01023 98824 98427 464

Toelichting

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties in het werkkapitaal. Er is in bovenstaand overzicht rekening gehouden met een meerjarig sluitende begroting. In 2010 is voor € 14,5 mln. aan investeringen in ICT voorzien in verband met de uitvoering van regelingen en voor € 0,5 mln. aan inventaris en installaties. Dit investeringsniveau is ook voor de komende jaren voorzien.

De aflossingen op de leningen zullen de komende jaren het beroep op de leenfaciliteit overtreffen.

Prestaties

LNV-opdrachtgever Aantal regelingenIntegrale kosten (in € mln.)
 2009 20102011 2009 2010 2011
Directie Landbouw 80 9494 89,9 84,6 75,7
       
Directie Visserij8 18 18 0,2 0,2 0,2
       
Directie Natuur43 41 41 21,9 20,7 20,5
       
Directie Platteland 3 7 7 0,2 0,2 0,2
       
Directie Voedselkwaliteit en diergezondheid 29 3535 5,3 2,0 2,0
       
Directie Kennis 3 44 1,7 0,7 0,7
       
Overig LNV  2 20 P.M. P.M.
Totaal LNV166201201119,2108,499,3

Uit het prestatie-overzicht is op te maken dat voor LNV uitgevoerde regelingen de financiering terugloopt. De terugloop zit met name op het opdrachtenpakket van Directie Landbouw.

Kwaliteitsindicatoren

Percentage gegronde bezwaren

DR besteedt aandacht aan het verbeteren van het bezwaar- en beroeptraject. Tegelijkertijd wordt hiermee energie gestoken in het terugdringen van het aantal gegrondverklaringen. DR verwacht in 2010 max. 25% van de bezwaren gegrond te zullen verklaren. Tevens is dit percentage van toepassing op 2009.

Omschrijving/jaar 2008 20092010
Percentage gegrond 23% 25% 25%

Uurtarief

Met ingang van 2009 is een stelselwijziging voor de berekening van het uurtarief doorgevoerd, waarbij er meer kosten onder het uurtarief zijn gebracht (integrale kostprijs). Het uurtarief voor 2010 is voorlopig vastgesteld op € 96,45. De stijging ten opzichte van 2009 is terug te voeren op loon- en prijsstijging.

Omschrijving/jaar200820092010 (voorlopig)
Uurtarief 64,19 93,80 96,45

Klanttevredenheid begunstigden/Score vanuit omgeving

DR hecht veel waarde aan de tevredenheid van haar klanten. Dit wordt met diverse methodes onderzocht, onder andere met een klanttevredenheidsonderzoek. Het laatst bekende rapportcijfer dateert van de tweede helft 2008. Op basis van dat onderzoek zijn een aantal verbeterpunten benoemd. Om de effecten van de inzet daarop te kunnen meten is een nieuw klanttevredenheidsonderzoek nog voor 2009 voorzien. Hierbij wordt ook specifiek onderzoek gedaan naar de tevredenheid over de digitale dienstverlening.

Omschrijving/jaar 2008 20092010
Score 6,4 7,0 7,0

Gerealiseerde productiviteit

De productiviteit van de ambtelijke medewerkers zegt iets over de doelmatigheid van bedrijfsvoering: hoe efficiënt is de dienst, gegeven de inzet van ambtelijk personeel, in het realiseren van haar doelstellingen en de uitvoering van haar productenpakket? Directe uren buiten jaarplan en indirecte (productieve) uren worden meegenomen. Uren voor ziekte en verlof worden buiten beschouwing gelaten. Hoe hoger dit percentage, hoe efficiënter het omzettingsproces beschikbare uren naar productieve uren. Dit heeft een kostenverlagend effect.

Omschrijving/jaar 2008 20092010
Percentage 77,7% 76,5% 76,5%

Telefonische bereikbaarheid

– Een van de indicatoren die een groot effect heeft op de tevredenheid van de doelgroepen is de telefonische bereikbaarheid. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen servicelevel (het percentage van de inkomende telefoongesprekken dat binnen 30 seconden is behandeld) en de bereikbaarheid (het percentage binnenkomende calls dat daadwerkelijk wordt opgenomen).

– Doelstelling voor 2010 blijft vooralsnog een servicelevel van 70% en een bereikbaarheid van minimaal 90%, al wordt in verband met kostenbesparing een aanpassing overwogen.

Omschrijving/jaar2008 2009 2010
Telefonische bereikbaarheid   
Service-level 75% binnen 30 seconden 70% binnen 30 seconden 70% binnen 30 seconden
Bereikbaarheid 94% 90%90%

Aantal klachten

De ontvangen klachten zijn divers en variëren van te lange doorlooptijden en onjuiste registraties tot regelgeving en het beleid van LNV. DR stelt zichzelf als doel in 2010 minder dan 50 formele klachten te ontvangen.

Omschrijving/jaar 2008 20092010
Aantal ontvangen formele klachtenbrieven 61 < 50<50

Aantal incidenten met betrekking tot DR

Door middel van kwartaalrapportages en overige communicatie richting bijvoorbeeld de Tweede Kamer wil DR het aantal incidenten met betrekking tot de uitvoeringsaspecten van de diverse regelingen zo veel mogelijk beperken.

Omschrijving/jaar 2008 20092010
Aantal incidenten waarover gesproken wordt dat te maken heeft met DR beperkt beperkt beperkt

Doelgroep

Sinds 2004 maakt DR gebruik van praktijkpanels. Sinds 2008 is gestart met een extra vorm van doelgroepparticipatie. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een internetpanel. Daarnaast kunnen deelnemers ook nog voor fysieke bijeenkomsten worden gevraagd. Het grote voordeel van deze nieuwe panels is dat ze flexibeler zijn. DR vindt het van belang dat het bij de deelnemers aan de doelgroepparticipatie duidelijk is wat er met de uitkomsten hiervan gedaan wordt.

Omschrijving/jaar 2008 20092010
Tevredenheid praktijkpanels over opvolging adviezenNiet gemeten voldoende voldoende

Betaalschema BTR

Uitbetaling van de BTR vindt plaats binnen de vastgestelde EU-regelgeving, uiterlijk 1 juli. De indicator heeft betrekking op uitbetaling uiterlijk per 31 december.

Omschrijving/jaar 2008 20092010
Betaalschema BTR 77% 85% 85%

Aandeel digitaal aanleveren

DR wil de dienstverlening naar de doelgroep optimaliseren door zoveel mogelijk informatie digitaal uit te wisselen. De indicator heeft betrekking op aanvragen die binnen de GDI worden ingewonnen.

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
Aandeel digitaal verwerkte aanvragen 60%2009 85% 100% 2011 E-GDI

Plantenziektenkundige Dienst (PD)

Profiel

De opdracht van de Plantenziektenkundige Dienst is het weren, vrijwaren, bestrijden en beheersen van ziekten en plagen in de plantaardige sector. Dit om een duurzame, concurrerende en veilige land- en tuinbouw te bevorderen, de handel zoveel mogelijk ongestoord te laten plaatsvinden en het Nederlands landschap in stand te houden. Een duurzame, veilige en concurrerende land- en tuinbouw betekent onder andere minder gebruik en minder afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen. Het voorkomen, dan wel beperken van ziekten en plagen levert daaraan een belangrijke bijdrage.

Per 1 september 2007 heeft de dienst het grootste deel van de uitvoeringsinspecties op het gebied van weren en vrijwaren overgedragen aan de keuringsdiensten. Sindsdien heeft de PD zich ontwikkelt tot fytosanitaire autoriteit en gezaghebbende organisatie voor het werkveld plantgezondheid. Ze opereert als kennis-, advies- en auditdienst.

In deze hoedanigheid draagt de dienst bij aan de volgende beleidsdoelen:

• Het voorkomen dat ziekten en plagen en ongewenste planten binnen Nederland en over de wereld worden verspreid (weren en vrijwaren);

• De bevordering van een duurzame beheersing van ziekten en plagen (monitoren, beheersen en bestrijden);

• Borgen van de kwaliteit van uitbestede taken (operationele sturing en operationeel toezicht);

• Het behoud en ontwikkeling van kennis op het gebied van plantgezondheid.

De PD realiseert deze beleidsdoelen door:

• Advisering en vertegenwoordiging in opdracht van LNV op het gebied van fytosanitair, gewasbescherming en natuur beleid;

• Kennis- en methodeontwikkeling binnen het werkveld plantgezondheid;

• Uitvoering van wettelijke taken (o.a. beleidsimplementatie, inspecties, certificaten, operationeel toezicht, diagnoses en beschikkingen);

• Kaderstellend referentielaboratorium op het gebied van fytosanitaire diagnostiek.

Ontwikkelingen

De Plantenziektenkundige Dienst werkt samen met de AID en de VWA toe naar een gefuseerde dienst in 2012. Deze samensmelting past binnen de nieuwe verhouding tussen overheid en samenleving, met meer verantwoordelijkheid en zeggenschap bij consumenten en bedrijven. Vorming van één dienst, die op heldere, eenduidige wijze haar bevoegdheden uitvoert ondersteunt deze ontwikkeling. Verder streeft het kabinet naar vermindering van de administratieve lastendruk en heeft het gekozen voor een substantiële reductie van de inspectiecapaciteit. De domeinen van de drie organisaties hebben de nodige raakvlakken; ze bewegen zich allemaal voor een belangrijk deel op het terrein van de voedselvoorziening voor mens en dier (van grond tot mond). Daardoor werken ze regelmatig voor dezelfde doelgroepen en veel handelingen zijn hetzelfde. In 2010 en verder zal veel werk worden verricht, zodat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit in 2012 gereed zal zijn en formeel van start kan gaan.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2010

Bedragen in € 1000
 2008 2009 20102011 2012 2013 2014
Baten       
opbrengst moederdepartement 20 00718 381 16 539 15 793 15 185 15 482 15 484
opbrengst derden 3 981 2 666 2 151 2 1512 151 2 151 2 151
rentebaten 190 30 00 0 0 0
buitengewone baten       
exploitatiebijdrage  
Totale baten24 17821 07718 69017 94417 33617 63317 635
        
Lasten       
Apparaatskosten       
• personele kosten 11 79710 917 9 947 9 545 9 236 9 396 9 398
• materiële kosten 10 568 9 165 7 5187 174 6 875 7 012 7 012
Rentelasten 101145 125 125 125 125 125
afschrijvingskosten       
• materieel 431 375481 481 481 481 481
• immaterieel802 475 619 619 619 619 619
Overige kosten        
• dotaties voorzieningen 432      
• buitengewone lasten       
Totale lasten24 13121 07718 69017 94417 33617 63317 635
        
Saldo van baten en lasten47000000

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst van het moederdepartement betreft een vergoeding voor onder andere de uitvoering van wettelijke taken, adviezen en vertegenwoordiging in opdracht, en kennis en methodeontwikkeling.

Bedragen x € 1 000
Omschrijvingen  
Wettelijke taken, Adviezen en vertegenwoordiging in opdracht Kennis 15 039
Additionele opdrachten 1 500
Totaal 16 539
2008 2009 2010
Aantal produkten 165 347 149 439 132 312
Uurtarief x € 1,- 121 123 125
Totaal x € 1 000,- 20 007 18 381 16 539

Lasten

Personele kosten

De gemiddelde kosten per fte ambtelijk personeel bedragen € 61 000.

Materiële kosten

De materiële kosten bedragen voor 2010 € 7,5 mln. Deze kosten bestaan onder andere uit de huisvestingskosten (huur RGD, onderhoud, gas, water en licht, (circa 45%)) en het onderhoud aan ICT-systemen (circa 24%).

Rentelasten

De rentelasten hebben met name betrekking op de leningen waarop de Regeling Leen- en depositofaciliteit van toepassing is. De rentepercentages zijn afhankelijk van de looptijd van de leningen en varieert van 2,52% tot 5,55%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn uitgesplitst naar materiële en immateriële afschrijvingen. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor automatiseringsapparatuur en datacommunicatie bedraagt 3 jaar. De gebruikte afschrijvingstermijn voor investeringen in inventaris, installaties laboratorium en telecommunicatie is 5 jaar en afschrijvingen op inventaris is 10 jaar.

Kasstroomoverzicht 2008

Bedragen in € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
1. Rekening-courant RHB 1 januari (incl. deposito)4 0462 5001 5001 5001 5001 5001 500
2. Totaal operationele kasstroom– 1 496 0 1 000 1 000 1 000 1 0001 000
  -/- totaal investeringen – 1 250– 1 000 – 1 000 – 1 000 – 1 000– 1 000 – 1 000
  +/+ totaal boekwaarde desinvesteringen 90
3. Totaal investeringskasstroom – 1 160– 1 000 – 1 000 – 1 000 – 1 000– 1 000 – 1 000
  -/- eenmalige uitkering aan moederdepartement
  +/+ eenmalige storting door moederdepartement
  -/- aflossingen op leningen – 900 – 1 000 – 1 000 – 1 000– 1 000 – 1 000 – 1 000
– + beroep op leenfaciliteit 2 000 1 000 1 000 1 000 1 0001 000 1 000
4. Totaal financieringskasstroom1 100 0 0 0 0 0 0
5. Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln. euro)2 5001 5001 5001 5001 5001 5001 500

De investeringen hebben betrekking op het ontwikkelen en aanpassen van hardware, zodat onder andere wordt voldaan aan de uitkomsten van de instellingseisen baten-lastendiensten.

Prestaties

Omschrijvingen Uren
Advies en vertegenwoordiging in opdracht16 862
Kennis15 361
Beleidsimplementatie 26 419
Beschikkingen7 691
Diagnoses22 918
Inspecties17 940
Toezicht 3 189
Subtotaal 110 380
Additionele opdrachten27 367
Totaal137 747

Het aantal uren in opdrachten derden is 14 175.

In overleg met opdrachtgevers en eigenaar zijn een aantal prestatiegegevens op het gebied van doelmatigheid en doeltreffendheid afgesproken. Het meerjarenbeeld van de doelmatigheidsindicatoren geeft aan in hoeverre de dienst erin slaagt een zekere mate van doelmatigheid te realiseren. Hierbij is het van belang de indicatoren in hun onderlinge samenhang te bezien.

Doeltreffendheid

De doeltreffendheid van de indicatoren blijkt uit de meerjarencijfers en door de indicatoren in hun onderlinge samenhang te bekijken.

Fytosanitaire indicatoren

2008 2009 2010
1a Weren 1,42% 0,88% 0,88%
2b Monitoren 1,75% 1% 1%
3c Vrijwaren 0,04% 1% 1%
4d Notificaties (inkomend) 0,83% 1% 1%
5 Aantal Quick scans 35 76 76
6f Aantal PRA’s 5 5 5

1. Definities

• Weren = aantal Q-vondsten bij weren/aantal zendingsinspecties weren x 100%

• Monitoren = aantal Q-vondsten bij monitoren/aantal bedrijfs- en perceelinspecties monitoring x 100%

• Vrijwaren = aantal Q-vondsten bij vrijwaren/aantal zendingsinspecties vrijwaren x 100%

• Notificaties = aantal zendingen afgekeurd door landen/aantal zendingen naar landen x 100%

• Aantal Quickscans = aantal uitgevoerde Quickscans

• Aantal PRA’s = aantal uitgevoerde PRA’s

2. Voor een nadere analyse van de status van het fytosanitair systeem in Nederland wordt verwezen naar het rapport fytosanitaire signalering dat in het voorjaar van 2007 is opgeleverd.

Kennis

20082009 2010
1 Expertbijdragen 700 216 216
2 Publicaties 86 19 19
3 Diagnostische protocollen 39 17 17

Expert bijdragen = aantal bijdragen aan vastgestelde expertgroepen

Publicaties = aantal publicaties + voordrachten in/aan vastgestelde lijst vakbladen/congresssen-fora

Diagnostische protocollen = Aantal diagnostische protocollen jaar X

Kwaliteit klanttevredenheid

 2008 2009 2010
1 Bezwaar 8 16 16
2 Klachten 5 8 8
3 Klanttevredenheid/Klachten product advies 5 >3,5>3,5
4 Afgehandelde diagnoses 7 438  
5 Doorlooptijd notificaties 13,5 510

• Bezwaar = het cumulatief aantal schriftelijk ingediende klachten tegen een beschikking (o.a. een factuur)

• Klachten = het cumulatief aantal schriftelijk ingediende klachten.

• Klanttevredenheid/klachten product advies = aantal ontvangen klachten per product (inspecties, audits, diagnoses), aantal juridische procedures (beschikkingen)

• Afgehandelde diagnose = aantal afgehandelde diagnoses

• Doorlooptijd notificaties (werkdagen) = het gemiddelde aantal werkdagen tussen diagnose van een Q-vondst en het uitsturen van een notificatie naar het exporterende land.

Doelen en indicatoren handhaving nVWA

Handhaving is een belangrijk instrumenten van LNV. De beleidsdoelen daarbij zijn terug te vinden bij de begrotingsartikelen. Deze paragraaf betreft de doeltreffendheid, doelmatigheid en de klanttevredenheid van de nVWA. Op basis van de onderstaande indicatoren wil ik mij op hoofdlijnen verantwoorden over het functioneren van de nVWA. De nVWA zal per 01-01-2012 formeel van start gaan, waarmee ook de fusie (samenvoegen AID, VWA en PD) afgerond is. Bij begroting 2010 wordt een eerste slag gemaakt om de indicatoren te presenteren en verder uit te werken in aanloop naar begroting 2011 en 2012.

Handhaving

Normconform gedrag bedrijfsleven, particulieren en overheden

Handhaving is één van de beleidsinstrumenten die LNV tot haar beschikking heeft om maatschappelijke belangen zoals diergezondheid, natuurbescherming, voedselveiligheid e.d. te waarborgen. Het naleven van wet- en regelgeving draagt hieraan bij. Handhaving is dan ook gericht op het beïnvloeden van normconformgedrag van ondernemers, particulieren en overheden.

Het is belangrijk te weten of de burger vertrouwen heeft in de uitvoering van de handhaving door LNV en daarmee in het waarborgen van de achterliggende maatschappelijke belangen. De nVWA, de fusiedienst van Plantenziektekundige Dienst, Algemene Inspectie Dienst en Voedsel en Waren Autoriteit, ontwikkelt hiervoor een indicator.

Het op doeltreffende en doelmatige wijze organiseren en uitvoeren van handhaving (handhavingarrangementen)

LNV is verantwoordelijk voor het handhaven van een groot aantal regels. Via programmatisch handhaven vult LNV een risicogestuurde en effectieve handhaving in, gericht op het bevorderen van normconformgedrag bij bedrijven, particulieren en overheden. Deze risicogestuurde handhaving krijgt vorm in handhavingarrangementen. In deze handhavingarrangementen zijn afspraken vastgelegd over te behalen doelstellingen, interventies en beschikbare budgetten.

LNV streeft ernaar jaarlijks de ambitie in de arrangementen te realiseren (streefwaarde 100%). Door het fusietraject nVWA staat deze streefwaarde echter tijdelijk onder druk. Daarom is voor 2010 gekozen voor een streefwaarde van min. 95%.

Handhaafbare wet en regelgeving

Een goede handhaafbaarheid van wet- en regelgeving is een randvoorwaarde voor een doeltreffende handhaving. Een goede indicator hiervoor is het percentage gehonoreerde bezwaren bij de departementale Commissie van Beroep en Bezwaar. LNV heeft de ambitie om in de fusiefase van PD, AID en VWA het huidige niveau van het percentage gegrond verklaarde bezwaren (7%) te waarborgen. Uiteindelijk streeft LNV naar 5% in 2012.

Borgen vereiste controlefrequenties

Controles zijn een belangrijk instrument om inzicht te krijgen in het naleven van wet- en regelgeving door ondernemers, burgers en overheden. In een groot aantal situaties zijn afspraken gemaakt over de vereiste frequentie van controles om een effectieve beïnvloeding van het nalevinggedrag te realiseren. Deze afspraken zijn onder meer vastgelegd in communautaire wet- en regelgeving. LNV streeft ernaar deze vereiste controlefrequenties jaarlijks te realiseren.

De effectiviteit van de beïnvloeding van het nalevinggedrag wordt mede bepaald door de manier waarop de gecontroleerde de handhavingwijze van LNV ervaart. Daarom gaat LNV regelmatig dit aspect onderzoeken. Hiervoor heeft LNV een klanttevredenheidsindicator ontwikkeld. Deze indicator wordt vanaf 2011 periodiek uitgevoerd.

Digitale dienstverlening

Digitale dienstverlening is een speerpunt voor LNV. Het digitaliseren van aanvragen voor exportcertificering draagt bij aan een betere kwaliteit, grotere efficiëntie en lagere kosten voor het bedrijfsleven. LNV streeft ernaar het exportcertificeringsproces van de nVWA volledig digitaal te laten verlopen. Deze doelstelling zal vermoedelijk in 2011 zijn bereikt. Eind 2010 streeft LNV erna 80% van de aanvragen voor exportcertificering digitaal te hebben afgewerkt.

Operationele doelen

Controlefrequenties

Controles vormen een belangrijk instrument om te bevorderen dat ondernemers, burgers en overheden de op hen van toepassing zijnde wet en regelgeving naleven. In een groot aantal situaties zijn afspraken gemaakt over de noodzakelijk geachte frequentie van controles om een effectieve beïnvloeding van het nalevinggedrag van de LNV doelgroepen te realiseren. Deze afspraken zijn onder meer vastgelegd in communautaire wet en regelgeving.

LNV heeft als ambitie deze vereiste minimum controlefrequenties jaarlijks te realiseren.

Klanttevredenheid

De manier waarop gecontroleerden de wijze en inhoud van de handhaving door LNV ervaren beïnvloedt de effectiviteit van de beïnvloeding van het nalevinggedrag. Ik zal daarom regelmatig onderzoeken hoe gecontroleerden de handhaving door LNV ervaren. Hiertoe ontwikkel ik een indicator klanttevredenheid die ik met in gang van 2011 periodiek uitvoer.

Meetbare gegevens bij de doelstelling

Indicator ReferentiewaardePeildatum Raming 2010 Streefwaarde PlanningBron
1 % realisatie van afgesproken handha- vingsarrangementen Wordt nog bepaald. 2008 95%100 2012 nVWA
2 % gegrond verklaarde bezwaren tegen maatregelen nVWA 7 2006 – 2008 7 5 2012nVWA – Bestuurlijke boeten
3 Realisatie minimum- controle-frequenties nationaal en EU 100% 2008100% 100% 2012 nVWA
4 Aandeel digitaal verwerkte aanvragen voor exportcontroles 12 2008 80 1002011 nVWA afd. Vrijwaring & Certificatie

1 Hier wordt de mate waarin met opdrachtgever overeengekomen handhavingsarrangementen worden gerealiseerd weergegeven.

2 Hier wordt het percentage gegrond verklaarde bezwaren tegen optreden c.q. sancties door de nVWA weergegeven.

3 Hier wordt de mate weergegeven waarin voorgeschreven controlefrequenties zijn gerealiseerd.

4 Hier wordt de mate weergegeven waarin aanvragen voor exportcontroles digitaal zijn verwerkt.

Voedsel en Warenautoriteit (VWA)

Profiel

De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) werkt aan veilig en gezond voedsel, veilige producten en gezonde dieren. Daarvoor brengt de VWA risico’s in beeld, beoordeelt ze, communiceert erover met, en maakt ze beheersbaar in de samenleving.

De VWA draagt bij aan het beheersen en verminderen van gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Hiertoe bewaakt de VWA de veiligheid van voedsel, consumentenartikelen en diergezondheid in de hele productie- en handelsketen.

De VWA wil haar missie realiseren door het uitoefenen van drie kerntaken, die samen de strategische driehoek vormen:

1. Toezicht op de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van voedsel, waren, diergezondheid en dierenwelzijn;

2. Risicobeoordeling en onderzoek: het signaleren en analyseren van (mogelijke) bedreigingen en het uitvoeren van wetenschappelijke risicobeoordeling;

3. Risicocommunicatie: het communiceren over risico’s en het beheersen en verminderen daarvan op basis van betrouwbare informatie.

De VWA werkt samen met de AID en de PD toe naar een gefuseerde dienst in 2012.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2010

Bedragen x € 1 000
 2008 20092010 2011 2012 2013 2014
Baten       
Opbrengst moederdepartement42 526 37 323 19 890 15 346 15 181 13 61113 614
Opbrengst overige departementen 77 046 80 28580 484 73 899 73 899 73 899 73 899
Opbrengst DGF 1 097 500 500 500 500 500500
Opbrengst derden (incl. overig) 55 265 56 20064 949 64 549 64 349 64 349 64 349
Rentebaten 1 004       
Bijzondere baten0       
Totaal baten176 938174 308165 823154 294153 929152 359152 362
        
Lasten       
Apparaatskosten       
– personele kosten 107 763109 342 105 365 96 279 95 287 95 13596 215
– materiele kosten 56 614 54 46951 862 47 422 46 933 46 857 47 389
Rentelasten 1 194 1 156 986 963 820 653622
Afschrijvingskosten       
– materieel 3 9215 738 3 794 3 467 3 383 2 931 2 436
– immaterieel 1 558 3 103 3 116 5 4636 806 6 083 5 000
Overige kosten 359      
– dotaties voorzieningen 359500 700 700 700 700 700
– bijzondere lasten       
Totaal lasten171 409174 308165 823154 294153 929152 359152 362
        
Saldo van baten en lasten5 529000000

Algemene toelichting:

Vanaf 2008 is de VWA gestart met een groot aantal maatregelen om de organisatie te versterken tot een moderne en toekomstbestendige dienst. Een dienst, die (inter)nationaal een gezaghebbende en vertrouwenwekkende positie heeft. Een dienst die op pro-actieve en risicogebaseerde wijze slagvaardig en flexibel invulling geeft aan het toezicht, en beschikt over een goed getrainde crisisorganisatie. Het maatregelenpakket bestaat uit de volgende componenten:

Efficiëncy

De laboratoria en bedrijfsvoering worden gecentraliseerd om de kosten te verlagen. Tevens gaan VWA, AID en PD met elkaar fuseren.

Andere inrichting/tweedelijns toezicht

De VWA wil zich op de lange termijn ontwikkelen naar een organisatie, die zich grotendeels toelegt op tweedelijns toezicht en toezicht op controle. Voorbeelden hiervan zijn systeemtoezicht Productveiligheid en toezicht op controle diervoeders.

Aanpassen roodvleesconvenant

Met de roodvleessector is overleg gestart over het aanpassen van het roodvleesconvenant.

Kostendekkende tarieven

Per 1 juli 2009 zijn de nieuwe tarieven van kracht. Hiermee is weer een forse stap gezet naar kostendekkende tarieven. Verder zijn door aanpassing van het tariefstelsel de administratieve lasten van het bedrijfsleven verminderd.

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement ad € 19,9 mln. is € 17,4 mln. lager ten opzichte van het jaar 2009.

In 2008 en 2009 zijn additionele middelen door Financiën beschikbaar gesteld voor het bereiken van het begrotingsevenwicht en voor maatregelen Hoekstra. In 2010 en verder zijn deze niet beschikbaar gesteld. Daarnaast zijn er structurele middelen vanuit de departementale begroting in 2008 toegevoegd.

Opbrengst overige departementen

Deze opbrengsten bestaan uit bijdragen van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS). Ten opzichte van de begroting 2009 vervalt in 2010 de bijdrage voor intensivering toezicht rookvrije horeca en sport ad € 2 mln.

De bijdrage van VWS ad € 80,4 mln. bestaat onder andere uit de volgende componenten:

1. Structurele bijrage 2010 € 64,1 mln.

2. RIVM programma € 6,1 mln.

3. Bureau Risicobeoordeling € 0,6 mln.

4. Intensivering toezicht alcohol en tabak € 4 mln.

5. Toezicht in de zuivel door COKZ € 1,3 mln.

6. Toezicht eieren en eiproducten door CPE € 0,2 mln.

7. Correctie herverdeling productmanagement LNV-VWS € 3,4 mln.

8. Loon en prijsstijging 2009 € 0,7 mln.

Opbrengst DGF

De post opbrengst DGF ad € 0,5 mln. heeft betrekking op inkomsten voor dierziektebestrijding. De afgelopen jaren zet VWA zich in voor het afhandelen van verdenkingen en de bestrijding van uitbraken van onder andere Vogelpest en Blauwtong.

Opbrengst derden (incl. overig)

De opbrengst derden bestaat vooral uit retributie-inkomsten die bij het bedrijfsleven voor keuringen en inspecties in rekening worden gebracht. De stijging van € 9 mln. wordt met name veroorzaakt door de invoering van de nieuwe tarieven per 1 juli 2009.

Rentebaten

Er zijn geen rentebaten geraamd.

Bijzondere baten

Er zijn geen bijzondere baten geraamd.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten bestaan uit salarissen, sociale lasten, opleidingskosten en overige direct aan het personeel gerelateerde kosten. Totaal bestaat de VWA uit circa 1 540 FTE. Hierbij is rekening gehouden met de instroom van extra FTE dierenartsen en extra DHT controleurs. De totale personeelskosten bedragen € 105 mln. De kosten zijn inclusief inhuur derden, practitioners en uitzendkrachten.

Materiële kosten

De materiële kosten bedragen in totaal € 52 mln. In deze kosten zijn onder andere ICT-, reis- en verblijfkosten en huisvestingskosten meegenomen. De overige kosten bestaan uit bureaukosten, specifieke kosten (kleding, laboratoriumbenodigdheden) en algemene kosten.

Rentelasten

De rentelasten ad € 1 mln. zijn gebaseerd op uitstaande leningen voor investeringen. Het rentepercentage van de leningen varieert tussen 2,0 en 5,6.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn afschrijvingen van investeringen in materiële en immateriële vaste activa. Gebouwen (verbouwingen) worden in 10 jaar afgeschreven, laboratoriumapparatuur en inventaris in 7 jaar, dienstauto’s in 5 jaar en automatiseringsapparatuur, software en systeemontwikkeling (specifiek) in 3 jaar. Totaal zijn de afschrijvingskosten € 6,9 mln.

Dotaties voorzieningen

De dotaties voorzieningen bestaat uit een dotatie dubieuze debiteuren ad € 0,4 mln. en een dotatie aan de voorziening claimrisico’s ad € 0,3 mln.

Bijzondere lasten

Er zijn geen bijzondere lasten geraamd.

Kasstroomoverzicht 2010

Bedragen x € 1 000
 2008 2009 2010 20112012 2013 2014
1. Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)13 55140 66742 15341 26838 94337 68837 073
2. Totaal operationele kasstroom 33 102 8 8416 910 8 930 10 190 9 014 7 436
  -/- totaal investeringen – 4 325 – 9 230– 9 849 – 8 400 – 8 200 – 7 300– 10 600
  +/+ totaal boekwaarde desinvesteringen1 143    900  1 492
3. Totaal investeringskasstroom – 3 182 – 9 230 – 9 849– 8 400 – 7 300 – 7 300 – 9 108
  -/- eenmalige uitkering aan moederdepartement       
  +/+ eenmalige storting door moederdepartement        
  -/- aflossingen op leningen – 9 586 – 7 355 – 7 795– 11 256 – 12 344 – 9 629 – 8 936
  + beroep op leenfaciliteit 6 782 9 2309 849 8 400 8 200 7 300 10 600
4. Totaal financieringskasstroom – 2 804 1 8752 054 – 2 856 – 4 144 – 2 329 1 664
5. Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4)40 66742 15341 26838 94337 68837 07337 065

De boekwaarde van de desinvesteringen is de restwaarde van de dienstauto’s.

De investeringen hebben onder meer betrekking op laboratoriumapparatuur- en installaties. Het gaat hier met name om vervangingsinvesteringen en op systeemontwikkeling.

Prestaties en doelmatigheidsgegevens

Inspecties en keuringsuren

Aantal urenAantal uren Aantal uren
 2010 2009 Realisatie 2008
Voedselveiligheid 184 000 200 000159 742
Productveiligheid 44 000 45 000 45 647
Drank, horeca en tabak 98 000 100 000 59 581
Overige inspecties 161 000 175 000 119 916
(Netto) keuringsuren 253 000 275 000 356 459

Bestuurlijke boetes

Aantal boetebeschikkingen per wetStreefwaarde 2010 Streefwaarde 2009 Realisatie 2008
Warenwet 2 500 3 300 3 386
Tabakswet 1 000300 367
Drank- en horecawet 200 400 329
Wet Gewasbescherming en Biociden 300 500
Gezondheid en Welzijnswet voor Dieren 50 nvt
Geneesmiddelenwet 10
Aantal bezwaren en beroepenStreefwaarde 2010 Streefwaarde 2009 Realisatie 2008
Bezwaren 400 400 364
Beroepen 100 80 46
Hoger beroep 10 40 12

Doelmatigheidsgegevens

Indexcijfer (2007 = 100) Streefwaarde 2010 Streefwaarde 2009 Realisatie 2008
Gemiddelde kostprijs per uur* 114,32 110,99 106,91
Gemiddelde productieve uren per medewerker 100 100 100

* bij de VWA wordt gewerkt aan een integrale kostprijs. Dit leidt tot een stijging de komende jaren.

Telefonische bereikbaarheid van de VWA

Het beleid van de VWA is een bereikbaarheid van 24 uur per dag, 7 dagen per week voor het melden van klachten inzake product- en voedselveiligheid (meldkamer).

Het beleid van de VWA voor het aanvragen van keuringen bij de regiokantoren is bereikbaar zijn tijdens kantooruren. De kantooruren zijn maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur, met uitzondering van nationale feestdagen.

Klachten over het handelen VWA

Deze indicator heeft betrekking op de uitvoering van het beleid door VWA medewerkers (inclusief facturering VWA). Dit beleid is vastgesteld door beide opdrachtgevers, de ministeries van LNV en VWS. In onderstaande tabel staan het absolute aantal klachten en het relatieve belang weergegeven. Dit percentage is berekend door het aantal klachten te delen door het aantal inspecties respectievelijk het aantal monsteranalyses. Voor het percentage van de keuringen is het aantal klachten gedeeld door het aantal uren.

Werkzaamheden Streefwaarde 2010Streefwaarde 2009 Realisatie 2008
 %% %
Inspecties 0,01 0,06 0,01
Monsteranalyses 0,00 0,05 0,00
Keuringen 0,020,02 0,02

Afhandelsnelheid informatieverzoeken en klachten/incidentmeldingen

Het streven is de informatieverzoeken en klachten/incidentmeldingen, die bij de meldkamer van de VWA binnenkomen, binnen 6 weken af te handelen. Voor een deel van deze verzoeken kan de behandeltermijn van 6 weken vaak niet worden gehaald, omdat het afhandelingstraject langer is.

 Streefwaarde 2010 Streefwaarde 2009 Realisatie 2008
Totale hoeveelheid verzoeken en klachten / meldingen 50 000 40 000 41 549
Waarvan klachten over voedsel, producten en dieren 7 000 6 500 9 309
Percentage behandeling verzoeken, klachten / meldingen < 6 weken95% 95% 94%

Bekendheid

VWA maakt een onderscheid tussen spontane en geholpen naamsbekendheid. Op middellange termijn wordt gestreefd naar een spontane naamsbekendheid van 25% en van een geholpen naamsbekendheid van 80%.

 Streefwaarde 2010 Streefwaarde 2009 Realisatie 2008
Spontaan 20% 20% 15,3%
Geholpen 80% 80% 70,2%

5 VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 20112012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2009 305 660281 221 230 460 218 297 214 576 214 576
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 32 139 23 1851 178 – 3 138 – 5 988 – 8 288
Nieuwe mutaties       
1. Generieke blokkade– 2 100 – 7 200 – 5 800 – 3 764– 1 300 – 1 000
2. Tranche 2010 CA-intenviseringsmiddelen  4 000 4 000 2000 1 0001 000
3. FES-projecten – 1 257 14 07711 980 9 460 4 200 2 200
4. uitvoering DLO-projecten – 4 417 – 739 – 194   
5. VAMIL  6 000 6 000 6 0006 000  
6. Client 2 500 3 300 1 9001 400   
7. Plantenziektenkundige dienst1 000 500 500    
8. Interne begrotingsreserves landbouw en visserij – 8 400     
9. Desaldering interne begrotingsreserve8 400      
10. Vertraging uitfinanciering glastuinbouwregelingen – 15 000– 5 000 5 000 5 000 5 000 5 000
11. Sociaal Flankerend Beleid (Bekkergelden) 3 538     
12. Extrapolatie 2014     – 7 000
13. Loonbijstelling 20094 166 3 891 3 592 3 593 3 566 3 566
14. Overig 39 – 249 – 1 935 1 975– 2 912 – 2 834
Stand ontwerpbegroting 2010326 268 322 986 256 681 235 823 224 142207 220
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 20102011 2012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 200913 104 12 469 10 769 6 769 6 769 6 769
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 5 824 3 638 497400 400 400
Nieuwe mutaties      
1. FES-projecten – 1 25714 077 11 980 9 460 4 200 2 200
2. Interne begrotingsreserves landbouw en visserij 8 400      
Stand ontwerpbegroting 2010 26 071 30 184 23 246 16 62911 369 9 369

Toelichting:

Uitgaven
Nr.Omschrijving Vindplaats begrotingVerwijzing
1 Generieke blokkade Beleidsartikel 21Onder tabel budgettaire gevolgen van beleid
2Intensiveringsmiddelen CA Beleidsagenda (financieel kader)Post nr. 15
3 FES-projecten Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 14
5 VAMIL Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 16
6 Client Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 20
7 Plantenziektenkundige dienstBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 22
8/9Interne begrotingsreserves landbouw en visserijBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 31
10Vertraging uitfinanciering glastuinbouwregelingenBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 32
11 Sociaal Flankerend Beleid (Bekkergelden Beleidsagenda (financieel kader)Post nr. 10
13 Loon- en prijsbijstelling 2009Verdiepingsbijlage artikel 28 Post nr. 1

4. Uitvoering DLO-projecten

Voor de uitvoering van diverse projecten door Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), o.a. op het gebied van monitoring van stroomgebieden, mestpilots, integrale herontwikkeling duurzame stallen/houderijsystemen en versnellingsprogramma semigesloten kassen zijn er middelen overgeboekt naar artikel 26 Kennis.

12. Extrapolatie 2014

In 2006 zijn generale middelen voor verduurzaming van de visserijsector aan de LNV-begroting toegevoegd. Deze middelen lopen tot 2013. Artikel 21 dient derhalve met € 7 mln. verlaagd te worden.

Ontvangsten

1. FES-projecten

Zie toelichting bij de uitgaven.

2. Interne begrotingsreserves landbouw en visserij

Zie toelichting bij de uitgaven.

Beleidsartikel 22 Agrarische Ruimte

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 20112012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2009 70 33651 423 42 053 35 015 34 459 34 459
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 9 881 11 723 7 567 486889 – 1 659
Nieuwe mutaties      
1. Duurzame agrarische sector5 000      
2. Overig 349 343265 166 97 98
Stand ontwerpbegroting 201085 566 63 489 49 885 35 667 35 44532 898
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 20102011 2012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 200968 782 55 631 51 331 44 231 44 231 44 231
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 6 6   – 2 070
Stand ontwerpbegroting 2010 68 78855 637 51 331 44 231 44 231 42 161

Toelichting:

Uitgaven

1. Duurzame agrarische sector (Aanvullend beleidsakkoord)

Zie voor toelichting Beleidsagenda onderdeel financieel kader: uitgaven post 4.

Beleidsartikel 23 Natuur

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 20112012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2009 533 080516 253 484 080 491 717 489 344 489 344
Mutatie NvW 2009       
Mutatie amendement 2009 9 000      
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 – 91 387 – 91 769 206 480 6 44015 136 – 9 064
Nieuwe mutaties      
1. Loon- en prijsbijstelling 20096 497 6 215 6 037 6 006 5 807 5 898
2. Generieke blokkade – 2 800 – 10 249– 12 374 – 9 600 – 3 300 – 2 600
3. Intensiveringsmiddelen CA  14 535 13 53515 535 16 535 16 535
4. Correctie kasschuif ILG 100 000 100 000 – 200 000   
5. Invulling kasschuif ILG– 29 237 – 40 424 69 661   
6. Ganzenproblematiek 13 000     
7. Natura 2000 5 400 6 0004 000    
8. Uitfinanciering amendementen1 500      
9. Geobasisregistratie– 1 325 – 1 196 – 1 212 – 1 087– 1 087 – 1 087
10. Historische buitenplaatsen 2 500     
11. Ramingsbijstelling – 2 500 – 6 600 – 6 600 – 6 600– 6 600
12. Subsidietaakstelling ILG– 958 – 958 – 958 – 958 – 958 – 958
13. Vorming beleidskern  4 588 4 096 4 0484 001 4 001
14. Overige 923 381 – 304– 1 386 – 2 365 – 2 352
Stand ontwerpbegroting 2010 543 693 503 376 566 441 504 115 516 513493 117
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 20102011 2012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 200926 848 33 795 42 394 29 060 25 060 25 060
Mutatie 1e suppletore begroting 2009     – 21 371
Stand ontwerpbegroting 201026 848 33 795 42 394 29 060 25 0603 689

Toelichting:

Uitgaven
Nr.Omschrijving Vindplaats begrotingVerwijzing
1 Loon- en prijsbijstelling 2009Verdiepingsbijlage artikel 28 Post nr. 1
2 Generieke blokkade Beleidsartikel 23 Onder tabel budgettaire gevolgen van beleid
3 Intensiveringsmiddelen CA Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 15
4 Correctie kasschuif ILG Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 5
5 Invulling kasschuif ILG Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 5
6 GanzenproblematiekBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 23
7 Natura 2000 Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 24
8Uitfinanciering amendementen Beleidsagenda (financieel kader)Post nr. 25
10 Historische buitenplaatsen Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 12
11 RamingsbijstellingBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 33

9. Geo-basisregistratie

Bij begrotingsvoorbereiding 2009 is een bijdrage aan het ministerie van VROM geleverd voor de basisregistraties Adressen en Gebouwen, Topografie en een Grootschalige Basiskaart Nederland. Deze bijdrage is destijds verwerkt op artikel 28. Thans vindt meerjarige verdeling plaats van deze bijdrage.

12. Subsidietaakstelling ILG

Bij Nota van Wijziging is de subsidietaakstelling op grond van de Algemene Politieke Beschouwingen van € 1,8 mln. structureel verwerkt op artikel 28. Bij Voorjaarsnota 2009 is een deel van deze taakstelling verdeeld over de niet ILG-onderdelen. Thans wordt het restant van de taakstelling verwerkt op het onderdeel ILG-Programma Beheer.

13. Vorming beleidskern

In verband met de vorming van de zgn. Beleidskern binnen het ministerie van LNV worden de directies Platteland en Natuur samengevoegd tot de directie Natuur, Landschap en Platteland(NLP). De apparaatbudgetten van de nieuwe directie inclusief de uitgaven van het programmabureau Natura 2000 worden m.i.v. 2010 verantwoord op artikel 23. Hiertoe wordt het apparaatsbudget van artikel 24 overgeboekt naar artikel 23.

Beleidsartikel 24 Landschap en recreatie

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 20112012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2009 186 483183 640 149 206 149 493 146 241 107 590
Mutatie NvW 2009       
Mutatie amendement 2009 – 2 000      
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 3 886 2 500 1 458 1 571 5 332– 36 886
Nieuwe mutaties      
1. Loon- en prijsbijstelling 20091981 1941 1 868 1 862 1 868 1 872
2. Generieke blokkade – 800 – 2 351– 2 226 – 1 600 – 800 – 700
3. Intensiveringsmiddelen CA  4 700 5 7005 700 5 700 5 700
4. Invulling kasschuif ILG – 70 763 – 59 576 130 339   
5. Nieuwe Hollandse Waterlinie 7 36012 000 10 100 5 240 150 150
6. Geobasisregistraties 894 – 231 – 231– 231 – 231 – 231
7. Vorming beleidskern – 4 588 – 4 096 – 4 048 – 4 001– 4 001
8. Opruiming glas Midden-Delfland– 5 000      
9. Groene Partners1 800      
10. Taakstelling arbeidsproduct.   – 501 – 1 005 – 1 005 
11. Overig 863 140 – 120 – 132– 135 – 129
Stand ontwerpbegroting 2010 124 704138 175 291 998 157 354 153 119111 011
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 20102011 2012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 200928 559 28 559 5 660 5 660 5 660 5 660
Mutatie NvW 2008       
Mutatie amendement 2008       
Mutatie 1e suppletore begroting 2008     – 4 910
1. Nieuwe Hollandse Waterlinie 7 360 12 000 10 100 5 240 150150
Stand ontwerpbegroting 2010 35 919 40 55915 760 10 900 5 810 900

Toelichting:

Uitgaven
NrOmschrijving Vindplaats begrotingVerwijzing
1 Loon- en prijsbijstelling 2009 Verdiepingsbijlage artikel 28 Post nr. 1
2 Generieke blokkade Beleidsartikel 24 Onder tabel budgettaire gevolgen van beleid
3 Intensiveringsmiddelen CABeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 15
4Invulling kasschuif ILG Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 5
5 Nieuwe Hollandse WaterlinieBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 14
6Geobasisregistraties Beleidsartikel 24  
10Taakstelling arbeidsproduct. Beleidsagenda (financieel kader)Post nr. 27

6. Geobasisregistraties

Bij begrotingsvoorbereiding 2009 is een bijdrage aan het ministerie van VROM geleverd voor de basisregistraties Adressen en Gebouwen, Topografie en een Grootschalige Basiskaart Nederland. Deze bijdrage is destijds verwerkt op artikel 28. Thans vindt de verdeling plaats van deze bijdrage.

De uitgaven voor het gebruik van topografische en kadastrale gegevens in het kader van wettelijke basisregisters worden in 2009 verantwoord op artikel 24 en vanaf 2010 op artikel 23 (i.v.m. vorming Beleidskern). Vanwege het gebruik van deze gegevens voor de diverse beleidsdoelen wordt budget overgeboekt vanuit o.a. artikel 24.

7. Vorming beleidskern

In verband met de vorming van de zgn. Beleidskern binnen het ministerie van LNV worden de directies Platteland en Natuur samengevoegd tot de directie Natuur, Landschap en Platteland (NLP). De apparaatbudgetten van de nieuwe directie worden m.i.v. 2010 verantwoord op artikel 23. Hiertoe wordt het apparaatsbudget van artikel 24 overgeboekt naar artikel 23.

8. Opruiming verspreid liggende glastuinbouw Midden-Delfland

In de eerste suppletoire begroting/Voorjaarsnota is artikel 24 verhoogd met € 5 mln. voor de opruiming van verspreid liggende glastuinbouw in Midden-Delfland. Gezien de aard van de uitgaven wordt dit budget verplaatst naar artikel 22.

9. Groene Partners

In 2008 zijn de CA-middelen ten behoeve van Groene Partners ad. € 1,8 mln. niet besteed als gevolg van vertraging in de planvorming. Deze gelden zijn bestemd voor de aanleg van groen in de krachtwijken en zijn echter al wel toegezegd aan de betreffende steden. Hierdoor was in 2009 een tekort ontstaan van € 1,8 mln. dat nu gecompenseerd wordt.

Ontvangsten

1. Nieuwe Hollandse Waterlinie

Zie toelichting bij de uitgaven.

Beleidsartikel 25 Voedselkwaliteit en diergezondheid

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 2011 2012 20132014
Stand ontwerpbegroting 2009 102 637 72 32168 552 68 553 67 520 67 520
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 423 – 327 – 1 174– 1 143 – 1 143 – 1 943
Nieuwe mutaties      
1. Nota Duurzaam Voedsel 3 600 2 900 2 400   
2. Loon- en prijsbijstelling 2 213 1 798 1 677 1 677 1 6721 672
3. Overboeking VWS produktmanagement – 3 380 – 3 100 – 3 100 – 3 100– 3 100
4. Generieke blokkade – 800– 1 900 – 2 200 – 1 600 – 600 – 400
5. Sociaal flankerend beleid 1 300     
6. Overige – 126 224– 124 – 396 – 680 – 887
Stand ontwerpbegroting 2010 105 647 72 336 66 531 66 39163 669 62 862
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 20102011 2012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 200910 347 1 247 1 247 1 247 1 247 1 247
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 1 944     
Stand ontwerpbegroting 2010 12 2911 247 1 247 1 247 1 247 1 247

Toelichting:

Uitgaven
Nr.Omschrijving Vindplaats begrotingVerwijzing
1 Nota Duurzaam Voedsel Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 21
2 Loon- en prijsbijstellingVerdiepingsbijlage artikel 28 Post nr. 1
4 Generieke blokkade Beleidsartikel 25 Onder tabel budgettaire gevolgen van beleid
5 Sociaal flankerend beleid Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 10

3. Overboeking VWS produktmanagement

Tot op heden is het onderdeel productmanagement bij de Voedsel- en Warenautoriteit op basis van een 50/50-verdeling gefinancierd door het ministerie van VWS en het ministerie van LNV. Op basis van hercalculatie wordt thans een nieuwe verdeling gehanteerd nl. 30% LNV en 70% VWS. Dit leidt tot een budgetoverheveling van LNV naar de begroting van VWS.

Beleidsartikel 26 Kennis en Innovatie

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 20112012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2009 977 197969 409 961 460 947 900 948 009 948 009
Mutatie NvW 2009       
Mutatie amendement 2009       
Mutatie 1e suppletore begroting 20097 245 6 006 2 802 2 535 2 444 2 424
Nieuwe mutaties       
1. Loon- en prijsbijstelling 2009 36 602 36 392 36 376 36 18036 185 36 185
2. Generieke blokkade– 13 153 – 17 560 – 20 476 – 14 579– 5 130 – 4 050
3. Intensiveringsmiddelen CA 2 079 2 046 2 024 2 006 1 988
4. DLO-projecten 4 396 501 160– 75 – 75 – 75
5. DLO-WOT1 300 1 300 1 300 1 300 1 300 1 300
6. Landbouwontwikkeling en rurale bedrijvigheid– 2 055 – 2 080 – 930   
7. Ombuiging OCW-conform onderwijs – 600 – 2 300 – 2 500 – 2 500– 2 500
8. Vernieuwingsimpuls – 1 320– 1 650 – 2 200 – 2 200 – 2 200– 2 200
9. Overig – 373 – 260 – 294– 335 – 63 – 70
Stand ontwerpbegroting 20101 009 839 993 537 977 944 970 250 979 976981 011
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 20102011 2012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 200923 894 21 042 19 457 8 894 8 894 8 894
Mutatie NvW 2009       
Mutatie amendement 2009       
Mutatie 1e suppletore begroting 20093 814 3 325 10    
Nieuwe mutaties      
1. DLO-WOT 1 3001 300 1 300 1 300 1 300 1 300
2. Overig 1 053 13 11    
Stand ontwerpbegroting 2010 30 061 25 680 20 778 10 19410 194 10 194

Toelichting:

Uitgaven
Nr.Omschrijving Vindplaats begrotingVerwijzing
1 Loon- en prijsbijstelling 2009Verdiepingsbijlage artikel 28 Post nr. 1
2 Generieke blokkade Beleidsartikel 26 Onder tabel budgettaire gevolgen van beleid
3 Intensiveringsmiddelen CA Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 15
7 Ombuiging OCW-conform onderwijs Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 34

4. DLO-projecten

Voor de uitvoering van diverse projecten door Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), o.a. op het gebied van monitoring van stroomgebieden, mestpilots, integrale herontwikkeling duurzame stallen/houderijsystemen en versnellingsprogramma semigesloten kassen zijn er middelen overgeboekt vanuit met name artikel 21 Duurzaam Ondernemen.

5. DLO-WOT

Aan het budget DLO wordt structureel € 1,3 mln. toegevoegd ter uitvoering van de Wettelijke Onderzoekstaken (WOT) op het domein van de visserij. De WOT-visserij, waarvan de uitvoering via Stichting DLO loopt, vloeit voort uit de EU raadsverordening met betrekking tot de datacollectie van visserijgegevens. (Data Collection Regulation (DCR)). De verwachte ontvangsten van de Europese Commissie voor de Datacollectie verordening worden nu ingezet voor de uitvoering van dit WOT-programma door DLO.

6. Landbouwontwikkeling en rurale bedrijvigheid

De uitvoering van de door de ministeries LNV en OS gezamenlijk opgestelde beleidsbrief Landbouw, rurale ontwikkeling en voedselzekerheid valt onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ministeries. In de periode 2009–2011 loopt de uitvoering en uitfinanciering via de ambassades en wordt derhalve het budget overgeboekt naar OD 29.11.

8. Vernieuwingsimpuls

Naar OCW worden middelen overgeboekt vanwege een LNV-bijdrage aan de vernieuwingsimpuls NWO (gericht op vernieuwing van het onderzoek).

Ontvangsten

1. DLO-WOT

Voor een toelichting op deze post wordt verwezen naar de toelichting nr. 5 onder de uitgaven.

Beleidsartikel 27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 2011 2012 20132014
Stand ontwerpbegroting 2009 71 825 108 43388 507 85 736 84 055 84 055
Mutatie NvW 2009      
Mutatie amendement 2009 – 7 000     
Mutatie 1e suppletore begroting 200914 097 18 062 18 611 17 036 14 901– 25 474
Nieuwe mutaties      
12. FES/Westelijke Veenweiden  7 600 18 800 28 50029 000 29 100
13. Bodemsanering – 16 813 – 16 813 – 16 812 – 16 812 
14. Overig 613 1 200 1 099 944 791793
Stand ontwerpbegroting 2010 79 535 118 482110 204 115 404 11 935 88 474
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 20102011 2012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2008548 26 711 26 711 26 710 26 710 0
Mutatie 1e suppletore begroting 2008 12 900 17 20017 900 16 100 12 600 0
Nieuwe mutaties      
1. FES/Westelijke veenweiden  7 600 18 800 28 50029 000 29 100
2. Bodemsanering  – 16 813– 16 813 – 16 812 – 16 812  
Stand ontwerpbegroting 2010 13 448 34 698 46 598 54 49751 497 29 100

Toelichting:

Uitgaven
NrOmschrijving Vindplaats begrotingVerwijzing
1 FES/Westelijke veenweidenBeleidsagenda (financieel kader) Post nr.14
2Bodemsanering Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 36

3. Overig

De overige mutaties bestaan voornamelijk uit de loonbijstellingstranche, de taakstelling arbeidsproductiviteit, en de taakstelling bedrijfsvoering RO.

Ontvangsten

1. FES/Westelijke Veenweiden

Voor toelichting zie financieel kader, uitgaven post 14.

2. Bodemsanering

Voor toelichting zie financieel kader, uitgaven post 36.

Beleidsartikel 28 Nominaal en onvoorzien

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 20112012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2009– 1 837 – 3 156 – 5 091 – 4 923– 4 923 – 4 923
Mutatie NvW 2009 – 3 252     
Mutatie amendement 2009      
Mutatie 1e suppletore begroting 200974 171 55 499 43 780 46 652 47 722 48 450
Nieuwe mutaties       
1. Verdeling loon- en prijsbijstelling – 74 159 – 72 157– 68 238 – 67 610 – 66 980 – 65 408
2. Toedeling taakstelling VJN  9 400 13 80013 800 13 800 13 800
3. Dekking knelpunt nitraat actieprograma 2 500 6 300 9 700 6 2004 500 2 200
4. Basisregistraties VROM 1 6192 197 2 219 2 051 2 051 2 051
5. Invulling subsidietaakstelling 958 958 958958 958 958
Stand ontwerpbegroting 2010  – 959– 2 872 – 2 872 – 2 872 – 2 872

Toelichting:

Nr.Omschrijving Vindplaats begrotingVerwijzing
2 Toedeling taakstelling VJN Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 17

1. Loon en prijsbijstelling 2009

Met deze mutatie wordt de loon- en prijsbijstelllingstranche 2009 toegedeeld aan de relevante onderdelen.

3. Dekking knelpunt nitraat actieprogramma

Bij voorjaarsnota is de dekking van het 3e en 4e nitraatactieprogramma mest verwerkt op begrotingsartikel 28 in afwachting van definitieve invulling bij ontwerpbegroting 2010. Met deze mutatie wordt hier alsnog invulling aan gegeven.

4. Basisregistraties VROM

Met deze mutatie wordt de definitieve LNV-bijdrage ten behoeve van de geo-basisregistraties Rijk (Adressen en Gebouwen, Topografie en Grootschalige Basiskaart Nederland) toegedeeld aan de relevante begrotingsonderdelen.

5. Invulling subsidietaakstelling

Bij Nota van Wijziging is de subsidietaakstelling op grond van de Algemene Politieke Beschouwingen van € 1,8 mln. structureel verwerkt op artikel 28. Bij Voorjaarsnota 2009 is een deel van deze taakstelling verdeeld over de niet ILG-onderdelen van de begroting. Thans wordt het restant van de taakstelling verwerkt op OD23.13 onderdeel ILG-Programma Beheer.

Beleidsartikel 29 Algemeen

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 2010 20112012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2009 231 189223 326 201 205 194 422 183 715 193 515
Mutatie NvW 2009       
Mutatie amendement 2009       
Mutatie 1e suppletore begroting 200928 387 20 615 15 931 15 931 20 931 10 931
Nieuwe mutaties       
1. Loon- en prijsbijstelling 2009 18 851 17 463 15 176 15 89115 889 14 390
2. Versobering bedrijfsvoering/korting arbeidsproductiviteit – 185– 2 233 – 4 708 – 9 303– 12 996
3. Beleidsbrief landbouw, rurale ontwikkeling en voedselzekerheid 2 055 2 080 930   
4. CAO-problematiek  10 000 10 00010 000 10 000 10 000
5. Bijstelling apparaatsuitgaven 12 900 4 200 2 800 2 0002 000 1 900
6. Uitvoeringskosten medebewind   – 3 000 – 18 000 – 18 000
7. Technische correctie voorfinanciering kotterfinanciering    7 000 7 000
8. Aanpassing normbudget rijkshuisvesting      1 952
9. Verzameluitkering 3 880     
10. Digitale dienstverlening– 5 488      
11. Overig – 112– 217 – 451 – 451 – 451 – 451
Stand ontwerpbegroting 2010 292 112 277 282 243 358230 085 211 781 208 241
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2009 20102011 2012 2013 2014
Stand ontwerpbegroting 2009435 966 444 400 453 003 461 778 461 778461 778
Mutatie NvW 2009       
Mutatie amendement 2009       
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 – 117 542 – 126 844 – 135 047– 143 822 – 143 822 – 143 822
Nieuwe mutaties      
1. Ramingsbijstelling – 3 300– 3 300 – 3 300 – 3 300 – 3 300– 3 300
Stand ontwerpbegroting 2010 315 124314 256 314 656 314 656 314 656314 656

Toelichting:

Uitgaven
Nr.Omschrijving Vindplaats begrotingVerwijzing
1 Loon- en prijsbijstelling 2009Verdiepingsbijlage artikel 28 Post nr. 1
2 Versobering bedrijfsvoering/korting arbeidsproductiviteit Beleidsagenda (financieel kader) Post nr. 27/28
4 CAO-problematiekBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 18
5Bijstelling apparaatsuitgaven Beleidsagenda (financieel kader)Post nr. 26
6 Uitvoeringskosten medebewindBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 35
7Technische correctie voorfinanciering kotterfinancieringBeleidsagenda (financieel kader) Post nr. 13

3. Beleidsbrief landbouw, rurale ontwikkeling en voedselzekerheid

Vanuit artikel 26 worden er bedragen overgeboekt in het kader van de uitvoering van de door de ministeries LNV en OS gezamenlijk opgestelde beleidsbrief Landbouw, rurale ontwikkeling en voedselzekerheid.

8. Aanpassing normbudget rijkshuisvesting

In drie tranches wordt het huisvestingsbudget per formatieplaats voor alle departementen per 2014 gelijk getrokken. Tot deze geleidelijke ingroei is besloten bij de introductie van het rijkshuisvestingstelsel in 1999.

9. Verzameluitkering

Het ministerie van VROM heeft budget overgeboekt voor de verzameluitkering «Groene Partners». Dit actieprogramma richt zich op de verbreding van groen naar andere maatschappelijke vraagstukken, vanuit de gedachte dat «groen» bijdraagt aan krachtige steden met een aantrekkelijke woon- werk- en leefomgeving.

De wettelijke grondslag van de verzameluitkering is artikel 16a van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) en is op grond van het 2e lid van genoemd artikel van de Fvw opgenomen in de departementale begroting onder Beleidsartikel 29 «Algemeen».

10. Digitale dienstverlening

De ICT gelden van de 1e tranche Bekker voor digitale dienstverlening worden hiermee toebedeeld aan de begrotingsartikelen.

Ontvangsten

1. Ramingsbijstelling

De ontvangsten op dit artikel (voor wat betreft het ICT deel) vallen structureel lager uit door de instelling van BLS dienst DICTU.

Administratieve interne verrekeningen tussen directies en diensten zijn hiermee overbodig geworden. Deze lopen nu via de DICTU.

6 BIJLAGEN

6.1 Bijlage moties en toezeggingen begroting 2010

Door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanvaarde moties

Omschrijving motieVindplaats Stand van Zaken
Verzoekt de regering het in stamboeken onmogelijk te maken veulens in te schrijven die gecoupeerd zijn, en tevens een verbod uit te vaardigen voor deelname van gecoupeerde dieren aan festiviteiten;   Verzoekt de regering om met concrete maatregelen te komen die een einde maken aan de «sluiproute» voor het omzeilen van het Nederlandse coupeerverbod voor paarden. 1 oktober 2008 Motie Ouwehand/Waalkens 28 286, nr. 237 Zie TK-brief 28 286, nr. 246 van 12 november 2008
Verzoekt de regering een juridische analyse te laten maken van de reikwijdte van richtlijn nr. 98/58/EG en de Kamer te berichten of de huidige productiewijze van foie gras toegelaten is onder deze richtlijn. 1 oktober 2008 Motie Polderman/Van Velzen 28 286, nr. 240 Zie TK-brief 28 286, nr. 246 van 12 november 2008
Verzoekt de regering te bewerkstelligen dat naast een hoofdkantoor er sterke regionale vestigingen komen van de nieuwe autoriteit in respectievelijk de regio’s Noord-, Oost-, Zuidwest- en Zuidoost-Nederland. 1 oktober 2008 Motie Atsma c.s. 26 991, nr. 227 Zie TK-brief 26 991, nr. 262 van 23 juni 2009
Verzoekt de regering dit najaar in een brief aan de Kamer inzake de toekomst van de LNV-inspecties nadere voorstellen te doen om de prioriteit van de uitvoeringstaken van de inspecties, de kwaliteitsverbetering van de VWA en de opsporingstaken ten behoeve van het Openbaar Ministerie te borgen. 1 oktober 2008 Motie Waalkens c.s. 26 991, nr. 226Zie TK-brief 26 991, nr. 231 van 11 november 2008
Verzoekt de regering vóór de begrotingsbehandeling LNV een integraal, rijksbreed overzicht te leveren van de kosten die gemaakt worden voor het onderzoek naar biotechnologie, afgezet tegen de kosten die gemaakt worden voor traditionele veredelingstechnieken.29 oktober 2008 Motie Vendrik c.s. 27 428, nr. 119 Zie TK-brief 27 428, nr. 129 van 10 december 2008
Verzoekt de regering, conform de aanbeveling uit de Natuurbalans 2008 zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval in deze kabinetsperiode, te gaan werken aan de borging van de diverse planologische claims, door toe te werken naar een rijksbestemmingsplan Noordzee.29 oktober 2008 Motie Polderman 29 675, nr. 54 Zie TK-brief 31 710, nr. 5 (antwoord op vraag 53) van 5 maart 2009
Roept de regering op tijdens de Raad nu niet in te stemmen met de voorgestelde markttoelating van genetisch gemodificeerde soja (MON 89 788).13 november 2008 Motie Polderman/Van Velzen 21 501-32, nr. 303 Zie TK-brief 21 501-32, nr. 307 van 14 november 2008
Verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om te voorkomen dat voor 2013 de «flat rate» in Nederland wordt geïntroduceerd. 13 november 2008 Motie Atsma/Snijder-Hazelhoff 21 501-32, nr. 304 Zie TK-brief 28 625, nr. 67 van 27 april 2009
Verzoekt de regering de stemming over de toelating van MON 89 788 uit te stellen of anders tegen te stemmen, in ieder geval tot hierover in de Milieuraad is gesproken;   Verzoekt de ministers van LNV en VROM om voor de Milieuraad van december 2008 een brief te sturen naar de Kamer over de positie van de EFSA en het toelatingsbeleid van ggo’s en hierin ook de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Waalkens (PvdA) mee te nemen.13 november 2008 Motie Cramer c.s. 21 501-32, nr. 305Zie TK-brief 21 501-32, nr. 307 van 14 november 2008
Verzoekt de regering: – voor 31 december 2008 een nationaal aalbeheerplan naar de Europese Commissie te sturen waarin nog alle ruimte wordt gelaten voor een nadere invulling en het maken van definitieve keuzes ten aanzien van de te nemen maatregelen; – op korte termijn alle direct betrokkenen middels hun vertegenwoordigers, alsnog inspraak te geven bij de definitieve invulling van het aalbeheerplan en de Tweede Kamer hier voor 1 april 2009 over te informeren. 24 november 2008 Motie Koppejan c.s. 31 700 XIV, nr. 22 Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 122 van 14 januari 2009
Verzoekt de regering: – een regeling ondersteuning certificering te ontwikkelen waarin vissers uit alle visserijsectoren zowel op individuele basis als ook collectief gebruik van kunnen maken; – een regeling waarin het criterium van financiële draagkracht van de aanvrager, meeweegt bij de toekenning en hoogte van de overheidsbijdrage;  – bij het ontwikkelen van de regeling ook te kijken naar de opzet van vergelijkbare regelingen in andere EU-lidstaten;  – de Tweede Kamer voor 1 april 2009 over de invulling en uitvoering van de regeling te informeren.24 november 2008 Motie Koppejan c.s. 31 700 XIV, nr. 23Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 138 van 1 maart 2009
Roept de regering op om alles in het werk te stellen dat er geen glasaal meer wordt gevangen ten behoeve van de export, maar enkel wordt ingezet ten behoeve van het herstel van het palingbestand in de Europese wateren. 24 november 2008 Motie Snijder-Hazelhoff c.s. 31 700 XIV, nr. 24 Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering te komen met een evaluatie van het functioneren van het VIP tot nu toe en met een voorstel hoe het VIP of de taken van het VIP in de toekomst een plaats kunnen krijgen, voor zowel de Noordzee als ook de Waddenzee, en met deze evaluatie te komen voor september 2009. 24 november 2008 Motie Jacobi/Koppejan 31 700 XIV, nr. 25 Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering zorg te dragen voor een regeling waardoor kleinschalige, duurzame vissers gebruik kunnen maken van geïntegreerde vergunningen met regelgeving die is afgestemd op kleinschalige, duurzame visserij. 24 november 2008 Motie Jacobi 31 700 XIV, nr. 26 Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering een onafhankelijke instelling die onder MSC-criteria geaccrediteerd is, de certificering en controle op zich te laten nemen. 24 november 2008 Motie Jacobi/Koppejan 31 700 XIV, nr. 27H Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 138 van 31 maart 2009
Verzoekt de regering sanering in de mosselsector te voorkomen dan wel te beperken door op korte termijn meer mosselzaadinvanginstallaties toe te staan en inzaaiing in de Waddenzee mogelijk te maken. 24 november 2008 Motie Graus 31 700 XIV, nr. 28 Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken om ook bedrijven die varen onder buitenlandse vlag maar in Nederland belasting betalen te ondersteunen in het proces van verduurzaming.24 november 2008Motie Cramer31 700 XIV, nr. 31Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering met een uitwerking te komen van een dergelijke vorm van beloning en de Kamer hierover te informeren. 24 november 2008 Motie Cramer/Jacobi 31 700 XIV, nr. 32 Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering het visuren systeem binnen de Europese Unie te bepleiten en de Kamer hierover te informeren. 24 november 2008 Motie Cramer c.s. 31 700 XIV, nr. 33 Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering: – voor 31 december 2008 een nationaal aalbeheerplan naar de Europese Commissie te sturen waarin nog alle ruimte wordt gelaten voor een nadere invulling en het maken van definitieve keuzes ten aanzien van de te nemen maatregelen;  – op korte termijn alle direct betrokkenen middels hun vertegenwoordigers opnieuw inspraak te geven bij de definitieve invulling van het aalbeheerplan en de Tweede Kamer hier voor 1 april 2009 over te informeren. 24 november 2008 Motie Koppejan c.s. 31 700 XIV, nr. 40 (was 22) Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering te komen met een evaluatie van het functioneren van het VIP tot nu toe en met een voorstel hoe het VIP of de taken van het VIP in de toekomst een plaats kunnen krijgen voor zowel de Noordzee als ook de Waddenzee, en met deze evaluatie te komen voor september 2009. 24 november 2008 Motie Jacobi/Koppejan 31 700 XIV, nr. 41 (was 25) Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering een systeem van flexibele gebruiksnormen voor stikstof te bevorderen, waarmee kan worden voorzien in een optimale mineralenvoorziening voor plantaardige teelten op zand, klei en veen, waarbij voor klei en veen de gebruiksnormen van 2009 als ondergrens gelden. 26 november 2008 Motie Koopmans/Cramer 28 385, nr. 124 (was 122) Zie TK-brief 28 385, nr. 132 van 24 maart 2009
Verzoekt de regering, onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van een mestbeleid dat hierin meer onderscheidend is en daarmee maatwerk levert voor de verschillen in agrarische activiteiten en milieusituaties in verschillende gebieden en regio’s;   Verzoekt de regering voorts, binnen dit onderzoek in ieder geval de mogelijkheden te onderzoeken van een mestbeleid gebaseerd op meerdere nitraatactieplannen en/of de benoeming van verschillende kwetsbare zones.26 november 2008 Motie Snijder-Hazelhoff 28 385, nr. 123Zie TK-brief 28 385, nr. 132 van 24 maart 2009
Verzoekt de regering, aanvullend onderzoek te laten doen naar de ecologische effectiviteit van de huidige natuurwetgeving en daarbij de aanbevelingen van het Milieu en Natuurplanbureau te betrekken;  Verzoekt de regering tevens, de uitkomsten van dit onderzoek te betrekken bij het proces van het opstellen van de nieuwe natuurwetgeving.26 november 2008 Motie Van der Ham c.s. 31 536, nr. 6Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 137 van30 maart 2009
Verzoekt de regering, de Kamer op korte termijn te informeren over de mogelijkheden van wettelijke bescherming van de ehs in de nieuw op te stellen natuurwet en deze mogelijkheid in de voorbereiding niet op voorhand uit te sluiten.26 november 2008 Motie Cramer/Jacobi 31 536, nr. 7Zie TK-brief 31 536, nr. 10 van 24 juni 2009
Verzoekt de regering, te komen met een evaluatie gericht op de effecten van de huidige wetgeving op de verbetering van de natuur en biodiversiteit, en deze spoedig aan de Kamer te doen toekomen.26 november 2008 Motie Jacobi/Jager 31 536, nr. 8 (was 5)Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 137 van30 maart 2009
Verzoekt de regering, een plan van aanpak op te stellen met de provincies en beheerders van gronden om zo snel mogelijk de ruilgronden in te zetten binnen de ehs, zodat de voorraad ruilgronden nu en in de toekomst zo klein mogelijk wordt, en hierover te rapporteren voor 1 maart 2009.4 december 2008 Motie Van de Ham c.s. 30 825, nr. 21Zie TK-brief 30 825, nr. 32 van 15 juni 2009
Moedigt de regering aan om het hier niet bij te laten zitten en te pogen, andere lidstaten te overtuigen van de wenselijkheid van een verbod op deze zeer dieronvriendelijke voedingsmethode.16 december 2008 Motie Van Velzen 31 700 XIV, nr. 76Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering de handhaving en expertise van de Algemene Inspectiedienst waar het gaat om het CITES-verdrag (the Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora) op adequaat niveau te brengen.16 december 2008 Motie Van Velzen 31 700 XIV, nr. 77Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering de mogelijkheden via modulatiegelden en/of de regeling «artikel 68-gelden» te onderzoeken om de ondernemers te belonen voor akkerrandenbeheer.16 december 2008 Motie Atsma c.s. 31 700 XIV, nr. 78Zie TK-brief 28 625, nr. 67 van 27 april 2009
Verzoekt de regering alles in het werk te stellen om ondernemers in die gebieden bestaansrecht en ontwikkelingskansen te geven.16 december 2008 Motie Atsma/Snijder-Hazelhoff 31 700 XIV, nr. 79Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering om de middelen bestemd voor soortenbescherming in te zetten voor de implementatie van de leefgebiedenbenadering.16 december 2008 Motie Atsma c.s. 31 700 XIV, nr. 80Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering te onderzoeken of een stimuleringsregeling in het leven kan worden geroepen voor agrarische ondernemers die geen alternatief hebben, en die willen investeren in breedbandinternet via de satelliet;   Verzoekt de regering voorts te onderzoeken of hiervoor wellicht modulatieof POP-gelden beschikbaar kunnen worden gesteld, en de Kamer hierover te berichten voor 1 maart 2009.16 december 2008 Motie Atsma c.s. 31 700 XIV, nr. 81Zie voortzetting Algemeen Overleg Health Check op 19 juni 2009
Verzoekt de regering met voorstellen te komen, zodat ondernemers in de agrosector kunnen voldoen aan (wettelijk) vereiste of maatschappelijk gewenste investeringen.16 december 2008 Motie Snijder-Hazelhoff c.s. 31 700 XIV, nr. 82Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering om de Europese evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn in 2009 aan te grijpen om tot een werkbare juridische afbakening van het voorzorgsbeginsel te komen, waarbij een hanteerbaar kader wordt geformuleerd voor de omgang met wetenschappelijke onzekerheid, de schadedrempel en de toedeling van de bewijslast.16 december 2008 Motie Snijder-Hazelhoff c.s. 31 700 XIV, nr. 83Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Vraagt de regering te onderzoeken of Veenhuizen als sociaal cultuurhistorisch erfgoed aangemeld kan worden voor de Werelderfgoedlijst van de UNESCO.16 december 2008 Motie Waalkens c.s. 31 700 XIV, nr. 85Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering: – te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om in de subsidievoorwaarden voor landschap, natuur, landbouw en landinrichting vast te leggen dat subsidieontvangers in voorkomende gevallen medewerking verlenen aan de publieke openstelling van ommetjes en (historische) paden; – te bevorderen dat de akkerranden en watergangen van de betreffende percelen zo veel mogelijk worden opengesteld voor wandelaars, met name in recreatief aantrekkelijke gebieden.16 december 2008 Motie Jacobi/Van Gent 31 700 XIV, nr. 86Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering een heldere internationale profilering op te stellen om onze Greenports Nederland in een gelijk speelveld uit te laten groeien tot de Europese top, inclusief de Floriade.16 december 2008 Motie Graus/Atsma 31 700 XIV, nr. 89Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering de «combinatiekip» als optie in het onderzoek te behouden en daarbij tevens te onderzoeken hoe de «combinatiekip» in een moderne en duurzame pluimveehouderij past.16 december 2008 Motie Cramer c.s. 31 700 XIV, nr. 93Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering: – een overkoepelende inventarisatie te maken van de knelpunten die waterschappen ondervinden waardoor recreatief aantrekkelijke oeverpaden niet (kunnen) worden opengesteld;  – aan de hand hiervan afspraken te maken met de waterschappen om de knelpunten op te lossen en de openstelling van recreatief aantrekkelijke overpaden te vergroten;  – de Kamer uiterlijk juni 2009 te rapporteren over de voortgang hiermee.16 december 2008 Motie Van Gent/Jacobi 31 700 XIV, nr. 95Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009 en TK-brief 31 700 XIV, nr. 152 van 18 mei 2009
Verzoekt de regering het budget voor recreatie de komende jaren op het peil te houden van de begroting van 2007 en hiervoor dekking te vinden in de begroting van LNV.16 december 2008 Motie Van der Ham/Schreijer-Pierik 31 700 XIV, nr. 98Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering de inrichting van nieuw verworven gronden ten behoeve van de EHS te versnellen en de achterstallige grond in te richten.16 december 2008 Motie Van der Ham/Jacobi 31 700 XIV, nr. 99Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering het amendement-Ormel c.s. ongedaan te maken door artikel 60 op te nemen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, om zo krachtens algemene maatregel van bestuur regels te kunnen stellen omtrent het vervoer van dieren, die verder gaan dan Europese regelgeving.16 december 2008 Motie Ouwehand c.s. 31 700 XIV, nr. 100Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooi in te stellen tot 1 januari 2017.16 december 2008 Motie Ouwehand c.s. 31 700 XIV, nr. 106Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering een plan van aanpak op te stellen om de illegale handel in uitheemse diersoorten aan te pakken en de import van uitheemse diersoorten in te perken.16 december 2008 Motie Ouwehand c.s. 31 700 XIV, nr. 108Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering het basistarief voor de covergisting van mest te verhogen en hierbij rekening te houden met gemaakte afspraken in het kader van het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren en met het recente ECN-advies.16 december 2008 Motie Van der Vlies 31 700 XIV, nr. 112Zie TK-brief 31 239, nr. 43 van 20 februari 2009
Verzoekt de regering te onderzoeken hoe ten aanzien van vergunningverlening en innovatiebeleid meer prioriteit gegeven kan worden aan de opschaling van innovatieve en duurzame (stal)concepten, en binnen een jaar met voorstellen te komen.16 december 2008 Motie Van der Vlies 31 700 XIV, nr. 113Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering om de verschillende doelstellingen in de gebieden in overleg met de provincies zodanig op elkaar af te stemmen dat weidevogelbeheer effectiever wordt.16 december 2008 Motie Snijder-Hazelhoff c.s. 31 700 XIV, nr. 117 (was 84)Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering de Regeling Draagvlak natuur ook na 2009 te behouden en in 2009 open te stellen voor aanvragen in 2010.16 december 2008 Motie Cramer c.s. 31 700 XIV, nr. 118 (was 94)Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 126 van 12 februari 2009
Verzoekt de regering het bedrijfsleven te betrekken bij het onderzoek naar de mogelijkheden om de effectiviteit en efficiency van VWA-dierenartsen te vergroten;   Verzoekt de regering tevens de knelpunten van het planningskader in overleg met het bedrijfsleven op te lossen, zodat de serviceverlening op niveau komt en op niveau blijft.17 december 2008 Motie Atsma c.s. 26 991, nr. 237Zie TK-brief 26 991, nr. 248 van 9 maart 2009
Verzoekt de regering binnen deze gewijzigde Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten, zoönosen en TSE’s een tweede verzamelslag voor slachtschapen en het verzamelen van weiderunderen mogelijk te laten zijn tot maximaal 1 juli 2009, zodat de sector de mogelijkheid krijgt het geaudite private kwaliteitssysteem «preventie» te realiseren.17 december 2008 Motie Atsma/Jacobi 26 991, nr. 238Zie TK-brief 26 991, nr. 246 van 6 februari 2009
Verzoekt de regering te bewerkstelligen dat de handel in illegaal gekapt hout in Europa strafbaar wordt gesteld.15 januari 2009 Motie Polderman c.s. 21 501-32, nr. 319Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 137 van 30 maart 2009 en brief DN.2009/1270 van 16 juli 2009 (nog geen Kamerstuknummer bekend)
Verzoekt de regering om agrarisch ondernemerschap en vakmanschap centraal te stellen ten behoud en beheer van Oud-Hollandse landschappen.19 februari 2009 Motie Graus 31 253, nr. 9Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 137 van 30 maart 2009
Verzoekt de regering, de Kamer voor de zomer te informeren over de uitwerking van het pakket aan maatregelen die zijn voorgesteld door de Taskforce Rinnooy Kan en de instelling van een nationaal en provinciale landschapsfondsen, al dan niet onder beheer van het Nationaal Groenfonds.19 februari 2009 Motie Cramer/Jacobi 31 253, nr. 12Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 137 van 30 maart 2009
Verzoekt de regering om binnen de kaders van het (nieuw) Programma Beheer de mogelijkheden te onderzoeken om in de vergoedingsregelingen voor agrarisch natuurbeheer voortaan ook een kapitaallastenvergoeding op te nemen en de Kamer hiervoor medio 2009 nadere voorstellen te doen.19 februari 2009 Motie Heugten c.s. 31 253, nr. 14Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 137 van 30 maart 2009
Verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om de regels voor groencompensatie bij de aanleg van infrastructuur en bebouwing zodanig aan te passen, dat ook via een (regionaal) fonds voor landschaps- en natuurbeheer kan worden gecompenseerd en de Kamer hierover medio 2009 nadere voorstellen te doen.19 februari 2009 Motie Heugten/Cramer 31 253, nr. 15Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 137 van 30 maart 2009
Verzoekt de regering, voor de zomer samen met IPO, VNG en de sector met een plan van aanpak te komen waarin een forse reductie van de behandeltijd van vergunningsaanvragen en een forse reductie van de kosten van de onderzoekslast voor deze aanvragen centraal staan;   Verzoekt de regering voorts, vooruitlopend op het plan van aanpak te starten met een versnelde introductie van perspectiefvolle technieken door het verruimen van de proefstalstatus en het mogelijk maken van het gebruik van voorlopige emissiewaarden.19 februari 2009 Motie Koopmans c.s. 30 654, nr. 63In behandeling
Verzoekt de regering, proefstallen te laten vallen onder de Maatlat Duurzame Veehouderij en hiermee de voorlopers te stimuleren.19 februari 2009 Motie Koopmans c.s. 30 654, nr. 64Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 137 van 30 maart 2009
Verzoekt de regering zo spoedig mogelijk aan te geven wanneer en op welke wijze aan deze verplichting invulling zal worden gegeven.19 februari 2009 Motie Snijder-Hazelhoff c.s. 30 654, nr. 69Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 142 van 14 april 2009
Verzoekt de regering in voornoemde gevallen beheerplannen voor de betreffende Natura 2000-gebieden niet vast te stellen alvorens doelen zijn bijgesteld zodanig dat deze wel juist kunnen worden onderbouwd en gerealiseerd.19 februari 2009 Motie Snijder-Hazelhoff c.s. 30 654, nr. 70Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 142 van 14 april 2009
Verzoekt de regering erop toe te zien dat voornoemde overwegingen uitgangspunt zijn en inzet blijven bij het maken van de beheerplannen.19 februari 2009 Motie Snijder-Hazelhoff c.s. 30 654, nr. 71In behandeling
Verzoekt de regering: – in overleg met de sector projecten te laten ontwikkelen om het natuurlijk aanbod van glas- en pootaal in Nederland optimaal te benutten waarbij met name gekeken moet worden naar de diverse barrières in de weinige grote intrekwateren (bijvoorbeeld het Noordzeekanaal) en naar de belemmeringen voor gezonde opgroeimogelijkheden door de vervuilde waterbodems zoals in het rivierengebied;  – hiervoor in de komende begroting voldoende middelen te reserveren en de Kamer te informeren over de voortgang van deze projecten.24 maart 2009 Motie Polderman 29 675, nr. 67Binnenkort zal de Kamer hierover worden geïnformeerd
Verzoekt de regering in het definitieve aalbeheerplan rekening te houden met in- en uittrekprogramma’s zodat voldoende aal (zowel kwantitatief als kwalitatief) in Nederland kan opgroeien en voldoende schieraal uit kan trekken c.q. uitgezet kan worden, en deze bij de Europese Commissie in te dienen. In het plan dienen ten minste de volgende maatregelen opgenomen te zijn: – voor 1 juli 2009 wordt door de beroepsvissers (met behulp van expertise van het ministerie van LNV) een gedegen plan van aanpak opgesteld om te waarborgen dat in 2009 door de beroepsvissers 157 ton gevangen schieraal wordt uitgezet waarvan ten minste 50 ton schone schieraal wordt gevangen in geselecteerde gebieden; mocht het plan niet voor 1 juli 2009 ingediend zijn dan geldt een vangstverbod voor de maanden september/oktober;  – tevens dient voor 1 januari 2010 een plan van aanpak ingediend te zijn door de beroepsvissers met medewerking van het ministerie van LNV, op basis van de op dat moment beschikbare gegevens per watergebied, waarvan elementen als toegestane visserij-inspanningen, uitzetten van schieraal, vangstquota en vangstverboden deel uitmaken, zodat uitzicht geboden wordt op een duurzaam aalbestand; voor die gebieden waar geen plan van aanpak is opgesteld geldt voor dat jaar een vangstverbod op aal in de maanden september/oktober.24 maart 2009 Motie Koppejan c.s. 29 675, nr. 72Binnenkort zal de Kamer hierover worden geïnformeerd
Verzoekt de regering binnen twee maanden maatregelen te nemen, waardoor het aantal gestrande bruinvissen met 90% gereduceerd wordt; verzoekt de regering binnen dit 90%-reductieplan alle nodige middelen aan te wenden om de bijvangst van bruinvissen te verminderen, zoals het verminderen van het aantal en de lengte van de staandwantnetten, het verplichte gebruik van pingers op de netten en daarbij netten die voor zeezoogdieren beter waarneembaar zijn alsook het sluiten van bepaalde kritieke zones.24 maart 2009 Motie Jacobi 29 675, nr. 75Binnenkort zal de Kamer hierover worden geïnformeerd
Verzoekt de regering, zorg te dragen voor een taskforce kustzone met een onafhankelijk voorzitter die met alle betrokkenen voor 1 oktober een plan van aanpak opstelt over gebruik van de kustzone.24 maart 2009 Motie Jacobi/Polderman 29 675, nr. 77 (was 74)Binnenkort zal de Kamer hierover worden geïnformeerd
Verzoekt de regering om alles in het werk te stellen om ook alle investeringen in gebouwen die in eigen gebruik door ondernemers in 2007 en 2008 zijn gedaan in het kader van de VAMIL, vanaf 1 januari 2009 in aanmerking te laten komen voor vrijwillige afschrijving tot de restwaarde;   Verzoekt de regering voorts om voor de periode 2007–2008 met een passende oplossing te komen voor het verschil tussen de afschrijving van de bodemwaarde en de restwaarde.24 maart 2009 Motie Atsma/Waalkens 21 501-32 nr. 327Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 180 van 30 juni 2009
Verzoekt de regering ervoor te zorgen dat investerende ondernemers uit 2007 en 2008 dezelfde mogelijkheid krijgen als hun collega’s die pas in 2009 investeren en dus ook vanaf 1 januari 2009 tot de restwaarde mogen afschrijven, daar waar het gaat om investeringen in het kader van de VAMIL-regeling en dit thans bestaande verschil op te lossen en uiterlijk eind april 2009 dit te hebben vastgelegd.24 maart 2009 Motie Snijder-Hazelhoff/Van der Vlies 21 501-32 nr. 326Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 180 van 30 juni 2009
Verzoekt de regering in Europa een importverbod op dons van levend geplukte ganzen te bepleiten.24 maart 2009 Motie Ouwehand 21 501-32 nr. 325In behandeling
Verzoekt de regering preventief gebruik van antibiotica zo veel mogelijk te beperken om resistentie bij mens en dier te voorkomen.16 april 2009 Motie Graus 29 683, nr. 28Dit zal worden meegenomen in de Commissie Antibioticaresistentie onder leiding van dhr. Werner
Verzoekt de regering onnodige juridische belemmeringen voor de inzet van werkzame kruidenpreparaten als alternatief voor antibiotica in de veehouderij weg te nemen.16 april 2009 Motie Van der Vlies c.s. 29 683, nr. 37Momenteel worden de knelpunten geïnventariseerd
Verzoekt de regering duidelijke kaders aan te geven voor de landbouw en indien nodig de landbouw als beheerder van het landschap in de Randstad te ondersteunen;   Verzoekt de regering een kaart op te nemen waarop een agrarische hoofdstructuur staat opgenomen in de Randstad.20 april 2009 Motie Vermeij c.s. 31 089 nr. 34In behandeling
Verzoekt de regering het begrip metropolitane parklandschappen te schrappen uit de structuurvisie Randstad 2040 en de uitvoeringsalliantie te hernoemen tot uitvoeringsalliantie landschapsontwikkeling.20 april 2009 Motie Vermeij c.s. 31 089, nr. 35In behandeling
Verzoekt de regering dit uit te werken in het deel van de Structuurvisie Randstad 2040 over de groenblauwe delta en in de daaruit voortvloeiende regelgeving.20 april 2009 Motie Neppérus c.s. 31 089, nr. 37In behandeling
Verzoekt de regering niet over te gaan tot verhoging van de retributietarieven per 1 juli 2009 voordat in ieder geval er een plan van aanpak is om de efficiency van de werkzaamheden van de VWA te verbeteren en de opbouw van de kosten transparant te maken.22 april 2009 Motie Snijder-Hazelhoff 26 991, nr. 252Zie TK-brief 26 991, nr. 257 van 5 juni 2009
Verzoekt de regering opnieuw in overleg met de Europese Commissie te gaan om de uitrijperiode voor grasland op zand- en lössgronden bij te stellen in die zin dat de uitrijperiode loopt van 15 februari tot 1 september en de Kamer te informeren over het resultaat.20 mei 2009 Motie Waalkens 28 385, nr. 145 (was 139)De Europese Commissie is verzocht het vierde Actieprogramma te wijzigen om aan de motie Waalkens tegemoet te komen
Verzoekt de regering een etiketteringsplicht voor bont in te voeren.18 juni 2009 Motie Gerkens c.s. 30 826, nr. 19In behandeling
Verzoekt de regering zich in te zetten voor een Europees verbod op de nertsenfokkerij.18 juni 2009 Motie Ouwehand 30 826, nr. 21In behandeling
Verzoekt de regering met procesmatige verbeterpunten te komen, zodanig dat de Tweede Kamer haar controlerende taak naar behoren kan vervullen.18 juni 2009 Motie Snijder-Hazelhoff 31 924 XIV, nr. 6Binnenkort zal de Kamer hierover worden geïnformeerd
Verzoekt de regering, met respect voor de gemaakte derogatieafspraken met de Europese Commissie te overleggen om meer producten naast frietaardappelen en bieten onder flexibele normen te kunnen brengen.1 juli 2009 Motie Koopmans 31 945, nr. 8In behandeling
Verzoekt de regering bij de provincies te bevorderen dat zij in gezamenlijkheid de 10% onteigeningsruimte optimaal benutten;  Verzoekt de regering provincies de ruimte te geven meer dan 10% te onteigenen, en wat betreft de financiering hiervan nader met provincies in overleg te treden;   Verzoekt de regering voorts bij de midterm review – of eerder als de cijfers in september daartoe aanleiding geven – te bezien hoe vaak het instrument onteigening is ingezet en of de nog te realiseren grondverwerving en de termijnen van realisatie van de desbetreffende beleidsdoelen en indien noodzakelijk dan tot nieuwe afspraken te komen.2 juli 2009 Motie Van der Ham/Peters 30 825, nr. 47 (was nr. 34)In behandeling
Verzoekt de regering de midterm review ILG vóór de behandeling van de LNV-begroting voor 2011 aan de Kamer te sturen.2 juli 2009 Motie Peters c.s. 30 825, nr. 40In behandeling
Verzoekt de regering op dit moment geen onomkeerbare besluiten te nemen en de huidige LNV-subsidie regelingen voor onderhoud van beschermde histo- rische buitenplaatsen te handhaven tot 2011 en de Kamer voor de begrotingsbehandeling LNV 2010 te informeren over de voortgang van het overleg.2 juli 2009 Motie Jacobi c.s. 30 825, nr. 43In behandeling
Verzoekt de regering alle MIRT-projecten en de bijbehorende compensatiemaatregelen (indien noodzakelijk) op te nemen in de beheerplannen en deze in samenhang passend te beoordelen.2 juli 2009 Motie Jacobi 31 700 XIV, nr. 169In behandeling
Roept de regering op om binnen de EU te eisen dat het batterijverbod per 1 januari 2012 wordt geëffectueerd en gecontroleerd, en daarover de Kamer frequent te rapporteren.2 juli 2009 Motie Atsma c.s. 21 501-32, nr. 346In behandeling, Kamer wordt conform motie t.z.t. geïnformeerd
Verzoekt de regering alvorens tot besluitvorming over te gaan, door middel van onafhankelijk onderzoek zowel de directe als indirecte schade voor de betreffende ondernemers in beeld te brengen, en de Kamer hierover te berichten.2 juli 2009 Motie Atsma c.s. 21 501-32, nr. 347In behandeling, Kamer wordt conform motie t.z.t. geïnformeerd
Verzoekt de regering, zich in te zetten voor een Europees verbod op de verrijkte kooi.2 juli 2009 Motie Ouwehand 21 501-32, nr. 348In behandeling
Verzoekt de regering, een systeem van beloning van maatschappelijke diensten uit te werken en onderzoek te doen naar de inkomensgevolgen hiervan voor verschillende typen landbouwers in verschillende typen waardevolle gebieden, actoren in het landelijk gebied hierbij te betrekken en maart 2010 aan de Kamer voor te leggen, zodat bij het eerstvolgende herzieningsmoment volgens art. 45 lid 1 en art. 68 lid 8 werkelijk stappen gezet kunnen worden richting vermaatschappelijking, met gebruikmaking van art. 69 lid 1 van Verordening 73/2009.   Verzoekt de regering tevens om een pilot te starten, bijvoorbeeld in Laag Holland, om ervaring op te doen met de beloning van maatschappelijke diensten in een waardevol gebied.2 juli 2009 Motie Cramer/Waalkens 28 625, nr. 75In behandeling
Verzoekt de regering, naast stalaanpassing ook andere of al bestaande initiatieven gericht op diervriendelijke productiemethoden financieel te ondersteunen en de mogelijkheden die artikel 68 van Verordening 73/2009 hiervoor biedt te benutten en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling 2009 te informeren.2 juli 2009 Motie Cramer/Atsma 28 625, nr. 76De Kamer wordt conform motie voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd
Verzoekt de regering, te garanderen dat ook veehouders rondom Natura 2000-gebieden gebruik kunnen maken van de beschikbare subsidie voor verduurzaming van stallen en niet door de huidige problemen met het verkrijgen van vergunningen achter het net vissen.2 juli 2009 Motie Cramer/Atsma 28 625, nr. 77In behandeling
Verzoekt de regering, bij de onderhandelingen over de langetermijnperspectieven van na 2013 in te zetten op een drastische reductie van het Europees landbouwbudget en de op historische productie opgebouwde landbouwsubsidies af te schaffen.2 juli 2009 Motie Van der Ham c.s. 28 625, nr. 78In behandeling
Verzoekt de regering vast te houden aan het beschikbaar stellen van 30 mln. voor het aanleggen van akkerranden van ten minste 9 meter breed in kansrijke gebieden, in de voor akkervogels kansrijke provincies, en voorts om de regelingen voor akkerranden en de functionele agrobiodiversiteitsranden in elkaar te schuiven.2 juli 2009 Motie Waalkens c.s. 28 625, nr. 82 (was nr. 81)In behandeling
Verzoekt de regering, voor de kleine tuinders te komen tot vermindering van de administratieve lasten en kosten.2 juli 2009 Motie Snijder-Hazelhoff/Jacobi 31 700 XIV, nr. 162In behandeling
Verzoekt de regering, dat de agrarische sector, in het bijzonder de glastuinbouw, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 september 2009, kredieten uit het fonds Garantie Ondernemingsfinancieringen (GO) kan putten, dan wel uiterlijk voor 1 september 2009 een vergelijkbare faciliteit in te richten voor deze sector.2 juli 2009 Motie Snijder-Hazelhoff/Mastwijk 31 700 XIV, nr. 163In behandeling
Verzoekt de regering, al haar invloed aan te wenden om de inspraak op dusdanige wijze in te richten dat ook de kleine tuinders vertegenwoordigd zijn, via een regeling waarbij directe inspraak mogelijk is.2 juli 2009 Motie Jacobi/Snijder-Hazelhoff 31 700 XIV, nr. 164In behandeling
Verzoekt de regering, op zeer korte termijn (uiterlijk 1 september 2009) in overleg met de sector en de banken een voorziening te creëren ten behoeve van een garantstelling bij liquiditeitsproblemen, zoals ook in andere economische sectoren van toepassing is;   Verzoekt de regering voorts: – in overleg te treden met de sector over het toepasbaar maken voor de sector van de garanties voor de exportkredietverzekeringen;– na te gaan of er mogelijkheden zijn voor onder- nemers die veel exporteren om versneld tot btw-teruggaaf te komen;– de bruikbaarheid in praktische zin nog eens te onderzoeken van de ondersteuningsmogelijkheden bij de toepassing van aardwarmte zodat dit instrument zo spoedig mogelijk breed voor de verduurzaming van de glastuinbouw kan worden ingezet;– alles in het werk te stellen om de glastuinbouwweer onder de werking te brengen van het vangnet van de SDE op wkk’s en daarbij speciaal de aandacht te richten op de oplossing van het probleem rond de discussie over de voor wkk’s te hanteren afschrijvingstermijnen (8 versus 20 jaar) in relatie tot de zogenaamde onrendabele top.2 juli 2009 Motie Mastwijk c.s. 31 700 XIV, nr. 167In behandeling
Verzoekt de regering, jaarlijks een overzicht te geven van: 1. de aantallen overtredingen; 2. de aard van de overtredingen; 3. de hoeveelheid overtredingen die zijn doorgegeven aan het Openbaar Ministerie; 4. de opgelegde sancties met betrekking tot veterinaire overtredingen.2 juli 2009 Motie van Velzen 26 991, nr. 263In behandeling
Verzoekt de regering, geen werkgelegenheid uit deze regio te halen en, indien dit onverhoopt toch gaat gebeuren, vooraf compenserende maatregelen te treffen door het scheppen van een minimaal gelijkwaardig aantal arbeidsplaatsen en/of gelijkwaardige vervangende functies in Parkstad Limburg.2 juli 2009 Motie Graus 26 991, nr. 265De inhoud van de motie wordt ter kennis gebracht aan de minister van BZK
Verzoekt de regering, dat bij toekomstige reorganisaties en ontwikkelingen bij rijksdiensten, nadrukkelijk gewerkt moet worden aan het creëren van hoogwaardige werkgelegenheid in de regio Parkstad.   Verzoekt tevens, de compensatie parallel te laten lopen aan het vertrek van hoogwaardige werkgelegenheid in de tijd en de Kamer hierover binnen een jaar te informeren.2 juli 2009 Motie Atsma/Waalkens 26 991, nr. 266De inhoud van de motie wordt ter kennis gebracht aan de minister van BZK

Door de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanvaarde moties

Omschrijving motieVindplaats Stand van Zaken
Verzoekt de regering: – aan te geven hoe het beheerplan zich verhoudt tot het provinciaal inpassingsplan, om hiermee aan te sluiten bij de huidige Wro-systematiek,– het proces van opstellen van het beheerplan, geregisseerd door de provincie, te laten ondersteunen door objectieve, deskundige procesbegeleiders, – tot één gecombineerd beheerplan te komen voor gebieden waar veel kleine Natura 2000-gebiedjes zijn aangemeld c.q. aangewezen,– te streven naar bufferzones rondom de Natura 2000-gebieden waar geen intensivering van de landbouw plaatsvindt en stimulerende maatregelen te nemen voor op ecologische leest geschoeide landbouw en streekeigen productie. 23 december 2008 Motie Smaling c.s. 31 038, H Zie verslag van SO met EK 31 038 I van 3 juli 2009
Verzoekt de regering, 1. om in Europees verband nadere studie van nieuwe veredelingstechnieken (o.m. cisgenese) te bevorderen om na te gaan van welke veredelingstechnieken een eventueel vereenvoudigd toelatingsregiem zou kunnen gaan gelden, 2. daarbij te bewaken dat de gangbare – organische of biologische – voedselketen wordt behouden, zodat daarmee ook de keuzevrijheid van de consument om ggo-vrij voedsel te kunnen kopen gewaarborgd blijft. 27 januari 2009 Motie Schuurman c.s. 31 700 XIV, nr. G In behandeling

Door de bewindspersoon gedane toezeggingen aan de Tweede Kamer

ToezeggingVindplaats Stand van zaken
Duurzaam ondernemen  
De minister zal de Kamer op geëigende momenten informeren over de voortgang van de verdere uitwerking van het Plan van Uitvoering van de Commissie Meijer. TK-brief 29 675, nr. 64 Na het zomerreces gaat er een brief naar de Kamer
De minister stuurt het LEI-rapport over een flatter rate met haar reactie naar de Kamer. AO Houtskoolschets GLB van 8 oktober 2008 Zie TK-brief 28 625, nr. 67 van 27 april 2009
De Kamer wordt uiterlijk 1 juni met een brief geïnformeerd over de mogelijkheden voor compensatie op de investeringen in 2007 en 2008 in relatie tot de MIA/VAMIL regeling. AO Moties en Toezeggingen van 1 april 2009Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 180 van 30 juni 2009
De minister zegt toe te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een liquiditeitsoverbrugging voor de glastuinbouwsector. AO Glastuinbouw van 1 juli 2009 De Kamer wordt geïnformeerd
Medio 2010 zal de minister de aanpak rond verduurzaming van de veehouderij evalueren. Begroting LNV 2009 van 10 december 2008 De Kamer wordt t.z.t. geïnformeerd.
De minister zegt toe extra middelen in te zetten om activiteiten van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) te versterken (opzet certificeringssysteem) en te verbreden (outreach-activiteiten).Brief aan TK 31 700 XIV, nr. 157 van 12 juni 2009 Uitvoering wordt ter hand genomen
Dierenwelzijn  
De minister zal de Kamer uiterlijk 1 augustus 2009 informeren over de uitvoeringsagenda van de Sectorraad Paarden. AO Paardenhouderij van 8 april 2009 De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd
De minister stuurt begin 2009 de eerste voortgangsrapportage Nota Dierenwelzijn en Agenda Diergezondheid naar de Kamer. Nota Dierenwelzijn Zie TK-brief 28 286, nr. 259 van 4 februari 2009
De minister informeert de Kamer voor de zomer over het ASG-onderzoek naar monitoring dierenwelzijn. AO Voortgangsrapportage Nota Dierenwelzijn en Agenda Diergezondheid van 22 april 2009 Zie TK-brief 28 286, nr. 309 van 30 juni 2009
De minister zal jaarlijks de Staat van het Dier uitbrengen, de eerste zal in februari 2010 naar de Kamer worden gezonden. Zie TK-brief 28 286, nr. 309 van 30 juni 2009 De Kamer wordt in februari 2010 geïnformeerd
De minister zal voor het AO Dierenwelzijn een eerste monitor over de beleidsdoelstellingen duurzame stallen naar de Kamer sturen.AO Moties en Toezeggingen van 1 april 2009 Zie TK-brief 28 286, nr. 289 van 517 april 2009
De minister stuurt het ASG-onderzoek naar diervriendelijke methoden voor het bedwelmen van pluimvee naar de Kamer. TK-brief 28 286, nr. 259 Zie TK-brief 28 286, nr. 291 van 29 april 2009
De evaluatie van het dierentuinenbesluit wordt begin 2009 naar de TK gezonden. TK-brief 28 286, nr. 259 Zie TK-brief 31 700 XIV, nr. 139 van 1 april 2009
Natuur  
De minister zal zo snel mogelijk het kabinetsstandpunt over het natuurherstel van de Westerschelde aan uw Kamer aanbieden, mede op basis van het advies van de commissie Nijpels. Het standpunt van de ZLTO en de Stichting Levende Delta wordt daarbij betrokken. Begroting LNV 2009 van 10 december 2008 Zie TK-brief 30 862, nr. 25 van 17 april 2009
De minister zegt toe vóór 1 januari 2009 de volgende gebieden bij de Europese Commissie aan te bieden als beschermd gebied: De Noordzeekustzone ten Noorden van Bergen, de Noordzeekustzone tussen Bergen en Petten, Vlakte van de Raan, Doggersbank, Klaverbank, Friese Front. Algemeen Overleg Visserij van 2 en 8 oktober 2008Zie TK-brief 29 675, nr. 63 van 22 december 2008
De minister stuurt voor 1 maart 2009 het uitwerkingsprogramma bij de nota biodiversiteit naar de Kamer. Vragenuur rode lijsten IUCN rapport van 7 oktober Zie TK-brief 26 407, nr. 40 van 14 april 2009
In 2009 en 2010 zal een onderzoek worden gedaan naar de doorwerking van de EHS in de gemeentelijke plannen.Algemeen Overleg EHS groot project van 27 november 2008 In behandeling. Onderzoeksresultaten worden eind 2010 verwacht
De minister stuurt eind november/begin december de kabinetsreactie op en de handreiking naar aanleiding van het rapport Trojan aan de Kamer.TK-brief 30 654, nr. 57 van 21 oktober 2008 Zie TK-brief 30 654, nr. 62 van 24 november 2008
De Kamer wordt eind 2009 geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie van het ganzenopvangbeleid. TK-brief Aanhangsel, nr. 705 van 18 november 2008 In behandeling. De TK wordt in het najaar geïnformeerd.
De minister zal de Kamer informeren nadat ze van de provincies het definitieve voorstel voor herziening van het Programma Beheer heeft ontvangen. TK-brief 30 825, nr. 25 van 23 februari 2009 In behandeling
Landschap en recreatie  
Zoals afgesproken tijdens het Algemeen Overleg over de Toerismebrief op 10 september 2008 zal de Vervolgbrief recreatie en toerisme voor de zomer van 2009 aan de Kamer worden aangeboden.Algemeen Overleg Toerisme van 20 september 2008 Brief aan TK Aanhangsel, nr. 407 van 23 oktober 2008 Zie TK-brief 26 419, nr. 36 van 29 juni 2009
Financiering landschap(Rinnooy Kan): 1) LNV-toezeggingen – advies optimale instrumentenmix; – verspreiding kennis over investeren in landschap; – serieus in overweging nemen verbreding van bestaande fiscale instrumenten voor landschap; – uitwerking waarde «landschap» in GLB; – resultaat laten zien van voorbeeldgebieden (nieuwe financieringsconstructies landschap); – community of practise opzetten ivm delen van kennis en ervaring uit voorbeeldprojecten; 2) Groenfonds toezeggingen: – onderzoeken mogelijkheden voor beheer gebiedsfondsen; – instellen nationale cofinancieringsconstructie. Brief aan TK 31 253, nr. 7 van 25 november 2008 In behandeling
De minister zal de Kamer informeren over afspraken met het IPO over de controle op de financiële gege- vens en de beoordeling van de prestatiegegevens in de het ILG. Ze streeft ernaar de afspraken op een zodanig moment te maken, dat deze kunnen worden toegepast op de ILG-voortgangsrapportages 2008. Brief aan TK 31 253, nr. 7 van 25 november 2008 In behandeling
De minister zal binnenkort een rapportage over groene en blauwe diensten naar de Kamer sturen, inclusief een voorstel voor ophanging aan het Groenfonds. Algemeen Overleg Nota Landschap van 28 januari 2009 In behandeling
Voedselkwaliteit en diergezondheid  
De minister zal een onderzoek starten naar de haalbaarheid, het effect en de kosten van een verbod op de verkoop van diergeneesmiddelen door de dierenarts die ze voorschrijft. Brief aan TK 29 683, nr. 16 van 17 december 2007Het rapport verschijnt naar verwachting begin 2010.
Uiterlijk woensdag ontvangt de Kamer een brief over Blauwtong, waarin de minister verkennend aangeeft wat de mogelijkheden zijn van het Borgstellingsfonds. AO Blauwtong op 6 november 2008 Zie TK-brief 30 669, nr. 16 van 12 november 2008
De Kamer krijgt eind 2009 een brief naar aanleiding van de periodieke beoordeling door de VWA van de audit van de kwaliteitssystemen.Vervolg AO VWA, onderdeel toezicht op 17 december 2008 In behandeling
Nederland zal met een rapport komen over de mogelijkheden voor een beoordelingsskader voor sociaaleconomische en duurzaamheidsaspecten van ggo’s en kijken naar vergelijkbare processen, zoals de «Cramercriteria» voor biomassa en de «Round Tables» voor duurzame productie van soja- en palmolie. Brief aan TK 27 428, nr. 131 van 13 maart 2009 In behandeling
Kennis en innovatie  
De minister heeft toegezegd in het najaar van 2008 een congres te organiseren om samen met het bedrijfsleven, wetenschap en maatschappelijke organisaties nader invulling te geven aan de nieuw in te stellen Kenniskamers. AO Kennisverspreiding en innovatie op LNV-beleidsterrein op 26 juli 2008Afgehandeld in december 2008

Door de bewindspersoon gedane toezeggingen aan de Eerste Kamer

ToezeggingVindplaats Stand van zaken
De minister zal zo nodig en in overleg met de minister van Economische Zaken onderzoek uitzetten om meer zicht te krijgen op de sociaaleconomische aspecten van octrooiverlening en de mogelijkheden om de eventuele nadelige maatschappelijke gevolgen daarvan te beperken.Beleidsdebat Biotechnologie in de brede zin in de Eerste Kamer op 27 januari 2009 Het onderzoek zal eind 2009 naar de Kamer worden gestuurd.

6.2 ZBO’s en RWT’s

InstellingRWT ZBO Bijdrage LNV 2010 x € 1 000(Beleids-)-artikel(en)
– Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen(HAS) (6) j n 68 37026
– Bureau Beheer Landbouwgronden* j j 23,24
– Bureau Diergeneesmiddelen** j n 25
– Wageningen Universiteit j n158 675 26
– Agrarische Opleidingscentra (AOC’s) (13) j n 124 276 26
– AOC Raad (Bureau Erkenningen) J n   
– Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst Tuinbouw (NAKt) J n  
– Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen) (NAK) j j  
– Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD) jj   
– Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en eiproducten(CPE) j j   
– Stichting Kwaliteitscontrolebureau voor Groente en Fruit (KCB) j j 21
– Stichting Kwaliteitscontrole Alternatieve Landbouwproductiemethoden (SKAL) j j  
– Staatsbosbeheer (SBB) j J87 621 23 en 24
– Faunafonds (FF) j j7 928 23
– Commissie Beheer Landbouwgronden (CBL)n j   
– Regionale Grondkamers Z, ZW, NW, N, On j   
– Reconstructiecommissie Midden-Delfland n j  24
– Herinrichtingscommissie Oost-Groningen en Drents-Groningse veenkoloniën n J  24
– Stichting Fonds MKZ-AI j j  
– College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden j j 26121
– Stichting Landelijke Inspectie Dienst voor Dieren (LID) n j 300 21
– Raad voor Plantenrassen (RvP) n j 900 29
– Kamer voor de Binnenvisserij (KVB) n j  
– Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland (SRGN) j j   
– Stichting DLO jn 162 271 26
– Rendac j n 0 25
– Stichting Nationaal Groenfonds (NGF)Overheidsstichting n  23, 24 en 27
– Stichting Voedingscentrum Nederland (VCN)Overheidsstichting n 3 800 25

* De bijdrage is opgenomen in het Investeringsbudget Landelijk Gebied en loopt daarom via de provincies

– Maakt onderdeel uit van de begroting van VWS

6.3 Bijlage Europese geldstromen

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen die relevant zijn voor de EU-gevoelige beleidsterreinen van het ministerie van LNV. Zij bevat een samenhangend overzicht van deze geldstromen en de co-financiering met LNV-middelen en middelen van andere overheden en private partijen. De betreffende EU-middelen zijn gestoeld op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB).

Binnen het GLB zijn twee pijlers te onderscheiden:

1) De eerste pijler bestaat uit het onderdeel inkomenssteun en het onderdeel markt- en prijsbeleid:

2) De tweede pijler betreft het plattelandsbeleid.

De eerste pijler richt zich met behulp van instrumenten als exportrestituties, interventiemaatregelen en rechtstreekse inkomenssteun op het stabiliseren van landbouwprijzen en -inkomens.

De tweede pijler richt zich op de kwaliteit van alle plattelandsgebieden in de EU.

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Europese middelen: uitgaven en ontvangsten

De eerste pijler en de tweede pijler van het GLB worden vanuit de twee Europese Landbouwfondsen gefinancierd: respectievelijk het Europees Landbouw Garantie Fonds (ELGF) en het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

De geldstromen vanuit het ELGF worden volledig Europees gefinancierd.

Bij de geldstromen vanuit de tweede pijler (ELFPO) is er sprake van co-financiering van nationaal beleid middels een meerjarig doelstellingsprogramma: het Plattelands Ontwikkelings Programma Nederland (POP2).

Voor de meerjarige programmering van het GVB binnen de lidstaat is er sprake van co-financiering vanuit het Europees Visserijfonds (EVF), voorheen FIOV (Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de Visserij).

In tabel 1 is een overzicht van de geraamde financiële bijdragen vanuit de Europese Landbouwfondsen opgenomen. Het betreft door de EU voor Nederland gereserveerde middelen voor de periode 2007–2013. De werkelijke overheidsuitgaven komen op declaratiebasis ten laste van het ELGF en het ELFPO via de erkende betaalorganen Dienst Regelingen (ELGF) en Dienst Landelijk Gebied (ELFPO). De betaalorganen verantwoorden deze declarabele uitgaven bij de EU-Landbouwfondsen, buiten de LNV-begroting.

Tabel 1 Middelen GLB ten gunste van Nederland (bedragen x € 1 mln.)
 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
1. GLB/pijler 1 (indicatief)1 050,01 020,01 000,01 000,01 000,0900,0900,0
2. GLB/pijler 2 (POP-2)       
As 1: As 1: Versterking concurrentiekracht landbouw en bosbouw 2,8 3,620,8 20,9 20,5 20,2 19,8
As 2: Verbetering van het milieu en het platteland 17,1 18,6 20,8 20,920,5 20,2 19,8
As 3: Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie plattelandseconomie 0,6 1,0 20,8 20,920,5 20,2 19,8
As 4: Uitvoering Leader-aanpak 0,00,0 7,0 7,0 6,8 6,8 6,6
Kosten technische bijstand 0,0 0,0 0,4 0,6 0,3 0,3 0,3
GMO-groente-fruit*   1,6 1,9 2,0 2,0 2,2
POP- NU (Nieuwe uitdagingen)   2,3 14,919,8 26,4 34,2
Subtotaal POP17,119,673,787,190,496,1102,7
Totaal GLB1 067,11 039,61 073,71 087,11 090,4996,11 002,7

* betreft herziening Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit. Genoemde bedragen zijn overgeheveld vanuit pijler 1.

De financiële bijdragen voor GLB pijler 1 aan LNV zijn indicatief. Hierin zullen naar verwachting wijzigingen optreden als gevolg van veranderde marktomstandigheden (o.a. minder exportsteun en interventie) en als gevolg van de tussentijdse Health Check van het GLB.

Voor pijler 2 GLB (POP-2) zijn voor Nederland door de EU oorspronkelijk (2007) jaartranches beschikbaar gesteld van ca € 70 mln. jaarlijks. Met een jaarlijkse cofinanciering van 50% komt dit uit op een totaal van € 140 mln. per jaar. Als gevolg van de Health Check zijn de oorspronkelijke POP -2 middelen verhoogd met de middelen voor POP-Nieuwe Uitdagingen. Dit betreft een bedrag van € 97,6 mln. aan EU-middelen voor de periode 2009 t/m 2013. Hiervoor geldt een cofinanciering van 25%. Tot slot zijn als gevolg van de hervorming van de marktordening Groenten en Fruit (GMO) EU-middelen vrijgekomen die ingezet worden voor POP-2. Het plafond voor Pop-2 is als gevolg hiervan in totaal met € 9,7 mln. verhoogd. Hiervoor geldt een cofinanciering van 50%. De Commissie hanteert de regel van N+2: de jaartranches van een bepaald jaar (bijvoorbeeld 2007) mogen uiterlijk 2 jaar later uitgegeven worden (t/m 2009). De uitgaven voor de programma periode 2007–2013 kunnen tot uiterlijk 2015 worden gedaan.

Bij het EU-plattelandsbeleid (GLB tweede pijler) is sprake van Europese co-financiering van overheidsbijdragen aan begunstigden (Rijk, andere overheden en private sector).

Het POP2 kent vier assen. Bij de assen 1 en 2 vindt de co-financiering voornamelijk plaats vanuit LNV terwijl voor de assen 3 en 4 voornamelijk de provincies daarvoor zorgen. De co-financiering van de totale overheidsbijdrage aan subsidiabele projecten door LNV loopt voor een deel (kavelruil en beheersovereenkomsten) via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

In november 2008 is in het kader van de Health Check besloten financiële middelen over te hevelen van de 1ste pijler naar de 2de pijler (progressieve modulatie). De wijze waarop deze middelen zullen worden ingezet in maatregelen wordt vastgelegd in een bijstelling van het POP-2. In het Health Check besluit is ook vastgelegd dat deze modulatiemiddelen besteed moeten worden aan een aantal doelen (POP-Nieuwe Uitdagingen).

POP-2 kent een nationaal cofinancieringspercentage van 50%, voor POP-NU is dit 25% van de totale overheidsbijdrage.

Tegenover de ontvangsten staan ook afdrachten aan de EU, die onderdeel uitmaken van de Eigen Middelen van de EU. De voor LNV relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen (€ 303 mln.). Deze ontvangsten en afdrachten worden verantwoord op artikel 29 van de LNV-begroting en worden na aftrek van een perceptiekostenvergoeding (25%) afgedragen aan de EU. In onderstaand overzicht zijn de ontvangsten weergegeven:

Tabel 2 Toelichting op de ontvangsten Bedragen x € 1 000
 Raming 2010
Landbouwheffingen(incl. productieheffingen)302 999
EU-ontvangsten 1 827
Overige ontvangsten3 858
Totaal ontvangsten 308 684

De eerste pijler van het GLB: markt- en prijsbeleid en inkomenssteun

Rechtstreekse steun

Terwijl de interne markt groeide is het GLB de afgelopen jaren aangepast aan nieuwe uitdagingen in de samenleving. Het beleid richt zich sindsdien meer op de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van de sector, waarbij het vooral inzet op ruimte voor de markt en een grote rol voor productieomstandigheden in plaats van productieverhoging en prijsondersteuning. Was vroeger de maatschappelijke betekenis van het GLB vooral gebaseerd op de omvang van de voedselproductie, nu is er groeiende aandacht voor koppeling van steun aan maatschappelijke waarden op het gebied van milieu, voedselkwaliteit en dierenwelzijn.

Het hervormingsbesluit van 2003 is een beslissend keerpunt in de evolutie van het GLB. Er werden twee nieuwe principes in het GLB verankerd: marktwerking en vermaatschappelijking. De landbouwministers besloten namelijk om het markt- en prijsbeleid grotendeels te vervangen door (ontkoppelde) inkomenstoeslagen. De ongewenste maximalisering van productie en subsidie is daarmee doorgesneden. Verder besloot men dat voor het verkrijgen van EU-subsidie moet worden voldaan aan maatschappelijke randvoorwaarden op het gebied van milieu, voedselkwaliteit en dierenwelzijn (cross compliance). Hiermee kreeg duurzame productie als maatschappelijke randvoorwaarde een nog nadrukkelijker plek in het GLB.

Ten aanzien van het GLB is LNV verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering van het communautair vastgestelde beleid binnen Nederland. De uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Deze voorziet ondermeer in uitvoering door een beperkt aantal erkende betaalorganen, een erkennende instantie, een coördinerende en een certificerende instantie.

Marktmaatregelen

Op de WTO-top van eind 2005 zijn in Hongkong afspraken gemaakt over de uitfasering van restituties aan bedrijven die landbouwproducten exporteren naar landen buiten de EU per 2013.

Health Check GLB eerste pijler (markt- en prijsbeleid en inkomenssteun)

In november 2008 is een akkoord bereikt over de Health Check en uitgewerkt in een Verordening van de Raad (EG) nr. 73/2009. De besluiten zijn door Nederland uitgewerkt en gepresenteerd aan de Tweede Kamer (TK 2008–2009 28 625 nr. 67). De door Nederland voorgestelde maatregelen zijn 15 juli 2009 naar de Europese Commissie gestuurd.

Het betreffen de volgende maatregelen voor GLB pijler 1:

Verordening (EG) nr. 73/2009: artikel 68

Nieuw geïntroduceerd wordt een toepassing van artikel 68 waarmee een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun kan worden herbestemd voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen. Van belang is daarbij dat gebruik van artikel 68 betekent dat de betreffende middelen behouden blijven in de eerste pijler. Afgesproken is dat het vanaf 2010 mogelijk wordt om het artikel 68 toe te passen. Verschillende doelen, waaronder dierenwelzijns-maatregelen, kunnen met het artikel 68 worden gediend. Deze artikel 68-maatregelen worden gefinancierd met ongebruikte middelen uit de nationale enveloppe voor inkomenssteun. De omvang van dit bedrag wordt voor Nederland in 2010 en 2011 geschat op € 22 mln. , eventueel aan te passen voor 2011 aan de hand van ervaringen in 2010. Voor 2012 en 2013 zal Nederland een nieuwe schatting maken. Nederland wil met artikel 68 de ontwikkeling van dier- en milieuvriendelijke productiemethoden bevorderen, een brede weersverzekering initiëren, de introductie van een identificatie- en registratiesysteem voor schapen en geiten bevorderen en een vaarvergoeding beschikbaar stellen in waterrijke landbouwgebieden met percelen die louter over water zijn te bereiken. In onderstaande tabel zijn de bedragen per maatregel weergegeven

Tabel 3. Geschatte EU-middelen voor artikel 68 maatregelen in miljoenen euro.
Maatregel 2010 2011 2012 2013
– Dierenwelzijn 10,5 ca. 11,5 PM PM
– Brede weersverzekering* 7 8 9 9
– eI&R schapen/geiten 3,5 1,5 1,5 1,5
– Vaarvergoeding1 1 1 1
     
Totaal 22 ca. 22 PMPM

* Naast bovengenoemde EU-middelen wordt voor de maatregel brede weersverzekering aan nationale cofinanciering bijgedragen € 2,3 mln. in 2010, € 2,7 mln. in 2011 en € 3,1 mln. in 2012 en 2013.

Melkquotering

Na de reeds eerder geaccordeerde quotumverhoging van 2,5% per 1 april 2008 zal ook per 1 april 2009 het Nederlandse melkquotum wederom met 2,5% worden verhoogd. Hiervan vloeit 1% quotumstijging voort uit een afgesproken jaarlijkse quotumstijging van 1% gedurende 5 achtereenvolgende jaren die voor alle lidstaten geldt. Nederland krijgt in 2009 nog 1,5% extra uit een aanpassing van de positieve vetcorrectie. Afgesproken is ook dat voor het einde van 2010 en 2012 de Commissie met een nieuw marktrapport zal komen met daarbij voorstellen voor verdere maatregelen in het kader van de zachte landing van het melkquotum. Het eerdere besluit om de melkquotering per 2015 te beëindigen is herbevestigd.

Marktordening

Het markt- en prijsbeleid wordt verder afgebouwd met als doel de landbouw marktgerichter te maken. Zo worden interventieregelingen verder beperkt en wordt een aantal interne afzetmaatregelen afgeschaft. Wel blijft het afgeslankte interventieprijssysteem bestaan als vangnet voor ernstige marktverstoringen. De ontkoppeling wordt verder doorgezet, zodat ook via deze weg de landbouw zich meer zal laten leiden door marktimpulsen. Zoals nu is afgesproken zullen alle sectoren, met uitzondering van de gekoppelde zoogkoepremie (in Nederland al ontkoppeld), uiterlijk in 2012 moeten zijn ontkoppeld. Nederland maakt gebruik van de mogelijkheid om in 2010 de premie voor eiwithoudende gewassen en areaalbetaling voor noten te ontkoppelen. Daarnaast zal Nederland de slachtpremies (kalveren en runderen) vanaf 2010 ontkoppelen. Nederland maakt geen gebruik van de mogelijkheid om de productiesteun voor zetmeelaardappelen en de steun voor zaaizaad eerder te ontkoppelen dan in 2012.

Vereenvoudiging

Voor de vereenvoudiging van het GLB heeft de Commissie de in overleg met de lidstaten bereikte en geplande resultaten gepubliceerd op haar website (vereenvoudiging GLB).

De tweede pijler van het GLB: het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2)

Het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007–2013 (POP2) is in juni 2007 door de Europese Commissie goedgekeurd en daarmee in werking getreden.

Met het POP2 streeft Nederland drie inhoudelijke doelen na, in lijn met de doelen van verordening 1698/2005: versterken van het concurrentievermogen van de land- en de bosbouw; verbetering van natuur en milieu door landbeheer; verhogen van (a) de leefkwaliteit op het platteland en (b) diversificatie van de plattelandseconomie. Een vierde doel is veel meer procesmatig van aard en betreft het bevorderen van lokale plattelandsontwikkeling via de «Leader»-aanpak, een gebiedsgerichte en bottum-up werkwijze voor bepaalde aspecten van plattelandsproblematiek. Het programma Leader+, voorheen onderdeel van het Structuurbeleid, maakt sinds 2007 deel uit van het POP2. Voor Nederland is er voor de periode 2007–2013 ruim € 486 mln. uit het ELFPO beschikbaar voor het POP2. Op basis van een door Nederland gekozen co-financieringspercentage van 50% voor het gehele POP2 wordt dit bedrag door Nederland (Rijk en provincies gezamenlijk) verdubbeld ten behoeve van besteding in het kader van het POP2. Aanvullend op deze bedragen verwachten LNV en provincies in de periode 2007–2013 ongeveer € 600 mln. in te zetten op maatregelen uit het POP2. De provincies gebruiken het overgrote deel van de beschikbare EU-middelen. LNV zal ongeveer 10% gebruiken voor cofinanciering. Uitvoering van de POP2-maatregelen gebeurt op basis van de provinciale verordeningen en financiële regelingen van LNV . Op de besteding van deze geldstromen is één beheers- en controlemechanisme van toepassing. De minister van LNV is als beheersautoriteit voor het POP2 eindverantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige uitvoering van het POP2.

Health-check GLB tweede pijler POP-2

In november 2008 is in het kader van de Health Check besloten financiële middelen over te hevelen van de 1ste pijler naar de 2de pijler (progressieve modulatie). Afgesproken is dat deze extra modulatiegelden volledig in de lidstaat blijven waar ze worden opgebracht. Tegelijkertijd is het nationale co-financieringspercentage van de totale overheidsbijdrage in POP-projecten vanuit de extra modulatie verlaagd van 50 naar 25% .

De wijze waarop deze middelen zullen worden ingezet in maatregelen wordt vastgelegd in een bijstelling van het POP-2. In het Health Check besluit is ook vastgelegd dat deze modulatiemiddelen besteed moeten worden aan een aantal doelen (POP-Nieuwe Uitdagingen).

De belangrijkste wijzigingen betreffen de zgn. Nieuwe Uitdagingen (POP-NU).

Nieuwe Uitdagingen

Het programma POP2 is in 2009 op basis van het Health Check besluit en het Economisch Herstelplan aangepast. De extra middelen dienen besteed te worden aan zes geïdentificeerde nieuwe uitdagingen: biodiversiteit, klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie, innovatie voor deze vier uitdagingen en structuurversterking melkveehouderij. Het kader voor de besteding van deze middelen is de bestaande plattelandsverordening 1698/2005. Uit nationale middelen moet voor deze nieuwe uitdagingen niet 50% maar 25% nationale cofinanciering worden bijgedragen.

Financiering

Er is in het kader van de Health Check van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het Economisch Herstelplan circa € 97 miljoen EU-steun beschikbaar voor het Nederlandse POP2 in de periode 2009/2010 t/m 2013. Dit geld zal besteed worden aan de door de EU geformuleerde nieuwe uitdagingen. Daarnaast zet Nederland aan nationale cofinanciering een bedrag van € 32,5 mln. in. Nederland zal dit budget inzetten voor akkerranden, water, milieuverbetering, innovatie in de landbouw , duurzame energie en breedbandinternet.

Tabel 4 Additionele EU-bijdrage 2009 t/m 2013 op basis van Health Check en Economisch Herstel Plan (x € 1 mln.)
As OverheidsbijdragenPOP-NU maatregelen
 Totaal Procentuele ELFPO-bijdrage (%) Bedrag van de ELFPO-bijdrage
As 1 74,175% 55,6
As 2 40,9 75% 30,7
As 3 15,175% 11,3
As 4 0 nvt 0
Technische bijstand0 nvt 0
Totaal 130,1  97,6

Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB)

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Nederland maakt gebruik van het Europese Visserij Fonds (EVF) om deze doelen te bereiken.

Europees Visserijfonds (EVF)

Nederland ontvangt uit het EVF een communautaire bijdrage van € 48,6 miljoen voor de periode 2007–2013. Daarnaast levert Nederland een nationale bijdrage van € 72,1 miljoen. In het operationeel programma EVF is de gedetailleerde financiële tabel voor de gehele programmeringsperiode 2007–2013 opgenomen. De bijdrage van de EU voor de periode 2007–2013 heeft betrekking op duurzame visserijmethoden (€ 16,9 mln.), maatregelen op het terrein van aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet (EU € 7,5 mln.), innovatieve projecten (€ 16,8 mln.) , gebiedsgerichte activiteiten (€ 5 mln.) en technische bijstand (voorbereiding, toezicht, administratieve ondersteuning) (€ 2,4 mln.).

In onderstaande tabel zijn de maatregelen voor 2010 aangegeven:

Tabel 5 Geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2010 (bedragen x € 1 mln.)
 EU LNV Totaal
Europees Visserijfonds (EVF)   
OD- 21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van schelpdieren    
Duurzame visserijmethodes 1,3 2,4 3,7
Aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet 2,0 2,0 4,0
Innovatieve proefprojecten 2,2 3,5 5,7
Gebiedsgerichte activiteiten 1,0 1,0* 2,0
Technische bijstand 0,4 0,4 0,8
Totaal6,99,316,2

* betreft bijdragen van de provincies

Onderstaande tabel bevat de verdeling van de financiële verplichtingen over de jaren. De daadwerkelijke uitgaven vallen mogelijk in andere jaren (de n+2 regel). Nederland hanteert in het overzicht de jaartranches zoals de Europese Commissie deze heeft aangegeven. Deze zijn gebaseerd op het prijsniveau 2007. Bedragen zijn weergegeven in euro’s.

Tabel 6 Overzicht jaarlijks beschikbare middelen EVF en nationaal (x € 1 mln.)
  2008 2009 20102011 2012 2013 Totaal
EVF 6,5 6,76,8 6,9 7,1 7,2 7,4 48,6
Nationaal 21,08,0 8,6 9,3 7,4 10,9 6,8 72,0
Totaal27,5 14,7 15,4 16,2 14,5 18,1 14,2120,6

FIOV 2000–2006

Voor FIOV programma 2000–2006 met een uitfasering van twee jaren (2007 en 2008) is geen bedrag meer begroot in 2010. De afwikkeling van dit programma wordt uit de interne begrotingsreserve visserij (onder artikel U21.14) gefinancierd.

Toekomstige ontwikkelingen

Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB)

In september 2008 is de «Houtskoolschets toekomst Europees Landbouwbeleid 2020» vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wordt ingezet op het stimuleren van een concurrerende en marktgeoriënteerde Nederlandse en Europese land- en tuinbouw, die op termijn zonder generieke steun concurrerend kan produceren, en gericht is op behoud en versterking van de huidige positie op zowel de interne als de wereldmarkt.

De Nederlandse inzet is dat de directe ondersteuning van de land- en tuinbouw op termijn wordt omgebouwd naar een systeem van marktgerichte beloningen aan landbouwers en andere plattelandsondernemers met agrarische activiteiten, voor zichtbare realisatie en instandhouding van gewenste maatschappelijke waarden («natuur», «milieu», «landschap» en/of «dierenwelzijn»)

De Europese Commissie zal in 2010 een mededeling over de toekomst van het GLB na 2013 publiceren. De uiteindelijke besluitvorming over de toekomst van het GLB na 2013 zal naar verwachting in 2012 plaatsvinden, in samenhang met de besluitvorming over de Financiële Perspectieven 2014–2020

Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB)

Met het verschijnen van het Groenboek in mei 2009 is de discussie gestart over de toekomst van het Gemeenschappelijk visserijbeleid na 2012. Op veel punten zijn de resultaten van het huidige Gemeenschappelijk visserijbeleid niet positief. Hervorming van dit beleid is noodzakelijk. Veel uitdagingen moeten worden opgepakt, bijvoorbeeld als het gaat om de bijvangsten. Innovatie en duurzaamheid staan daarbij centraal. Doelstellingen daarbij zijn dat er sprake moet zijn van een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen (visbestanden) binnen en buiten Europese wateren van de EU, perspectief voor een maatschappelijk geaccepteerde duurzame visserijsector en een doeltreffend, uitvoerbaar en handhaafbaar pakket aan maatregelen voor het beheer van de visserijbestanden. In het najaar van 2009 zal de minister van LNV na overleg met de meest betrokken organisaties en maatschappelijke geledingen de houtskoolschets voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid uitbrengen. Deze zal dan in 2010 mede op basis van de Europese discussie verder worden uitgewerkt.

6.4 Lijst met afkortingen

ACOM: Advisory Committee (ICES)
AD Algemene Doelstelling
AI Aviaire influenza
AID Algemene Inspectiedienst
AKV Agroketens en Visserij
AOC Agrarisch Opleidingscentrum
AVPAgenda Vitaal Platteland
BBL Bureau Beheer Landbouwgronden
BCI Buck Consultants International
BES Bilaterale Economische Samenwerking
BNP Bruto Nationaal Product
BOLBeroepsopleidende Leerweg
BSE Bovine Spongiform Encephalopathy
BVEBeroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
BZBinnenlandse Zaken
CBD VN-conventie inzake Biologische diversiteit
CBRN chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair (Beleidsstrategie)
CBS Centraal Bureau Statistiek
CfiCentrale Financiën Instellingen
CITES Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Flora and Fauna
CITO Ontwikkeling examens en toetsing
CLIENT Controle Landbouwgoederen Import export naar een Nieuwe Toekomst
CPLACollectieve Promotie Landbouw Activiteiten
CTGB College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden
CVI Centraal Veterinair Instituut
CWD chronic wasting disease
DGF Diergezondheidsfonds
DLG Dienst Landelijk Gebied
DLO Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek
DR Dienst Regelingen
EHSEcologische Hoofd Structuur
EIA Energie-investeringsaftrek
EU Europese Unie
EVF Europese Visserijfonds
EZ Ministerie van Economische Zaken
FAB functionele agrobiodiversiteit
FAO Food and Agriciltural Organisation
FES Fonds Economische Structuurversterking
FIOV Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de Visserij
Glami Convenant Glastuinbouw en Milieu
GLB Gemeenschappelijke Landbouwbeleid
GWWD Gezondheids- en Welzijnswet Dieren
HACCP Hazard Analysis and Critical Control Points
HBOHoger Beroeps Onderwijs
HO Hoger Onderwijs
I&RIdentificatie en Registratie
IBG In Beslaggenomen Goederen
IBO Interdepartementaal Beleidsonderzoek
ICMOInternational Committee on the Management of the Oostvaardersplassen
ICT Informatie Communicatie Technologie
ILGInvesteringsbudget Landelijk Gebied
IPO Interprovinciaal overleg
IRE Inversteringsregeling energiebesparing
KBBKenniscentrum Beroepsonderwijs – bedrijfsleven
KI Kennis en Innovatie
KNAW Koninklijke Nederlandse Agrarische Wetenschappen
KVP Klassieke varkenspest
LEILandbouw-Economisch Instituut
LICG Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren
LID Landelijke Inspectiedienst voor Dieren
LNO Landbouw en Natuurlijke Omgeving
LNVLandbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
LSP Lex Silencio Positive
LWOO Leerweg Ondersteunend Onderwijs
MBOMiddelbaar beroepsonderwijs
MEI Marktintroductie Energie-innovatie
MIA Milieu- Investeringsaftrek
MIA DAV Maatschappelijke Innovatieagenda Duurzame Agro- Visserijketens
MJP Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland
MKB Midden- en Kleinbedrijf
MKZMond- en klauwzeer
MRSA Methicilline Resistente Staphylococcus aureus
MZI Mosselzaadinvang-installaties
NBCNational Biosafety Committee
NGI Netherlands Genomics Initiative
NLP Natuur, Landschap, Platteland
NMENatuur en Milieueducatie
NURG Nadere Uitwerking Rivierengebied
n-VWANieuwe Voedsel en Waren Autoriteit
OBNKennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit
OCWOnderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OD Operationele Doelstelling
OIE Office Internationale des Epizoöties
OSOntwikkeling en Samenwerking
PBL Planbureau voor de Leefomgeving
PD Plantenziektenkundige Dienst
PMRProject Mainport Rotterdam
PNB Particulier Natuurbeheer
POP Plattelandsontwikkelingsprogramma
RBV Regeling Beëindiging Veehouderij-takken
RDA Raad voor Dierenaangelegenheden
RoDS Recreatie om de Stad
RSPORound Table on Sustainable Palm Oil
RTRS Round Table on Responsible Soy
SAN Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer
SBB Staatsbosbeheer
SBIR Small Business Innovation Research
SCP Sociale Staat van het Platteland
SCP Sociale staat van het Platteland
SKIA Strategische Kennis Innovatie Agenda
SN Subsidieregeling Natuurbeheer
Stidug Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden
SVBP Stimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie
SZH Stichting Zeldzame Huisdierrassen
TK Tweede Kamer
TSE Transmissible Spongiform Encephalopathies
TTI GG Stichting Technologisch Topinstituut Groene Genetica
UPR Urgentieprogramma Randstad
V&WMinisterie van Verkeer en Waterstaat
VAMIL Regeling Vervroegde Afschrijving Milieu-investeringen
VCNVoedingscentrum Nederland
VDC Voedsel, Dier en Consument
VEWIN Vereniging van Waterbedrijven in Nederland
VGIVoedings- en genotsmiddelen industrie
VHR Vogel- en habitatrichtlijn
VMBO Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VO Voortgezet Onderwijs
VROM Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
VWA Voedsel en Waren Autoriteit
VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WBSO Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekering, onderdeel Speur- en Ontwikkelingswerk
WKKWarmte Kracht Koppelingen
WO Wetenschappelijk onderwijs
WTO World Trade Organisation
WU Wageningen Universiteit
WUR Wageningen Universiteit Researchcentrum
WWI Wonen, Wijken en Integratie

6.5 Trefwoordenregister

Administratieve lasten 17, 26, 27, 28, 60, 77, 91, 110, 191, 215, 224, 253

Agrarische ruimte 3, 7, 55, 56, 57, 97, 98, 186

Agrobiodiversiteit 82, 83, 101, 253, 270

Agrofoodcomplex 14, 155, 156, 158

Agrologistiek 59, 80, 81, 85, 95

AID 3, 49, 50, 74, 75, 109, 145, 167, 188, 189, 193, 194, 195, 196, 197, 198, 215, 220, 223, 224, 270

Aviaire Influenza 60, 61, 162, 175

Biobased economy 34, 54, 59, 61, 70, 88, 166

Biodiversiteit 10, 11, 14, 17, 19, 22, 41, 46, 57, 63, 70, 75, 92, 104, 105, 106, 107, 117, 118, 139, 156, 163, 166, 169, 171, 246, 257, 266

Biologische landbouw 30, 34, 35, 73, 85, 86, 88, 164, 167

Biotechnologie 13, 104, 105, 148, 150, 243, 259

BSE 56, 140, 142, 146, 150, 152, 153, 270

Coalitieakkoord 4, 16, 22, 31, 49, 62, 63, 65, 66, 156, 171, 188

Concurrentiekracht 16, 24, 36, 69, 70, 166, 170, 262

Dierenwelzijn 12, 15, 16, 17, 35, 48, 49, 50, 55, 56, 57, 62, 69, 73, 75, 79, 81, 82, 85, 95, 141, 150, 154, 156, 163, 166, 169, 223, 256, 263, 264, 268

Diergezondheid 3, 5, 7, 15, 24, 49, 51, 56, 63, 66, 80, 82, 139, 141, 142, 143, 144, 145, 147, 150, 151, 152, 153, 154, 156, 162, 167, 177, 186, 211, 220, 223, 236, 256, 258, 270

Diergezondheidsniveau 140, 143, 150, 152

Dierziekten 15, 16, 56, 140, 141, 142, 144, 150, 151, 152, 153, 167, 248

DLO 56, 66, 76, 110, 128, 145, 161, 162, 164, 166, 167, 170, 173, 229, 230, 237, 238, 260, 270

DR 3, 74, 75, 94, 109, 144, 190, 209, 210, 212, 213, 214, 270

Duurzaam ondernemen 7, 55, 56, 57, 66, 95, 101, 123, 158, 168, 186, 256

Duurzame ontwikkeling 12, 56, 70, 155, 156, 157, 166, 171

FAO 21, 149, 187, 270

FIOV 76, 95, 261, 268, 270

Fytosanitair 55, 65, 75, 81, 83, 84, 166, 215, 218

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 12, 16, 78, 210, 261

Gewasbescherming 30, 37, 38, 73, 75, 80, 81, 84, 87, 95, 96, 166, 215, 226

Gewasbeschermingsmiddelen 37, 38, 61, 69, 80, 84, 90, 260, 270

Glastuinbouw 8, 30, 31, 32, 33, 54, 58, 59, 62, 66, 73, 77, 85, 86, 87, 95, 97, 102, 103, 123, 167, 229, 230, 235, 254, 256, 270, 271

Greenports 9, 10, 51, 52, 58, 59, 87, 102, 123, 137, 247

Habitatrichtlijn 47, 104, 105, 113, 114, 247, 272

HGIS 8, 188

IBO Natuur 7, 120

ILG 7, 8, 28, 44, 47, 48, 58, 59, 60, 63, 66, 67, 87, 97, 99, 101, 102, 103, 105, 108, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 118, 119, 120, 121, 122, 125, 127, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 178, 181, 182, 183, 184, 185, 232, 233, 234, 240, 252, 258, 262, 271

Innovatie 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 31, 34, 36, 37, 38, 39, 41, 46, 49, 50, 54, 56, 57, 60, 61, 62, 66, 69, 70, 71, 73, 75, 78, 79, 80, 82, 83, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 96, 99, 110, 128, 135, 145, 148, 149, 153, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 166, 167, 168, 169, 170, 175, 177, 186, 237, 248, 258, 266, 267, 268, 271

Kennisontwikkeling 15, 22, 25, 50, 56, 57, 71, 80, 82, 85, 93, 94, 155, 156, 157, 160, 162, 163, 164, 166, 167

Klavertje 4 9, 51, 102

Landinrichting 8, 100, 204, 208, 247

Landschap en recreatie 7, 57, 66, 126, 186, 234, 257

Landschap 3, 5, 6, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 25, 35, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 49, 51, 54, 55, 57, 61, 62, 63, 69, 75, 85, 87, 97, 100, 102, 103, 106, 110, 111, 113, 115, 117, 118, 120, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 155, 156, 157, 164, 166, 169, 179, 183, 215, 233, 235, 247, 249, 251, 257, 258, 268, 271

Luchtkwaliteit 9, 59, 60, 61, 62, 64, 90, 166

Melkveehouderij 25, 85, 86, 89, 90, 91, 95, 96, 266

Mestbeleid 30, 36, 37, 64, 73, 74, 75, 81, 83, 209, 210, 245

Meststoffenwet 95

Multifunctionele landbouw 41, 44, 86, 91, 134, 167

Nationale landschappen 43, 123, 124, 129, 130

Nationale Parken 114, 118, 119

Natte natuur 113, 114

Natuurbeschermingswet 14, 104, 105, 118, 120

Nitraatrichtlijn 36, 37, 64, 80, 83, 166

Onderwijsbeleid 157, 171, 175

PD 3, 74, 75, 109, 110, 193, 197, 215, 220, 223, 224, 271

Plattelandsbeleid 9, 17, 18, 77, 261, 262

Plattelandsontwikkeling 20, 75, 209, 261, 265, 271

POP 9, 47, 75, 77, 100, 101, 110, 111, 128, 204, 246, 261, 262, 263, 265, 266, 267, 271

Primaviera 9, 102

Programma Beheer 109, 110, 111, 210, 233, 240, 249, 257

Reconstructie 3, 7, 47, 56, 57, 123, 125, 178, 179, 180, 181, 182, 183, 184, 185, 239, 260

Schoon en zuinig 30, 62, 167

Scrapie 146, 153

Staatsbosbeheer 45, 46, 65, 108, 112, 116, 118, 119, 120, 127, 133, 134, 135, 260, 271

Stidug 87, 102, 271

Transitie 9, 16, 25, 30, 31, 38, 51, 52, 60, 61, 69, 70, 73, 76, 86, 87, 92, 93, 95, 124, 129, 162, 164, 167, 175

Veenweiden 51, 60, 61, 123, 128, 137, 138, 183, 239

Verduurzaming veehouderij 30, 35

Verduurzaming visserij 117

Visserij 5, 9, 10, 12, 13, 18, 25, 28, 30, 38, 39, 54, 58, 60, 66, 69, 70, 71, 73, 74, 75, 76, 77, 92, 93, 94, 95, 96, 104, 105, 166, 167, 177, 195, 211, 229, 230, 238, 244, 250, 257, 260, 261, 267, 268, 269, 270, 271

Voedsel en groen 52, 155, 156, 157, 171

Voedselkwaliteit 1, 2, 3, 4, 5, 7, 10, 14, 15, 16, 56, 63, 66, 69, 139, 141, 142, 143, 145, 146, 147, 152, 154, 156, 162, 167, 186, 192, 211, 236, 258, 263, 271

Voedselveiligheid 14, 16, 28, 49, 56, 139, 141, 145, 146, 148, 149, 152, 153, 162, 166, 167, 177, 220, 226, 227

Vogelpest 152, 225

Vogelrichtlijn 105, 113, 114

Wageningen UR 136

WILG 204, 207

WTO 12, 17, 21, 166, 264, 272


XNoot
1

nVWA wordt gevormd uit de voorgenomen fusie van de LNV inspecties: Algemene Inspectiedienst, Plantenziektenkundige Dienst en Voedsel- en Waren Autoriteit. De «n» staat voor nieuwe.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 675, nr. 28 2