Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2010
De Vaste Kamercommissie heeft mij gevraagd om vóór het Algemeen Overleg van 8 april 2010 een reactie te geven op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 april 2010 (nr. 200806952/1/R1) over het zgn. Nimby-besluit. Hiermee voldoe ik aan dat verzoek.
De uitspraak gaat in feite nog slechts over de vraag of de vrijstelling op een toereikende wijze was gemotiveerd, met name ten aanzien van de geluids- en gezondheidsaspecten, en daarmee over de rechtmatigheid van het reeds uitgevoerde afzagen van bomen op 6 hectare. Op grond van een positief voorlopig oordeel van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 2005 is immers in januari 2006 door Defensie tot het afzagen van de bomen in dat gebied overgegaan.
In 2008 heeft mijn ambtsvoorganger reeds het Nimby-besluit ingetrokken voor de toekomst, zowel voor de 6 ha als voor een aangrenzend gebied, om daarmee bij te dragen aan herstel van vertrouwen en ruimte te bieden om gesprekken met de regio een nieuwe kans van slagen te geven (zie TK 2007–2008, 31 200 XI, nr. 139). De poging om met nader onderzoek het reeds verrichte afzagen alsnog beter te onderbouwen is in de onderhavige uitspraak ontoereikend bevonden.
Omdat de Afdeling zelf in de zaak heeft voorzien is er geen noodzaak tot het nemen van een nieuw besluit. Voorts is de vordering tot schadevergoeding thans onder de rechter en kan ik daar op dit moment daarover geen uitspraken doen.
Ik vertrouw erop u hiermee voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. C. Huizinga-Heringa